Cover
Börja nu gratis 3. Ruimtelijke Oriëntatie.pdf
Summary
# Positie en richting
Dit onderwerp verkent de concepten van positie en richting, hoe ze worden uitgedrukt en toegepast in diverse contexten, inclusief wiskundige en ruimtelijke representaties.
### 1.1 Ontwikkelingslijn van het kind in plaatsbepaling
De ontwikkeling van het begrip van positie en richting bij kinderen kan worden onderverdeeld in verschillende fasen, beginnend met het begrijpen van hun eigen standpunt, vervolgens de positie ten opzichte van anderen, en tot slot het innemen van het standpunt van anderen [6](#page=6).
#### 1.1.1 Positie vanuit eigen standpunt
Dit omvat het begrijpen van de locatie van objecten ten opzichte van het kind zelf, zoals "De pop zit rechts van mij" of "De knikker rolt weg van mij" [6](#page=6).
#### 1.1.2 Positie ten opzichte van personen/voorwerpen vanuit eigen standpunt
Hierbij wordt de positie van objecten beschreven in relatie tot andere personen of objecten, gezien vanuit het perspectief van het kind. Voorbeelden zijn "De pop zit links van Laura" of "De knikker rolt weg van Arne" [6](#page=6).
#### 1.1.3 Positie van personen of voorwerpen vanuit het standpunt van een ander
Deze fase vereist het vermogen om de locatie van objecten of personen te beschrijven vanuit het perspectief van een ander. Een voorbeeld hiervan is "De pop zit aan Laura’s rechterkant" [6](#page=6).
### 1.2 Wiskundige notatie voor plaatsbepaling
De documentatie beschrijft specifieke leerdoelen rondom plaatsbepaling voor het 4de en 6de leerjaar, waarbij wiskundige notatie centraal staat.
#### 1.2.1 Leerdoelen 4de leerjaar
* De leerlingen kennen het begrip "coördinaat" en de bijbehorende notatie, zoals D5 [4](#page=4).
* De leerlingen kunnen in concrete situaties verwoorden wat ze zien vanuit een ander gezichtspunt door zich mentaal te verplaatsen in de ruimte [4](#page=4).
#### 1.2.2 Leerdoelen 6de leerjaar
* De leerling kent de begrippen "horizontale as", "verticale as" en "coördinaat", met de notatie (3,4) [4](#page=4).
* De leerling kan puntcoördinaten gebruiken om een punt in een assenstelsel vast te leggen [4](#page=4).
### 1.3 Coördinaten en assenstelsels
Het concept van coördinaten wordt verder uitgewerkt, met specifieke aandacht voor roostels, assenstelsels en de notatie van punten.
#### 1.3.1 Rooster en assenstelsel
Een rooster of assenstelsel wordt gebruikt om punten te lokaliseren. De oorsprong is het punt waar de assen elkaar snijden [15](#page=15).
#### 1.3.2 Vakcoördinaten
Dit concept lijkt te verwijzen naar het gebruik van coördinaten om specifieke "vakken" of gebieden binnen een raster aan te duiden. Het illustreert een systeem waarbij een horizontale as (H) en een verticale as (V) worden gebruikt om de positie van een punt $(H,V)$ te bepalen [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 1.3.3 Puntcoördinaten
Puntcoördinaten worden gebruikt om de precieze locatie van een punt in een assenstelsel aan te geven. Een punt, bijvoorbeeld B, wordt genoteerd als $(2,4)$, waarbij het eerste getal de positie op de horizontale as (x-coördinaat) aangeeft en het tweede getal de positie op de verticale as (y-coördinaat) [15](#page=15) [16](#page=16).
> **Tip:** Bij het werken met puntcoördinaten is het essentieel om de volgorde (x, y) correct te onthouden. De x-coördinaat bepaalt de horizontale positie en de y-coördinaat de verticale positie.
> **Voorbeeld:** In een assenstelsel met de oorsprong (0,0), zou het punt $(2,4)$ twee eenheden naar rechts op de horizontale as en vier eenheden omhoog op de verticale as liggen [15](#page=15).
### 1.4 Andere contexten van positie en richting
Hoewel de nadruk ligt op wiskundige representaties, worden ook andere elementen van positie en richting geïntroduceerd, zoals kijklijnen en aanzichten, die later in het document verder worden uitgewerkt. De algemene principes van plaatsbepaling lijken de basis te vormen voor complexere ruimtelijke concepten.
---
# Het gebruik van dia's en presentatietechnieken
Dit onderwerp behandelt de essentiële principes voor het effectief inzetten van dia's als ondersteuning bij presentaties, met een focus op het betrekken van het publiek en het helder overbrengen van de boodschap.
### 2.1 Het primaire doel van dia's
Het belangrijkste doel van dia's in een presentatie is om het publiek te helpen uw verhaal beter te begrijpen. Ze moeten de boodschap die u vertelt, ondersteunen. Bij elke dia dient men zich af te vragen: 'Helpt deze dia mijn publiek, of helpt deze dia mij om het verhaal beter te onthouden?'. Indien de dia enkel de spreker helpt, is het beter deze weg te laten [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 2.2 Veelvoorkomende fouten bij het gebruik van dia's
Een veelgemaakte fout is het direct starten met het ontwerpen van dia's in presentatiesoftware, wat vaak resulteert in dia's die als spiekbriefje voor de spreker dienen. Dit leidt tot verschillende problemen [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9):
* **Voorlezen van tekst:** Dia's vol met tekst verleiden de spreker om deze woordelijk voor te lezen [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Vermoeien van het publiek:** Dit leidt tot verveling en vermindert de aandacht van het publiek [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Verlies van focus:** De aandacht van de spreker wordt weggetrokken van het publiek [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Saaiheid en inspiratieloosheid:** Veel tekst maakt dia's saai en mist inspiratie [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.2.1 Textgebruik op dia's
Dia's moeten niet vol staan met tekst. Dit kan worden aangepakt door een hiërarchische structuur te gebruiken voor de tekstniveaus, waarbij de hoofdtekst (plat, 28pt) duidelijk verschilt van subniveaus (bv. tweede niveau, 24pt). Dit omvat ook de mogelijkheid om subitems naar een hoger niveau te verplaatsen ('Niveau omhoog' / 'Level up') of juist naar een lager niveau ('Niveau omlaag' / 'Level down') [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.2.2 Visuele elementen en afwisseling
Om de presentatie levendig en boeiend te houden, is afwisseling cruciaal. Het gebruik van voldoende beeldmateriaal, zoals afbeeldingen en films, helpt hierbij [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
> **Tip:** Vermijd het gebruik van dia's die lijken op elkaar met enkel andere tekst. Dit kan de indruk wekken dat u stilstaat bij hetzelfde punt [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 2.3 Technische aspecten van dia's
#### 2.3.1 Afbeeldingen en video's
Afbeeldingen en films kunnen worden toegevoegd via specifieke knoppen. De afbeeldingen worden automatisch geschaald naar het ingestelde kader. Om een afbeelding te wijzigen, moet deze eerst verwijderd worden waarna een nieuwe kan worden ingevoegd. Na het invoegen kan de foto worden verplaatst of vergroot via de opties 'afbeeldingsopmaak' > 'bijsnijden' > 'pijltje naar beneden' > 'opvullen of aanpassen' [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.3.2 Iconen
Iconen kunnen worden ingevoegd door ze van een andere slide te kopiëren en vervolgens op de gewenste plek te plakken (CTRL+V). De kleur van iconen kan worden aangepast via het lint ('vormcontour') of door middel van een rechtermuisklik en vervolgens 'vormcontour' [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.3.3 Titel- en voetteksten
Titel- en voetteksten kunnen worden aangepast via 'Invoegen' > 'Groep tekst' > 'Koptekst en voettekst'. Hierbij kan de titel bij de voettekst worden ingesteld [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.3.4 Titel- en hoofdstukslides
Titelslides kunnen gebruikt worden om aan te geven dat een nieuw hoofdstuk begint. Dit helpt de structuur van de presentatie te verduidelijken [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [1](#page=1) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [2](#page=2) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [3](#page=3) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
---
# Kijklijnen en schaduwen
Dit onderwerp onderzoekt hoe kijklijnen en gezichtsvelden onze waarneming van objecten beïnvloeden, en de principes achter schaduwvorming in relatie tot voorwerpen [2](#page=2).
### 3.1 Kijklijnen
Een kijklijn is een rechte lijn waarlangs men kijkt. Het concept van kijklijnen is nauw verbonden met het gezichtsveld, dat wordt bepaald door alle mogelijke kijklijnen vanuit de ogen [20](#page=20) [22](#page=22).
#### 3.1.1 Factoren die zichtbaarheid beïnvloeden
De mogelijkheid om een voorwerp te zien, wordt beïnvloed door verschillende factoren [23](#page=23):
* De afstand tussen de waarnemer en het obstakel.
* De afstand tussen het obstakel en het voorwerp.
* De hoogte van de waarnemer.
* De hoogte van het voorwerp.
#### 3.1.2 Beperkingen van kijklijnen
Er zijn fundamentele beperkingen aan wat we kunnen waarnemen:
* Men kan niet om een bocht kijken [20](#page=20).
* Men kan niet door muren kijken [20](#page=20).
* Men kan wel door glas kijken [20](#page=20).
#### 3.1.3 Gezichtsveld en gezichtshoek
* Het **gezichtsveld** omvat alle mogelijke zichtbare gebieden vanuit het perspectief van de waarnemer [22](#page=22).
* De **gezichtshoek** is de hoek waaronder een object wordt waargenomen [22](#page=22).
#### 3.1.4 Minimumdoelen leerlijnen
In het onderwijs worden specifieke leerdoelen geformuleerd met betrekking tot kijklijnen:
* **4e leerjaar:** Leerlingen kunnen in concrete situaties verwoorden wat ze zien vanuit een ander gezichtspunt door zich mentaal te verplaatsen in de ruimte [18](#page=18).
* **6e leerjaar:** Leerlingen kunnen kijklijnen aangeven op een schets en deze gebruiken om de plaats van de waarnemer te bepalen [18](#page=18).
### 3.2 Schaduwen
Schaduwen ontstaan wanneer een lichtbron wordt geblokkeerd door een voorwerp [28](#page=28).
#### 3.2.1 Relatie tussen voorwerpen en schaduwen
De vorm en grootte van een schaduw zijn direct gerelateerd aan het object dat het licht blokkeert en de aard van de lichtbron.
> **Tip:** Experimenten met een zaklamp, verschillende voorwerpen en een scherm kunnen helpen om de principes van schaduwvorming te visualiseren [29](#page=29).
#### 3.2.2 Verhoudingen bij schaduwen
Er bestaat een proportionele relatie tussen de lengte van een voorwerp en de lengte van zijn schaduw, afhankelijk van de positie van de lichtbron en het moment van de dag [36](#page=36) [37](#page=37).
* Als een voorwerp $n$ keer zo lang is als een ander, dan is de schaduw van dat voorwerp ook $n$ keer zo lang [37](#page=37).
* De verhouding tussen de lengte van het voorwerp en de lengte van zijn schaduw is op een bepaald moment van de dag, op eenzelfde plaats, constant voor alle voorwerpen [37](#page=37).
#### 3.2.3 Verhoudingstabel
Een verhoudingstabel kan worden gebruikt om de relatie tussen de hoogte van een voorwerp en de lengte van zijn schaduw weer te geven. Deze tabel toont de constante verhouding zowel horizontaal als verticaal [37](#page=37).
**Voorbeeld van een verhouding:**
Als een voorwerp van 1 meter een schaduw van 0,75 meter heeft, kan men de schaduwlengte voor een object van 3 meter berekenen:
$ \text{Hoogte voorwerp (m)} \quad | \quad \text{Lengte schaduw (m)} $
$ \rule{2cm}{0.1pt} \quad | \quad \rule{2cm}{0.1pt} $
$ 1 \quad | \quad 0,75 $
$ 3 \quad | \quad x $
Hieruit volgt dat $x = 3 \times \frac{0,75}{1} = 2,25$ meter [36](#page=36) [37](#page=37).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Platte tekst | Dit verwijst naar de basislettergrootte of standaardtekst in een document, in dit geval gespecificeerd als 28 punten. |
| Tweede niveau tekst | Een hiërarchisch niveau van tekst dat kleiner is dan de platte tekst, hier gespecificeerd als 24 punten, gebruikt voor onderschikking of secundaire informatie. |
| Derde niveau tekst | Een verdere onderschikking van tekst, hier 20 punten, die gebruikt wordt voor nog diepere niveaus van hiërarchie of detail binnen de inhoud. |
| Vierde niveau tekst | Een nog kleiner tekstniveau, hier 18 punten, bedoeld voor verdere details of specifieke punten binnen een sectie. |
| Vijfde niveau tekst | Het kleinste tekstniveau in deze hiërarchie, hier 16 punten, gereserveerd voor de meest specifieke details of aanvullende notities. |
| Afbeelding invoegen | Het proces van het toevoegen van een visueel element, zoals een foto, aan een dia of document om de inhoud te verduidelijken of te verrijken. |
| Afbeeldingsopmaak | Instellingen die de weergave van een afbeelding beïnvloeden, zoals grootte, positionering en uiterlijk, inclusief opties als bijsnijden, vullen en aanpassen. |
| Bijsnijden | Een functie in beeldbewerkingssoftware om ongewenste delen van een afbeelding te verwijderen, waardoor alleen het gewenste gedeelte zichtbaar blijft. |
| Vullen (afbeelding) | Een opmaakoptie voor afbeeldingen waarbij de afbeelding wordt geschaald om een bepaald gebied volledig te bedekken, wat kan leiden tot vervorming als de aspectratio niet behouden blijft. |
| Aanpassen (afbeelding) | Een opmaakoptie waarbij de afbeelding wordt aangepast aan de verhoudingen van het kader, wat betekent dat deze mogelijk niet volledig het kader vult, maar de oorspronkelijke aspectratio behoudt. |
| Spiekbriefje | In de context van presentaties, een slide die voornamelijk bedoeld is om de spreker te helpen zijn verhaal te onthouden, in plaats van het publiek te informeren. |
| Beeldmateriaal | Visuele elementen die worden gebruikt in een presentatie, zoals afbeeldingen, grafieken of video's, om de boodschap te ondersteunen en het publiek te betrekken. |
| Titelslides | Dia's die worden gebruikt om het begin van een nieuw hoofdstuk of een belangrijk nieuw onderwerp in een presentatie aan te geven, wat de structuur en overzichtelijkheid verbetert. |
| Voettekst | Tekst die onderaan elke pagina of dia wordt weergegeven, vaak gebruikt voor paginanummers, datums of titels van het document. |
| Iconen | Kleine grafische symbolen die worden gebruikt om acties, objecten of ideeën visueel weer te geven, vaak ter vervanging van tekst om de leesbaarheid te vergroten. |
| Vormcontour | De omtreklijn van een grafisch object, zoals een icoon of figuur, die kan worden aangepast in kleur, dikte en stijl. |
| Ruimtelijke oriëntatie | Het vermogen om de positie van objecten of de eigen locatie in de ruimte te begrijpen en te beschrijven, inclusief de relatie tot andere objecten. |
| Positie | De locatie van een object of persoon in de ruimte, vaak beschreven ten opzichte van andere objecten, personen of een referentiepunt. |
| Richting | De weg die een object volgt of de oriëntatie van een object in de ruimte, wat aangeeft waar het heen gaat of hoe het geplaatst is. |
| Kijklijnen | Een denkbeeldige lijn die aangeeft waar een waarnemer naar kijkt, essentieel voor het begrijpen van zichtbaarheid en gezichtsvelden. |
| Schaduwen | Gebieden die donkerder zijn door het ontbreken van direct licht, veroorzaakt wanneer een object een lichtbron blokkeert. |
| Aanzichten | Representaties van een object vanuit specifieke gezichtspunten, zoals vooraanzicht, zijaanzicht of bovenaanzicht, die de vorm en structuur van het object tonen in twee dimensies. |
| Plattegronden | Een tweedimensionale weergave van een object of gebouw zoals gezien van bovenaf, vaak gebruikt om de indeling en afmetingen weer te geven. |
| Coördinaat | Een set getallen die de exacte locatie van een punt in een ruimte of op een oppervlak aangeven, zoals in een assenstelsel. |
| Horizontale as | De x-as in een tweedimensionaal assenstelsel, die de horizontale richting vertegenwoordigt. |
| Verticale as | De y-as in een tweedimensionaal assenstelsel, die de verticale richting vertegenwoordigt. |
| Puntcoördinaten | De specifieke x- en y-waarden die de locatie van een punt in een assenstelsel definiëren. |
| Assenstelsel | Een systeem van lijnen (assen) die worden gebruikt om de positie van punten in een ruimte te bepalen, vaak een Cartesisch coördinatensysteem. |
| Vakcoördinaten | Coördinaten die worden gebruikt om de positie van een cel of vak aan te geven in een raster of tabel. |
| Puntcoördinaten (rooster) | Coördinaten die worden gebruikt om specifieke punten te identificeren binnen een rooster of assenstelsel. |
| Rooster | Een netwerk van horizontale en verticale lijnen dat wordt gebruikt om een gebied te verdelen in kleinere, gelijke delen, vaak gebruikt voor het plaatsen van punten of objecten. |
| Roosterlijn | Een van de lijnen die het rooster vormen, zowel horizontaal als verticaal. |
| Oorsprong | Het punt waar de assen van een assenstelsel elkaar kruisen, meestal aangeduid als (0,0) in een tweedimensionaal systeem. |
| Gezichtsveld | Het gehele gebied dat een waarnemer kan zien zonder de ogen of het hoofd te bewegen. |
| Gezichtshoek | De hoek waaronder een object wordt waargenomen, die de schijnbare grootte en vorm van het object kan beïnvloeden. |
| Obstakel | Een fysiek object dat het zicht belemmert of de doorgang blokkeert. |
| Lichtbron | Een object dat licht uitstraalt, zoals de zon of een lamp. |
| Voorwerp | Een object dat licht kan weerkaatsen of absorberen. |
| Scherm | Een oppervlak waarop licht wordt geprojecteerd, zoals een muur of een speciaal projectiescherm. |
| Meetkundige transformaties | Wiskundige bewerkingen die de vorm, grootte of positie van een geometrisch object veranderen, zoals translatie, rotatie en schaling. |
| 3D figuur | Een object dat drie dimensies heeft: lengte, breedte en hoogte. |
| 2D projectie | Een weergave van een driedimensionaal object op een tweedimensionaal oppervlak, waarbij diepte wordt gevisualiseerd. |
| Grondplan | Een plattegrond van de begane grond van een gebouw of structuur. |
| Vooraanzicht | De weergave van een object zoals gezien vanaf de voorkant. |
| Bovenaanzicht | De weergave van een object zoals gezien vanaf de bovenkant. |
| Zijaanzicht | De weergave van een object zoals gezien vanaf de zijkant. |
| 3D model | Een driedimensionale digitale representatie van een object. |
| Vaardigheden | Specifieke competenties of bekwaamheden die een persoon bezit om taken uit te voeren. |
| Leerlijn | Een gestructureerd leerplan dat de opeenvolging van kennis en vaardigheden binnen een bepaald vakgebied aangeeft. |
| Minimumdoelen | De essentiële leerresultaten die leerlingen aan het einde van een leerperiode moeten hebben bereikt. |
| Wiskunde – Meetkunde | Een tak van de wiskunde die zich bezighoudt met vormen, maten, posities van figuren en eigenschappen van de ruimte. |
| Plaatsbepaling | Het proces van het identificeren en beschrijven van de locatie van objecten of personen in de ruimte. |
| Constante verhouding | Een verhouding die gelijk blijft, ongeacht de waarden van de variabelen die erin betrokken zijn, vaak gebruikt in geometrische en schaalberekeningen. |
| Verhoudingstabel | Een tabel die de relatie tussen twee of meer hoeveelheden weergeeft in een verhouding. |
| Vaststellingen | Observaties of conclusies die worden getrokken na het uitvoeren van een experiment of het analyseren van gegevens. |
| Groepswerk | Een activiteit waarbij meerdere personen samenwerken aan een gemeenschappelijk doel of project. |
| Materiaal | De benodigde middelen of componenten voor een activiteit, experiment of project. |