Cover
Börja nu gratis 4ECO_Overheid en BBP.pptx
Summary
# Begrippen en meting van economische activiteit
Dit document behandelt de fundamentele concepten en meetmethoden van economische activiteit, met een diepgaande focus op het Bruto Binnenlands Product (BBP) en gerelateerde indicatoren.
## 1. Begrippen en meting van economische activiteit
### 1.1 Het meten van de omvang van een economie
De omvang van een economie wordt gemeten aan de hand van verschillende indicatoren die de economische productie of activiteit weergeven. De meest gebruikte indicator voor internationale vergelijkingen is het Bruto Binnenlands Product (BBP).
#### 1.1.1 Bruto Binnenlands Product (BBP)
Het BBP is de optelsom van alle economische productie die binnen de landsgrenzen plaatsvindt in een bepaalde periode. Het vertegenwoordigt de totale toegevoegde waarde van alle finale goederen en diensten.
* **Toegevoegde waarde:** De waarde van de output van een bedrijf of sector minus de waarde van de input die het heeft aangekocht.
* **Dubbeltellingen vermijden:** Om dubbeltellingen te voorkomen, wordt gekeken naar de waarde van "finale" goederen en diensten. Dit zijn goederen en diensten die door de eindgebruiker worden geconsumeerd of die deel uitmaken van het productieproces, maar niet als intermediaire input voor verdere productie worden gebruikt.
* **Berekeningsmethoden:**
* **Productiebenadering:** Som van de toegevoegde waarde van alle sectoren.
`$$ \text{BBP} = \text{Output} - \text{Input} $$`
* **Inkomensbenadering:** Som van alle factorvergoedingen (loon, kapitaal, winst).
`$$ \text{BBP} = \text{Som van factorvergoedingen (arbeid, kapitaal, winst)} $$`
#### 1.1.2 Netto Binnenlands Product (NBP)
Het Netto Binnenlands Product (NBP) houdt rekening met de afschrijvingen op kapitaalgoederen (slijtage van machines en installaties).
`$$ \text{NBP} = \text{BBP} - \text{Afschrijvingen} $$`
#### 1.1.3 Bruto Nationaal Product (BNP)
Het Bruto Nationaal Product (BNP) meet de economische productie die wordt verricht door de productiefactoren die eigendom zijn van staatsburgers of bedrijven van een bepaald land, ongeacht waar die productie plaatsvindt (binnen- of buitenland).
`$$ \text{BNP} = \text{BBP} + \text{Saldo factorinkomens uit het buitenland} $$`
Factorinkomens uit het buitenland omvatten inkomsten die staatsburgers of bedrijven in het buitenland verdienen, minus de inkomsten die buitenlanders in het binnenland verdienen.
#### 1.1.4 BBP per hoofd van de bevolking (BBP per capita)
Om de economische welvaart van een land te vergelijken, is het BBP per hoofd van de bevolking een belangrijkere indicator dan het totale BBP. Dit geeft een indicatie van de gemiddelde economische productie per inwoner.
`$$ \text{BBP per capita} = \frac{\text{BBP}}{\text{Aantal inwoners}} $$`
### 1.2 Reëel versus nominaal BBP
Een cruciaal onderscheid in economische analyse is dat tussen nominaal BBP en reëel BBP, vooral wanneer economische groei wordt gemeten.
#### 1.2.1 Nominaal BBP
Het nominaal BBP waardeert de productie van goederen en diensten tegen de prijzen van het lopende jaar (lopende prijzen). Een stijging van het nominale BBP kan zowel door een toename van de productiehoeveelheden als door een stijging van de prijzen (inflatie) worden veroorzaakt.
#### 1.2.2 Reëel BBP
Het reëel BBP waardeert de productie van goederen en diensten tegen de prijzen van een vast basisjaar (vaste prijzen). Dit zorgt ervoor dat veranderingen in de inflatie worden uitgeschakeld, waardoor de economische groei die voortkomt uit een toename van de geproduceerde hoeveelheden zuiver kan worden gemeten.
* **Belang van het basisjaar:** Het basisjaar is het jaar waarin de prijsstructuur wordt vastgelegd en gebruikt om de reële BBP-cijfers te berekenen. Periodiek wordt dit basisjaar geüpdatet.
* **Correctie voor prijswijzigingen:** Om een accuraat beeld te krijgen van economische groei, moet het nominale BBP worden gecorrigeerd voor prijswijzigingen om tot het reële BBP te komen.
#### 1.2.3 BBP-deflator en inflatie
De BBP-deflator is een prijsindex die het algemene prijspeil van alle in een economie geproduceerde goederen en diensten meet. Het wordt berekend als de verhouding van het nominale BBP tot het reële BBP, vermenigvuldigd met 100.
`$$ \text{BBP-deflator} = \frac{\text{Nominaal BBP}}{\text{Reëel BBP}} \times 100 $$`
Inflatie is de algemene stijging van het prijspeil in een economie. Dit wordt gemeten aan de hand van prijsindices, zoals de index der consumptieprijzen.
> **Tip:** Bij het vergelijken van economische activiteit over de tijd is het essentieel om het reële BBP te gebruiken, omdat dit een zuiverder beeld geeft van de verandering in geproduceerde hoeveelheden zonder de vertekening van prijsstijgingen.
### 1.3 Prijsindices en inflatie
Prijsindices weerspiegelen de evolutie van het algemene prijspeil in een economie.
* **Index der consumptieprijzen (CPI):** Een index die de prijsevolutie volgt van een representatieve korf van goederen en diensten die door een doorsnee gezin worden geconsumeerd.
* **Gezondheidsindex (België):** Een variant van de CPI die specifieke prijzen (zoals tabak, alcohol, benzine) uitsluit. Deze is van belang voor de automatische loonsaanpassing in België.
* **Inflatie:** De procentuele stijging van een prijsindex over een bepaalde periode.
* **Deflatie:** De algemene daling van het prijspeil in een economie. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de economische activiteit.
### 1.4 Beperkingen van het BBP als economische maatstaf
Hoewel het BBP een veelgebruikte indicator is, heeft het ook belangrijke beperkingen:
* **Externe kosten:** Het houdt geen rekening met milieuschade, gezondheidskosten of andere negatieve externaliteiten van economische activiteit.
* **Activiteiten buiten de markt:** Het negeert activiteiten die niet via de markt worden verhandeld, zoals huishoudelijk werk, vrijwilligerswerk of de informele economie (zwarte economie).
* **Focus op groei:** De sterke focus op economische groei kan leiden tot verwaarlozing van andere belangrijke aspecten zoals duurzaamheid en welzijn.
> **Voorbeeld:** Huishoudelijk werk dat door gezinsleden wordt gedaan, verhoogt het BBP niet. Als deze diensten echter door een betaalde kracht worden uitgevoerd, telt het wel mee in het BBP.
### 1.5 Verdeling van het BBP naar sectoren
De Belgische economie wordt sterk gedomineerd door de dienstensector (ongeveer driekwart van het BBP). De industrie vertegenwoordigt een kleiner, maar nog steeds belangrijk deel. Outsourcing en de internationale concurrentie hebben de structuur van de economie beïnvloed.
### 1.6 De rol van de overheid in de economie
De overheid speelt een significante rol in de economie, niet alleen als regelgever maar ook als grote economische speler. Overheidsuitgaven vertegenwoordigen een aanzienlijk deel van het BBP (ruim boven het gemiddelde in de eurozone). Deze uitgaven omvatten sociale zekerheid, onderwijs, gezondheidszorg, overheidsloon, en investeringen.
#### 1.6.1 Financiering van overheidsuitgaven
Overheidsuitgaven worden gefinancierd via belastingen en lenen, wat kan leiden tot een overheidstekort en een groeiende overheidsschuld. Een hoge overheidsschuld kan de beleidsruimte beperken en rentelasten verhogen.
#### 1.6.2 Belastingen: functies en spreiding
Belastingen hebben een tweeledige functie:
1. **Financiering:** Nodig om overheidsbeleid en uitgaven te bekostigen.
2. **Gedragsbijsturing:** Om ongewenst economisch gedrag te ontmoedigen (bv. accijnzen op tabak) of gewenst gedrag te stimuleren (bv. verlaging BTW op duurzame producten).
De last van een belasting wordt gespreid over kopers en verkopers. De mate waarin elke partij de last draagt, hangt af van de prijsgevoeligheid (elasticiteit) van de vraag en het aanbod. De marktpartij die het minst prijsgevoelig is, draagt over het algemeen een groter deel van de belastinglast.
#### 1.6.3 Welvaartsverlies door belastingen
De invoering van belastingen leidt tot een daling van de verkochte hoeveelheid en kan een "onvermijdelijk verlies" of "deadweight loss" creëren. Dit welvaartsverlies ontstaat omdat de voordelen van handel die kopers en verkopers zouden hebben genoten, niet meer worden gerealiseerd. Dit verlies is groter wanneer de vraag en het aanbod prijsgevoeliger zijn.
> **Tip:** "Deadweight loss" of onvermijdelijk verlies is een cruciaal concept bij het analyseren van de impact van belastingen. Het vertegenwoordigt de inefficiëntie die door de belasting wordt veroorzaakt.
#### 1.6.4 Internationale vergelijking van overheidsuitgaven en schuld
België kent relatief hoge overheidsuitgaven en een aanzienlijke overheidsschuld in vergelijking met veel andere eurozone landen. De financiering van deze schuld, met name de rentelasten, beperkt de flexibiliteit van de overheidsfinanciën.
### 1.7 Verschil tussen omzet en toegevoegde waarde
Het is belangrijk om de omzet van een bedrijf te onderscheiden van de toegevoegde waarde. De omzet is het totale verkoopbedrag, terwijl de toegevoegde waarde de omzet min de kosten van intermediaire inputs is. Het BBP meet de totale toegevoegde waarde in de economie. Multinational ondernemingen kunnen op basis van omzet groter lijken dan landen, maar dit is geen correcte vergelijking met het BBP van een land, dat gebaseerd is op toegevoegde waarde.
---
# De rol en impact van de overheid in de economie
Dit onderdeel onderzoekt de omvang, uitgaven, financiering, inkomsten, tekorten, schulden en beleidseffecten van de overheid in België.
## 2. De overheid als economische speler
De overheid kan in de economie op twee manieren worden onderscheiden: als budgettaire en regelgevende overheid (de regering waarvoor we stemmen) en als monetaire overheid (verantwoordelijk voor monetair beleid, zoals de nationale bank). In België worden geldzaken echter grotendeels op Europees niveau beslist door één centrale bank voor de eurozone. De overheid speelt een rol bij het meten van de omvang van de economie, het analyseren van groei en ongelijkheid, en het uitvoeren van conjunctuurbeleid op korte termijn.
### 2.1 Bruto Binnenlands Product (BBP) als indicator
Het Bruto Binnenlands Product (BBP) is de meest gebruikte indicator om de omvang en de groei van een economie te meten. Het wordt gedefinieerd als de optelsom van alle economische productie (activiteit) binnen de landsgrenzen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bruto en netto binnenlands product, waarbij netto rekening houdt met de slijtage van kapitaalgoederen. Het Bruto Nationaal Product (BNP) meet de economische productie door nationale productiefactoren, ongeacht waar deze zich bevinden.
**De kern van het BBP is de toegevoegde waarde.** Dit betekent dat de waarde van de inputs die een bedrijf gebruikt, wordt afgetrokken van de output om dubbeltellingen te vermijden en enkel de werkelijke productie te meten. Alternatief kan het BBP ook worden berekend als de som van factorvergoedingen (arbeid, kapitaal en winst).
> **Tip:** De omvang van de economie wordt vaak gemeten aan de hand van het BBP per capita (BBP gedeeld door het aantal inwoners) om een beter beeld te krijgen van de welvaart per inwoner en internationale vergelijkingen mogelijk te maken.
#### 2.1.1 Nominaal versus reëel BBP
Het **nominaal BBP** waardeert de productie van goederen en diensten aan de prijzen van het lopende jaar (lopende prijzen). Het **reëel BBP** waardeert deze productie aan constante prijzen (vaste prijzen), vastgelegd in een basisjaar. Dit laatste geeft een accurater beeld van de economische groei doordat het prijswijzigingen (inflatie) buiten beschouwing laat.
* Nominaal BBP kan wijzigen door zowel veranderingen in hoeveelheid als in prijzen.
* Reëel BBP wordt bekomen door het nominale BBP te corrigeren voor prijswijzigingen, waardoor enkel de veranderingen in geproduceerde hoeveelheden worden weergegeven.
Het verschil tussen het nominale en reële BBP wordt gebruikt om prijsindices en inflatie te berekenen. Het basisjaar waarin de prijzen worden vastgelegd, wordt periodiek geactualiseerd. In België was het reële BBP tussen 1980 en 2019 verdubbeld, terwijl het nominale BBP verviervoudigde, wat wijst op aanzienlijke prijsstijgingen in die periode.
#### 2.1.2 Prijsindices en inflatie
Een **prijsindex** weerspiegelt de evolutie van het algemene prijspeil in een economie. **Inflatie** is de stijging van dit algemene prijspeil. Bij inflatie is het mogelijk dat de prijzen van individuele goederen dalen. **Deflatie** is de daling van het algemene prijspeil.
De **BBP-deflator** is een maatstaf voor het prijsniveau, berekend als de verhouding tussen het nominale en het reële BBP. Deze deflator geeft aan welk deel van de verandering in het nominale BBP toe te schrijven is aan prijsstijgingen in plaats van aan een toename van geproduceerde hoeveelheden.
De **index der consumptieprijzen (ook wel de geharmoniseerde consumentenprijsindex of HICP)** meet de prijsontwikkeling van een representatieve korf van goederen en diensten die door een doorsnee gezin worden geconsumeerd. De **gezondheidsindex** is een variant hiervan die tabak, alcohol en benzine uitsluit en in België cruciaal is voor de automatische loonaanpassing in veel sectoren.
> **Tip:** De BBP-deflator kijkt naar de prijzen van alle geproduceerde goederen en diensten binnen een land, terwijl de consumentenprijsindex focust op de prijzen van goederen en diensten die door gezinnen worden geconsumeerd.
#### 2.1.3 Beperkingen van het BBP als economische maatstaf
Hoewel het BBP een wijdverbreide indicator is, heeft het ook beperkingen:
* Het negeert activiteiten buiten de markt, zoals huishoudelijke arbeid.
* Het houdt geen rekening met de informele of "zwarte" economie.
* Preventiebeleid, dat de economische activiteit op korte termijn kan verlagen (bv. minder zieken), verhoogt het BBP niet, hoewel het wel de welvaart ten goede komt.
* Economische activiteiten met negatieve externe effecten (milieuschade, gezondheidskosten) verhogen het BBP, wat een vertekend beeld kan geven.
Ondanks deze beperkingen wordt het BBP nog steeds gebruikt vanwege internationale harmonisatie na de Tweede Wereldoorlog en de sterke focus op economische groei als doelstelling.
### 2.2 De omvang en structuur van de Belgische economie
De Belgische economie is sterk gericht op diensten. In 2016 bestond ongeveer driekwart van het reële BBP uit diensten, terwijl industrie goed was voor ongeveer 17%. Deze hoge aandeel van diensten in de industrie kan deels verklaard worden door de outsourcing van dienstenactiviteiten door industriële bedrijven. Sectoren zoals de tandheelkunde en kappersdiensten zijn minder blootgesteld aan internationale concurrentie dan de industrie.
De overheid vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van de economie. Ongeveer een derde van de diensten is overheidsgerelateerd, waaronder overheid en onderwijs, gezondheidszorg, welzijn, cultuur en recreatie, wat neerkomt op ongeveer 25% van het BBP. De toegevoegde waarde van de overheid wordt voornamelijk gemeten aan de hand van de factorvergoedingen, zoals de lonen van overheidspersoneel, aangezien veel overheidsdiensten geen marktprijs hebben.
### 2.3 Overheidsuitgaven en financiering
De totale overheidsuitgaven in België bedragen meer dan de helft van het BBP, wat aanzienlijk hoger is dan het gemiddelde in het eurogebied. In 2019 bedroegen de uitgaven 52,1% van het BBP, wat België na Frankrijk en Finland plaatste qua uitgaven als percentage van het BBP. Ongeveer 90% van deze uitgaven zijn jaarlijks terugkerende uitgaven, waarvan de helft sociale uitgaven zijn (zoals pensioenen en werkloosheidsuitkeringen). Een kwart gaat naar het loon van overheidspersoneel, en slechts een klein deel (rond de 5%) naar subsidies voor bedrijven en investeringen.
#### 2.3.1 Overheidstekorten en -schulden
België kampt structureel met overheidstekorten, waarbij de uitgaven de inkomsten overschrijden. Dit heeft geleid tot een gestage toename van de overheidsschuld. De coronapandemie heeft geleid tot een aanzienlijke toename van het overheidstekort en de schuld, mede door de noodzakelijke overheidsinterventies om de economie te ondersteunen.
De geconsolideerde Belgische overheidsschuld bedroeg in 2024 ongeveer 104,7% van het BBP. Dit is aanzienlijk hoger dan in buurlanden als Nederland en Duitsland. Een significant deel van het overheidsbudget gaat naar rentelasten op de uitstaande schuld, wat de beleidsruimte voor toekomstige uitgaven en investeringen beperkt.
> **Tip:** Een hoge overheidsschuld kan het economisch vertrouwen ondermijnen en de financieringskosten (rentelasten) verhogen, wat de flexibiliteit van toekomstig beleid vermindert.
De oorzaken van de hoge Belgische overheidsschuld zijn divers en omvatten onder andere:
* Structurele tekorten sinds de jaren '80.
* De inspanningen om de schuld in de jaren '90 af te bouwen in aanloop naar de toetreding tot de eurozone.
* De nasleep van de financiële crisis van 2008 en de daaropvolgende overheidsinterventies om banken te ondersteunen.
* De uitzonderlijke uitgaven tijdens de coronapandemie.
De pensioenproblematiek vormt een grote toekomstige last voor de overheidsfinanciën, wat hervormingen vereist zoals het verhogen van de pensioenleeftijd en het verkleinen van de uitkeringen.
### 2.4 De rol van belastingen
Belastingen vervullen een tweeledige functie:
1. **Financiering van overheidsbeleid:** Belastingen zijn noodzakelijk om de overheidsuitgaven te dekken. In België bedragen de totale fiscale ontvangsten ongeveer 44% van het BBP, wat hoger is dan het OESO-gemiddelde.
2. **Gedragssturing:** Belastingen kunnen worden gebruikt om ongewenst economisch gedrag te ontmoedigen (bv. accijnzen op tabak, alcohol, brandstoffen) of gewenst gedrag te stimuleren (bv. verlaging van btw op groenten). Dit wordt ook wel "sin taxes" genoemd.
#### 2.4.1 Belastingspreiding
De **belastingspreiding** verwijst naar de manier waarop de last van een belasting wordt verdeeld over de verschillende marktpartijen, namelijk kopers en verkopers. De uitkomst van de belastingspreiding hangt sterk af van de prijsgevoeligheid (elasticiteit) van de vraag en het aanbod.
* Wanneer een belasting wordt geheven, daalt de verkochte hoeveelheid, omdat de belasting kopers en verkopers ervan weerhoudt bepaalde voordelen van handel te realiseren.
* De partij die het minst prijsgevoelig is (de minst elastische curve) draagt doorgaans een groter deel van de belastinglast. Als de vraag inelastisch is en het aanbod elastisch, draagt de consument meer. Als het aanbod inelastisch is en de vraag elastisch, draagt de producent meer.
* **Het maakt voor de uiteindelijke belastingspreiding niet uit op welke marktpartij (koper of verkoper) de belasting oorspronkelijk wordt geheven.**
#### 2.4.2 Welvaartseffecten van belastingen
Belastingen kunnen leiden tot een **welvaartsverlies**, ook wel **"deadweight loss"** genoemd. Dit verlies ontstaat doordat belastingen kopers en verkopers verhinderen bepaalde voordelen van handel te realiseren, wat resulteert in een lagere totale welvaart dan in een markt zonder belastingen.
* De totale welvaart bestaat uit het consumentensurplus, het producentensurplus en de belastingontvangsten van de overheid.
* De invoering van een belasting leidt tot een daling van het consumenten- en producentensurplus, terwijl de overheid belastingontvangsten genereert. Echter, het totale welvaartsverlies (de som van de verloren consumenten- en producentensurplus) overstijgt doorgaans de opbrengsten voor de overheid.
> **Tip:** De omvang van dit welvaartsverlies is direct gerelateerd aan de prijselasticiteit van vraag en aanbod. Hoe elastischer de curves, hoe groter het welvaartsverlies door de belasting, omdat de marktdeelnemers sterker reageren op prijswijzigingen.
Belastingen kunnen leiden tot **misallocatie van middelen**, met name wanneer ze markten verstoren die anders efficiënt zouden functioneren. De economie streeft ernaar de toewijzing van schaarse middelen te optimaliseren, en belastingen kunnen deze toewijzing negatief beïnvloeden door het gedrag van consumenten en producenten te veranderen.
### 2.5 Conjunctuurbeleid
Conjunctuurbeleid is gericht op het stabiliseren van de economie op korte termijn door de schommelingen in de economische activiteit te verminderen. Dit beleid kan worden uitgevoerd door de budgettaire en regelgevende overheid.
#### 2.5.1 Stimuleren en herverdelen
De overheid kan uitgaven en inkomsten (belastingen) gebruiken om de economie te sturen. Dit omvat onder andere:
* Het organiseren van werkloosheidsuitkeringen en het stimuleren van activering op de arbeidsmarkt.
* Het implementeren van "sin taxes" om ongewenst gedrag te ontmoedigen.
* Het verbieden van onwenselijk economisch gedrag, zoals reclame gericht op kinderen of bepaalde gokactiviteiten.
> **Example:** Een belastingverlaging op energie kan de consumptie stimuleren maar ontmoedigt energiebezorging. Premies voor isolatie of de installatie van warmtepompen kunnen op lange termijn effectiever zijn om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen.
De overheid kan ook inkomsten herverdelen via belastingen en uitgaven, wat kan bijdragen aan een eerlijkere verdeling van welvaart en inkomen. Echter, belastingen kunnen, afhankelijk van hun structuur en hoogte, ook leiden tot welvaartsverliezen.
---
# Belastingen, welvaart en marktwerking
Oké, hier is de samenvatting voor het examenonderwerp "Belastingen, welvaart en marktwerking", opgesteld volgens de opgegeven richtlijnen.
## 3. Belastingen, welvaart en marktwerking
Dit onderwerp onderzoekt de impact van belastingen op de economische welvaart, de verdeling van de belastingdruk, en de effecten op marktwerking, met speciale aandacht voor prijsgevoeligheid en onvermijdelijk verlies.
### 3.1 De rol van belastingen in de economie
Belastingen dienen twee hoofdfuncties binnen een economie:
* **Financiering van overheidsbeleid:** Belastingen genereren inkomsten die de overheid nodig heeft voor publieke diensten en overheidsuitgaven. In België bedragen de totale fiscale ontvangsten ongeveer 44% van het Bruto Binnenlands Product (BBP), wat aanzienlijk hoger is dan het OESO-gemiddelde van 35%.
* **Gedragsbijsturing:** Belastingen kunnen worden ingezet om ongewenst economisch gedrag te ontmoedigen of gewenst gedrag te stimuleren. Voorbeelden hiervan zijn accijnzen op tabak, alcohol en brandstoffen (sin taxes) om consumptie te ontmoedigen, of een verlaagd btw-tarief op groenten om gezonde voeding te stimuleren.
### 3.2 Belastingspreiding: wie betaalt de belasting?
Belastingspreiding (ook wel incidentie van de belasting genoemd) verwijst naar de verdeling van de belastinglast over verschillende marktpartijen, met name kopers en verkopers. De overheid kan besluiten om een belasting te heffen op de koper of op de verkoper, maar de uiteindelijke verdeling van de last is niet noodzakelijk gelijk aan de partij op wie de belasting formeel wordt geheven.
#### 3.2.1 Belasting geheven op de koper
Wanneer een belasting per eenheid wordt geheven op de koper, verplaatst de vraagcurve zich naar beneden of naar links. Dit komt doordat de koper nu niet alleen de prijs voor het product aan de verkoper wil betalen, maar ook een extra bedrag aan de overheid. Het nieuwe marktevenwicht zal gekenmerkt worden door een lagere verhandelde hoeveelheid en een hogere prijs die de consument betaalt, waarvan een deel naar de overheid gaat en een deel naar de producent.
#### 3.2.2 Belasting geheven op de verkoper
Wanneer een belasting per eenheid wordt geheven op de verkoper, verplaatst de aanbodcurve zich naar boven of naar links. Dit komt doordat de verkoper nu een hogere prijs moet vragen om zijn marginale kosten te dekken, rekening houdend met het bedrag dat hij aan de overheid moet afdragen. Het nieuwe marktevenwicht zal eveneens gekenmerkt worden door een lagere verhandelde hoeveelheid. De prijs die de consument betaalt, zal stijgen, en de prijs die de producent ontvangt (na aftrek van de belasting) zal dalen.
#### 3.2.3 Conclusie over belastingspreiding
Ongeacht of de belasting op de koper of de verkoper wordt geheven, de economische uitkomst is in principe dezelfde:
* De totale verhandelde hoeveelheid op de markt daalt.
* Kopers betalen een hogere prijs dan in de situatie zonder belasting.
* Verkopers ontvangen een lagere prijs dan in de situatie zonder belasting.
* De belastinglast wordt verdeeld tussen kopers en verkopers. De specifieke verdeling hangt af van de prijsgevoeligheid (elasticiteit) van de vraag en het aanbod.
> **Tip:** De kern van belastingspreiding ligt niet bij wie de belasting "officieel" betaalt aan de overheid, maar bij wie de economische last werkelijk draagt door middel van hogere prijzen of lagere inkomsten.
### 3.3 Elasticiteit en de verdeling van de belastinglast
De mate waarin de vraag en het aanbod reageren op prijsveranderingen (prijsgevoeligheid of elasticiteit) is cruciaal voor de verdeling van de belastinglast.
* **Hoge prijsgevoeligheid (elastisch):** Een partij met een elastische vraag of aanbod zal sterk reageren op prijsveranderingen. Bij een belasting zal deze partij relatief weinig van de last dragen, omdat de verhandelde hoeveelheid aanzienlijk zal dalen bij een kleine prijswijziging.
* **Lage prijsgevoeligheid (inelastisch):** Een partij met een inelastische vraag of aanbod zal weinig reageren op prijsveranderingen. Bij een belasting zal deze partij een groter deel van de last dragen, omdat de verhandelde hoeveelheid slechts beperkt zal dalen, zelfs bij een significante prijswijziging.
**De regel is dus: de partij die het minst gevoelig is voor prijswijzigingen (het meest inelastische aanbod of de meest inelastische vraag) draagt het grootste deel van de belastinglast.**
#### 3.3.1 De impact van elasticiteit op de belastinglast
* Als de vraag inelastisch is en het aanbod elastisch, dragen consumenten (met de inelastische vraag) het grootste deel van de belasting.
* Als de vraag elastisch is en het aanbod inelastisch, dragen producenten (met het inelastische aanbod) het grootste deel van de belasting.
> **Voorbeeld:** Bij belastingen op essentiële goederen zoals medicijnen, waarvan de vraag zeer inelastisch is (mensen hebben het nodig, ongeacht de prijs), zullen de consumenten het grootste deel van de belastinglast dragen. Bij belastingen op luxeartikelen, waarvan de vraag zeer elastisch is, zullen de consumenten de prijsstijging vermijden door de aankoop uit te stellen of te annuleren, waardoor de belastinglast grotendeels bij de producent blijft liggen of de hoeveelheid sterk daalt.
### 3.4 Belastingen en economische welvaart
Belastingen, hoewel noodzakelijk voor overheidsfuncties, hebben ook een impact op de economische welvaart. Economische welvaart wordt gemaximaliseerd wanneer markten efficiënt opereren en de som van het consumenten- en producentensurplus maximaal is.
#### 3.4.1 Consumenten- en producentensurplus
* **Consumentensurplus** is het verschil tussen wat consumenten bereid zijn te betalen en wat ze daadwerkelijk betalen.
* **Producentensurplus** is het verschil tussen de prijs die producenten ontvangen en de minimale prijs die ze bereid zijn te accepteren (hun marginale kosten).
#### 3.4.2 De impact van een belasting op welvaart
Wanneer een belasting wordt ingevoerd, ontstaan er verschillende veranderingen in de welvaartsverdeling:
* **Consumentensurplus daalt:** Consumenten betalen een hogere prijs en kopen minder.
* **Producentensurplus daalt:** Producenten ontvangen een lagere prijs per eenheid en verkopen minder.
* **Belastingontvangsten voor de overheid:** De overheid ontvangt de belasting op de verhandelde eenheden.
#### 3.4.3 Onvermijdelijk verlies (deadweight loss)
De invoering van een belasting leidt tot een **onvermijdelijk verlies** (ook wel deadweight loss genoemd). Dit verlies vertegenwoordigt de welvaart die verloren gaat omdat de belasting efficiënte transacties belemmert. De belasting verhindert dat kopers en verkopers de voordelen van bepaalde ruiltransacties realiseren.
* Dit verlies ontstaat doordat de belasting de marktprijs verhoogt voor kopers en verlaagt voor verkopers, waardoor sommige transacties die economisch efficiënt zouden zijn (waarbij de bereidheid tot betalen van de koper hoger is dan de productiekost van de verkoper), niet meer plaatsvinden.
* Het onvermijdelijk verlies is de som van het verloren consumentensurplus en producentensurplus dat niet wordt gecompenseerd door de belastingontvangsten van de overheid.
> **Tip:** Het concept van onvermijdelijk verlies benadrukt dat belastingen, naast het genereren van inkomsten, ook een economische kost met zich meebrengen door de marktwerking te verstoren.
#### 3.4.4 Determinanten van het onvermijdelijk verlies
De omvang van het onvermijdelijk verlies wordt bepaald door twee belangrijke factoren:
1. **De grootte van de belasting:** Hoe hoger de belasting per eenheid, hoe groter de kloof tussen de prijs die kopers betalen en de prijs die verkopers ontvangen, en dus hoe groter het onvermijdelijk verlies.
2. **De prijselasticiteit van vraag en aanbod:**
* Hoe **elastischer** de vraag en/of het aanbod zijn, hoe groter de reactie in de verhandelde hoeveelheid op een prijsverandering. Dit leidt tot een grotere daling van de verhandelde hoeveelheid en dus tot een **groter onvermijdelijk verlies**.
* Hoe **inelastischer** de vraag en/of het aanbod zijn, hoe kleiner de reactie in de verhandelde hoeveelheid. Dit leidt tot een kleinere daling van de verhandelde hoeveelheid en dus tot een **kleiner onvermijdelijk verlies**.
#### 3.4.5 Belastingen en misallocatie van middelen
Belastingen kunnen leiden tot een misallocatie van middelen wanneer ze het gedrag van kopers en verkopers op onwenselijke manieren beïnvloeden. Bijvoorbeeld, als belastingen worden geheven op een manier die creatieve oplossingen aanmoedigt om die belastingen te omzeilen, maar deze oplossingen niet efficiënt zijn (zoals het dichtmetselen van ramen om een vensterbelasting te ontwijken). In een goed werkende markt is de welvaart maximaal. Belastingen verstoren deze marktwerking en kunnen, afhankelijk van hun structuur en de marktelasticiteiten, leiden tot inefficiëntie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bruto Binnenlands Product (BBP) | De optelsom van alle economische productie (activiteit) binnen de landsgrenzen. Het meet de toegevoegde waarde van alle finale goederen en diensten die in een bepaalde periode binnen een land worden geproduceerd. |
| Netto Binnenlands Product | Het Bruto Binnenlands Product minus de afschrijvingen op kapitaalgoederen. Het houdt rekening met de slijtage van machines en andere productiemiddelen. |
| Bruto Nationaal Product (BNP) | De optelsom van de economische productie door de productiefactoren van een bepaald land, ongeacht of deze productie binnen of buiten de landsgrenzen plaatsvindt. Het is gelijk aan het BBP plus het saldo van de inkomens die zijn verdiend door inwoners in het buitenland minus inkomens die zijn verdiend door buitenlanders in het binnenland. |
| To toegevoegde waarde | Het verschil tussen de waarde van de output van een bedrijf of sector en de waarde van de input die in dat proces is gebruikt. Dit vertegenwoordigt de bijdrage van het productieproces aan de totale economische output. |
| Finale goederen | Goederen en diensten die worden aangekocht door de eindgebruiker en niet verder worden verwerkt in het productieproces binnen de beschouwde periode. Hun waarde is inbegrepen in het BBP om dubbeltellingen te vermijden. |
| Nominaal BBP | De waarde van de productie van goederen en diensten gewaardeerd tegen de prijzen van het lopende jaar (lopende prijzen). Het kan veranderen door zowel veranderingen in hoeveelheid als in prijsniveau. |
| Reëel BBP | De waarde van de productie van goederen en diensten gewaardeerd tegen constante prijzen (vaste prijzen, vaak gebaseerd op een basisjaar). Dit geeft een accurater beeld van economische groei, omdat het prijsstijgingen uitsluit. |
| Prijsindex | Een statistische maatstaf die de evolutie van het algemeen prijspeil van een mandje goederen en diensten in een economie over tijd weergeeft. Het wordt gebruikt om inflatie en deflatie te meten. |
| Inflatie | Een algemene stijging van het prijspeil in een economie over een bepaalde periode, resulterend in een daling van de koopkracht van geld. |
| Deflatie | Een algemene daling van het prijspeil in een economie over een bepaalde periode, wat kan leiden tot economische stagnatie en een stijging van de reële waarde van schulden. |
| BBP-deflator | Een prijsindex die de verhouding weergeeft tussen het nominale BBP en het reële BBP. Het meet het algemene prijsniveau van alle geproduceerde finale goederen en diensten in een economie. |
| Index der consumptieprijzen (Harmonized CPI) | Een index die de prijsevolutie weergeeft van een representatieve korf goederen en diensten die door een gemiddeld huishouden worden geconsumeerd. Deze index is cruciaal voor monetair beleid binnen de eurozone. |
| Gezondheidsindex | Een specifieke prijsindex in België die de consumptieprijzen exclusief de prijzen van tabak, alcohol en benzine weerspiegelt. Deze index is van belang voor de automatische indexering van lonen en sociale uitkeringen. |
| Overheidsuitgaven | De totale uitgaven van de overheid, die verschillende sectoren omvatten zoals sociale zekerheid, lonen van overheidspersoneel, investeringen en subsidies, uitgedrukt als percentage van het BBP. |
| Overheidstekort | Het verschil tussen de totale uitgaven van de overheid en haar inkomsten, wanneer de uitgaven de inkomsten overschrijden. Dit wordt meestal uitgedrukt als een percentage van het BBP. |
| Overheidsschuld | Het totale bedrag aan uitstaande leningen van de overheid, vaak uitgedrukt als een percentage van het BBP. Het omvat zowel de geconsolideerde schuld als eventuele niet-gedekte verplichtingen zoals pensioenen. |
| Belastingen | Verplichte financiële bijdragen die burgers en bedrijven aan de overheid betalen. Ze dienen ter financiering van overheidsuitgaven en kunnen ook worden ingezet om gedrag te beïnvloeden (bv. sin taxes). |
| Belastingspreiding | De manier waarop de economische last van een belasting wordt verdeeld over verschillende marktpartijen, zoals kopers en verkopers, afhankelijk van de prijsgevoeligheid van vraag en aanbod. |
| Elasticiteit | Een maatstaf voor de prijsgevoeligheid van de vraag of het aanbod. Een hoge elasticiteit betekent dat een kleine prijsverandering een grote verandering in de gevraagde of aangeboden hoeveelheid veroorzaakt. |
| Onvermijdelijk verlies (Deadweight loss) | Een welvaartsverlies dat ontstaat door marktverstoringen, zoals belastingen, waarbij de totale welvaart van kopers en verkopers vermindert en de opbrengsten voor de overheid lager zijn dan dit verlies. |
| Allocatie van middelen | De manier waarop schaarse productiemiddelen (arbeid, kapitaal, grondstoffen) worden toegewezen aan verschillende economische doeleinden of sectoren. Belastingen kunnen deze allocatie beïnvloeden. |