Cover
Börja nu gratis SV-rechtsvinding-2023-2024.docx
Summary
# Wat is rechtsvinding en juridische uitlegging?
Rechtsvinding is het proces waarbij de inhoud en betekenis van rechtsregels worden bepaald in een specifiek geval.
## 1. Wat is (juridische) uitlegging?
### 1.1 Uitlegging: begripsomschrijving
Uitlegging, ook wel interpretatie genoemd, is het toeschrijven van een betekenis aan een 'interpretatievoorwerp' (interpretandum, I’m). Dit kan zowel een cognitieve handeling zijn (waarbij de uitlegger de betekenis van het voorwerp cognitief verwerkt) als een volitieve handeling (waarbij de uitlegger keuzes maakt).
De kern van uitlegging omvat drie elementen:
* **Interpretandum (I’m)**: Het voorwerp dat geïnterpreteerd wordt. Dit kan een geschreven tekst, een gebaar, een muziekstuk, een getal, een afbeelding, etc. zijn.
* **Interpretans (I’s)**: De betekenis die de uitlegger aan het interpretandum toekent. Dit kan een mentale voorstelling zijn of een concrete uitwerking.
* **Activiteit**: De handeling die de interpretans aan het interpretandum koppelt.
Er bestaat een semiotische driehoek die dit proces visualiseert, waarbij het interpretandum (bijvoorbeeld Chinese tekens) leidt tot een mentale voorstelling (interpretans) die vervolgens verwijst naar een concrete entiteit (denotatum of referent, bijvoorbeeld een hond). In een juridische context is het interpretandum vaak een wettekst, terwijl de jurist (interpretans) de betekenis daarvan bepaalt in het licht van het rechtsgevolg dat beoogd wordt. De interpretatieactiviteit zelf kan variëren van louter cognitief (zoals bij semantische uitlegging) tot deels volitief (zoals bij pragmatische uitlegging).
#### 1.1.1 Uitlegging in het algemeen
Uitlegging is fundamenteel het koppelen van een betekenis (interpretans) aan een interpretatievoorwerp (interpretandum). Dit proces is niet altijd louter cognitief; vaak zijn er volitieve handelingen, oftewel keuzes, van de uitlegger bij betrokken. De betekenis die aan een uiting wordt gegeven, kan afhangen van de zender (zenderbetekenis) en de ontvanger (ontvangerbetekenis).
#### 1.1.2 Concrete vormen van interpretatie
Er zijn grofweg twee vormen van interpretatie te onderscheiden:
##### 1.1.2.1 Semantische interpretatie
Semantische interpretatie richt zich op de *letterlijke* of *lexicale* betekenis van woorden en zinnen, los van de context. Het is een studie van de semantiek. De interpretans bij semantische uitlegging is beperkt tot cognitieve handelingen en wordt beschouwd als een geldige deductieve redenering die leidt tot een verifieerbare uitspraak. Dit proces wordt soms gezien als algoritmisch of mechanisch.
##### 1.1.2.2 Pragmatische interpretatie
Pragmatische interpretatie houdt rekening met de *context* waarin een uiting wordt gedaan. Het bestudeert de pragmatiek, oftewel de betekenis van uitingen voor de concrete gebruiker (zender of ontvanger) in een specifieke situatie. Dit proces omvat zowel cognitieve als volitieve handelingen, waardoor het resultaat een waarderingsuitspraak is die, in plaats van waar/onwaar te zijn, in zekere mate overtuigend is. Pragmatische interpretatie bouwt voort op semantische interpretatie en vereist 'praktische wijsheid' (phronesis) om de juiste interpretatie te rechtvaardigen. Het is een plausibele, abductieve redenering.
#### 1.1.3 Waarom al die vormen van interpretatie?
De noodzaak voor verschillende interpretatievormen ligt in de spanning tussen heteronomie (het volgen van andermans inzichten, vaak de wetgever) en autonomie (het maken van eigen keuzes). Juridische uitlegging, specifiek rechtsgevolgeninterpretatie, beoogt het bepalen van de rechtsgevolgen in een concreet geval. Dit vereist een keuze uit mogelijke betekenissen en benaderingen, waarbij de ene interpretatievorm (bv. explicatuur) minder vrijheid biedt dan de andere (bv. rechtsgevolgeninterpretatie). Het niet-erkennen van deze keuzes kan leiden tot een 'verhullende' praktijk, waarbij uitleggers hun eigen keuzes maskeren.
#### 1.1.4 Kenmerken
Het juridisch uitleggingsdoel is het bepalen van rechtsgevolgen. Het juridisch uitleggingsvoorwerp kan elke handeling zijn die de uitlegger als relevant beschouwt. De juridische uitleggingsmethode is afhankelijk van de gekozen interpretatievorm, en het juridisch uitleggingssubject (de uitlegger) neemt altijd keuzes die mede de interpretatie bepalen.
## 2. Hoe kijken we naar rechtsvinding?
### 2.1 Paradigma
Rechtsvinding kan vanuit verschillende paradigma's worden bekeken, met name het **positivistisch paradigma** en het **constructivistisch paradigma**.
* **Positivistisch paradigma**: Gaat uit van een objectieve werkelijkheid en de mogelijkheid om het recht objectief te kennen. Het recht wordt gezien als iets dat bestaat los van de uitlegger. Binnen dit paradigma streeft men naar **volledig heteronome rechtsvinding**, waarbij de uitlegger een neutrale waarnemer is en de betekenis van de rechtsregel louter uit de formele bron (bv. de wet) wordt afgeleid. De nadruk ligt op deductieve redenering en semantische interpretatie.
* **Constructivistisch paradigma**: Stelt dat de werkelijkheid, inclusief het recht, een menselijke constructie is, beïnvloed door de geschiedenis, waarden en keuzes van de uitlegger. Het recht is niet los te zien van de interpretatie ervan. Dit paradigma leidt tot een meer **autonome rechtsvinding**, waarbij de uitlegger actief deelneemt aan de rechtsvorming. De nadruk ligt op pragmatische interpretatie, argumentatie en de rol van waarden.
### 2.2 Twee visies
Deze paradigma's leiden tot twee fundamenteel verschillende visies op rechtsvinding:
* **Positivistische visie (Volledig heteronoom)**: Rechtsvinding wordt gezien als een neutrale rechtstoepassing. Uitlegging is een zuiver cognitieve activiteit die leidt tot een onweerlegbare, verifieerbare uitspraak. De aantrekkingskracht van het syllogisme ligt in de vermeende objectiviteit en zekerheid die het biedt. De uitlegger wordt gezien als een 'neutrale archeoloog' die het recht ontdekt.
* **Constructivistische visie (Minstens gedeeltelijk autonoom)**: Rechtsvinding wordt gezien als een normatieve rechtsvorming. Uitlegging is een creatieve activiteit die mede de inhoud van het recht bepaalt. De nadruk ligt op argumentatie, waarden en de context. De uitlegger wordt gezien als een 'creatieve kunstenaar' die het recht mede vormgeeft. Het recht wordt hierbij als onderbepaald beschouwd, wat ruimte laat voor de keuzes van de uitlegger.
### 2.3 Aantrekkingskracht syllogisme
Het syllogisme, een deductieve redeneervorm, heeft een grote aantrekkingskracht omdat het een schijn van objectiviteit en zekerheid biedt. Het lijkt erop te wijzen dat de uitkomst van een juridische redenering mechanisch en onvermijdelijk volgt uit de toepassing van de rechtsregel op de feiten. Dit draagt bij aan de behoefte aan zekerheid in een complexe wereld. Echter, de premissen van het syllogisme (zowel de rechtsregel als de feiten) zijn zelf het product van interpretatie en keuze, wat de objectiviteit van het syllogisme als complete rechtsvindingmethode in twijfel trekt.
### 2.4 Uitlegging in staatkundig perspectief
De visie op rechtsvinding is nauw verbonden met de opvatting over de verhouding tussen de staatsmachten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) en de rol van democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
* **Democratie**: Benadrukt de oorsprong van het recht in de wil van het volk, zoals uitgedrukt door de wetgever.
* **Rechtsstaat**: Benadrukt de procedurele aspecten en de gebondenheid van de overheid aan het recht, met een belangrijke rol voor de onafhankelijke rechter.
* **Mensenrechten**: Benadrukken de materiële inhoud van het recht en de bescherming van fundamentele waarden.
Deze drie pijlers kunnen in spanning staan met elkaar, wat invloed heeft op de mate van autonomie die aan de rechter wordt toegekend bij rechtsvinding. Een sterke nadruk op democratie kan leiden tot terughoudendheid van de rechter (heteronome benadering), terwijl een sterke nadruk op rechtsstaat en mensenrechten meer ruimte kan bieden voor autonome rechtsvorming.
## 3. Het (onmogelijke) onderscheid tussen ‘rechtsfeiten’ en ‘rechtsregels’
### 3.1 Relevantie
Het onderscheid tussen feiten en rechtsregels is cruciaal voor rechtsvinding. Echter, dit onderscheid is in de praktijk complex en wordt vanuit verschillende paradigma's anders benaderd.
### 3.2 Algemeen
* **Positivistisch paradigma**: Gaat uit van een helder onderscheid. Rechtsregels worden objectief vastgesteld, en feiten worden empirisch waargenomen. De rechter stelt de feiten vast en past daar de passende rechtsregel op toe.
* **Constructivistisch paradigma**: Ziet zowel feiten (of 'rechtsfeiten') als rechtsregels als constructies. De uitlegger construeert een verhaal over de gebeurtenissen, waarbij de selectie van 'feiten' en de interpretatie van 'regels' sterk afhankelijk zijn van de uitlegger, diens doelstellingen en waarden. Er is geen sprake van een objectieve, vooraf gegeven werkelijkheid.
#### 3.2.1 Feiten, rechtsfeiten en rechtsregels
* **Feiten**: De gebeurtenissen zoals ze zich (vermoedelijk) hebben voorgedaan. De vaststelling hiervan is een bewijsprobleem.
* **Rechtsfeiten**: De gebeurtenissen die juridisch relevant zijn en waaraan het recht rechtsgevolgen koppelt. De kwalificatie van een feit als rechtsfeit is een juridische stap.
* **Rechtsregels**: De normen die de rechtsgevolgen voorschrijven die aan rechtsfeiten verbonden zijn.
Het vaststellen en interpreteren van feiten is geen neutrale activiteit, maar een constructie die beïnvloed wordt door het 'voorafgaand begrip' (Vorverständnis) van de uitlegger. Dit geldt ook voor de interpretatie van rechtsregels.
#### 3.2.2 Oordelen in feite en in rechte
Theoretisch is er een onderscheid tussen een 'oordeel in feite' (vaststelling van wat gebeurd is) en een 'oordeel in rechte' (juridische kwalificatie en toepassing van het recht). Het Hof van Cassatie houdt zich traditioneel enkel bezig met oordelen in rechte. Echter, in de praktijk vervagen deze grenzen, en het Hof kan invloed uitoefenen op de scheidslijn tussen feit en recht door de reikwijdte van zijn controle te bepalen.
## 4. De constructie van rechtsfeiten
### 4.1 Vaststelling: Andere kant van de maan
Het vaststellen van feiten in een juridisch proces is een complex proces dat zelden objectief is. Elke reconstructie van het verleden is een verhaal, gevormd door het perspectief en de 'bril' van de verteller (de 'Vorverständnis'). Dit geldt zowel voor historici als voor juristen. Juridische feiten zijn dus geen neutrale data, maar worden geconstrueerd door de uitlegger, mede in functie van diens doelstellingen en belangen.
### 4.2 Belangrijke begrijpen
Bij het construeren van rechtsfeiten spelen de volgende concepten een rol:
* **Belangen**: Dit kunnen subjectieve belangen zijn (de feitelijke wensen van een persoon) of objectieve belangen (wat als goed voor iemand wordt beschouwd, vaak door een externe beoordelaar). Belangen kunnen ook onderscheiden worden in kortetermijn- en langetermijnbelangen, en oppervlakte- versus dieptebelangen. De analyse van belangen is cruciaal voor het construeren van een juridisch verhaal.
* **Narratief**: Het juridische verhaal dat wordt opgebouwd, is een constructie die afhangt van de verteller (agent), de handeling (act), de omstandigheden (scene), de middelen (agency) en het doel (purpose).
* **Framing**: De manier waarop een verhaal wordt verteld, kan de beoordeling ervan beïnvloeden. Verschillende framingtechnieken (zoals actie versus omissie, abstract versus concreet, brede versus enge tijdskaders, en doorlopend versus gesegmenteerd) worden gebruikt om een bepaald perspectief te benadrukken.
### 4.3 Gebeurtenissen en situaties begrijpen
Het proces van het construeren van rechtsfeiten kan worden opgedeeld in vier stappen:
1. **Bouwstenen van het verhaal**: Het verzamelen en verwerken van feiten, waarbij de 'Vorverständnis' van de jurist een centrale rol speelt.
2. **De voorstelling van het verhaal**: Het construeren van een juridisch verhaal, vaak door middel van framingtechnieken, om een bepaalde interpretatie te ondersteunen.
3. **De waarheidsgetrouwheid van het verhaal**: Het aannemelijk maken dat het verhaal ook 'waar' is, wat echter geen objectieve vaststelling is, maar eveneens een constructie.
4. **De juridische waarde van het verhaal**: Het aantonen dat het verhaal juridisch relevant is en de beoogde rechtsgevolgen kan hebben. Dit omvat ook het afstemmen van verschillende juridische normen en argumenten.
## 5. Constructie van rechtsregels
### 5.1 Formeel-positivistische visie
Deze visie stelt dat recht wordt gevormd door formele bronnen, zoals wetgeving. Het recht wordt volledig bepaald door de wil van de wetgever, en de uitlegger hoeft enkel de betekenis van de tekst te achterhalen (heteronoom). De methode is strikt taalkundig en deductief.
### 5.2 Exegetische visie
De exegetische visie, een vorm van 'verhuld constructivisme', stelt dat het recht wordt bepaald door de 'wil van de wetgever', die echter via pragmatische en wetshistorische argumenten moet worden achterhaald. Hoewel men zich presenteert als heteronoom, maakt men in de praktijk keuzes die een autonome component impliceren. De methode omvat taalkundige, systematische, wetshistorische en absurditeitsbestrijdende argumenten.
### 5.3 Onthullende kritiek
De onthullende kritiek, die voortkomt uit het constructivistisch paradigma, stelt dat het recht inherent onbepaald is en actief wordt gevormd door de uitlegger. De 'wil van de wetgever' wordt niet als een objectieve realiteit beschouwd, maar als een constructie die ruimte laat voor de eigen waarden en doelstellingen van de uitlegger. De methode is autonoom(er) en maakt gebruik van diverse argumenten, waaronder teleologische, waardengeoriënteerde en gevolgengeoriënteerde argumenten.
#### 5.3.1 Kritiek op uitleggingsdoel en -voorwerp
De exegetische focus op de 'wil van de wetgever' wordt bekritiseerd omdat deze wil vaak onkenbaar is (wie is de wetgever, wat is precies de wil?). Bovendien wordt de nadruk op de historische wetgever bekritiseerd, aangezien het recht evolueert en de 'actuele wil' relevanter kan zijn. De kritiek richt zich ook op de exclusieve focus op de wetgever, terwijl andere actoren (rechter, rechtsleer) ook recht vormen.
#### 5.3.2 Kritiek op uitleggingsmethode
De exegetische methoden, met name de nadruk op taalkundige argumenten, worden bekritiseerd omdat interpretatie niet start met de tekst, maar met de 'Vorverständnis' van de uitlegger. De taak van de rechter wordt ruimer gezien dan louter toepassing, zeker bij onbillijke gevolgen. Systematische argumenten worden bekritiseerd omdat de wetgever niet perfect is en stilzwijgen vaak gewoon stilzwijgen betekent. Wetshistorische argumenten worden niet als de enige bron van de wil van de wetgever beschouwd. Gevolgengeoriënteerde argumenten worden gebruikt om de bedoelingen van de wetgever bij te sturen.
### 5.4 Onthullende visie op de constructie van rechtsregels
Deze visie erkent dat het recht een menselijke constructie is, gevormd door diverse actoren en waarden. De betekenis van rechtsregels wordt niet vastgesteld, maar gecreëerd door een proces van argumentatie, waarbij 'rechtsknopen' (formanten) worden samengevoegd.
#### 5.4.1 Paradigmatische uitgangspunten en grondslag van het recht
Vanuit het constructivistisch paradigma wordt de inhoud van het recht bepaald door de keuzes van de uitlegger, rekening houdend met de grondslag van het recht (democratie, rechtsstaat, mensenrechten) en de verhouding tussen de staatsmachten. Dit leidt tot een **deels heteronome, deels autonome rechtsvinding**.
#### 5.4.1.1 Gevolgen voor uitleggingsdoel
Het doel is niet langer het achterhalen van de 'wil van de zender', maar het argumenteren dat de rechtsregel in het concrete geval een bepaalde betekenis heeft, in lijn met de eigen visie op de grondslag van het recht en de nagestreefde doelstellingen.
#### 5.4.1.3 Gevolgen voor uitleggingsvoorwerp
Uitleggingsvoorwerpen worden gezien als 'rechtsknopen' of 'formanten' die bijdragen aan het 'gegroeide recht'. Dit omvat niet alleen wetgeving, maar ook rechtspraak, rechtsleer, gewoonten en technische normen. Deze verschillende 'knopen' hebben gradaties van werfkracht, die afhankelijk zijn van hun (grond)wettelijke basis, hun inhoudelijke redenen (waarden) en hun formele gezag.
#### 5.4.2 Uitleggingsmethode
De onthullende visie gebruikt diverse argumenten om de betekenis van een interpretandum te bepalen:
* **Taalkundige argumenten**: Erkenning van meerdere mogelijke betekenissen (letterlijk, gebruikelijk, technisch), waarbij de keuze beïnvloed wordt door context, doelstellingen en waarden (bv. rechtszekerheid, toegankelijkheid).
* **Systematische argumenten**: Beschouwing van het recht als een systeem, waarbij de betekenis van een regel wordt bepaald door de samenhang met andere regels en beginselen. Dit omvat argumenten op basis van gelijkenis (analogie) en inhoudelijke contextuele harmonisatie.
* **Historische argumenten**: Gebruikt om de wil van de wetgever te duiden, maar ook om deze te temperen door rekening te houden met latere juridische ontwikkelingen en veranderende maatschappelijke opvattingen (actualisering).
* **Teleologische argumenten**: Gericht op het realiseren van de doelstelling van de norm, waarbij zowel teleologische extensie (verruiming) als reductie (inperking) mogelijk is.
* **Waardengeoriënteerde argumenten**: Benadrukken de centrale rol van waarden in het recht en hoe interpretaties deze waarden trachten te verwezenlijken.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten**: Houdt rekening met de economische, sociale, ecologische, morele, politieke en culturele gevolgen van een interpretatie.
* **Anticipatieve argumenten**: Pleiten voor een interpretatie in het licht van toekomstige wetgeving, om zo aan te sluiten bij verwachte juridische ontwikkelingen.
#### 5.4.3 Afstemmingsmethode / Geen vaste verhouding
Er zijn geen vaste regels om de onderlinge verhouding van de zeven argumenten te bepalen. De keuze voor de 'beste' interpretatie hangt af van de context, doelstellingen en waarden van de uitlegger. De methode van 'afweging' van waarden, hoewel bekritiseerd vanwege het ontbreken van een gemeenschappelijke meeteenheid, wordt in de praktijk gebruikt. Het evenredigheidsbeginsel biedt hierbij een kader.
De interne afstemmingsregels van het positivisme (hiërarchie, specialiteit, posterioriteit) volstaan niet altijd. Vaak moet er een keuze gemaakt worden tussen verschillende, conflicterende interpretanda, waarbij zowel verzoenende als inperkende of verruimende uitleggingen mogelijk zijn. Het uiteindelijke oordeel is een complexe afweging van argumenten en waarden, waarbij de intuïtie van de rechter (regressief redeneren) en de beschikbare juridische bronnen (progressief redeneren) beide een rol spelen.
## 6. Besluit: Tussen verhulling en onthulling: 10 keuzes
Rechtsvinding is een continu proces van uitlegging, waarbij de uitlegger voortdurend keuzes maakt die het resultaat beïnvloeden. Deze keuzes situeren zich op het spectrum tussen 'verhulling' (het maskeren van autonome keuzes ten gunste van een heteronome presentatie) en 'onthulling' (het transparant maken van de autonome keuzes en de onderliggende waarden). De volgende tien vragen helpen om deze keuzes te analyseren:
1. Welke doelstelling streeft de uitlegger na?
2. Welke invulling van 'recht' is het meest nuttig om die doelstelling te bereiken?
3. Welke grondslag van 'recht' (bv. democratie, rechtsstaat, mensenrechten) is het meest nuttig om die doelstelling te bereiken?
4. Welke functies en finaliteit schrijft de uitlegger toe aan het recht?
5. Hoe vertelt de uitlegger het (rechts)feitelijke verhaal om de doelstelling te bereiken?
6. Welk doel schrijft de uitlegger toe aan de uitlegging zelf?
7. Welke interpretanda zijn relevant om de doelstelling te bereiken?
8. Welk soort argumenten kunnen het best worden gehanteerd om de doelstelling te bereiken?
9. Hoe kunnen die argumenten op elkaar worden afgestemd?
10. Hoe kunnen de geïnterpreteerde interpretanda op elkaar worden afgestemd?
Het antwoord op deze vragen bepaalt mede het 'standpunt' van de uitlegger over de inhoud van het recht in een concreet geval.
---
# Twee visies op rechtsvinding: het positivistische en constructivistische paradigma
Dit studiemateriaal zet twee fundamenteel verschillende benaderingen van rechtsvinding uiteen: het positivistische paradigma, dat uitgaat van objectiviteit en de autonomie van de wetgever, en het constructivistische paradigma, dat de nadruk legt op de subjectieve rol van de uitlegger en de constructie van recht in een specifieke context.
## 2. Twee visies op rechtsvinding: het positivistische en constructivistische paradigma
Rechtsvinding, de activiteit waarbij de inhoud van het recht in een concreet geval wordt bepaald, kan worden benaderd vanuit verschillende paradigma's. Een paradigma omvat een geheel van uitgangspunten, overtuigingen en aannames die het wereldbeeld van de uitlegger sturen. In dit verband worden twee visies onderscheiden: het positivistische en het constructivistische paradigma.
### 2.1 Het positivistische paradigma
#### 2.1.1 Kernuitgangspunten
Het positivistische paradigma kent een ontologisch realisme, waarbij men gelooft in één objectieve werkelijkheid en waarheid die gekend kan worden via verstandelijke vermogens en empirische waarnemingen (epistemologisch realisme). De correspondentietheorie van waarheid stelt dat ware kennis een afspiegeling is van deze werkelijkheid.
* **Ontologisch uitgangspunt:** Geloven in één objectieve werkelijkheid en waarheid.
* **Epistemologisch uitgangspunt:** Kennis verkrijgen via verstand en waarneming; correspondentietheorie van waarheid.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Scheiding van recht en moraal; geen rol voor waarden van de uitlegger bij inhoudsbepaling.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren, met het syllogisme als centrale redeneervorm.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Vertrouwen in de wetgever als enige rechtsbron; formele opvatting van democratie.
#### 2.1.2 Toepassing op het recht
Binnen het positivistische paradigma wordt recht beschouwd als iets dat objectief bestaat, los van de uitlegger. Concepten als ‘rechtsmisbruik’ en ‘subjectief recht’ worden gezien als op zichzelf bestaand, maar wel in toepassing. Rechtsbronnen worden gezien als objectieve vindplaatsen van recht, en de hiërarchie der normen veronderstelt een abstracte ordening van normen die op zichzelf juridische waarde hebben.
#### 2.1.3 De rol van de uitlegger
De rol van de uitlegger binnen dit paradigma is die van een neutrale archeoloog. De uitlegging is een zuiver cognitieve handeling, waarbij men louter de semantische betekenis van de woorden van de wet vaststelt. Hierbij wordt uitgegaan van de "duidelijke tekst-doctrine" (acte clair of sens clair) en het adagium *Interpretatio cessat in claris* (interpretatie houdt op waar de tekst duidelijk is).
* **Uitlegging als semantische oefening:** Enkel cognitieve handelingen zijn nodig om tot een interpretatieresultaat te komen.
* **Deductieve redenering:** Het interpretatieproces is mechanisch of algoritmisch van aard.
* **Verifieerbare uitspraken:** Het resultaat van interpretatie zijn uitspraken die noodzakelijkerwijs juist zijn (apodictisch).
#### 2.1.4 Methodologie: Het syllogisme
De positivistische methode is gebaseerd op deductief geldig redeneren, waarbij het syllogisme centraal staat. Een syllogisme bestaat uit een majorpremisse (de algemene rechtsregel), een minorpremisse (de vaststelling van de feiten) en een conclusie (de toepassing van de regel op de feiten).
* **Majorpremisse:** Zoekt naar de toepasselijke rechtsregel.
* **Minorpremisse:** Stelt vast dat aan de toepassingsvoorwaarden van die regel is voldaan.
* **Conclusie:** Leidt deductief tot een onvermijdelijk antwoord.
De uitlegger fungeert hier als een "subsumptieautomaat" die de rechtsfeiten onder de toepassingsvereisten van een rechtsregel brengt.
#### 2.1.5 Staatskundige uitgangspunten
Het positivistische paradigma kent een formele opvatting van democratie, waarbij enkel de oorsprong van de regel (namelijk de wetgever) van belang is. Er is een wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht, en de regelgeving is het monopolie van de wetgever.
### 2.2 Het constructivistische paradigma
#### 2.2.1 Kernuitgangspunten
Het constructivistische paradigma hanteert een ontologisch en epistemologisch relativisme, waarbij men gelooft in een geconstrueerde realiteit en kennis die deels afhankelijk is van de keuzes van de uitlegger. De verhouding tussen uitlegger en interpretandum is subjectief-monistisch, waarbij beide met elkaar interageren. Waarden spelen een centrale rol bij de inhoudsbepaling van het recht, en de rol van de uitlegger is die van een creatieve kunstenaar.
* **Ontologisch uitgangspunt:** Geloven in een geconstrueerde realiteit; geen geloof in objectieve werkelijkheid.
* **Epistemologisch uitgangspunt:** Kennis is deels afhankelijk van de keuzes van de uitlegger; relativisme.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Centraliteit van waarden en morele overwegingen; de uitlegger maakt autonome keuzes.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Argumenteren, vaak abductief; interpretatie is meer dan een cognitieve handeling.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Balans tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten; de rol van de rechter wordt belangrijker geacht.
#### 2.2.2 Toepassing op het recht
Binnen het constructivisme is er geen enkel, objectief antwoord op de vraag wat "recht" is. Recht is een menselijke constructie, mede bepaald door de keuzes van de uitlegger. Concepten als ‘rechtsmisbruik’ en ‘subjectief recht’ worden als innerlijk tegenstrijdig beschouwd. Rechtsbronnen worden gezien als "formanten", ingrediënten waar de uitlegger zelf mee aan de slag moet. De hiërarchie der normen wordt vervangen door een heterarchie der formanten, waarbij inhoudelijke waarden ten grondslag liggen aan elke norm.
#### 2.2.3 De rol van de uitlegger
De uitlegger is een creatieve kunstenaar die meer doet dan een zuiver cognitieve handeling. De inhoud van het recht wordt bepaald door de interpretatie van de uitlegger, die hierbij gebruik maakt van een breed scala aan argumenten en keuzes maakt.
* **Interpretatie als pragmatische oefening:** Omvat zowel cognitieve als volitieve handelingen.
* **Abductieve redenering:** Het interpretatieproces is argumentatief en leidt tot waarderingsuitspraken.
* **Waarderingsuitspraken:** Zijn niet verifieerbaar, maar wel dialectisch (overtuigend in een dialoog).
* **Praktische wijsheid (phronesis):** Kennis van argumenten die nodig zijn om waarderingsuitspraken te rechtvaardigen.
#### 2.2.4 Methodologie: Argumentatie
De constructivistische methode is gebaseerd op argumentatie, waarbij de uitlegger verschillende soorten argumenten (taalkundige, systematische, wetshistorische, teleologische, waardengeoriënteerde, gevolgengeoriënteerde en anticiperende argumenten) gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen. Er zijn geen strikte regels voor de onderlinge verhouding van deze argumenten; de uitlegger maakt hier keuzes in, gebaseerd op zijn doelstellingen en de context.
* **Case-based reasoning:** Leren van en redeneren op basis van prototypische gevallen.
* **Dialectische redenering:** Overtuigen van het publiek door argumentatie.
#### 2.2.5 Staatskundige uitgangspunten
Het constructivistische paradigma benadrukt de spanning tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten. De verhouding tussen de staatsmachten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) is cruciaal en kan leiden tot verschillende invullingen van het recht. Er is een erkenning dat het recht een dynamisch, gegroeid en continu geconstrueerd fenomeen is.
### 2.3 Verhouding tussen de paradigma's
De keuze tussen het positivistische en het constructivistische paradigma is geen kwestie van juist of fout, maar van het aannemen van een bepaalde bril waarmee men naar het recht kijkt. Het positivistische paradigma streeft naar volledige heteronomie en de verhulling van keuzes, terwijl het constructivistische paradigma streeft naar (gedeeltelijke) autonomie en de onthulling van de gemaakte keuzes. De aantrekkingskracht van het syllogisme ligt in de behoefte aan zekerheid en de schijnbare neutraliteit, maar het negeert de complexiteit van rechtsvinding.
### 2.4 Staatskundige Verankering en Rechtvaardigheidsstromingen
De visie op rechtsvinding is nauw verbonden met fundamentele staatskundige begrippen:
* **Democratie:** Verwijst naar de formele criteria van rechtsvorming, zoals het algemeen kiesrecht en de meerderheidsregel.
* **Rechtsstaat:** Benadrukt de procedurele aspecten, zoals de gelijkheid voor de wet en de gebondenheid van machthebbers aan het recht, met een onafhankelijke rechter als waarborg.
* **Mensenrechten:** Vertegenwoordigen de materiële criteria voor rechtvaardigheid, door fundamentele rechtsregels die de macht van de overheid aan banden leggen.
De spanning tussen deze drie concepten bepaalt mede de houding ten opzichte van de rol van de rechter en de interpretatie van het recht. Een constructivistisch paradigma erkent dat er geen ideale verhouding bestaat tussen deze drie pijlers en dat de interpretatie van het recht mede afhangt van de gekozen balans daartussen.
#### 2.4.1 De klassieke en radicale visie op machtenscheiding
Montesquieu's klassieke visie op de scheiding der machten beoogde machtsmisbruik te voorkomen door een machtsevenwicht te creëren. De radicale visie van de Franse Revolutie, daarentegen, streefde naar de eliminatie van de vorst en de macht bij het volk, met een diep wantrouwen tegenover de rechterlijke macht die werd gezien als een potentiële bron van tirannie. De praktijk heeft echter aangetoond dat volledige heteronomie van de rechter een illusie is.
#### 2.4.2 De hedendaagse verhouding tussen wetgever en rechter
Vandaag de dag is de verhouding tussen wetgever en rechter complexer door onder meer juridisering, instrumentalisering, fragmentering, federalisering, internationalisering en constitutionalisering. De rechterlijke controle, hoewel essentieel voor de rechtsstaat, kan leiden tot spanningen met de democratische soevereiniteit van de wetgever ("gouvernement des juges"). Constructivisten erkennen de noodzaak van rechterlijke controle als tegenwicht tegen mogelijke wetgevingsinertie of onredelijke wetgeving, maar pleiten ook voor terughoudendheid en het gebruik van rechterlijk minimalisme waar mogelijk. De interpretatie van de wet is steeds een afweging van waarden en belangen, en de uitlegger moet, vanuit zijn specifieke rol en doelstellingen, tot een aanvaardbaar juridisch verhaal komen.
---
# Verschillende methoden en argumenten in rechtsvinding
Rechtsvinding betreft de activiteit waarbij een jurist de inhoud van een rechtsregel in een concreet geval bepaalt, waarbij diverse methoden en argumenten worden gehanteerd.
### 3.1 Wat is (juridische) uitlegging?
Uitlegging is het toeschrijven van een betekenis aan een interpretatievoorwerp (interpretandum). Hierbij is er steeds sprake van drie elementen: het interpretandum, de interpretans (de toegekende betekenis) en de activiteit die beide koppelt. Er bestaat een onderscheid tussen semantische en pragmatische interpretatie.
#### 3.1.1 Semantische interpretatie
Semantische interpretatie richt zich op de letterlijke of woordelijke betekenis van uitdrukkingen, los van de context. Kenmerken hiervan zijn:
* Het interpretans is beperkt tot cognitieve handelingen.
* Het proces is een geldige deductieve redenering.
* Het resultaat is een verifieerbare uitspraak.
#### 3.1.2 Pragmatische interpretatie
Pragmatische interpretatie kijkt naar de betekenis van uitdrukkingen in hun concrete context, rekening houdend met de zender- en ontvangerbetekenis. Kenmerken hiervan zijn:
* Het interpretans omvat zowel cognitieve als volitieve handelingen (keuzes).
* De interpretatie is contextafhankelijk.
* Het proces is argumentatief, vaak abductief.
* Het resultaat is een waarderingsuitspraak, die dialectisch is.
Pragmatische interpretatie vereist praktische wijsheid (phronesis) en de afweging van verschillende, soms conflicterende, argumenten. Het is een activiteit die streeft naar het bepalen van rechtsgevolgen in een concreet geval.
#### 3.1.3 Waarom deze vormen van interpretatie?
Uitlegging wordt vaak gezien als een middel om het recht heteronoom (volgens de bedoeling van de wetgever) toe te passen, maar in de praktijk is er altijd een mate van autonomie (keuzes van de uitlegger). Het expliciet maken van deze keuzes is cruciaal om rechtsmisbruik te vermijden en een bewuste rechtsvorming mogelijk te maken.
### 3.2 Hoe kijken we naar rechtsvinding?
Er bestaan twee fundamenteel verschillende paradigma's om naar rechtsvinding te kijken:
#### 3.2.1 Het positivistisch paradigma
Dit paradigma gaat uit van een objectieve, onafhankelijke werkelijkheid die gekend kan worden.
* **Ontologisch en epistemologisch:** Geloof in één objectieve werkelijkheid en de mogelijkheid deze kennen via verstandelijke vermogens en empirische waarnemingen (correspondentietheorie van waarheid). De verhouding tussen uitlegger en interpretandum is objectief en dualistisch.
* **Axiologisch:** Scheiding van recht en moraal; geen rol voor waarden van de uitlegger.
* **Methodologisch:** Deductief redeneren, vaak via syllogismen. De rol van de uitlegger is die van een neutrale archeoloog.
* **Staatskundig:** Nadruk op democratie als formele waarde, met de wetgever als exclusieve bron van recht.
#### 3.2.2 Het constructivistisch paradigma
Dit paradigma erkent dat de werkelijkheid subjectief en geconstrueerd is, beïnvloed door de persoon van de uitlegger.
* **Ontologisch en epistemologisch:** Geloof in een geconstrueerde werkelijkheid die relatief is aan de waarnemer. Kennis is het resultaat van een creatieve interactie tussen uitlegger en interpretandum (subjectief-monistisch).
* **Axiologisch:** Waarden van de uitlegger spelen een centrale rol in de inhoudsbepaling van het recht.
* **Methodologisch:** Pragmatische interpretatie, abductieve redenering en case-based reasoning. De uitlegger is een creatieve kunstenaar.
* **Staatskundig:** Erkenning van de spanningen tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en de rol van de rechter in het bewaken van dit evenwicht.
### 3.3 Constructie van rechtsregels
De constructie van rechtsregels kan vanuit verschillende perspectieven worden benaderd, variërend van een strikt positivistische tot een meer constructivistische visie.
#### 3.3.1 Formeel-positivistische visie
Deze visie stelt dat het recht objectief bestaat, los van de uitlegger, en ontdekt kan worden door het raadplegen van formele bronnen. Interpretatie is een neutrale, cognitieve handeling, waarbij enkel de letterlijke betekenis van de tekst telt (lex clara).
#### 3.3.2 Exegetische visie
De exegetische school, voortbouwend op het positivisme, stelt dat de interpretatie van het recht gericht is op het achterhalen van de wil van de wetgever (of rechter).
* **Uitleggingsdoel:** Achterhalen van de wil van de zender (wetgever/rechter).
* **Uitleggingsvoorwerp:** Enkel de formele bronnen waaruit de wil van de zender kan blijken (wet, parlementaire voorbereidingsstukken).
* **Uitleggingsmethode:**
* **Taalkundige argumenten:** Nadruk op de letterlijke, technische of gebruikelijke betekenis van de woorden.
* **Systematische argumenten:** Argumenten gebaseerd op de samenhang binnen het rechtssysteem (a contrario, a fortiori, formele contextuele harmonisatie, zuinigheid van het systeem).
* **Wetshistorische argumenten:** Gebruik van parlementaire voorbereidingsstukken om de wil van de wetgever te duiden.
* **Absurdsiteitsbestrijdende argumenten (Golden Rule):** Interpretatie vermijden die tot absurde gevolgen leidt.
* **Kritiek:** Deze visie verhult de keuzes van de uitlegger en gaat uit van een imperfecte perfectie van de wetgever.
#### 3.3.3 Onthullende visie op de constructie van rechtsregels
Deze visie, geworteld in het constructivisme, stelt dat recht een menselijke constructie is, mede gevormd door de uitlegger.
* **Paradigma:** Constructivisme.
* **Uitleggingsdoel:** Het bepalen van de juridische betekenis van een rechtsregel in een concreet geval, gebaseerd op de visie op de grondslag van het recht en de specifieke doelstellingen van de uitlegger.
* **Uitleggingsvoorwerp:** Alle handelingen die de uitlegger als relevant beschouwt (formanten), met gradaties van werfkracht. Recht wordt gezien als een 'tapijt' dat groeit door de 'knopen' die gelegd worden.
* **Methoden:**
* **Taalkundige argumenten:** Erkennen van meerdere betekenissen, rekening houdend met de context en de waarde die de uitlegger wil realiseren.
* **Systematische argumenten:** Gebaseerd op de interne samenhang van het recht, met nadruk op case-based reasoning en het identificeren van prototypische gevallen. Analogie (a pari) is hierbij cruciaal.
* **Historische argumenten:** Niet enkel om de wil van de wetgever te duiden, maar ook om deze te temperen met het oog op rechtsstaatbeginselen.
* **Teleologische argumenten:** Interpretatie op basis van het doel van de norm (ratio legis).
* **Waardengeoriënteerde argumenten:** Beroep op fundamentele waarden die het rechtssysteem vormgeven.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten:** Rekening houden met de (beoogde en feitelijke) gevolgen van een bepaalde interpretatie.
* **Anticipatieve argumenten:** Interpretatie in het licht van toekomstige regelgeving.
* **Afstemmingsmethode:** Geen vaste regels voor de onderlinge verhouding van argumenten. Er is een keuze nodig tussen verschillende afwegingsmethoden (categorisch vs. ad hoc balancing), waarbij praktische wijsheid (topisch argumenteren) een centrale rol speelt.
### 3.4 Tussen verhulling en onthulling: 10 keuzes
De rechtsvinding kent tien belangrijke keuzes die elke uitlegger maakt, vaak zonder deze expliciet te maken. Deze keuzes bepalen hoe de inhoud van het recht wordt geconstrueerd:
1. **Doelstelling van de uitlegger:** Welk doel streeft de uitlegger na (bv. vrijspraak, maximale schadevergoeding, rechtsontwikkeling)?
2. **Invulling van ‘recht’:** Hoe wordt het begrip ‘recht’ gedefinieerd en welk belang wordt gehecht aan de verschillende rechtsbronnen?
3. **Grondslag van het recht:** Welke opvatting over democratie, rechtsstaat en mensenrechten vormt de basis?
4. **Functies en finaliteit van het recht:** Welke maatschappelijke functies worden aan het recht toegekend?
5. **Vertelling van het (rechts)feitelijke verhaal:** Hoe worden de feiten geconstrueerd en gepresenteerd (framing)?
6. **Doel van de uitlegging:** Is de uitlegging louter beschrijvend of ook normatief?
7. **Relevante interpretanda:** Welke handelingen of teksten worden als relevante ‘bouwstenen’ van het recht beschouwd?
8. **Argumenten die gebruikt kunnen worden:** Welke soorten argumenten worden als overtuigend beschouwd?
9. **Afstemming van argumenten:** Hoe worden conflicterende argumenten met elkaar verenigd of afgewogen?
10. **Afstemming van interpretanda:** Hoe worden de betekenissen van verschillende rechtsnormen op elkaar afgestemd?
### 3.5 Constructie van rechtsfeiten
De constructie van rechtsfeiten is een cruciaal, maar vaak onderbelicht aspect van rechtsvinding. Het gaat om het selecteren en presenteren van feiten, en het toekennen van juridische relevantie aan gebeurtenissen.
#### 3.5.1 De rol van Vorverständnis
Het Vorverständnis (voorafgaand begrip) van de uitlegger, gevormd door kennis, ervaringen en waarden, beïnvloedt de selectie en interpretatie van feiten. Dit kan leiden tot zowel verheldering als blinde vlekken in de feitenvinding.
#### 3.5.2 Het narratief van feiten
Feiten worden vaak gepresenteerd als een verhaal (narratief), waarbij framingtechnieken (actie vs. omissie, abstract vs. concreet, brede vs. enge timeframes, doorlopend vs. gesegmenteerd) worden gebruikt om de betekenis en juridische relevantie ervan te beïnvloeden.
#### 3.5.3 Juridische waarde van het verhaal
Niet elk verhaal, hoe waarheidsgetrouw ook, heeft juridische waarde. Het verhaal moet voldoen aan de regels van het recht, wat kan leiden tot een kloof tussen de feitelijke realiteit en de juridisch aanvaardbare feiten.
### 3.6 Verhouding tussen rechtsregels en rechtsfeiten
Het onderscheid tussen rechtsregels en rechtsfeiten is in de praktijk vaak vloeiend en wederzijds afhankelijk. De selectie van relevante rechtsregels hangt af van de feiten, en de selectie van relevante feiten hangt af van de rechtsregels. Het Vorverständnis speelt hierin een sleutelrol, evenals de verschillende 'brillen' (paradigma's) waarmee naar het recht wordt gekeken.
### 3.7 Methoden van afstemming
Bij het afstemmen van verschillende interpretanda en argumenten spelen diverse methoden een rol:
* **Vermijden van antinomieën:** Trachten om tegenstrijdigheden tussen rechtsnormen te voorkomen door verzoenende uitlegging of door het toepassen van voorrangsregels (lex superior, lex specialis, lex posterior).
* **Afwegen van waarden:** Het balanceren van conflicterende waarden en belangen, waarbij de proportionaliteitsbeginsel (in verschillende gradaties van toetsingsintensiteit) een rol speelt. De gewichtsformule van Alexy biedt een theoretisch kader, maar kent praktische beperkingen.
* **Topisch argumenteren:** Het hanteren van 'gezichtspunten' (topoi) die breed of specifiek zijn, om een oordeel te rechtvaardigen. Dit vereist praktische wijsheid en een afweging van de onderlinge verhouding tussen deze gezichtspunten.
De uiteindelijke keuze voor een bepaalde interpretatie hangt af van de doelstellingen, waarden, het publiek en de context, en is een voortdurende wisselwerking tussen heteronome en autonome elementen.
---
# De constructie van rechtsfeiten en de rol van vooroordelen en belangen
Dit onderwerp onderzoekt hoe juridisch relevante feiten worden geconstrueerd, met aandacht voor de rol van het vooroordeel (vorverständnis) en de diverse belangen (subjectief, objectief, oppervlakte, diepte) die een rol spelen in dit proces. Er wordt ingegaan op de narratieve benadering van recht en de framingtechnieken die worden gebruikt om verhalen te construeren en te presenteren.
### 4.1 De constructie van rechtsfeiten
#### 4.1.1 Vaststelling: de andere kant van de maan
De vaststelling van feiten, oftewel de feitenvinding, wordt vaak gezien als een blinde vlek binnen het juridische discours en de juridische opleiding. Dit gebrek aan aandacht is opmerkelijk omdat de manier waarop feiten worden geconstrueerd, cruciaal is voor de uiteindelijke juridische beoordeling.
* **Formeel-positivistisch paradigma:** Binnen dit paradigma worden rechtsregels en rechtsfeiten als objectief beschouwd en strikt van elkaar gescheiden. De studie van feiten is volgens deze visie niet vereist voor de studie van het recht, aangezien de rechtswetenschap zich richt op de selectie en toepassing van de juiste regel, los van de feitelijke context.
* **Kritiek op het formeel-positivistisch paradigma:** Jerome Frank wijst erop dat deze strikte scheiding mank loopt, omdat een gebrekkige feitenvinding onvermijdelijk leidt tot de toepassing van de verkeerde (omdat niet toepasselijke) rechtsregel en aldus tot een incorrecte beslissing. Er bestaat geen verschil tussen het toepassen van de verkeerde regel op de juiste feiten, of de juiste regel op de verkeerde feiten. Zelfs een formeel-positivistische benadering vereist derhalve aandacht voor feitenvinding.
* **Constructivistisch paradigma:** Dit paradigma stelt dat er geen objectieve feiten bestaan, maar alleen "verhaalde feiten". Feiten zijn geen autonome realiteit, maar elementen waarmee de uitlegger een verhaal construeert. Dit verhaal is onlosmakelijk verbonden met de verteller. Elke reconstructie van het verleden is een verhaal dat ex post wordt gecreëerd.
#### 4.1.2 Belangrijke begrippen
* **Vorverständnis (voorafgaand begrip):** Dit verwijst naar de bril waarmee iemand naar de wereld kijkt, gevormd door aannames, opvattingen, ideeën, kennis, en culturele en juridische bagage. Dit vooroordeel is zowel een vloek (het kan leiden tot blinde vlekken en een belemmering vormen voor een neutrale waardering van omstandigheden) als een zegen (het is noodzakelijk om de cirkelredenering tussen rechtsregels en rechtsfeiten te doorbreken en om de uitlegging te versnellen).
* **Feitenverzameling en -verwerking:** Juristen verzamelen en verwerken feiten, vaak met behulp van hun vorverständnis. Dit proces kan fouten bevatten, zoals confirmation bias (selectief waarnemen van informatie die past binnen het vorverständnis) en verwerkingsfouten (foutief redeneren met beschikbare informatie).
* **Narratieve benadering:** Juridische verhalen (narratieven) worden geconstrueerd met het oog op een bepaald doel en een specifieke doelstelling. De opbouw en inhoud van het verhaal zijn afhankelijk van de rol en het standpunt van de verteller.
#### 4.1.3 Gebeurtenissen en situaties begrijpen: de vier stappen van verhaalconstructie
1. **De bouwstenen van een verhaal:** Dit omvat de vergaring en verwerking van feiten, waarbij de informatie wordt vertaald naar de leef- en voorstellingswereld van de uitlegger. Dit kan leiden tot selectie- en verwerkingsfouten door het vorverständnis.
2. **De voorstelling van het verhaal:** Gebruikmakend van framingtechnieken, wordt het verhaal gepresenteerd. Hierbij wordt de theatermetafoor toegepast, waarbij verschillende elementen (actie, scène, agent, agency, purpose) centraal kunnen staan. Framingtechnieken omvatten onder andere de keuze tussen actie of omissie, abstracte of concrete voorstelling, brede of enge tijdskaders, en doorlopende of gesegmenteerde gebeurtenissen. Deze technieken beïnvloeden de beslissing van de toehoorder, met name de rechter.
3. **De waarheidsgetrouwheid van het verhaal:** Dit deel van de leerstof is weggevallen.
4. **De juridische waarde van het verhaal:** Het verhaal moet niet alleen waarheidsgetrouw zijn, maar ook juridische waarde hebben. Dit houdt in dat het verhaal moet voldoen aan de regels die het recht oplegt, wat kan leiden tot een "feitenfiltering" en een kloof tussen waargebeurde feiten en door het recht aanvaarde feiten.
### 4.2 De rol van belangen
De juridische constructie van rechtsfeiten en rechtsregels is sterk beïnvloed door de belangen van de betrokken actoren. Deze belangen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld:
#### 4.2.1 Subjectieve versus objectieve belangen
* **Subjectieve belangen:** Dit zijn de menselijke behoeften, wensen of verlangens die een persoon of groep ervaart. Ze kunnen materieel (financieel) of immaterieel (erkenning, sociale contacten) zijn. Subjectieve belangen hoeven niet egoïstisch te zijn, maar kunnen wel conflicteren.
* **Objectieve belangen:** Dit zijn voorschriften over wat mensen zouden moeten willen, gevormd door een ander persoon met een bepaalde visie op een goed leven. Dit kan paternalisme inhouden, waarbij wordt ingegrepen tegen de wil van de betrokkene in de overtuiging dat dit beter voor hem of haar is. Beschermenswaardige belangen zijn subjectieve belangen die door het recht als zodanig worden erkend.
#### 4.2.2 Oppervlaktebelangen versus dieptebelangen
* **Oppervlaktebelangen:** Dit zijn de directe, tastbare wensen of doelen, zoals het verkrijgen van een vordering, het veiligstellen van een woning, of het verkrijgen van een vergunning.
* **Dieptebelangen:** Dit zijn de onderliggende redenen of motieven achter de oppervlaktebelangen, zoals de behoefte aan erkenning, rechtvaardigheid, veiligheid, of het vermijden van gezichtsverlies. Juridische argumentatie richt zich vaak op deze dieptebelangen.
#### 4.2.3 Algemeen belang
Het algemeen belang is een meerduidig concept dat zowel een inhoudelijke invulling (wat gunstig is voor de gemeenschap) als een procedurele invulling (wat voortvloeit uit collectieve deelname) kan hebben. Het kan verwijzen naar de som van individuele belangen (common good) of naar een belang dat deze optelsom overstijgt (intérêt général).
Het is cruciaal voor een uitlegger om de subjectieve belangen grondig te begrijpen, omdat deze de basis vormen voor de juridische constructie. De belangen zijn dynamisch en kunnen evolueren, wat constante bijsturing vereist.
### 4.3 De rol van vooroordelen (Vorverständnis) in de constructie van rechtsfeiten
Het vorverständnis speelt een fundamentele rol in het begrijpen en construeren van feiten, en daarmee ook van rechtsfeiten.
* **Cirkelredenering doorbreken:** Het vorverständnis is noodzakelijk om de circulaire relatie tussen rechtsregels en relevante feiten te doorbreken. Zonder een initieel begrip (vorverständnis) is het onmogelijk om feiten als relevant aan te merken en een juridisch verhaal op te bouwen.
* **Invloed op feitenvinding:** Het vorverständnis bepaalt welke feiten als relevant worden beschouwd en hoe deze worden verwerkt. Dit kan leiden tot fouten, zoals confirmation bias, waarbij informatie die niet in het bestaande conceptuele kader past, wordt genegeerd.
* **Narratieve coherentie:** De manier waarop feiten worden voorgesteld (framing) is cruciaal voor de juridische waarde van het verhaal. De coherentie van het verhaal, beïnvloed door het vorverständnis van de verteller, bepaalt mede de overtuigingskracht.
### 4.4 Framingtechnieken en de constructie van juridische verhalen
Framing verwijst naar de techniek waarbij de manier waarop informatie wordt gepresenteerd, de perceptie en de beslissing van de toehoorder beïnvloedt. In het recht worden framingtechnieken gebruikt om het verhaal van de ene partij overtuigender te maken dan dat van de andere.
* **Actie versus omissie:** Een gebeurtenis kan worden voorgesteld als een actieve handeling of als een nalaten. Een actie wordt vaak gekozen om aansprakelijkheid of schuld aan te tonen, omdat een actie een afgebakende gebeurtenis is die makkelijker te bewijzen valt dan een omissie.
* **Abstract versus concreet:** De mate van abstractie waarmee feiten worden voorgesteld, beïnvloedt de reikwijdte van de interpretatie. Een abstractere voorstelling kan leiden tot een bredere toepassing van een regel, terwijl een concretere voorstelling de reikwijdte kan beperken.
* **Brede versus enge tijdskaders:** De manier waarop een tijdspanne wordt afgebakend, kan de nadruk leggen op oorzaken of juist op de specifieke handeling zelf. Een breder tijdskader kan de invloed van specifieke oorzaken verminderen door de gebeurtenis in een breder verhaal te plaatsen.
* **Doorlopend versus gesegmenteerd:** Feiten kunnen worden gepresenteerd als een vloeiende, doorlopende beweging of als een opeenvolging van afzonderlijke gebeurtenissen. De keuze hierin kan de focus verleggen naar verschillende verantwoordelijke actoren.
### 4.5 De constructie van rechtsregels
De constructie van rechtsregels wordt vanuit verschillende paradigma's benaderd, wat leidt tot uiteenlopende visies op de rol van de uitlegger en de aard van het recht.
#### 4.5.1 Formeel-positivistische visie
Deze visie stelt dat recht objectief bestaat en door de juiste formele bronnen (zoals wetgeving) kan worden ontdekt. De uitlegging is een louter cognitieve handeling, waarbij de betekenis van de tekst wordt vastgesteld via deductieve redenering. Dit leidt tot de illusie van volledige heteronomie, waarbij de uitlegger slechts een spreekbuis van de wet is.
#### 4.5.2 Exegetische visie
Deze visie, die voortbouwt op het formeel-positivisme, erkent dat de "wil van de wetgever" centraal staat bij de interpretatie. Echter, in de praktijk maken exegeten keuzes die niet altijd openlijk worden erkend, wat leidt tot een "verhuld constructivisme". Ze maken gebruik van taalkundige, systematische, wetshistorische en absurditeitsbestrijdende argumenten om de bedoeling van de wetgever te achterhalen.
#### 4.5.3 Onthullende visie op de constructie van rechtsregels (Constructivisme)
Dit paradigma erkent dat recht een menselijke constructie is, beïnvloed door de subjectieve keuzes, belangen en waarden van de uitlegger. Er is geen objectieve werkelijkheid van het recht; het recht groeit en evolueert door interpretatie en toepassing.
* **Paradigma's:** Binnen het constructivisme zijn er diverse stromingen, variërend van het idee dat recht een systeem is dat door de wetgever wordt bepaald, tot het idee dat recht volledig onbepaald is en de beslissing van de rechter centraal staat. De meest gevolgde positie is dat recht een deels systeem is, dat onderbepaald is.
* **Argumentatiemethoden:** Constructivisten maken gebruik van een breed scala aan argumenten, waaronder taalkundige, systematische, historische, teleologische, waardengeoriënteerde, gevolgen-georiënteerde en anticiperende argumenten. De keuze en afweging van deze argumenten is cruciaal voor de uiteindelijke constructie van de rechtsregel.
* **Afstemmingsmethode:** Omdat verschillende interpretanda en argumenten vaak conflicteren, is er een afstemmingsmethode nodig. Deze methode houdt in dat uitleggers proberen antinomieën te vermijden door middel van verzoenende of inperkende/verruimende uitleggingen. Waar dit niet volstaat, wordt een keuze gemaakt op basis van een afweging van waarden en belangen, wat sterk leunt op de praktische wijsheid (phronesis) van de uitlegger.
### 4.6 De rol van vooroordelen en belangen in rechtsvinding
De constructie van zowel rechtsfeiten als rechtsregels is onlosmakelijk verbonden met de rol van vooroordelen (het vorverständnis) en de belangen van de betrokken actoren.
* **Vorverständnis als bril:** Het vorverständnis vormt de "bril" waarmee juridische professionals de wereld en de bestaande rechtsnormen waarnemen en interpreteren. Dit begrip is essentieel om de cirkelredenering tussen feiten en regels te doorbreken, maar kan ook leiden tot selectieve waarneming en verwerkingsfouten.
* **Belangen als drijfveer:** Subjectieve, objectieve, oppervlakte- en dieptebelangen sturen de keuzes van juridische actoren bij het construeren van feiten en het interpreteren van rechtsregels. Deze belangen kunnen conflicteren, wat leidt tot de noodzaak van afweging en een keuze voor bepaalde interpretaties.
* **Narratieve constructie:** Het juridische verhaal wordt geconstrueerd met het oog op het dienen van specifieke belangen. Framingtechnieken worden ingezet om het verhaal zo overtuigend mogelijk te maken, waarbij de keuze voor bepaalde elementen (actie/omissie, abstract/concreet, breed/eng tijdskader, doorlopend/gesegmenteerd) cruciaal is.
* **Verschillende paradigma's, verschillende rollen:** Het formeel-positivistische paradigma streeft naar heteronome rechtsvinding, waarbij de uitlegger slechts de objectieve betekenis van de wet toepast. De exegetische visie probeert de "wil van de wetgever" te achterhalen, wat echter vaak verhuld blijft. Het constructivistische paradigma erkent daarentegen de inherente autonomie van de uitlegger en de rol van waarden en belangen bij de constructie van het recht, wat leidt tot een meer onthullende benadering.
De rol van vooroordelen en belangen is dus niet een afwijking van het recht, maar een integraal onderdeel van de juridische constructie en rechtsvinding. Het begrijpen van deze dynamiek is cruciaal voor een kritische analyse van juridische argumenten en beslissingen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsvinding | Het proces waarbij een jurist, zoals een rechter of advocaat, de inhoud van het recht bepaalt in een specifiek geval door interpretatie en toepassing van rechtsregels. |
| Juridische uitlegging | De activiteit waarbij de betekenis of inhoud van een rechtsregel wordt bepaald in het licht van een concreet geval, waarbij de uitlegger keuzes maakt over de te gebruiken bronnen en argumenten. |
| Semantische interpretatie | Een vorm van uitlegging die zich richt op de letterlijke of lexicografische betekenis van woorden en zinnen, los van de specifieke context waarin ze worden gebruikt. Deze interpretatie is gebaseerd op cognitieve handelingen en deductief redeneren. |
| Pragmatische interpretatie | Een vorm van uitlegging die rekening houdt met de context, de zender en de ontvanger, en waarbij de betekenis van een uiting wordt bepaald door de intentie van de zender en de interpretatie van de ontvanger. Deze interpretatie omvat zowel cognitieve als volitieve handelingen. |
| Interpretandum (I'm) | Het object of de tekst die geïnterpreteerd moet worden; de bron van de betekenis. Dit kan variëren van geschreven teksten en gebaren tot cijfers en afbeeldingen. |
| Interpretans (I's) | De betekenis die aan het interpretandum wordt toegekend door de uitlegger. Het is de interpretatie die de uitlegger geeft aan het object of de tekst. |
| Heteronoom | De benadering waarbij de uitlegger steunt op de inzichten van anderen, zoals de wetgever of eerdere rechtspraak, met als doel het recht zo neutraal mogelijk toe te passen. Dit staat tegenover autonoom. |
| Autonoom | De benadering waarbij de uitlegger steunt op eigen keuzes en inzichten bij de interpretatie van het recht, wat leidt tot rechtsvorming en een meer subjectieve benadering. Dit staat tegenover heteronoom. |
| Positivistisch paradigma | Een theoretisch kader dat stelt dat recht objectief bestaat en gekend kan worden door de studie van formele rechtsbronnen, zoals wetgeving. Het gaat uit van een strikte scheiding tussen recht en moraal en een heteronome rechtsvinding. |
| Constructivistisch paradigma | Een theoretisch kader dat stelt dat recht een menselijke constructie is, gevormd door subjectieve keuzes en interpretaties van de uitlegger. Het recht is niet objectief bepaald, maar wordt gecreëerd in de toepassing ervan. |
| Vorverständnis | Het geheel van aannames, opvattingen, ideeën, kennis en culturele/juridische bagage dat een uitlegger meebrengt voordat hij begint met zijn interprestatieve activiteit. Het vormt de bril waardoor de wereld wordt bekeken. |
| Framing | De techniek waarbij een verhaal of een situatie op een bepaalde manier wordt voorgesteld om de interpretatie en de besluitvorming van de ontvanger te beïnvloeden. Dit kan door de keuze van woorden, de nadruk op bepaalde elementen, of de context waarin de informatie wordt gepresenteerd. |
| Formant | Een handeling die, volgens de uitlegger, gezaghebbend is en bijdraagt aan de totstandkoming van de inhoud van het recht. Dit kan bijvoorbeeld wetgeving, rechtspraak of rechtsleer zijn. Het recht wordt gezien als een 'tapijt' dat groeit door het leggen van deze 'knopen'. |
| Teleologisch argument | Een argument dat gebaseerd is op het doel of de strekking van een rechtsnorm (ratio legis). De interpretatie wordt gekozen omdat deze het best bijdraagt aan de realisatie van dat doel. |
| Abductief redeneren | Een vorm van redeneren waarbij men uit een waargenomen gevolg een mogelijke oorzaak afleidt. In de context van recht is het het maken van de beste verklaring voor een bepaald geval op basis van beschikbare informatie, waarbij de conclusie niet deductief zeker is. |
| Rechtsstaat | Een overheidsbestel dat wordt gekenmerkt door de rechtsgelijkheid voor iedereen en waarbij de machthebbers gebonden zijn aan het recht (rule of law). De rechtsstaat waarborgt bescherming tegen willekeur en dictatuur van de meerderheid. |
| Democratie | Een overheidsvorm waarbij de macht bij het volk berust, meestal uitgeoefend via vertegenwoordigers. De nadruk ligt op het respecteren van de wil van de meerderheid en de procedurele totstandkoming van wetten. |
| Mensenrechten | Fundamentele rechtsregels die de macht van de overheid aan banden leggen en de basisrechten en vrijheden van individuen garanderen. Ze dienen als materiële toetssteen voor de rechtvaardigheid van wetgeving. |