Cover
Börja nu gratis 5 Spirometrie onderzoek.pdf
Summary
# Inleiding tot spirometrie en longfunctietests
Dit onderwerp introduceert de basisprincipes van longfunctietests, met name spirometrie, en bespreekt de verschillende typen metingen en hun toepassingen.
### 1.1 Wat zijn longfunctietests?
Longfunctietests omvatten diverse onderzoeken die de ademhaling en longcapaciteit evalueren. Ze worden ingezet om aandoeningen zoals luchtwegvernauwing of beperkte ademreserves te diagnosticeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen obstructieve en restrictieve longziekten, die beide met spirometrie geëvalueerd kunnen worden. Daarnaast kunnen longfunctietests inzicht geven in het gastransport over het alveolocapillaire membraan (via CO-diffusiemeting) en in inspanningsgebonden afwijkingen (via ergospirometrie) [1](#page=1).
#### 1.1.1 Indicaties voor longfunctieonderzoek
De belangrijkste indicaties voor longfunctieonderzoek zijn:
* Diagnostiek van longaandoeningen bij klachten die wijzen op verminderde longfunctie [1](#page=1).
* Evaluatie van de effectiviteit van een behandeling, bijvoorbeeld bij astmapatiënten [1](#page=1).
* Pre-operatieve risicobepaling, met name bij patiënten met mogelijke obstructieve stoornissen die het risico onder anesthesie kunnen verhogen [1](#page=1).
* Expertise activiteiten en keuringen, zoals bij arbeidsongeschiktheid of terugbetaling voor bepaalde medische hulpmiddelen [1](#page=1).
### 1.2 Spirometrie: de basis
Spirometrie is een veelgebruikte longfunctietest die volumes en stromingssnelheden van de lucht meet die de patiënt kan in- en uitademen. Het meet de ademhaling door middel van een spirometer, die de volumeveranderingen van de patiënt registreert [1](#page=1).
#### 1.2.1 De spirometer
Er bestaan verschillende typen spirometers, waaronder de natte spirometer. Bij een natte spirometer wordt lucht opgevangen in een koepel. Volumeveranderingen van de patiënt leiden tot bewegingen van deze koepel, wat wordt geregistreerd door een pen die de beweging van de koepel volgt. Bij inademen zakt de koepel en gaat de pen omhoog, en bij uitademen stijgt de koepel en daalt de pen [1](#page=1).
#### 1.2.2 Kerngetallen van spirometrie
Spirometrie meet verschillende parameters die essentieel zijn voor de diagnose:
* **Forced Expiratory Volume in one second (FEV1)**: Dit is de maximale hoeveelheid lucht die na een maximale diepe inademing in de eerste seconde van een geforceerde uitademing kan worden uitgeblazen. Een gezonde persoon blaast in de eerste seconde ongeveer 80% van de vitale capaciteit uit. De FEV1 is een belangrijke indicator voor de doorgankelijkheid van de luchtwegen [2](#page=2).
* **Vitale Capaciteit (VC)**: Dit is de maximale hoeveelheid lucht die in één teug kan worden verplaatst en dient als maat voor de ademreserve. Het kan gemeten worden als Inspiratoire Vitale Capaciteit (IVC) of Expiratoire Vitale Capaciteit (EVC) [2](#page=2).
* **Forced Vital Capacity (FVC)**: Dit is de vitale capaciteit gemeten op een geforceerde manier [2](#page=2).
* **FEV1/(F)VC ratio (Tiffeneau-index)**: Dit is de verhouding tussen FEV1 en FVC en is de belangrijkste parameter voor het vaststellen van luchtwegobstructie [2](#page=2).
#### 1.2.3 Volume-tijd curve
De volume-tijd curve visualiseert de hoeveelheid uitgeademde lucht over tijd tijdens een geforceerd uitademingsmanoeuvre [2](#page=2).
* Een diepe inademing voor een geforceerde uitademing levert de FVC [3](#page=3).
* Het einde van de uitademing wordt bereikt wanneer een plateau in de volume-tijd curve wordt waargenomen, wat aangeeft dat er geen volumeverandering meer optreedt [3](#page=3).
#### 1.2.4 Flow-volume curve
De flow-volume curve toont de luchtstroomsnelheid (flow) in relatie tot het uitgeademde volume [4](#page=4).
* De curve begint bij de Totale Long Capaciteit (TLC) na maximale inademing [4](#page=4).
* De piekflow (PEF) is de hoogste debiet die bereikt kan worden, net na de start van de krachtige uitademing [4](#page=4).
* FEF50% vertegenwoordigt de maximale expiratoire flow op het moment dat 50% van de FVC is uitgeademd [4](#page=4).
* De flow-volume curve wordt vaak omschreven als de "vingerafdruk van de luchtwegen" [5](#page=5).
#### 1.2.5 Compressie van luchtwegen en flowbeperking
Tijdens een geforceerde uitademing ontstaat er een drukverschil tussen de luchtwegen en de intrapleurale ruimte. Dit kan leiden tot dynamische compressie van de luchtwegen, wat de luchtstroom beperkt. Dit drukverschil en de daaruit voortvloeiende compressie zijn essentieel voor het begrijpen van de flow-volume curve en de beperking van de luchtstroom [6](#page=6).
### 1.3 Interpretatie van spirometrie
De interpretatie van spirometrie omvat meerdere stappen om de betrouwbaarheid en de resultaten te beoordelen [9](#page=9).
#### 1.3.1 Betrouwbaarheid en uitvoeringscriteria
* **Betrouwbare meting**: Om een betrouwbare spirometrie te verkrijgen, moeten minimaal drie aanvaardbare blaasoefeningen worden uitgevoerd binnen een maximum van acht pogingen. De hoogste en op één na hoogste waarden van FEV1 en FVC mogen niet meer dan 150 ml van elkaar verschillen [8](#page=8).
* **Kenmerken van een goede poging**: Een goede poging kenmerkt zich door een snelle stijging van de flow-volume curve, een spitse top, een "gladde curve", gelijke in- en uitademingsvolumes, en reproduceerbaarheid bij herhaalde metingen [8](#page=8).
* **Veelvoorkomende fouten**: Fouten kunnen ontstaan door te traag starten, hoesten, of het loslaten van het mondstuk [8](#page=8).
#### 1.3.2 Referentiewaarden en normaliteit
Referentiewaarden voor spirometrie zijn voorspellingen voor gezonde personen en zijn afhankelijk van:
* **Leeftijd**: FEV1 stijgt tot ongeveer 25 jaar en neemt daarna af [10](#page=10) [13](#page=13).
* **Lichaamslengte**: Grotere personen hebben doorgaans grotere longvolumes [9](#page=9).
* **Geslacht**: Mannen hebben gemiddeld 20% meer longvolume dan vrouwen [9](#page=9).
* **Etnische groep**: Aziatische en zwarte populaties vertonen over het algemeen lagere volumes [10](#page=10) [13](#page=13) [9](#page=9).
#### 1.3.3 Global Lung Function Initiative (GLI) referentiewaarden
Na 2017 worden de GLI referentiewaarden gebruikt, die gebaseerd zijn op gegevens van meer dan 74.000 mensen wereldwijd. Deze referentiewaarden zijn beschikbaar voor leeftijden van 3 tot 95 jaar en houden rekening met leeftijd, lengte, geslacht en etniciteit [10](#page=10).
#### 1.3.4 Beoordeling van afwijkende longfunctie
* **Lower Limit of Normal (LLN)**: Dit is de ondergrens van wat als normaal wordt beschouwd, waarbij slechts 5% van de gezonde populatie waarden onder deze grens heeft. De LLN daalt met toenemende leeftijd [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Z-score**: Dit geeft aan hoeveel standaarddeviaties (SD) een gemeten waarde verwijderd is van het gemiddelde. Een Z-score van -1.64 of lager wordt als afwijkend beschouwd [10](#page=10) [11](#page=11).
* Formule Z-score: $Z = \frac{\text{gemeten waarde} - \text{voorspelde waarde}}{\text{SD}}$ [11](#page=11).
* Definitie LLN: $\text{LLN} = \text{voorspelde waarde} - 1.64 \times \text{SD}$ [11](#page=11).
#### 1.3.5 Obstructie versus restrictie
* **Obstructieve stoornis**: Gekenmerkt door een verlaagde FEV1/FVC ratio (onder de LLN). De FEV1 kan verlaagd of normaal zijn, terwijl de FVC normaal kan zijn of afnemen door air-trapping. Oorzaken zijn onder meer COPD, astma en cystische fibrose [11](#page=11) [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Restrictieve stoornis**: Gekenmerkt door een verlaagde VC en een normale of verhoogde FEV1/FVC ratio. Er is sprake van een algemene volumevermindering, waarbij de TLC lager is dan normaal. Oorzaken zijn aantasting van longweefsel (bv. longfibrose) of beperking van de thoraxwand (bv. kyfoscoliose). Soms is een additionele meting (bv. bodyplethysmografie) nodig om restrictie te bevestigen [15](#page=15) [16](#page=16) [22](#page=22).
#### 1.3.6 Onderscheid astma en COPD
* **Astma**: Begint op jonge leeftijd, is wisselend, vaak geassocieerd met allergieën, en de luchtwegvernauwing is grotendeels omkeerbaar [17](#page=17).
* **COPD**: Begint op oudere leeftijd, verergert langzaam, is vaak gerelateerd aan roken, en de luchtwegvernauwing is grotendeels onomkeerbaar [17](#page=17).
#### 1.3.7 Reversibiliteitstest
Bij verdenking op astma wordt de spirometrie herhaald na toediening van een bronchodilaterende medicatie (bv. salbutamol). Er is sprake van reversibiliteit indien de toename van FEV1 meer dan 12% is van de uitgangswaarde én meer dan 200 ml [17](#page=17) [21](#page=21).
### 1.4 Overige longfunctietests
Naast spirometrie zijn er andere tests die gebruikt worden om de longfunctie te beoordelen:
* **Heliumdilutie en Bodyplethysmografie (Bodybox)**: Deze methoden worden gebruikt om longvolumes te meten, met name om de Functionele Residuele Capaciteit (FRC) te bepalen en air-trapping te evalueren [12](#page=12) [1](#page=1) [7](#page=7).
* **CO-diffusiemeting (DLCO)**: Meet het gastransport over het alveolocapillaire membraan en wordt ingezet bij verdenking op stoornissen in de gasuitwisseling [1](#page=1).
* **Ergospirometrie**: Combineert inspanningstests met ademhalingsmetingen om de longfunctie tijdens inspanning te evalueren [1](#page=1).
### 1.5 Hulpmiddelen voor classificatie
* **mMRC (Modified Medical Research Council)**: Een vragenlijst die de ernst van kortademigheid beoordeelt [14](#page=14).
* **CAT (COPD Assessment Test)**: Een vragenlijst die symptomen en klachten bij COPD evalueert [14](#page=14).
* **GINA (Global Initiative for Asthma) en GOLD (Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease)**: Richtlijnen voor de diagnostiek, behandeling en opvolging van astma en COPD. GOLD gebruikt de FEV1 na bronchodilatatie voor de classificatie van de ernst van luchtflowbeperking [13](#page=13).
> **Tip:** Het is cruciaal om bij de interpretatie van spirometrie altijd eerst de betrouwbaarheid van de test te beoordelen en daarna de flow-volume curve en de kerngetallen te analyseren in relatie tot de referentiewaarden (LLN en Z-scores) [9](#page=9).
---
# Interpretatie van spirometriegegevens
Deze sectie behandelt de interpretatie van spirometriegegevens, inclusief kerngetallen, flow-volume curves en referentiewaarden, voor de diagnose van longfunctiestoornissen.
### 2.1 Kerngetallen van spirometrie
Spirometrie meet de hoeveelheid lucht die een persoon kan verplaatsen. De kerngetallen die hierbij worden geëvalueerd, zijn cruciaal voor het vaststellen van longfunctiestoornissen [2](#page=2).
#### 2.1.1 Belangrijke kerngetallen
* **Geforceerd Expiratoir Volume in één seconde (FEV1)**: Dit is de maximale hoeveelheid lucht die na een maximale inademing in de eerste seconde van een geforceerde uitademing kan worden uitgeblazen. Een normale waarde betekent dat ongeveer 80% van de totale uitgeblazen lucht in de eerste seconde wordt bereikt. De FEV1 is een belangrijke indicator voor de doorgankelijkheid van de luchtwegen [2](#page=2).
* **Vitale Capaciteit (VC)**: Dit is de maximale hoeveelheid lucht die in één teug kan worden verplaatst en vertegenwoordigt de ademreserve. Het kan worden gemeten als de inspiratoire vitale capaciteit (IVC) of de expiratoire vitale capaciteit (EVC) [2](#page=2).
* **Geforceerde Vitale Capaciteit (FVC)**: Dit is de vitale capaciteit gemeten tijdens een geforceerde uitademing. Om te bepalen of een patiënt volledig heeft uitgeblazen, moet een plateau in de volume-tijd curve bereikt worden [2](#page=2) [3](#page=3).
* **FEV1/FVC ratio (Tiffeneau-index)**: Dit is de belangrijkste parameter voor het vaststellen van luchtwegobstructie. Bij een normale longfunctie is deze ratio ongeveer 80%. Bij een obstructie is deze ratio verlaagd [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 2.1.2 Flow-volume curve
De flow-volume curve beschrijft de maximale flow die tijdens een krachtige uitademing wordt bereikt en functioneert als een "vingerafdruk" van de luchtwegen [5](#page=5).
* **Piektijd (PEF)**: De hoogste flow die tijdens een geforceerde expiratie bereikt kan worden. Deze wordt gemeten net na de start van de krachtige uitademing [4](#page=4) [5](#page=5).
* **FEF50%**: De maximale expiratoire flow op het moment dat 50% van de FVC is uitgeademd. Deze kan variabel zijn bij gezonde personen [5](#page=5).
* **FEF75%**: De maximale expiratoire flow op het moment dat 75% van de FVC is uitgeademd [5](#page=5).
> **Tip:** Een normale flow-volume curve laat een mooie piek zien, gevolgd door een relatief lineaire daling van de flow tot nul. Bij obstructie is de curve concaaf ("ingesneden"), en bij restrictie zijn de volumes kleiner en de curve iets boller [4](#page=4) [7](#page=7).
### 2.2 Referentiewaarden en interpretatie
De interpretatie van spirometriegegevens vereist vergelijking met referentiewaarden, die afhankelijk zijn van verschillende factoren [9](#page=9).
#### 2.2.1 Factoren die referentiewaarden beïnvloeden
Referentiewaarden, ook wel predictieve waarden genoemd, voorspellen de longfunctie van een gezonde persoon en zijn afhankelijk van:
* **Leeftijd**: Longfunctie neemt toe tot ongeveer 25 jaar, piekt rond die leeftijd, en neemt vanaf 30 jaar geleidelijk af [13](#page=13).
* **Lengte**: Langere personen hebben doorgaans een grotere thorax en dus een groter longvolume [13](#page=13) [9](#page=9).
* **Geslacht**: Mannen hebben over het algemeen grotere longvolumes dan vrouwen [9](#page=9).
* **Etnische groep**: Verschillen bestaan tussen etnische groepen, waarbij Zuidoost-Aziaten en de zwarte populatie gemiddeld lagere volumes kunnen hebben [13](#page=13) [9](#page=9).
#### 2.2.2 Moderne referentiewaarden (GLI)
Sinds 2017 worden de Global Lung Function Initiative (GLI) referentiewaarden gebruikt, die wereldwijd toepasbaar zijn en rekening houden met leeftijd, lengte, geslacht en etniciteit [10](#page=10).
* **Ondergrens van normaal (LLN - Lower Limit of Normal)**: Dit is de waarde waaronder slechts 5% van de gezonde populatie een resultaat heeft. De LLN wordt berekend als `pred - 1.64 x RSD`. Een waarde lager dan de LLN wordt als afwijkend beschouwd [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Z-score**: Dit geeft aan hoeveel standaarddeviaties (SD) een gemeten waarde afwijkt van het gemiddelde. Een Z-score van ≤ -1.64 wordt als afwijkend beschouwd [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 2.2.3 Beoordelen van afwijkende longfunctie
* **Obstructieve stoornis**: Kenmerkt zich door een verlaagde FEV1/FVC ratio (lager dan de LLN, Z-score < -1.64). De FEV1 kan gedaald of normaal zijn, en de FVC kan afnemen door air-trapping [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Restrictieve stoornis**: Kenmerkt zich door een verlaagde Vitale Capaciteit (VC) en Totale Long Capaciteit (TLC). De FEV1/FVC ratio is normaal of verhoogd. Bevestiging vereist vaak extra metingen zoals heliumdilutie of bodybox [15](#page=15) [16](#page=16) [22](#page=22).
* **Gemengde stoornis**: Kan zowel kenmerken van obstructie als restrictie vertonen [22](#page=22).
> **Tip:** Bij het interpreteren van spirometrie is het belangrijk om eerst naar de FEV1/FVC ratio te kijken om een obstructie vast te stellen. Vervolgens wordt de ernst van de obstructie beoordeeld aan de hand van de FEV1 (% predicted) [16](#page=16).
### 2.3 Betrouwbaarheid en uitvoering van de test
De betrouwbaarheid van de spirometrie is essentieel voor een correcte interpretatie [9](#page=9).
#### 2.3.1 Kenmerken van een aanvaardbaar blaasmamoevre
* Minimaal 3 aanvaardbare blaasoefeningen, met een maximum van 8 [18](#page=18) [8](#page=8).
* De hoogste en op één na hoogste waarden van FEV1 en FVC mogen niet meer dan 150 ml van elkaar verschillen [8](#page=8).
* Een snelle start van de flow-volume curve, een spitse top, een "gladde curve" en reproduceerbaarheid bij herhaalde metingen zijn kenmerken van een goede poging [8](#page=8).
* De patiënt moet maximaal diep inademen en vervolgens krachtig en volledig uitblazen tot een plateau bereikt wordt op de volume-tijd curve. De expiratie moet minimaal 6 seconden duren, tenzij er sprake is van ernstige obstructie [19](#page=19) [8](#page=8).
#### 2.3.2 Potentiële fouten tijdens de test
* Te traag starten [8](#page=8).
* Hoesten tijdens de eerste seconde van de uitademing kan FEV1-metingen beïnvloeden [20](#page=20).
* Te vroeg stoppen met uitademen voordat een plateau is bereikt, kan leiden tot onderschatting van VC en een vals hoge Tiffeneau-index [19](#page=19).
* Het plotseling sluiten van de glottis kan de luchtstroom begrenzen [19](#page=19).
> **Tip:** Correcte instructie en coaching van de patiënt zijn cruciaal voor het verkrijgen van betrouwbare spirometriegegevens [19](#page=19) [8](#page=8).
### 2.4 Onderscheid tussen astma en COPD
Hoewel beide leiden tot luchtwegvernauwing, zijn er belangrijke verschillen tussen astma en COPD [17](#page=17).
* **Astma**: Begint vaak op jonge leeftijd, is wisselend in ernst, kan geassocieerd zijn met allergieën en omkeerbare luchtwegvernauwing. De reversibiliteit wordt beoordeeld na toediening van bronchodilaterende medicatie (bv. Salbutamol). Een toename van FEV1 van > 12% én > 200 ml na medicatie duidt op een positieve reversibiliteit [17](#page=17) [21](#page=21).
* **COPD**: Begint meestal op oudere leeftijd, verslechtert langzaam, is vaak gerelateerd aan roken, en kenmerkt zich door grotendeels onomkeerbare luchtwegvernauwing. De classificatie van COPD-ernst is gebaseerd op FEV1 na bronchodilatatie [13](#page=13) [17](#page=17).
### 2.5 Interpreteren van specifieke casussen
#### 2.5.1 Casus met obstructieve stoornis
Een patiënt met een obstructieve curve, een verlaagde FEV1/FVC ratio (index) en een normale VC duidt op een zuiver obstructieve stoornis. Als de FEV1 ook significant gedaald is (bv. 32% predicted), is er sprake van een ernstige obstructieve stoornis, zoals COPD [16](#page=16).
#### 2.5.2 Casus met restrictieve stoornis
Een patiënt met een normale FEV1/FVC ratio en een sterk verlaagde VC (bv. 46% predicted) wijst op een volumebeperking, indicatief voor een restrictieve stoornis. Bevestiging met een bodybox meting die een verlaagde TLC aantoont, is noodzakelijk [18](#page=18).
#### 2.5.3 Casus met gemengde of complexe stoornis
Sommige casussen kunnen zowel obstructieve als restrictieve kenmerken vertonen, waarbij de flow-volume curve concaaf en klein is. Een afwijkende index duidt op obstructie, terwijl een afwijkende VC op restrictie kan wijzen. Verdere diagnostiek met een bodybox kan hierbij uitsluitsel geven [18](#page=18).
#### 2.5.4 Casus met reversibiliteitstest
Bij een vermoeden van astma kan een reversibiliteitstest na bronchodilatatie meer duidelijkheid bieden. Als de FEV1 na medicatie met meer dan 12% en meer dan 200 ml toeneemt, is er sprake van reversibiliteit, wat sterk wijst op astma [17](#page=17) [21](#page=21).
> **Example:** Bij een patiënt met een FEV1 van 0,65 liter die na bronchodilatatie toeneemt tot 0,76 liter, is de toename 0,11 liter (wat niet > 200 ml is), maar de toename in percentage is ongeveer 17% (wat > 12% is). Aangezien beide criteria (> 12% én > 200 ml) niet voldaan zijn, is er geen sprake van reversibiliteit volgens de strikte definitie. Echter, in het document wordt ook een voorbeeld gegeven waarbij FEV1 stijgt met 13% en 200 ml, wat wel leidt tot reversibiliteit. De interpretatie hierbij is dat beide criteria voldaan moeten zijn [22](#page=22) [24](#page=24).
---
# Onderscheid tussen obstructieve en restrictieve longfunctiestoornissen
Dit onderwerp behandelt de identificatie en differentiatie van obstructieve en restrictieve patronen in spirometrie, inclusief hun oorzaken en kenmerken [3](#page=3).
### 3.1 Spirometrie: basisprincipes en curven
Spirometrie meet het luchtvolume dat een persoon kan in- en uitademen en de snelheid waarmee dit gebeurt. Cruciaal is de geforceerde vitale capaciteit (FVC) meting, waarbij een patiënt zo diep mogelijk inademt en vervolgens zo krachtig en snel mogelijk uitademt. Het einde van de uitademing wordt bereikt wanneer een plateau is bereikt op de volume-tijdcurve, wat aangeeft dat er geen volumeverandering meer optreedt [3](#page=3).
#### 3.1.1 Volume-tijdcurve
De volume-tijdcurve toont het uitgeademde volume over de tijd. Bij gezonde individuen is decurve steil met een snelle afname van het volume naarmate de tijd vordert (#page=3, 4) [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Normaal:** Een snelle leeging van de longen, waarbij een groot deel van de FVC in de eerste seconde wordt uitgeblazen [4](#page=4).
* **Obstructief:** De curve verloopt vlakker, wat wijst op een vertraagde luchtwegleging. Dit kan variëren van lichte tot ernstige obstructie, waarbij de legingstijd significant verlengd kan zijn. Bij ernstige obstructie kan de FVC ook verlaagd zijn door hyperinflatie of air-trapping, wat resulteert in een verhoogd residuaal volume (RV) [3](#page=3).
* **Restrictief:** De curve lijkt qua patroon op een normale curve, maar de uitademing is veel sneller voltooid doordat de patiënt minder diep kan inademen. Dit leidt tot een kortere uitblaastijd [4](#page=4).
#### 3.1.2 Flow-volumecurve (MEFV-MIFV)
De flow-volumecurve toont de luchtstroomsnelheid (flow) ten opzichte van het uitgeademde volume. De curve wordt doorgaans in twee delen weergegeven: het negatieve deel voor inademing en het positieve deel voor uitademing [4](#page=4).
* **TLC (Total Lung Capacity):** Het maximale ingeademde volume bij aanvang van de uitademing [4](#page=4).
* **FVC (Forced Vital Capacity):** Het punt waar de uitgeademde flow de x-as weer kruist na de krachtige uitademing [4](#page=4).
* **FEV1 (Forced Expiratory Volume in 1 second):** Het volume lucht dat in de eerste seconde wordt uitgeblazen [4](#page=4).
* **PEF (Peak Expiratory Flow):** De hoogste luchtstroomsnelheid die tijdens de uitademing kan worden bereikt, net na het begin van de krachtige uitademing [4](#page=4).
* **FEF50:** De stroomsnelheid wanneer 50% van de FVC is uitgeblazen [4](#page=4).
* **MIF (Maximal Inspiratory Flow):** Maximale inademingsstroomsnelheid, zichtbaar in het negatieve deel van de curve als een halve cirkel [4](#page=4).
#### 3.1.3 Afwijkende flow-volume curven
* **Obstructief:** Kenmerkt zich door een verlaagde FEV1/FVC ratio en een concaaf verloop van de curve (#page=3, 7). De luchtstroom neemt sneller af bij lagere volumes dan bij een gezonde persoon. Bij ernstige obstructie kan het RV verhoogd zijn, wat leidt tot een mogelijk verhoogde TLC (tenzij hyperinflatie en air-trapping optreedt) [3](#page=3) [7](#page=7).
* **Restrictief:** De flow-volume curve is kleiner van omvang dan normaal, maar het patroon kan nog steeds relatief normaal zijn. De totale longcapaciteit (TLC) en het RV zijn proportioneel verlaagd. De uitademing is sneller voltooid [4](#page=4) [7](#page=7).
### 3.2 Onderscheid tussen obstructieve en restrictieve stoornissen
Het onderscheid tussen obstructieve en restrictieve longfunctiestoornissen is gebaseerd op de analyse van de spirometrische parameters, met name de FEV1/FVC ratio en de gemeten volumes.
#### 3.2.1 Kerngetallen en interpretatie
* **Obstructie:**
* FEV1/FVC ratio is verlaagd (#page=15, 21) [15](#page=15) [21](#page=21).
* FEV1 kan verlaagd zijn of binnen de normale grenzen vallen (indien nog boven 80% predicted, wat duidt op een lichte stoornis) [15](#page=15).
* FVC kan normaal zijn, maar kan ook afnemen door air-trapping [15](#page=15).
* De luchtwegen zijn vernauwd, wat de luchtstroom beperkt [3](#page=3).
* **Restrictie:**
* VC (Vitale Capaciteit) is verlaagd [15](#page=15).
* FEV1/FVC ratio is normaal of verhoogd (#page=21, 22) [21](#page=21) [22](#page=22).
* FEV1 is verlaagd, maar vaak proportioneel minder dan de FVC, waardoor de ratio normaal of hoog blijft [22](#page=22).
* De totale longcapaciteit (TLC) is verlaagd (#page=7, 16, 22) [16](#page=16) [22](#page=22) [7](#page=7).
* Dit kan komen door aantasting van het longparenchym (bv. longfibrose), resectie van longweefsel, of beperkingen van de ademhalingsspieren of de borstwand [15](#page=15).
#### 3.2.2 Gebruik van referentiewaarden en LLN
Om te bepalen of longfunctiewaarden afwijkend zijn, worden referentiewaarden (voorspelde waarden) gebruikt, die afhankelijk zijn van leeftijd, lengte en etniciteit (#page=11, 13, 21). De "Lower Limit of the Normal" (LLN) is de ondergrens van wat als normaal wordt beschouwd in een gezonde populatie. Slechts 5% van de gezonde populatie heeft waarden onder deze grens. De LLN daalt met toenemende leeftijd [11](#page=11) [13](#page=13) [21](#page=21).
* **LLN:** De waarde van de LLN wordt berekend als (voorspelde waarde – 1.64 x SD). Een Z-score lager dan -1.64 duidt op een afwijkende waarde (#page=11, 16) [11](#page=11) [16](#page=16).
* **Z-waarde:** De Z-waarde is een gestandaardiseerde maat voor afwijking: $Z = \frac{\text{gemeten waarde} - \text{voorspelde waarde}}{\text{SD}}$ [11](#page=11).
#### 3.2.3 Criteria voor obstructie en restrictie
* **Obstructie:** Een index lager dan de LLN (FEV1/FVC ratio Z-score < -1.64) duidt op een obstructieve stoornis [16](#page=16).
* **Restrictie:** Dit vereist een volumeverperking, wat betekent dat de TLC gemeten moet worden met methoden zoals heliumdilutie of bodybox. Een gemeten TLC lager dan de LLN bevestigt een restrictieve stoornis [16](#page=16).
#### 3.2.4 Gemengde stoornissen
Het is mogelijk dat een patiënt zowel een obstructieve als een restrictieve stoornis heeft (gemengde stoornis). In dit geval zal de FEV1/FVC ratio verlaagd zijn (door obstructie), terwijl de FVC ook verlaagd is (door restrictie). Verdere testen zoals een bodybox of heliumdilutietest zijn dan nodig om de exacte aard van de stoornis te bepalen. Bij een zuivere obstructieve stoornis is de TLC normaal, terwijl deze bij een restrictieve stoornis verlaagd is [22](#page=22).
### 3.3 Oorzaken van obstructieve en restrictieve stoornissen
#### 3.3.1 Obstructie
Oorzaken van obstructief gestoorde longfunctie zijn gerelateerd aan chronische of wisselende vernauwing van de luchtwegen [15](#page=15).
* **Ziektebeelden:**
* COPD (chronisch obstructieve bronchitis/emfyseem) [15](#page=15).
* Astma (wisselende klachten, reversibele luchtwegvernauwing) (#page=3, 15, 17) [15](#page=15) [17](#page=17) [3](#page=3).
* Cystic fibrosis (taaislijmziekte) door overmatige slijmproductie [15](#page=15).
#### 3.3.2 Restrictie
Oorzaken van restrictief gestoorde longfunctie omvatten aantasting van het longweefsel (parenchym) of beperkingen aan de ademhalingsspieren en borstwand [15](#page=15).
* **Aantasting van longweefsel:**
* Longfibrose (verstijving van de longen) (#page=4, 15) [15](#page=15) [4](#page=4).
* Pneumectomie/lobectomie (verwijdering van longweefsel) [15](#page=15).
* Atelectase (inklapen van longblaasjes) [15](#page=15).
* **Aantasting van respiratoire spieren of thoraxwand:**
* Diafragmaparalyse (verlamming van het middenrif) [15](#page=15).
* Kyfoscoliose (vervorming van de wervelkolom/borstwand) (#page=15, 23) [15](#page=15) [23](#page=23).
* Neuromusculaire stoornissen [23](#page=23).
### 3.4 Verschil tussen astma en COPD
Hoewel beide obstructieve longaandoeningen zijn, verschillen astma en COPD in hun etiologie, beloop en prognose [17](#page=17).
* **Astma:**
* Begint vaak op jonge leeftijd [17](#page=17).
* Wisselend karakter met reversibele luchtwegvernauwing (#page=3, 17) [17](#page=17) [3](#page=3).
* Vaak geassocieerd met allergieën, rhinitis en eczeem [17](#page=17).
* Dyspneu (kortademigheid) treedt vaak op na inspanning [17](#page=17).
* **COPD:**
* Begint meestal op oudere leeftijd [17](#page=17).
* Langzaam progressief beloop, vaak door langdurige blootstelling aan schadelijke stoffen zoals roken [17](#page=17).
* Grotendeels onomkeerbare luchtwegvernauwing [17](#page=17).
* Dyspneu treedt tijdens inspanning op [17](#page=17).
#### 3.4.1 Reversibiliteitstest
Bij verdenking op astma wordt een spirometrie herhaald na toediening van een bronchodilaterend medicijn (zoals Salbutamol) om de reversibiliteit van de obstructie te beoordelen. Er is sprake van significante bronchusverwijding indien de toename van FEV1 [17](#page=17):
* Meer dan 12% van de uitgangswaarde én meer dan 200 ml (#page=17, 21) [17](#page=17) [21](#page=21).
> **Tip:** Bij het interpreteren van spirometrie is het essentieel om eerst naar de FEV1/FVC ratio te kijken om een obstructie te identificeren, gevolgd door de FVC om een restrictie uit te sluiten of te bevestigen. Gebruik de LLN en Z-scores voor een nauwkeurige beoordeling van afwijkingen.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met een FEV1/FVC ratio die lager is dan de LLN, en een FVC die boven de LLN ligt, heeft waarschijnlijk een zuiver obstructieve stoornis. Als zowel de FEV1/FVC ratio als de FVC onder de LLN liggen, kan er sprake zijn van een gemengde stoornis die verder onderzoek vereist. (#page=16, 22) [16](#page=16) [22](#page=22).
---
# Referentiewaarden en standaardisatie
De interpretatie van spirometrie is sterk afhankelijk van de standaardisatie van de testuitvoering en de correcte toepassing van referentiewaarden die rekening houden met diverse patiëntkenmerken [9](#page=9).
### 4.1 Standaardisatie van de FVC manoeuvre
Een correct uitgevoerde FVC manoeuvre is essentieel voor betrouwbare resultaten. De manoeuvre omvat de volgende stappen [8](#page=8):
* **Maximaal diep inademen door het mondstuk**: dit dient snel te gebeuren om de longen op te rekken en de inspiratoire flow te meten [8](#page=8).
* **Krachtig en explosief uitblazen**: een snelle start is cruciaal. De correcte timing is vaak moeilijk zonder coaching [8](#page=8).
* **Volledig uitblazen**: dit wordt bereikt wanneer er een plateau in de volume/tijd curve ontstaat, of wanneer de expiratietijd langer is dan 15 seconden, wat vooral relevant is bij patiënten met ernstige obstructieve stoornissen [8](#page=8).
* **Terug krachtig en diep inademen**: na het uitblazen [8](#page=8).
### 4.2 Vereisten voor aanvaardbare en reproduceerbare metingen
Om de betrouwbaarheid van spirometrie te waarborgen, zijn er specifieke criteria waaraan de metingen moeten voldoen:
* **Aantal pogingen**: minimaal 3 aanvaardbare blaasoefeningen, met een maximum van 8 [8](#page=8).
* **Reproduceerbaarheid**: de hoogste en op één na hoogste waarde van FEV1 en FVC mogen niet meer dan 150 ml verschillen. Bij reproduceerbare waarden wordt de hoogste waarde gebruikt, mits deze niet een duidelijke uitschieter is [8](#page=8).
Kenmerken van een goede poging zijn onder andere:
* Snelle stijging van het opgaande deel van de flow/volume curve [8](#page=8).
* Een spitse top [8](#page=8).
* Een "gladde curve" [8](#page=8).
* De in- en expiratie moeten hetzelfde eindvolume hebben [8](#page=8).
Er zijn diverse factoren die een meting ongeldig kunnen maken, zoals een te trage start, hoesten, of het loslaten van het mondstuk. Het correct coachen van patiënten om lang genoeg uit te blazen tot een plateau is essentieel om onderschatting van de VC en het missen van obstructieve stoornissen te voorkomen [19](#page=19) [8](#page=8).
### 4.3 Voor- en nadelen van spirometrie
**Voordelen:**
* Eenvoudig uit te voeren [9](#page=9).
* Reproduceerbaar met een lage intra-individuele variatie [9](#page=9).
* Gevoelig voor het onderscheiden van zieke en gezonde personen [9](#page=9).
**Nadelen:**
* Sterk afhankelijk van de medewerking en het begrip van de patiënt. Het correct uitleggen van de instructies kan uitdagend zijn voor bepaalde patiënten [9](#page=9).
* Over het algemeen betrouwbaar vanaf 6 jaar, maar kan met aangepaste training ook al vanaf 3 jaar worden toegepast, bijvoorbeeld bij kinderen met cystische fibrose [9](#page=9).
### 4.4 Interpretatie van spirometrie en de rol van referentiewaarden
De interpretatie van spirometrie omvat de betrouwbaarheid van de test, de vorm van de flow-volume curve, en de numerieke uitkomsten, met name de referentiewaarden. De meest relevante referentiewaarde voor een patiënt is een meting die is verricht in een klinisch optimale fase [9](#page=9).
Referentiewaarden, ook wel predictieve waarden genoemd, voorspellen de longfunctie van een gezonde persoon met dezelfde:
* **Lengte**: grotere lichaamslengte correleert met grotere longvolumes [9](#page=9).
* **Leeftijd**: jongere personen hebben over het algemeen grotere longvolumes [9](#page=9).
* **Geslacht**: mannen hebben significant grotere longvolumes (ongeveer 20% meer) dan vrouwen [9](#page=9).
* **Etnische groep**: Zuidoost-Aziaten en zwarte populaties hebben doorgaans lagere volumes, wat deels te wijten is aan kleinere lichaamsbouw en verschillen in de verhouding tussen romp en ledematen [9](#page=9).
### 4.5 Evolutie en toepassing van referentiewaarden
* **Tot 2017**: voornamelijk ERS referentiewaarden werden gebruikt [10](#page=10).
* **Na 2017**: de GLI (Global Lung Function Initiative) referentiewaarden worden gehanteerd [10](#page=10).
De GLI referentiewaarden bieden een doorlopende dataset voor leeftijden van 3 tot 95 jaar en zijn gebaseerd op data van meer dan 74.000 personen uit 72 centra in 33 landen. Ze zijn wereldwijd toepasbaar en houden rekening met diverse etnische groepen [10](#page=10).
#### 4.5.1 Lower Limit of Normal (LLN) en Z-score
De GLI-vergelijkingen geven naast voorspelde waarden ook de ondergrens van normaal aan (Lower Limit of Normal - LLN), die afhankelijk is van leeftijd, lengte, geslacht en etniciteit [10](#page=10).
* **LLN**: wordt gedefinieerd als de waarde waarbij 95% van de gezonde populatie een waarde erboven heeft. Dit komt overeen met een Z-score van -1.64. Slechts 5% van de gezonde populatie heeft waarden onder deze grens, wat wordt beschouwd als de foutmarge. Bij een persoon van 35-40 jaar is de LLN voor FEV1/FVC circa 70% en voor FVC circa 80% predicted. Het is belangrijk op te merken dat de LLN met toenemende leeftijd daalt, waardoor een vaste afkapwaarde onjuist is [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Z-score**: meet het aantal standaarddeviaties (SD) dat een gemeten resultaat afwijkt van het gemiddelde. De formule is: $Z = \frac{\text{gemeten waarde} - \text{voorspelde waarde}}{\text{SD}}$. Een Z-score rond 0 duidt op normaliteit. Een Z-score van ≤ -1.64 wordt als afwijkend beschouwd [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 4.5.2 Invloed van leeftijd, lengte en etniciteit op referentiewaarden
* **Leeftijd**: FEV1 stijgt gedurende de jeugd tot ongeveer 25 jaar (piekmoment) en begint vanaf 30 jaar af te nemen [13](#page=13).
* **Lengte**: Er is een directe correlatie tussen lichaamslengte en FEV1; grotere personen hebben een hogere FEV1 [13](#page=13).
* **Etniciteit**: Kaukasische populaties scoren doorgaans hoger dan zwarte populaties. Latinos hebben vaak lagere FEV1-waarden, wat samenhangt met hun gemiddeld kleinere lichaamsbouw. In het verleden waren ERS 1993 referentiewaarden enkel geldig voor het Kaukasisch ras [13](#page=13) [21](#page=21).
#### 4.5.3 Factoren die referentiewaarden beïnvloeden
De referentiewaarden voor spirometrie zijn afhankelijk van diverse factoren [19](#page=19):
* **Geslacht**: Mannen hebben hogere waarden [19](#page=19).
* **Etnische groep**: Aziaten en Latino's, die kleiner zijn, hebben lagere waarden. Afrikaanse populaties kunnen lagere waarden hebben door een kleinere romp. Gemengde groepen nemen een gemiddelde van diverse referentiewaarden [19](#page=19).
* **Lichaamslengte**: Grotere lengte correleert met hogere waarden [19](#page=19).
* **Leeftijd**: Oudere personen hebben lagere waarden [19](#page=19).
* **Rookvoorgeschiedenis (pakjaren)**: Dit kan leiden tot obstructieve stoornissen [19](#page=19).
Factoren zoals lichaamsgewicht, BMI en fysieke conditie worden niet expliciet genoemd als primaire beïnvloeders van de standaard referentiewaarden, hoewel extreme obesitas wel kan leiden tot een normale spirometrie ondanks mogelijke onderliggende problemen [11](#page=11).
### 4.6 Toepassing van GLI referentiewaarden en classificatie
De GLI 2012 referentiewaarden bieden een summative weergave voor mannen en vrouwen van verschillende leeftijden, inclusief voorspelde waarden en LLN. De Tiffeneau-index daalt met de leeftijd [13](#page=13).
* De natuurlijke afname van FVC en FEV1 wordt geschat op respectievelijk 0,026 liter en 0,025 liter per jaar [21](#page=21).
* Bij patiënten met een FEV1/FVC < 0.70 geldt een classificatie voor COPD, gebaseerd op FEV1 na bronchodilatatie. De Tiffeneau-index kan met 9,5% dalen over 50 jaar [13](#page=13) [21](#page=21).
#### 4.6.1 Reversibiliteitstest
Een positieve reversibiliteitstest, uitgevoerd bij verdenking op astma, is aanwezig indien:
* De FEV1-waarde toeneemt met 200 ml OF 12% ten opzichte van de basale waarde [21](#page=21).
* De FEV1/FVC ratio toeneemt met 12% [21](#page=21).
#### 4.6.2 Kenmerken van obstructieve stoornis
Bij een obstructieve longfunctiestoornis zijn de volgende kenmerken typisch:
* **FVC**: Normaal, maar kan verlaagd zijn [21](#page=21).
* **FEV1**: Verlaagd [21](#page=21).
* **FEV1/FVC**: Altijd verlaagd [21](#page=21).
> **Tip:** Het is cruciaal om de GLI-referentiewaarden te gebruiken, omdat deze rekening houden met diverse etnische groepen en een bredere leeftijdsspanne, in tegenstelling tot oudere referentiewaarden die voornamelijk op de Kaukasische bevolking gebaseerd waren. De LLN is een essentieel hulpmiddel om te bepalen wanneer een longfunctie als afwijkend moet worden beschouwd [10](#page=10) [11](#page=11) [21](#page=21).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Spirometrie | Een veelgebruikte longfunctietest die meet hoeveel lucht je kunt inademen en uitademen, en hoe snel je dat kunt doen. Het helpt bij het diagnosticeren van longaandoeningen zoals astma en COPD. |
| Luchtwegvernauwing (Obstructie) | Een aandoening waarbij de luchtwegen smaller worden, wat de luchtstroom beperkt en het uitademen bemoeilijkt. Dit kan veroorzaakt worden door ontsteking, slijmvorming of samentrekking van spieren. |
| Beperkte ademreserves (Restrictie) | Een aandoening waarbij de longen niet volledig kunnen uitzetten, wat leidt tot een verminderde totale longcapaciteit. Dit kan komen door problemen met het longweefsel zelf of met de borstkas. |
| Longvolumes | De hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten op verschillende momenten tijdens de ademhalingscyclus, zoals de vitale capaciteit of de functionele residuele capaciteit. |
| Helium dilutie | Een methode om de totale longcapaciteit te meten door de hoeveelheid helium te meten die in de longen wordt opgenomen; helium wordt niet gemetaboliseerd en dient als tracer voor het luchtvolume. |
| Bodyplethysmografie (Bodybox) | Een techniek die wordt gebruikt om de totale longcapaciteit en andere longvolumes te meten door de drukveranderingen in een afgesloten cabine te registreren wanneer een persoon ademt. |
| CO-diffusiemeting (DLCO) | Een test die meet hoe efficiënt koolmonoxide (CO) vanuit de longblaasjes naar het bloed diffundeert, wat een indicatie geeft van de gezondheid van de alveolocapillaire membraan. |
| Ergospirometrie | Een inspanningstest waarbij ademhalingsparameters worden gemeten terwijl de patiënt op een fiets of loopband inspanning levert, om de cardiorespiratoire respons op inspanning te evalueren. |
| Volume/tijd curve | Een grafische weergave van het uitgeademde volume in relatie tot de tijd tijdens een geforceerde uitademing, die helpt bij het beoordelen van de luchtwegdoorgankelijkheid. |
| Natte spirometer | Een ouder type spirometer dat werkt door de beweging van een drijvende koepel in water te meten, die reageert op luchtvolume veranderingen. |
| Teugvolume (Tidal Volume) | De hoeveelheid lucht die bij een normale, rustige ademhaling wordt in- en uitgeademd. |
| Inspiratoire Vitale Capaciteit (IVC) | De maximale hoeveelheid lucht die men na een volledige uitademing kan inademen. |
| Geforceerde Vitale Capaciteit (FVC) | De maximale hoeveelheid lucht die men na een volledige inademing geforceerd kan uitademen. |
| Geforceerd Expiratoir Volume in één seconde (FEV1) | De hoeveelheid lucht die men in de eerste seconde van een geforceerde uitademing kan uitblazen, een belangrijke indicator voor luchtwegvernauwing. |
| FEV1/FVC ratio (Tiffeneau-index) | De verhouding tussen het geforceerde expiratoire volume in één seconde (FEV1) en de geforceerde vitale capaciteit (FVC). Een lage ratio duidt op obstructie. |
| Plateau | Een stabiele, horizontale lijn op een volume-tijdcurve die aangeeft dat de patiënt de uitademing volledig heeft voltooid. |
| Hyperinflatie | Een toestand waarbij er te veel lucht in de longen achterblijft na uitademing, vaak geassocieerd met obstructieve longziekten. |
| Air-trapping | Het fenomeen waarbij lucht vast komt te zitten in de longen door vernauwde of collabeerde luchtwegen, wat leidt tot een verhoogd residuair volume. |
| Flow/volume curve | Een grafische weergave die de luchtstroomsnelheid (flow) weergeeft in relatie tot het uitgeademde volume, nuttig voor het identificeren van specifieke problemen in de luchtwegen. |
| Piekstroom (PEF) | De maximale luchtstroomsnelheid die tijdens een geforceerde uitademing kan worden bereikt. |
| Maximaal Inspiratoire Flow (MIF) | De maximale luchtstroomsnelheid die tijdens een geforceerde inademing kan worden bereikt. |
| Maximale Expiratoire Flow op 50% (FEF50%) | De luchtstroomsnelheid op het moment dat 50% van de FVC is uitgeademd, een indicator voor de doorgankelijkheid van de middelgrote luchtwegen. |
| Intrapleurale druk | De druk in de ruimte tussen de longen en de borstwand (pleurale ruimte), die essentieel is voor het ademhalingsmechanisme. |
| Alveolaire druk | De druk binnenin de longblaasjes. |
| Bronchiale druk | De druk binnenin de luchtwegen (bronchiën). |
| Gelijke druk punt (Equal Pressure Point) | Het punt in de luchtwegen waar de druk in de luchtwegen gelijk is aan de druk buiten de luchtwegen. Net hierna kan vernauwing optreden tijdens geforceerde uitademing. |
| Dynamische compressie | De vernauwing van de luchtwegen die optreedt tijdens geforceerde uitademing door drukverschillen tussen de luchtwegen en de omringende longweefsels. |
| Concaviteit | Een gebogen of ingedeukte vorm op een grafiek, die in spirometrie vaak duidt op ernstige obstructie. |
| Residuaal Volume (RV) | De hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft na een maximale uitademing. |
| Totale Long Capaciteit (TLC) | De maximale hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten na een maximale inademing. |
| Referentiewaarden | Voorspelde waarden voor longfunctieparameters bij gezonde personen, gebaseerd op factoren zoals leeftijd, lengte, geslacht en etniciteit. |
| Lower Limit of Normal (LLN) | De ondergrens van de normale waarden, waarbij slechts 5% van de gezonde populatie waarden hieronder heeft. |
| Z-score | Een statistische maat die aangeeft hoeveel standaarddeviaties een gemeten waarde afwijkt van het gemiddelde van de referentiegroep. Een Z-score van -1.64 of lager wordt vaak als afwijkend beschouwd. |
| Bronchodilatatie | Het verwijden van de luchtwegen, vaak geïnduceerd door medicatie zoals salbutamol. |
| Reversibiliteit | De mate waarin een luchtwegvernauwing kan worden omgekeerd door medicatie. Een significante toename in FEV1 na bronchodilatoren duidt op reversibiliteit, wat typisch is voor astma. |
| GINA (Global Initiative for Asthma) | Een internationaal initiatief dat richtlijnen opstelt voor de diagnose, behandeling en preventie van astma. |
| GOLD (Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease) | Een internationaal initiatief dat richtlijnen opstelt voor de diagnose, behandeling en preventie van COPD. |
| mMRC (modified Medical Research Council) | Een zelfbeoordelingsvragenlijst die de ernst van kortademigheid bij patiënten met ademhalingsaandoeningen evalueert. |
| CAT (COPD Assessment Test) | Een gestandaardiseerde vragenlijst die wordt gebruikt om de impact van COPD op de levenskwaliteit van de patiënt te beoordelen. |
| Copd (Chronisch Obstructieve Longziekte) | Een chronische ontstekingsziekte van de longen die de luchtstroom beperkt en ademhalingsmoeilijkheden veroorzaakt, voornamelijk veroorzaakt door roken. |
| Astma | Een chronische ontstekingsziekte van de luchtwegen die wordt gekenmerkt door terugkerende perioden van kortademigheid, piepende ademhaling, een beklemd gevoel op de borst en hoesten, vaak geassocieerd met reversibele luchtwegvernauwing. |
| Cystic Fibrosis (CF) | Een erfelijke aandoening die wordt gekenmerkt door de productie van abnormaal dik en taai slijm, wat leidt tot chronische luchtweginfecties, obstructie en schade aan de longen. |
| Longfibrose | Een ziekte die wordt gekenmerkt door de vorming van littekenweefsel in de longen, waardoor de longen stijver worden en minder goed kunnen uitzetten. |
| Atelectase | Het instorten van een deel van de long of een longblaasje, waardoor ademvolume verloren gaat. |
| Diafragmaparalyse | Verlamming van het middenrif, het belangrijkste ademhalingsspier, wat leidt tot ernstige ademhalingsproblemen. |
| Kyfoscoliose | Een combinatie van een abnormale kromming van de wervelkolom (kyfose) en zijwaartse kromming (scoliose), die de borstkas kan beperken en de longfunctie kan beïnvloeden. |