Cover
Börja nu gratis 3les1839tot1852.pptx
Summary
# Consolidatie van België en het unionisme
Dit onderwerp beschrijft de vorming en consolidatie van de Belgische staat in de periode na de onafhankelijkheid, met specifieke aandacht voor het unionisme als een politiek tactiek en de rol van de katholieke kerk in het sociale en politieke landschap.
## 1.1 Het unionisme als monsterverbond
### 1.1.1 Doel en kenmerken van het unionisme
Het unionisme was een politieke stroming en een monsterverbond dat na de Belgische Revolutie van 1830 ontstond. Het primaire doel was het consolideren van de jonge Belgische staat en het creëren van eenheid tegenover externe en interne dreigingen, met name de orangisten die het herstel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden nastreefden. Deze politieke alliantie bracht diverse groepen samen, waaronder liberalen en katholieken, die ondanks hun ideologische verschillen een gemeenschappelijk belang zagen in de stabiliteit en erkenning van België.
### 1.1.2 De rol van de katholieke kerk
De Rooms-Katholieke Kerk speelde een cruciale rol als steunpilaar van de sociale orde en moraliteit in het unionistische België. De kerk eiste haar centrale positie in de samenleving terug op en dit werd erkend door de staat. Een belangrijk aspect hiervan was de wet uit 1842 die voorschreef dat elke gemeente een lagere school diende te hebben, waarbij deze scholen veelal katholiek van aard waren en volgens de beginselen van de kerk werden ingericht. Dit versterkte de invloed van de kerk op het onderwijs en de moraliteit van de bevolking.
## 1.2 Machtsevenwicht en de rol van de uitvoerende macht
### 1.2.1 Versterking van de uitvoerende macht
De uitvoerende macht, met name het koningschap, wist zich te versterken door een semiparlamentair regime te hanteren. Ongeveer 40% van de parlementsleden was ambtenaar, wat zorgde voor een sterke band tussen de wetgevende en uitvoerende macht. De koning won aanzienlijke macht op het gebied van landsverdediging en buitenlands beleid, met name na de Tiendaagse Veldtocht in 1831.
### 1.2.2 Bevoegdheden van de koning
De koning had verreikende bevoegdheden:
* Hij duidde de provinciegouverneurs aan, wat een directe controle over de provinciale administratie betekende.
* Hij benoemde de burgemeesters, ook al hoefden deze niet noodzakelijk uit de verkozen gemeenteraadsleden te komen. Dit gaf de koning een sterke invloed op het lokale bestuur.
### 1.2.3 Decentralisatie en lokale autonomie
Ondanks de centrale macht van de koning, was er sprake van een decentraal regime met veel bevoegdheden op gemeentelijk niveau. Gemeenten waren verantwoordelijk voor volksgezondheid en openbare orde, waarbij de burgemeester het hoofd was van de gemeentepolitie.
### 1.2.4 Parlementaire controle
De controle op de uitvoerende macht door het Parlement gebeurde voornamelijk via de begrotingsgoedgekeuring. Het Rekenhof speelde hierbij een belangrijke rol door de uitgaven te controleren, zoals vastgelegd in het "Boek van Opmerkingen". Echter, dit systeem was niet altijd even transparant door een versnipperd geheel van gewone en buitengewone begrotingen, waarbij wetsontwerpen op uiteenlopende momenten per ministerie werden ingediend.
## 1.3 Overgang van unionisme naar liberale-katholieke verdeeldheid
### 1.3.1 Ontstaan van de Liberale Partij
Rond 1846 ontstond de Liberale Partij als een bundeling van antiklerikale krachten, met als doel de oprichting van een lekenstaat. Deze partij ontwikkelde zich als een kaderpartij, zonder direct een massapartij te zijn, maar wist toch de verkiezingen van 1847 te winnen.
### 1.3.2 Rol van parlementsleden en lokale steun
Parlementsleden werden gezien als "vrije" verkozenen, wiens verkiezingen sterk afhankelijk waren van lokale steun, waar de partij zelf weinig greep op had. De partij als collectief kon echter de macht van individuele volksvertegenwoordigers en ministers versterken, wat een tegenwicht bood aan de koninklijke macht.
## 1.4 De Belgische Staat: Primaire taken en staatsapparaat
### 1.4.1 Primaire taken van de staat
De staat had twee primaire taken:
* **Externe Veiligheid verzekeren:** Dit omvatte het leger, dat onder leiding stond van de Minister van Defensie. Het leger bestond uit beroepsmilitairen (waaronder Polen en Fransen) en lotelingen. De kans om dienstplicht te moeten vervullen bedroeg voor 18-jarige mannen ongeveer 25%.
* **Bewaren van de openbare orde:** Dit werd verzekerd door politiediensten, waaronder de rijkswacht onder het Ministerie van Defensie en de gemeentepolitie onder bevel van de burgemeester. De rechtbanken stonden onder het Ministerie van Justitie.
### 1.4.2 Het staatsapparaat en infrastructuur
* **Ministerie van Openbare Werken (1836):** De staat investeerde in transport- en communicatie-infrastructuur. De aanleg van centrale assen van het spoorwegennet tussen 1835 en 1844 en de ontwikkeling van de haven van Antwerpen waren hier voorbeelden van.
* **Postwezen:** De postdienst was een overheidsmonopolie met het oog op universele dienstverlening. In 1839 waren er slechts 162 postkantoren, tegenover 2489 gemeenten. Het aantal postkantoren groeide gestaag, met name op treinstations.
## 1.5 Financiële positie van de staat en het ambtenarenapparaat
### 1.5.1 Staatsschulden en begroting
De staat kwam steeds meer in de schulden, voornamelijk door overheidsinvesteringen die leidden tot een negatief begrotingssaldo. Hoge rentevoeten voor de aflossing van leningen veroorzaakten een sneeuwbaleffect. Na het vredesverdrag in 1839 moest België bovendien een deel van de schulden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dragen. In 1846 bedroegen deze schulden 41% van het bruto nationaal product (BNP).
### 1.5.2 Het ambtenarenapparaat
In 1846 waren er ongeveer 60.000 ambtenaren in dienst van de staat. Er was geen gestandaardiseerde aanwervingsprocedure; benoemingen waren veelal politiek gemotiveerd. Voor langdurige en trouwe dienst bestond er een pensioenregeling. De 60.000 ambtenaren waren verdeeld over verschillende niveaus:
* 7.000 per bestuursniveau (centrale, provinciale, lokale overheid).
* 7.000 in overheidsbedrijven (post, spoorwegen).
* 9.000 in staatsonderwijs (niet-confessioneel onderwijs).
* 6.000 bedienaars van de erkende erediensten, bijna uitsluitend rooms-katholieke priesters.
* 17.000 beroepsmilitairen.
## 1.6 Evidence-based policy en de Belgische economie
### 1.6.1 Statistiek en beleid
De staat streefde ernaar de maatschappij inzichtelijk te maken om beleid daarop te baseren. Overheidsstatistiek, zoals tienjaarlijkse volkstellingen (de eerste in 1846) en bevolkingsregisters waarbij elke verhuis geregistreerd moest worden, ondersteunde dit beleid.
### 1.6.2 Economisch beleid
De Belgische economie werd gekenmerkt door een "nachtwakersstaat", maar kende toch publieke regulering van de markt:
* Verbod op kartels op de arbeidsmarkt.
* Controle op financiële markten, waarbij beursagenten door de gemeentelijke overheid werden benoemd.
* Oprichting van Naamloze Vennootschappen vereiste overheidsgoedkeuring om concurrentie te vrijwaren.
### 1.6.3 Sociale ongelijkheid in economisch beleid
De overheid had weinig oog voor de belangen van lagere sociale groepen:
* Het 'livret' of werkboekje, dat in 1830 was afgeschaft, werd in 1841 heringevoerd.
* Militaire dienst was een burgerplicht, maar vermogenden konden zich laten vervangen.
* De belastingsinkomsten (45%) kwamen grotendeels uit verbruiksbelastingen, onafhankelijk van financiële draagkracht.
* De staat steunde de industrie ten koste van het platteland.
* Armenzorg in steden voor emigranten werd betaald door de gemeenten van herkomst, totdat in 1845 de verblijfstermijn hiervoor werd verlengd van 4 naar 8 jaar.
### 1.6.4 Directe belastingen en staatsinkomsten
Directe belastingen droegen voor ongeveer één derde bij aan de staatsinkomsten:
* Grondbezit: 20-25% van de staatsinkomsten.
* Personele tekenen van rijkdom: 10% van de staatsinkomsten.
* Patentrecht: 4% van de staatsinkomsten.
## 1.7 Bouwen aan de Belgische Natie
### 1.7.1 Nationaliteitsbegrip
De staat trachtte een natie te vormen. Belgisch staatsburgerschap werd toegekend aan inwoners van 1815 en hun nakomelingen (jus sanguinis), aangevuld met de mogelijkheid om het staatsburgerschap te verwerven door een wens uit te drukken. Een tweedegeneratievreemdeling kon bij meerderjarigheid de wens uitdrukken om Belg te worden.
### 1.7.2 Inzet van geschiedenis, literatuur en kunst
Geschiedenis, literatuur en kunst werden ingezet voor natievorming, met aandacht voor provinciale en gemeentelijke diversiteit en de vrijheidsdrang van de Belgen. Figuren als Hendrik Conscience speelden hierin een rol met werken als "Leeuw van Vlaanderen" (1838), "De Loteling" (1850) en "De Boerenkrijg" (1853).
### 1.7.3 België als multiculturele natie
België werd gezien als een multiculturele ontmoetingsplaats, waarin taalgebruik vrij was, maar Frans de bestuurstaal bleef. Er was respect voor volkstalen zoals Vlaams, Duits (in Altbelgien) en Romaanse dialecten (in Wallonië).
## 1.8 De rol van erkende godsdiensten
De staat financierde de lonen en gebouwen van erkende godsdiensten, gebaseerd op het vertrouwen in hun vertegenwoordigers. Religieuze autoriteiten waren onafhankelijk, en er was geen noodzaak om lijsten van gelovigen neer te leggen, aangezien religie als een privézaak werd beschouwd.
* **Katholieke cultus:** Georganiseerd via de Bisschoppenconferentie (1832).
* **Protestantse cultus:** Georganiseerd via de Synode (1832).
* **Joodse cultus:** Georganiseerd via het Consistorie (1838).
## 1.9 Crisis als katalysator voor verandering (1848)
### 1.9.1 De crisis van de landbouweconomie
De crisis in de landbouweconomie, met name rond 1848, leidde tot ernstige armoede en hongersnood, zoals beschreven door de burgemeester van Zomergem: "De weefnyverheyd is alhier geweldig vervallen en de aermoede is zeer groot. Gansche benden bedelaers loopen uytgehongerd rond… Er zyn menschen die dood vallen langs de straeten van den honger want de eetwaeren zyn niet koopelyck van den gemeenen man…in Knesselaere zyn er al boven de vyfhonderd dood, meestal aerme menschen en kinderen…". Dit zorgde voor een piek in de mortaliteitscijfers tussen 1846 en 1848.
### 1.9.2 Europese revolutionaire golf en de democratische beweging
De Europese revolutionaire golf van februari-maart 1848, die in Frankrijk leidde tot een democratische republiek, zette aan tot revolutie in België. De "Association démocratique" steunde Franse revolutionairen. Het mislukken van de "Risquons-Tout" actie compromitteerde het links-democratische project en leidde tot repressie tegen linkse democraten.
### 1.9.3 Liberalisering en verbreding van het draagvlak
In 1848 kwam een liberale regering aan de macht met als doel het draagvlak voor de constitutionele monarchie te verbreden en democratie te bevorderen. Dit gebeurde door:
* Afschaffing van de zegelbelasting.
* Verdubbeling van het aantal kiezers tot 100.000 door het kiescijns te verlagen tot het constitutionele minimum van 43 Belgische frank.
* Het afzwakken van de uitvoerende macht door de koning te laten kiezen uit verkozen gemeenteraadsleden voor het ambt van burgemeester.
* De invoering van de onverenigbaarheid van een openbaar ambt met een parlementair mandaat.
### 1.9.4 De crisis bij de Société Générale
De Société Générale kampte met liquiditeitsproblemen door investeringen van spaargelden in de industrie. Door de angst voor een revolutie en mogelijke bankruns, moesten de directeuren toegeven dat ze te veel risico hadden genomen. De regering stemde in met een verhoogde geldemissie door de Société Générale, mits betaling van 4% rente en opschorting van het dividend.
## 1.10 De actievere staat na 1848
### 1.10.1 Een autonome staat en een publiek financieel kader
Na 1848 evolueerde de staat naar een meer actieve rol, met de oprichting van een publiek financieel kader:
* **Nationale Bank (1850):** Functioneerde als emissiebank, kashouder van de staat, disconto-instelling en staatsspaarkas.
* De overheid investeerde in onderwijs door het oprichten van 10 athenea en 50 rijksmiddelbare scholen. Echter, rooms-katholieke priesters weigerden les te geven in deze "pluralistische" scholen.
### 1.10.2 Nieuwe staatsinkomsten
De staat genereerde nieuwe inkomstenbronnen:
* **Bedrijfsbelasting (1849):** Een belasting van 1,66% op reële winsten van Naamloze Vennootschappen.
* **Erfbelasting (1851):** Na 5 jaar discussie werd een erfbelasting ingevoerd van 1% op onroerend goed van hoge vermogens in rechte lijn, en later ook op nalatenschappen in zijlijn.
### 1.10.3 Volksgezondheid en overheidsingrijpen
Besmettelijke ziektes die gemeentegrenzen overstegen, leidden ertoe dat de nationale overheid het gemeentelijk gezondheidsbeleid wilde coördineren.
* Vanaf 1850 moesten gemeenten de doodsoorzaak centraal registreren om de nationale overheid te ondersteunen bij epidemieën.
* Er was een plan om arbeiderswijken te saneren (door stankverspreiding van ziektes).
> **Tip:** Het falen van gemeentelijk vaccinatiebeleid tegen pokken, met een epidemie in 1870 als gevolg, illustreert de noodzaak van een gecoördineerd nationaal gezondheidsbeleid.
### 1.10.4 Verzet tegen nationaal gezondheidsbeleid
Er was echter verzet tegen een nationaal gezondheidsbeleid, vanuit huiver voor aantasting van privé-eigendom, het behoud van gemeentelijke autonomie en budgettaire beperkingen. De standaardisering van doodsoorzaken gebeurde pas later, in 1866 en vereenvoudigd in 1871.
---
# De Belgische staat: taken, apparaten en financiën
Deze sectie onderzoekt de fundamentele taken, de organisatiestructuur en de financiële uitdagingen van de Belgische staat in de periode 1839-1852, met nadruk op de externe veiligheid, de handhaving van de openbare orde, de ontwikkeling van het staatsapparaat en de groeiende staatsschuld.
### 2.1 Primaire taken van de staat
De staat had tot doel de externe veiligheid te verzekeren en de openbare orde te handhaven.
#### 2.1.1 Externe veiligheid verzekeren
* **Leger:** Het leger stond onder leiding van de Minister van Defensie. Het bestond uit beroepsmilitairen, waaronder buitenlanders, en lotelingen. Mannen tussen 18 en 19 jaar hadden een kans van 1 op 4 om opgeroepen te worden voor dienstplicht.
#### 2.1.2 Bewaren openbare orde
* **Politiediensten:** De openbare orde werd bewaakt door diverse politiediensten.
* **Rijkswacht:** Een duizendtal rijkswachters stonden onder het bevel van de Minister van Defensie.
* **Gemeentepolitie:** De gemeentepolitie viel onder het bevel van de burgemeester.
* **Rechtbanken:** De rechtbanken vielen onder de Minister van Justitie.
### 2.2 Het staatsapparaat
Het staatsapparaat ontwikkelde zich door de uitbouw van infrastructuur en de groei van het ambtenarenapparaat.
#### 2.2.1 Infrastructuuruitbouw
* **Ministerie van Openbare werken:** In 1836 werd het Ministerie van Openbare Werken opgericht met als doel de uitbouw van transport- en communicatie-infrastructuur.
* **Spoorwegennet:** De aanleg van centrale assen voor het spoorwegennet vond plaats tussen 1835 en 1844.
* **Haven van Antwerpen:** De haven van Antwerpen werd verder ontwikkeld.
* **Post:** De posterijen opereerden als een overheidsmonopolie met als doel universele dienstverlening te garanderen. In 1839 waren er slechts 162 postkantoren voor 2489 gemeenten, maar dit aantal nam toe, met name in treinstations.
#### 2.2.2 Ambtenarenapparaat
* **Omvang:** In 1846 telde de staat ongeveer 60.000 ambtenaren. Dit aantal was verspreid over verschillende niveaus:
* Centrale overheid, provinciale overheid, lokale overheid: elk ongeveer 7.000.
* Overheidsbedrijven (post, spoorwegen): ongeveer 7.000.
* Staatsonderwijs (niet-confessioneel onderwijs): ongeveer 9.000.
* Bedienaars van erkende erediensten (voornamelijk katholieke priesters): ongeveer 6.000.
* Beroepsmilitairen: ongeveer 17.000.
* **Aanwerving en benoeming:** Er was geen formele aanwervingsprocedure; benoemingen waren veelal politiek gedreven.
* **Pensioenen:** Een lange en trouwe publieke dienst kon leiden tot een pensioen.
#### 2.2.3 Evidence-based policy
* **Overheidsstatistiek:** De staat begon de maatschappij leesbaarder te maken door overheidsstatistieken te verzamelen ter ondersteuning van het beleid.
* **Volkstellingen:** Tienjaarlijkse volkstellingen werden ingesteld, met de eerste editie in 1846.
* **Bevolkingsregister:** Verhuizingen moesten worden geregistreerd in het bevolkingsregister.
### 2.3 Financiën van de staat
De staat werd geconfronteerd met een toenemende staatsschuld en uitgaven die de inkomsten overstegen.
#### 2.3.1 Staatsschuld
* **Negatief begrotingssaldo:** Dit werd voornamelijk veroorzaakt door substantiële overheidsinvesteringen.
* **Rente:** Hoge rentevoeten verhoogden de aflossingslast van de aangegane leningen, wat leidde tot een sneeuwbaleffect.
* **Schulden van Verenigd Koninkrijk der Nederlanden:** Na het vredesverdrag in 1839 moest België een deel van de schulden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dragen.
* **Omvang van de schuld:** In 1846 bedroeg de staatsschuld 41% van het Bruto Nationaal Product (BNP).
#### 2.3.2 Staatsinkomsten en belastingen
* **Verbruiksbelastingen:** 45% van de belastingsinkomsten kwam uit verbruiksbelastingen, wat inhield dat de inkomsten losstonden van de financiële draagkracht van de burgers.
* **Directe belastingen:** Directe belastingen leverden 1/3 van de staatsinkomsten op.
* **Grondbezit:** Dit genereerde 20-25% van de staatsinkomsten.
* **Personele belastingen:** Gebaseerd op tekenen van rijkdom, leverden 10% van de inkomsten op.
* **Patentbelasting:** Dit genereerde 4% van de inkomsten.
* **Nieuwe staatsinkomsten (na 1848):**
* **Bedrijfsbelasting:** In 1849 werd een bedrijfsbelasting van 1,66% op reële winsten van Naamloze Vennootschappen ingevoerd.
* **Erfbelasting:** In 1851 werd, na vijf jaar discussie, een erfbelasting ingevoerd op onroerend goed van hoge vermogens, maar slechts 1% op onroerend goed. Erfbelasting in rechte lijn en zijlijn werd later geïntroduceerd.
#### 2.3.3 Economisch beleid en regulering
* **Nachtwakersstaat met publieke regulering:** Hoewel de staat zich grotendeels als een nachtwakersstaat gedroeg, was er toch publieke regulering van de markt.
* **Kartels:** Verbod op kartels op de arbeidsmarkt.
* **Financiële markten:** Controle op financiële markten en benoeming van beursagenten door de gemeentelijke overheid.
* **Naamloze Vennootschappen:** Oprichting van Naamloze Vennootschappen vereiste overheidsgoedkeuring ter vrijwaring van concurrentie.
* **Sociale ongelijkheid:** De staat had weinig oog voor de belangen van lagere sociale groepen.
* **Livret of werkboekje:** Dit werd afgeschaft in 1830 en heringevoerd in 1841.
* **Militaire dienst:** Militaire dienst was een burgerplicht (loteling), maar vermogenden konden zich laten vervangen.
* **Steun aan industrie:** De staat steunde de industrie ten koste van het platteland.
* **Armenzorg:** Stedelijke armenzorg voor emigranten werd betaald door de plattelandsgemeenten van herkomst. Vanaf 1845 moest men na 8 jaar verblijf in een stad (voorheen 4 jaar) voor de armenzorg ten laste van die stad komen.
#### 2.3.4 Financiële crisis van 1848 en de Nationale Bank
* **Bankrun op de Société Générale:** Door investeringen van spaargelden in de industrie, kreeg de Société Générale liquiditeitsproblemen toen spaarders hun geld opvroegen.
* **Reddingsoperatie:** De directeurs van de Société Générale deden een beroep op de staat. De regering stemde in met een verhoogde geldemissie door de Société Générale, mits zij 4% rente betaalden en het uitbetalen van dividend opschortten.
* **Nationale Bank (1850):** Als gevolg van deze crisis werd in 1850 de Nationale Bank opgericht als een publiek financieel kader. Deze bank fungeerde als emissiebank, kashouder van de staat, disconto-instelling en staatsspaarkas.
#### 2.3.5 Autonome staat en overheidsfinanciën na 1848
* **Actievere staat:** Na 1848 nam de staat een actievere rol op zich.
* **Onderwijs:** De overheid bouwde voor jongens 10 athenea en 50 rijksmiddelbare scholen. Katholieke priesters weigerden echter les te geven in deze 'pluralistische' scholen.
* **Volksgezondheid:** De nationale overheid nam de coördinatie van het gemeentelijk gezondheidsbeleid op zich, aangezien besmettelijke ziektes gemeentegrenzen niet respecteerden en gemeenten vaak te weinig actie ondernamen. Vanaf 1850 moesten gemeenten doodsoorzaken centraal registreren om nationale ondersteuning bij epidemieën mogelijk te maken. Er werd een plan gemaakt voor de sanering van arbeiderswijken, waar ziekten zich verspreidden door stank. Verzet tegen nationaal gezondheidsbeleid kwam er door huiver voor aantasting van privé-eigendom, de autonomie van gemeenten en budgettaire beperkingen.
* **Standaardisering van doodsoorzaken:** Dit werd in 1866 geïntroduceerd en vereenvoudigd in 1871. Het falende gemeentelijke vaccinatiebeleid tegen pokken werd duidelijk tijdens de epidemie van 1870.
> **Tip:** Let op de evolutie van de staat van een 'nachtwakersstaat' naar een meer actieve en regulerende rol, met name na de crises van 1848. Dit is cruciaal voor het begrip van de staatsvorming.
---
# Bouwen aan de Belgische natie en economie
Dit deel belicht de consolidatie van België door middel van economisch beleid, marktregulering, belastingen en natievorming via geschiedenis, cultuur en taal, evenals de financiering van erkende godsdiensten.
### 3.1 Het economisch beleid en marktregulering
De Belgische staat hanteerde aanvankelijk een "nachtwakersstaat" model, maar introduceerde wel degelijk publieke regulering van de markt.
#### 3.1.1 Marktregulering
* **Arbeidsmarkt:** Er was een verbod op kartels op de arbeidsmarkt.
* **Financiële markten:** De controle op financiële markten werd ingesteld.
* **Beurs:** Beursagenten werden door de gemeentelijke overheid benoemd.
* **Naamloze Vennootschappen (NV's):** Oprichting van NV's vereiste overheidsgoedkeuring om concurrentie te vrijwaren.
* **Hervormingen na 1848:**
* **Nationale Bank (1850):** Opgericht als een autonome staat met een publiek financieel kader. Deze diende als emissiebank, kashouder van de staat en disconto-instelling.
* **Staatsspaarkas:** Werd eveneens opgericht.
#### 3.1.2 Belastingen
Het economisch beleid was niet altijd gericht op de belangen van de lagere sociale groepen.
* **Indirecte belastingen:** Voor 45% van de staatsinkomsten werd geleund op verbruiksbelastingen, wat inhield dat deze belastingen los stonden van de financiële draagkracht van de burger.
* **Directe belastingen:** Stonden in voor een derde van de staatsinkomsten.
* **Grondbezit:** Droeg 20-25% bij aan de staatsinkomsten.
* **Personele belastingen:** Gebaseerd op tekenen van rijkdom, vertegenwoordigden 10% van de inkomsten.
* **Patentbelasting:** Leverde 4% van de staatsinkomsten op.
* **Nieuwe staatsinkomsten na 1848:**
* **Bedrijfsbelasting (1849):** Een belasting van 1,66% op de reële winsten van NV's werd ingevoerd.
* **Erfbelasting (1851):** Na vijf jaar discussie werd er 1% erfbelasting geheven op onroerend goed van hoge vermogens, specifiek in de rechte lijn.
#### 3.1.3 Impact op sociale groepen
* **Arbeiders:** Het livret of werkboekje, afgeschaft in 1830, werd heringevoerd in 1841. Militaire dienst was een burgerplicht, maar vermogenden konden zich laten vervangen.
* **Staat versus Platteland:** De staat steunde de industrie, vaak ten koste van het platteland. Stedelijke armenzorg voor emigranten werd betaald door de plattelandsgemeenten van herkomst. Pas vanaf 1845, na 8 jaar verblijf (voorheen 4), kwam de armenzorg ten laste van de stad.
#### 3.1.4 Financiële uitdagingen
De staat bevond zich steeds meer in schulden.
* **Negatief begrotingssaldo:** Dit was het gevolg van overheidsinvesteringen.
* **Hoge rentevoeten:** De aflossing van aangegane leningen werd bemoeilijkt door hoge rentevoeten, wat leidde tot een sneeuwbaleffect.
* **Schulden van Verenigd Koninkrijk der Nederlanden:** Na het vredesverdrag in 1839 moest België een deel van de schulden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dragen. In 1846 bedroegen deze schulden 41% van het Bruto Nationaal Product (BNP).
### 3.2 Bouwen aan de belgische natie
De staat speelde een actieve rol in het boetseren van een nationale identiteit, waarbij inclusief werd gekeken naar wie tot de natie behoorde.
#### 3.2.1 Burgerschap
De definitie van "Belg" omvatte:
* **Inwoners van 1815 en hun nakomelingen:** Gebaseerd op het principe van *jus sanguinis* (recht van bloed).
* **Andere nationaliteiten:**
* *Jus soli* (recht van geboorte) was ook van toepassing.
* Daarnaast kon men de wens uiten om deel te worden van de natie. Een tweedegeneratievreemdeling die als sluimerende Belg werd beschouwd, kon bij meerderjarigheid de wens uiten om Belg te worden.
#### 3.2.2 Natievorming door cultuur en geschiedenis
Geschiedenis, literatuur en kunst werden ingezet om de natievorming te bevorderen, met aandacht voor de diverse regionale identiteiten.
* **Regionale diversiteit:** De provinciale en gemeentelijke diversiteit werd erkend.
* **Vrijheidsdrang:** De vrijheidsdrang van de Belgen werd benadrukt.
* **Multiculturele natie:** België werd gezien als een multiculturele natie, een ontmoetingsplaats van verschillende culturen en talen.
* **Taalgebruik:** Taalgebruik was vrij, maar Frans fungeerde als bestuurstaal.
* **Respect voor volkstalen:** Er was respect voor de verschillende volkstalen (Vlaams, Duits in Altbelgië, Romaanse dialecten in Waals België).
* **Literatuur:** Hendrik Conscience's werken, zoals "Leeuw van Vlaanderen" (1838), "De Loteling" (1850) en "De Boerenkrijg" (1853), droegen bij aan de nationale identiteitsvorming door het benadrukken van historische gebeurtenissen en figuren.
#### 3.2.3 Financiering van erkende godsdiensten
De financiering van erkende godsdiensten was gebaseerd op vertrouwen en onafhankelijkheid van religieuze autoriteiten.
* **Principe:** Lonen en gebouwen werden gefinancierd zonder dat lijsten van gelovigen moesten worden voorgelegd, aangezien godsdienst als een privézaak werd beschouwd.
* **Onafhankelijkheid:** De religieuze autoriteiten waren onafhankelijk.
* **Erkende cultussen:**
* **Katholieke cultus:** Gereguleerd via de Bisschoppenconferentie (sinds 1832).
* **Protestante cultus:** Gereguleerd via de Synode (sinds 1832).
* **Joodse cultus:** Gereguleerd via het Consistorie (sinds 1838).
### 3.3 Crisis en hervorming (1848 en daarna)
De Europese revolutiegolf van 1848 bracht België op de rand van politieke en sociale onrust, wat leidde tot belangrijke hervormingen en een actievere staat.
#### 3.3.1 De crisis van 1848
De crisis van de landbouweconomie in 1848 werd gekenmerkt door grote armoede en hongersnood, zoals blijkt uit de getuigenis van burgemeester De Neve van Zomergem. De mortaliteit kende hoge pieken in de periode 1846-1848.
> **Tip:** De crisis van 1848 toonde aan hoe fragiel de sociale en economische situatie was en diende als katalysator voor beleidshervormingen.
#### 3.3.2 Politieke hervormingen
* **Democratische aspiraties:** De gebeurtenissen in Frankrijk, met de oprichting van een democratische republiek, stimuleerden revolutionaire bewegingen in België via de Association démocratique.
* **Onderdrukking van democratische projecten:** Het "Risquons-Tout" compromitteerde het links-democratisch project, wat leidde tot repressie tegen linkse democraten.
* **Verbetering van de constitutionele monarchie:** De liberale regering in 1848 trachtte het draagvlak voor de constitutionele monarchie te verbreden.
* **Uitbreiding kiesrecht:** Het aantal kiezers werd verdubbeld door het verlagen van de kiescijns tot het grondwettelijk minimum van 43 Belgische frank.
* **Afzwakking uitvoerende macht:** De onverenigbaarheid van openbaar ambt met een parlementair mandaat werd ingevoerd, en de koning moest burgemeesters kiezen uit de verkozen gemeenteraadsleden.
#### 3.3.3 De Société Générale crisis
De Société Générale kwam in de problemen door investeringen van spaargelden in de industrie, wat tot liquiditeitsproblemen leidde bij opvragingen van spaargeld. De directeurs vroegen om staatssteun.
* **Staatsingrijpen:** De regering stemde in met een verhoogde geldemissie door de Société Générale, mits betaling van 4% interest en het opschorten van dividenduitkeringen. Dit toonde de interconnectie tussen de financiële sector en de staat aan.
#### 3.3.4 Een actievere staat na 1848
De periode na 1848 kenmerkte zich door een meer actieve rol van de staat in diverse domeinen.
* **Onderwijs:** De overheid bouwde voor jongens tien athenea en vijftig rijksmiddelbare scholen. Rooms-katholieke priesters weigerden echter les te geven in deze "pluralistische" scholen.
* **Volksgezondheid:**
* **Coördinatie van gezondheidsbeleid:** De nationale overheid nam de coördinatie van het gemeentelijk gezondheidsbeleid op zich, omdat besmettelijke ziektes de gemeentegrenzen niet respecteerden en gemeenten te weinig actie ondernamen.
* **Registratie van doodsoorzaken:** Vanaf 1850 moesten gemeenten doodsoorzaken centraal registreren om de nationale overheid in staat te stellen gemeenten te ondersteunen bij epidemieën.
* **Saneringsplannen:** Er werden plannen opgesteld voor het saneren van arbeiderswijken, gezien ziektes zich via stank verspreidden.
* **Verzet tegen nationaal beleid:** Er was verzet tegen het nationale gezondheidsbeleid vanwege huiver voor aantasting van privé-eigendom, gemeentelijke autonomie en budgettaire beperkingen.
* **Standaardisering:** De standaardisering van doodsoorzaken gebeurde in 1866 en werd vereenvoudigd in 1871. Het falende gemeentelijke vaccinatiebeleid tegen pokken werd duidelijk tijdens de epidemie van 1870.
> **Tip:** De crisis van 1848 en de daaropvolgende gebeurtenissen toonden de noodzaak aan van een meer gecentraliseerde en actieve staatsinterventie, met name op economisch en sociaal vlak.
#### 3.3.5 Staatsapparaat en ambtenaren
België had in 1846 ongeveer 60.000 ambtenaren. Er was geen gestandaardiseerde aanwervingsprocedure, wat leidde tot politieke benoemingen. Een lange, trouwe publieke dienst kon echter leiden tot een pensioen.
* **Verdeling ambtenaren:**
* 7.000 per bestuursniveau (centraal, provinciaal, lokaal).
* 7.000 in overheidsbedrijven (post, spoorwegen).
* 9.000 in staatsonderwijs (niet-confessioneel).
* 6.000 bedienaars van erkende erediensten (bijna uitsluitend katholieke priesters).
* 17.000 beroepsmilitairen.
#### 3.3.6 Evidence-based policy
De staat streefde ernaar de maatschappij "leesbaar" te maken om haar beleid hierop te baseren.
* **Overheidsstatistiek:** Tiendelige volkstellingen (voor het eerst in 1846) en bevolkingsregisters (waarin elke verhuis geregistreerd moest worden) ondersteunden dit beleid.
> **Example:** De invoering van de volkstelling in 1846 was een cruciale stap in het verzamelen van demografische data, wat essentieel was voor het plannen van beleid op het gebied van bijvoorbeeld infrastructuur, onderwijs en gezondheidszorg.
---
# Crisis van 1848 en een actievere staat
De Europese revolutiegolf van 1848 zorgde voor politieke onrust in België, wat leidde tot democratische hervormingen en een versterking van de rol van de staat in het bankwezen en de economie.
### 4.1 De Europese context van 1848 en de impact op België
De revolutie van februari-maart 1848 in Europa, met name de instelling van een democratische republiek in Frankrijk, spoorde revolutionairen in België aan tot actie. De "Association démocratique" steunde de Franse revolutionairen, maar het mislukte Risquons-Tout-project compromitteerde het linkse democratische project en leidde tot repressie tegen democraten.
### 4.2 Politieke hervormingen na de crisis
Na de crisis van 1848 trachtte de liberale regering het draagvlak voor de constitutionele monarchie te verbreden en de democratie te vergroten.
#### 4.2.1 Democratisering van het kiesrecht
* De zegelbelasting werd afgeschaft.
* Het kiescijns werd verlaagd tot het grondwettelijk minimum van 43 Belgische frank, wat het aantal kiezers verdubbelde tot ongeveer 100.000.
#### 4.2.2 Verzwakking van de uitvoerende macht
* De koning verloor de volledige bevoegdheid om burgemeesters aan te duiden; voortaan moest hij kiezen uit verkozen gemeenteraadsleden.
* De onverenigbaarheid van een openbaar ambt met een parlementair mandaat werd ingevoerd, wat de politieke machtsverhoudingen beïnvloedde.
### 4.3 De rol van de staat in het bankwezen en de economie
De crisis van 1848 legde de kwetsbaarheden van het financiële systeem bloot en stimuleerde een actievere rol van de staat.
#### 4.3.1 De crisis van de Société Générale
* De Société Générale, die optrad als spaarbank, zakenbank, emissiebank en kasbewaarder, kwam in de problemen door investeringen van spaargelden in de industrie.
* Een bankrun dreigde door de angst voor revolutie, wat leidde tot liquiditeitsproblemen bij het terugbetalen van spaarders.
* De directeurs van de Société Générale zochten steun bij de staat en stemden in met een verhoogde geldemissie door de bank, mits het betalen van 4 procent rente en het opschorten van dividenduitkeringen.
#### 4.3.2 Oprichting van een publiek financieel kader
* De oprichting van de Nationale Bank in 1850 markeerde een belangrijke stap naar een geconsolideerd publiek financieel kader.
* De Nationale Bank fungeerde als emissiebank, kasbewaarder van de staat, disconto-instelling en beheerde de staatsspaarkas.
#### 4.3.3 Nieuwe staatsinkomsten en economisch beleid
* In 1849 werd een bedrijfsbelasting van 1,66 procent op reële winsten van naamloze vennootschappen ingevoerd.
* In 1851 werd na discussie een erfbelasting ingevoerd, initieel enkel op onroerend goed van hoge vermogens en in rechte lijn, later uitgebreid naar zijlijnen en andere nalatenschappen.
* De staat begon meer te investeren in onderwijs met de bouw van 10 athenea en 50 rijksmiddelbare scholen, hoewel katholieke priesters weigerden les te geven in deze 'pluralistische' scholen.
#### 4.3.4 Volksgezondheid en sanering
* De nationale overheid begon gemeentelijk gezondheidsbeleid te coördineren vanwege de beperkte actie van gemeenten bij besmettelijke ziektes.
* Vanaf 1850 moesten gemeenten doodsoorzaken centraal registreren om de nationale overheid in staat te stellen gemeenten te ondersteunen bij epidemieën.
* Er werd een plan opgesteld tot sanering van arbeiderswijken om de verspreiding van ziektes via stank tegen te gaan.
* Verzet tegen het nationale gezondheidsbeleid kwam voort uit huiver voor aantasting van privé-eigendom, het belang van gemeentelijke autonomie en budgettaire beperkingen.
* Standaardisering van doodsoorzaken vond plaats in 1866 en werd vereenvoudigd in 1871, mede naar aanleiding van het falende gemeentelijk vaccinatiebeleid tegen pokken.
> **Tip:** Let op de evolutie van het kiescijns en de impact daarvan op het aantal kiezers; dit is een sleutelmechanisme voor democratisering. Begrijp ook de specifieke problemen die leidden tot de staatsinterventie in het bankwezen.
> **Voorbeeld:** De crisis van de Société Générale toont aan hoe financiële instellingen bij grote economische tegenspoed de staat kunnen inschakelen voor redding, met als tegenprestatie concessies en verhoogde staatscontrole.
### 4.4 De staat als vormer van de natie en samenleving
Na 1848 ontwikkelde de staat zich verder tot een entiteit die actief de maatschappij en de nationale identiteit vormgaf.
#### 4.4.1 Primaire taken van de staat
De staat nam diverse primaire taken op zich:
* **Externe veiligheid:** Aseguratie van de landsverdediging door het leger, onder leiding van de Minister van Defensie, bestaande uit beroepsmilitairen en lotelingen.
* **Bewaren van openbare orde:** Inzet van politie diensten, rijkswachters onder de Minister van Defensie, en gemeentepolitie onder bevel van de burgemeester.
* **Rechtspraak:** De rechtbanken stonden onder toezicht van de Minister van Justitie.
#### 4.4.2 Het staatsapparaat en infrastructuur
* Het Ministerie van Openbare Werken (opgericht in 1836) was verantwoordelijk voor de uitbouw van transport- en communicatie-infrastructuur, zoals de aanleg van de centrale assen van het spoorwegennet (1835-1844) en de haven van Antwerpen.
* De posterijen werden als overheidsmonopolie georganiseerd om een universele dienstverlening te garanderen, hoewel het aantal postkantoren aanvankelijk beperkt was.
#### 4.4.3 Financiële positie van de staat
* De staat kwam steeds meer in de schulden door omvangrijke overheidsinvesteringen, resulterend in een negatief begrotingssaldo en hoge rentelasten.
* Na het vredesverdrag van 1839 moest België een deel van de schulden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dragen, wat neerkwam op ongeveer 1 miljard Belgische frank, een aanzienlijk deel van het bruto nationaal product (41% in 1846).
#### 4.4.4 Het ambtenarenapparaat
* In 1846 telde België ongeveer 60.000 ambtenaren.
* Aanwervingen vonden plaats via politieke benoemingen, zonder formele procedure.
* Er bestond een systeem van pensioenen voor ambtenaren met een lange en trouwe dienst.
#### 4.4.5 Evidence-based policy en statistiek
* De staat streefde ernaar de maatschappij "leesbaar" te maken om beleid daarop te baseren.
* Overheidsstatistieken, zoals de tienjaarlijkse volkstellingen (vanaf 1846) en bevolkingsregisters, ondersteunden dit beleid.
#### 4.4.6 Opbouw van de Belgische economie
* Ondanks het principe van de nachtwakersstaat, implementeerde de staat publieke regulering van de markt.
* Kartels op de arbeidsmarkt werden verboden en de financiële markten werden gecontroleerd.
* De oprichting van Naamloze Vennootschappen vereiste overheidsgoedkeuring ter bescherming van de concurrentie.
* De overheid had weinig oog voor de belangen van lagere sociale groepen.
* De belastingsinkomsten kwamen voor 45% uit verbruiksbelastingen, wat de financiële draagkracht van burgers negeerde.
* De staat steunde de industrie ten koste van het platteland, wat zichtbaar werd in de financiering van stedelijke armenzorg door rurale gemeenten.
#### 4.4.7 Bouwen aan de Belgische natie
* De definitie van "Belg" baseerde zich op de inwoners van 1815 en hun nakomelingen (jus sanguinis), aangevuld met de wens om deel uit te maken van de natie (jus soli).
* Geschiedenis, literatuur en kunsten werden ingezet voor natievorming, met auteurs als Hendrik Conscience die historische romans schreven.
* België werd beschouwd als een multiculturele natie met respect voor volkstalen, hoewel het Frans de bestuurstaal was.
* De erkende godsdiensten (katholieke, protestantse en joodse cultus) genoten financiering en autonomie, gebaseerd op vertrouwen in hun vertegenwoordigers.
> **Tip:** De nadruk op "evidence-based policy" toont een verschuiving naar een meer rationele en data-gestuurde staatsinrichting, een concept dat vandaag de dag nog steeds centraal staat in overheidsbeleid.
> **Voorbeeld:** De implementatie van volkstellingen en bevolkingsregisters maakt duidelijk hoe de staat begon met het systematisch verzamelen van gegevens om haar bevolking en de samenleving beter te begrijpen en te besturen.
### 4.5 De crisis van 1848 en de mortaliteit
De economische crisis van 1848, mede veroorzaakt door misoogsten en een neergang in de textielnijverheid, leidde tot extreme armoede en een scherpe stijging van de mortaliteit. Beschrijvingen van de tijd spreken van mensen die stierven van de honger, met hoge sterftecijfers, vooral onder armen en kinderen. De voedselprijzen waren onbetaalbaar voor de gewone man.
> **Voorbeeld:** De crisis van de landbouweconomie in 1848, zoals beschreven door de burgemeester van Zomergem, illustreert de dramatische gevolgen van economische neergang op de volksgezondheid en het dagelijks leven.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Unionisme | Een politieke stroming en bondgenootschap in de beginjaren van België (1830-1846) dat liberalen en katholieken verenigde in hun strijd tegen de orangisten en voor de consolidatie van de nieuwe staat. |
| Notabelen | Invloedrijke personen uit de hogere sociale klasse, vaak met economische en politieke macht, die een belangrijke rol speelden in het parlement en het bestuur van België in de 19e eeuw. |
| Ambt | Een officiële functie of positie binnen de overheid, waarvoor iemand is aangewezen of verkozen om specifieke taken en verantwoordelijkheden uit te voeren. |
| Rooms-Katholieke Kerk | De grootste christelijke kerk, die in België een dominante rol speelde in het maatschappelijke en politieke leven tijdens de 19e eeuw, met name op het gebied van onderwijs en moraal. |
| Machtsevenwicht | De balans van macht tussen verschillende instellingen of groeperingen binnen een staat, zoals de uitvoerende macht, de wetgevende macht en de monarchie, die kan verschuiven door politieke ontwikkelingen. |
| Semiparlementair regime | Een bestuursvorm waarbij de uitvoerende macht (regering) wel verantwoording aflegt aan het parlement, maar er ook een sterke rol is voor de uitvoerende macht zelf, vaak met ambtenaren in het parlement. |
| Tiendaagse Veldtocht | Een militaire operatie in 1831 waarbij het Nederlandse leger België binnenviel na de onafhankelijkheidsverklaring. De Belgische onafhankelijkheid werd uiteindelijk verzekerd met hulp van Frankrijk. |
| Begrotingsgoedgekeuring | Het proces waarbij het parlement de voorgestelde uitgaven van de regering goedkeurt, wat een cruciaal controlemiddel is voor de controle op de uitvoerende macht. |
| Rekenhof | Een onafhankelijke instelling die de financiële uitgaven van de overheid controleert om fraude en verspilling te voorkomen en de correcte besteding van publieke middelen te waarborgen. |
| Liberale partij | Een politieke partij die ontstond in 1846 en zich inzette voor een lekenstaat en de bundeling van antiklerikale krachten, en die in 1847 de verkiezingen won. |
| Lekenstaat | Een staat waarin de scheiding tussen kerk en staat strikt is, en waarin religieuze instellingen geen officiële rol spelen in het bestuur of het publieke leven. |
| Kaderpartij | Een politieke partij die voornamelijk opereert via een elite van gekozen vertegenwoordigers en zich richt op het vormen van beleid, in tegenstelling tot een massapartij die een breder ledenbestand heeft. |
| Volksvertegenwoordiger | Een lid van het parlement dat door het volk wordt gekozen om hun belangen te behartigen in de wetgevende macht. |
| Externe veiligheid | De bescherming van een staat tegen externe dreigingen, zoals militaire invasies of terroristische aanslagen, en het waarborgen van de territoriale integriteit. |
| Openbare orde | De handhaving van rust, veiligheid en stabiliteit binnen een samenleving door middel van wetgeving en de inzet van politie en justitie. |
| Staatsapparaat | De gehele structuur en organisatie van de overheidsinstellingen, inclusief ministeries, diensten en ambtenaren, die belast zijn met het uitvoeren van overheidsbeleid. |
| Nachtwakersstaat | Een staat die zich voornamelijk beperkt tot kerntaken zoals defensie, justitie en het handhaven van de openbare orde, en zich verder weinig bemoeit met economische en sociale aangelegenheden. |
| Kartels | Overeenkomsten tussen bedrijven om concurrentie te beperken, bijvoorbeeld door prijsafspraken of productiequota, wat in België verboden werd op de arbeidsmarkt. |
| Naamloze Vennootschap (NV) | Een rechtsvorm voor bedrijven waarbij het kapitaal is verdeeld in aandelen en de aansprakelijkheid van de aandeelhouders beperkt is tot hun inbreng. |
| Livret of werkboekje | Een document dat arbeiders moesten bij zich dragen, waarin hun werkgeschiedenis en loon werd bijgehouden, en dat diende als controlemechanisme voor werkgevers en de staat. |
| Jus sanguinis | Een principe van nationaliteit waarbij iemands nationaliteit wordt bepaald door de nationaliteit van de ouders (bloedverwantschap). |
| Jus soli | Een principe van nationaliteit waarbij iemands nationaliteit wordt bepaald door de plaats van geboorte (geboorterecht). |
| Multiculturele natie | Een natie die bestaat uit bevolkingsgroepen met verschillende culturele achtergronden, talen en tradities, die naast elkaar bestaan en de nationale identiteit vormen. |
| Volkstalen | De talen die door het volk worden gesproken in een bepaald gebied, vaak in tegenstelling tot de officiële bestuurstaal. |
| Crisis van de landbouweconomie (1848) | Een periode van economische neergang in de landbouwsector, gekenmerkt door misoogsten, voedseltekorten en armoede, zoals beschreven in de tekst door de burgemeester van Zomergem. |
| Europese revolutiegolf (1848) | Een reeks politieke omwentelingen die in 1848 door Europa trokken, gericht op democratisering, nationalisme en sociale hervormingen, wat leidde tot de val van monarchieën en de oprichting van republieken. |
| Risquons-Tout | Een mislukte revolutionaire opstand in België in 1848, georganiseerd door democratische en republikeinse groeperingen die probeerden de constitutionele monarchie omver te werpen. |
| Verbreding van de democratie | Het proces van het vergroten van het kiesrecht en het versterken van democratische instellingen, bijvoorbeeld door het verlagen van de kiescijns om meer burgers toegang te geven tot politieke participatie. |
| Onverenigbaarheid | Een regel die bepaalt dat bepaalde functies of ambten niet tegelijkertijd bekleed mogen worden, bijvoorbeeld om belangenconflicten te voorkomen. |
| Nationale Bank | De centrale bank van een land, verantwoordelijk voor het monetaire beleid, de uitgifte van bankbiljetten en het toezicht op het financiële systeem. De Nationale Bank van België werd opgericht in 1850. |
| Athenea | Secundaire scholen in België die een brede algemene opleiding aanbieden, vaak gericht op academische voorbereiding. |
| Rijksmiddelbare scholen | Scholen die door de staat worden gefinancierd en beheerd, en die middelbaar onderwijs aanbieden. |
| Saneren van arbeiderswijken | Het verbeteren van de leefomstandigheden in arbeiderswijken door middel van stedenbouwkundige ingrepen, hygiënische maatregelen en de aanpak van volksgezondheidsproblemen. |
| Epidemie | Een plotselinge en wijdverbreide uitbraak van een besmettelijke ziekte in een populatie, die een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid. |