Cover
Börja nu gratis ARBEID EN TEWERKSTELLING A1 Theoretische introductie-pages-3.pdf
Summary
# Micro-vraag naar arbeid
De micro-vraag naar arbeid analyseert de tewerkstelling binnen een individueel bedrijf, bepaald door factoren zoals afzet, productietechniek en arbeidskosten [1](#page=1).
### 1.1 Determinanten van de micro-vraag
De micro-vraag naar arbeid, zijnde de vraag die door de individuele producent wordt uitgeoefend, kan op twee manieren worden geanalyseerd [1](#page=1):
* Als de optimale hoeveelheid arbeid die wordt aangetrokken om de kosten van het productieproces te minimaliseren voor een gegeven productieniveau, technologie en factorprijzen [1](#page=1).
* Als de optimale hoeveelheid arbeid die wordt aangetrokken om de winst te maximaliseren voor een gegeven technologie, factorprijzen en verkoopprijs van het eindproduct [1](#page=1).
#### 1.1.1 Afzet
De micro-vraag naar arbeid is een afgeleide vraag die afhankelijk is van de afzet van het individuele bedrijf. De afzet wordt op zijn beurt bepaald door de totale vraag naar producten en het marktaandeel van het bedrijf [2](#page=2).
**Reactie op afzetsveranderingen:**
* Een toename of afname van de afzet resulteert in een toename of afname van de benodigde arbeid [2](#page=2).
* De intensiteit en snelheid waarmee de tewerkstelling reageert, hangen af van de productietechniek en de mate van onzekerheid over de afzetontwikkeling [2](#page=2).
**Op korte termijn** wordt op afzetsveranderingen gereageerd via productiviteitsschommelingen en voorraadwijzigingen. Overuren draaien of arbeidsoppotting (labour hoarding) zijn hierbij mogelijke strategieën [2](#page=2).
**Op middellange termijn** kunnen afzetschommelingen worden opgevangen door tijdelijke ingrepen in het personeelsbestand, zoals tijdelijke werkloosheid [3](#page=3).
**Op lange termijn** kunnen permanente afzetsveranderingen leiden tot definitieve aanpassingen in het personeelsbestand [3](#page=3).
> **Tip:** Bedrijven gebruiken vaak tijdelijke arbeid, zoals contracten voor bepaalde duur of interim-arbeid, om flexibel in te spelen op afzetschommelingen. Dit kan echter leiden tot een tweedeling in het personeelsbestand [3](#page=3).
#### 1.1.2 Productietechniek
Onder productietechniek wordt verstaan de wijze waarop arbeid en kapitaal in het productieproces worden gecombineerd. De optimale arbeidsintensiteit (de optimale verhouding tussen arbeid en kapitaal) is hierbij van belang. Op lange termijn kan technologische evolutie leiden tot de substitutie van arbeid door kapitaal [3](#page=3).
#### 1.1.3 Arbeidskosten
De arbeidskosten, met name het loon in verhouding tot andere productiefactoren en de productprijs, zijn een belangrijke determinant van de micro-vraag naar arbeid [3](#page=3).
* **Substitutie-effect:** Een stijging van de arbeidskosten maakt het aantrekkelijker om arbeid door kapitaal te vervangen (bv. via automatisering) [3](#page=3).
* **Schaaleffect:** Hogere loonkosten kunnen leiden tot hogere productprijzen, wat de afzet kan doen dalen [3](#page=3).
De micro-vraag naar arbeid reageert negatief op een stijging van de arbeidskosten. Dit wordt samengevat in een negatieve loonelasticiteit van de micro-vraag:
$$ \frac{\%\Delta L^d}{\%\Delta w} < 0 \quad $$ .
waarbij $L^d$ de arbeidsvraag en $w$ het loonvoorstel is.
De sterkte van deze negatieve relatie wordt bepaald door de wetten van Marshall [4](#page=4):
1. **Substitueerbaarheid van arbeid door kapitaal:** Hoe eenvoudiger arbeid door kapitaal te substitueren is, hoe negatiever de reactie van de arbeidsvraag op een loonstijging. Dit is op lange termijn sterker dan op korte termijn [5](#page=5).
2. **Prijselasticiteit van de vraag naar goederen/diensten:** Hoe sterker de vraag naar de geproduceerde goederen reageert op prijsstijgingen (prijselastischer), hoe negatiever de reactie van de arbeidsvraag op een loonstijging zal zijn vanwege een sterker schaaleffect [5](#page=5).
3. **Aandeel loonkosten in totale productiekosten:** Hoe groter het aandeel van de loonkosten in de totale productiekosten, hoe sterker het schaaleffect en dus hoe negatiever de reactie van de arbeidsvraag op een loonstijging [5](#page=5).
> **Wat zegt onderzoek:** Automatisering verdringt met name beroepen die als minder aantrekkelijk worden ervaren (vuil, gevaarlijk, eentonig). Onderzoek toont aan dat er een negatieve correlatie bestaat tussen de automatiseerbaarheid van een beroep en de jobtevredenheid, zelfs na controle voor factoren zoals salaris en jobzekerheid [4](#page=4).
### 1.2 Werving en selectie
Naast de kwantitatieve dimensie bepaalt de micro-vraag ook de kwalitatieve dimensie van de arbeid, oftewel de benodigde kenmerken en kwalificaties van de werknemers [5](#page=5).
Bedrijven kunnen verschillende allocatie-activiteiten ontwikkelen om de juiste persoon op de juiste plaats te krijgen [5](#page=5):
* **Werving en selectie (recruitment):** Activiteiten gericht op de externe arbeidsmarkt om de juiste profielen aan te trekken en te selecteren [5](#page=5).
* **Interne activiteiten:** Zoals interne opleiding, bedrijfsbinding en loopbaanplanning, gericht op de interne arbeidsmarkt [5](#page=5).
Deze intern en extern gerichte activiteiten worden gezamenlijk aangeduid als personeelsbeleid [5](#page=5).
---
# Meso-vraag naar arbeid
De meso-vraag naar arbeid beschouwt de groepsgewijze vraag naar arbeid, vaak geanalyseerd op sectoraal of regionaal niveau, en wordt beïnvloed door afzet en productietechniek [8](#page=8).
### 2.1 Definitie en aggregatie
De meso-vraag naar arbeid betreft de groepsgewijze vraag naar arbeid. Aggregatie van de micro-vraag kan op verschillende manieren gebeuren, zoals vraaggericht (sectoraal, regionaal) of aanbodgericht (beroepsgewijs, naar opleidingsniveau, leeftijd, geslacht). Indien de vraag of het aanbod een groepskarakter heeft, is analyse op deelmarktniveau aangewezen [8](#page=8) [9](#page=9).
### 2.2 Determinanten van de meso-vraag
De meso-vraag wordt mede bepaald door dezelfde factoren als de micro-vraag, maar dan geaggregeerd op meso-niveau [9](#page=9).
#### 2.2.1 Afzet
Net als op micro-niveau is de afzet op meso-niveau van invloed op de vraag naar arbeid. Hierbij gaat het om de geaggregeerde afzet op meso-niveau, waarbij het marktaandeel van individuele bedrijven niet langer relevant is, maar wel het aandeel van de door de groep voortgebrachte goederen en diensten in de totale macro-economische bestedingen [9](#page=9).
#### 2.2.2 Productietechniek en technologische vooruitgang
Een belangrijk discussiepunt in de wetenschappelijke literatuur is de invloed van technologische vooruitgang op de vraag naar verschillende scholingsniveaus [9](#page=9).
* **Technologisch optimisme:** Stelt dat technologische evolutie leidt tot het verdwijnen van ongeschoolde en minst aantrekkelijke arbeidsplaatsen door automatisering, en dat deze worden vervangen door hoogwaardige arbeidsplaatsen, wat een algemene niveauverhoging impliceert en een grotere behoefte aan hogergeschoolden [9](#page=9).
* **Polarisatietheorie:** Stelt dat technologische vooruitgang resulteert in een verminderde behoefte aan middengeschoolde arbeid, terwijl de vraag naar laaggeschoolde arbeid (voor elementaire, moeilijk te automatiseren taken) en hooggeschoolde arbeid (die kan werken met en verbeteren van geavanceerde technologie) blijft bestaan [9](#page=9).
#### 2.2.3 Arbeidskosten en relatieve lonen
Op meso-niveau wordt gefocust op het effect van een wijziging in het relatieve loon tussen verschillende deelmarkten op de respectievelijke arbeidsvraag. Dit wordt uitgedrukt met de substitutie-elasticiteit van de meso-vraag naar arbeid (${\sigma}$) [9](#page=9):
$${\sigma} = \frac{\%\Delta L_i / L_i}{\%\Delta w_j / w_j}$$ [9](#page=9).
waarbij ${\sigma}$ de substitutie-elasticiteit is tussen deelmarkt $i$ en $j$, $L_i$ de hoeveelheid arbeid op deelmarkt $i$, en $w_j$ het loon op deelmarkt $j$. De elasticiteit is groter tussen deelmarkten die nauw aansluiten en waar substitutie eenvoudiger te realiseren is. Onderzoek naar de substitutie-effecten van een eenzijdige verhoging van het minimumloon heeft herhaaldelijk de negatieve impact op de tewerkstelling van de betreffende groep aangetoond. Lonen op deelmarkten reageren doorgaans op elkaar, wat leidt tot beperkte en blijvende wijzigingen in de loonstructuur [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.2.4 Reactie op aanbodzijde ontwikkelingen
De meso-vraag naar arbeid reageert ook op ontwikkelingen aan de aanbodzijde van de deelmarkt, wat resulteert in wederzijdse terugkoppelingseffecten met een doorgaans lange aanpassingstermijn [11](#page=11).
* **Aanbodtekorten (arbeidsmarktkrapte):** Kan leiden tot loonaanpassingen en substitutie. Dit kan de drijfveer zijn voor automatisering of de adoptie van andere technologieën die andersoortige arbeid vereisen, waardoor een ander meso-aanbod kan worden aangesneden. Andere reacties omvatten het verplaatsen van bedrijven naar andere regio's of interne opleidingen [11](#page=11).
* **Verhoogd opleidingspeil:** Een algemene stijging van het opleidingspeil van de aanbodzijde kan leiden tot een optrekking van de selectie-eisen door werkgevers. Dit kan resulteren in overscholing, waarbij werknemers worden tewerkgesteld onder hun opleidingsniveau [11](#page=11).
#### 2.2.5 Arbeidstijd
De arbeidstijd per werknemer speelt ook een rol op het meso-niveau. De mechanismen die hierbij relevant zijn, worden besproken bij de determinanten van de macro-vraag [11](#page=11).
> **Tip:** Begrijpen hoe aanbodtekorten (hoge arbeidsmarktkrapte) leiden tot specifieke reacties zoals automatisering of regionale verplaatsing van bedrijven is cruciaal voor het analyseren van de meso-vraag.
### 2.3 Discriminatie op de arbeidsmarkt (Meso-perspectief)
Hoewel niet direct een determinant van de meso-vraag in economische zin, zijn bevindingen over discriminatie op de arbeidsmarkt relevant voor het begrip van de groepsgewijze uitkomsten op de deelmarkten.
#### 2.3.1 Aanwervingsdiscriminatie
Aanwervingsdiscriminatie is de ongelijke en nadelige behandeling van individuen op basis van ascriptieve kenmerken zoals geslacht, leeftijd of etniciteit. Meta-analyses van correspondentie-experimenten tonen significante effecten [10](#page=10):
* **Etniciteit:** Sollicitanten met een andere etniciteit dan gebruikelijk in het onderzochte land ontvangen 29% minder positieve reacties [10](#page=10).
* **Arbeidsbeperking:** 41% minder positieve reacties [10](#page=10).
* **Fysieke aantrekkelijkheid:** 37% minder positieve reacties [10](#page=10).
* **Leeftijd:** 34% minder positieve reacties [10](#page=10).
* **LGB-geaardheid:** 30% minder positieve reacties [10](#page=10).
* **Geslacht:** Er werd geen consistent bewijs gevonden voor aanwervingsdiscriminatie op basis van geslacht, met significante verschillen tussen studies waarbij soms vrouwen en soms mannen gediscrimineerd worden [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Het feit dat langdurig werklozen (langer dan een jaar) gemiddeld 21% minder kans hebben op een job, illustreert hoe een specifieke groep op de arbeidsmarkt nadelige reacties kan ondervinden bij sollicitaties [8](#page=8).
> **Tip:** Het onderscheid tussen kortdurende en langdurige werkloosheid is cruciaal; sollicitanten met een job of kortdurende werkloosheid kunnen zelfs betere vooruitzichten hebben dan langdurig werklozen, mede door directe beschikbaarheid en vermeende behouden motivatie/vaardigheden [8](#page=8).
---
# Macro-vraag naar arbeid
De macro-vraag naar arbeid is de totale gevraagde hoeveelheid arbeid in een land, geaggregeerd uit micro- en meso-niveau, en is afhankelijk van binnenlandse bestedingen, overheidsuitgaven en export [11](#page=11).
### 3.1 Begrip van de macro-vraag naar arbeid
De macro-vraag naar arbeid is de totale gevraagde hoeveelheid arbeid, gemeten in arbeidsuren of personen, binnen een land. Dit concept is de optelsom van de arbeidsvraag op micro- en meso-niveau [11](#page=11).
#### 3.1.1 Effectieve en structurele vraag
Op macro-economisch niveau wordt onderscheid gemaakt tussen de effectieve en de structurele vraag naar arbeid [11](#page=11).
* **Effectieve vraag naar arbeid:** Dit omvat de daadwerkelijk bezette arbeidsplaatsen en de openstaande vacatures op een specifiek moment [11](#page=11).
* **Structurele vraag naar arbeid:** Dit vertegenwoordigt het totale aantal arbeidsplaatsen dat optimaal ingevuld zou zijn, gegeven de beschikbare kapitaalgoederen. Dit is gelijk aan de potentiële tewerkstelling [11](#page=11).
De structurele vraag kan hoger zijn dan de effectieve vraag bij een absoluut tekort op de arbeidsmarkt, of lager bij overcapaciteit, bijvoorbeeld door seizoensinvloeden [11](#page=11).
### 3.2 Determinanten van de macro-vraag naar arbeid
De macro-vraag naar arbeid is primair een functie van de afzet, zowel nationaal als internationaal, wat direct voortvloeit uit de vraag naar de geproduceerde goederen en diensten. De belangrijkste determinanten zijn de binnenlandse bestedingen voor consumptie ($C$), investeringen ($I$), de binnenlandse overheidsuitgaven ($G$) en het marktaandeel in de wereldhandel via export ($X$) [12](#page=12).
Deze macro-economische bestedingen kunnen worden samengevat in de vergelijking:
$$Y = C + I + G + X$$ [12](#page=12).
Het niveau van deze bestedingscategorieën bepaalt de afzet, en daarmee de gevraagde arbeid, maar ook het inkomen, dat op zijn beurt weer de bestedingen beïnvloedt, wat duidt op de macro-economische kringloop [12](#page=12).
#### 3.2.1 Binnenlandse private consumptie
De binnenlandse private consumptie wordt voornamelijk beïnvloed door het nationaal inkomen en de inkomensverdeling. De consumptiequote, het deel van het inkomen dat wordt geconsumeerd, is hierbij cruciaal. Hogere consumptie leidt tot hogere bestedingen en dus tot meer tewerkstelling, wat via een hoger inkomen opnieuw de consumptie stimuleert [12](#page=12).
#### 3.2.2 Binnenlandse private investeringen
Investeringen, het creëren van kapitaalgoederen, hebben een tweeledig effect op de macro-vraag naar arbeid [12](#page=12).
* **Productie-effect:** Volledige investeringen, inclusief vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, leiden tot productie in de kapitaalgoederenindustrie en dus tot tewerkstelling [12](#page=12).
* **Capaciteitseffect:** Uitbreidingsinvesteringen vergroten de productiecapaciteit van bedrijven, wat de structurele vraag naar arbeid verhoogt, tenzij deze investeringen leiden tot substitutie van arbeid door kapitaal door technologische veranderingen [12](#page=12).
#### 3.2.3 Overheidsbestedingen
Overheidsbestedingen betreffen door de overheid gefinancierde goederen en diensten, geleverd door overheidsinstanties, de gesubsidieerde sector of de private sector (bijvoorbeeld bij openbare werken). De beslissingen over overheidsuitgaven worden genomen via een begrotingsmechanisme, gebaseerd op maatschappelijke preferenties en een evenwicht tussen bestedingen en inkomsten, in plaats van individuele marktpreferenties [13](#page=13).
Het belang van overheidsbestedingen voor de macro-vraag naar arbeid ligt in hun autonome karakter; de overheid kan relatief zelfstandig de omvang van haar bestedingen en de bijbehorende tewerkstelling bepalen, onafhankelijk van de markt. Overheden kunnen deze autonomie actief benutten om werkgelegenheid te creëren, vooral in economisch moeilijke periodes (Keynesiaans beleid). Bij het tewerkstellen van werklozen zijn de extra budgettaire kosten in feite enkel het verschil tussen het loon en de reeds bestaande werkloosheidsvergoeding [13](#page=13).
> **Tip:** Het gebruik van "schaduwkosten" bij het beoordelen van tewerkstelling van werklozen is een belangrijke kostenbesparende overweging voor de overheid.
Financiering van overheidsuitgaven via belastingen kan echter een tegenovergesteld effect hebben doordat het particuliere bestedingen beperkt [13](#page=13).
#### 3.2.4 Export
De hoogte van de export wordt bepaald door diverse factoren, waaronder comparatieve voordelen, de conjuncturele toestand in het buitenland, wisselkoersschommelingen en handelsbeleid. Deze factoren bepalen de internationale concurrentiepositie, waarbij met name de kostenverhoudingen, inclusief loonkosten, cruciaal zijn. Wetgeving zoals de "Kaderwet op de loonnorm" in België biedt de overheid de mogelijkheid om in te grijpen in de loonvorming om de internationale concurrentiekracht te waarborgen [14](#page=14).
### 3.3 Relatie tussen afzet en arbeidseffecten
De relatie tussen de macro-economische afzet en de vraag naar arbeid is niet altijd direct en volledig; vertragingen en verstoringen treden op [14](#page=14).
* Een toename van bestedingen leidt pas tot hogere productie en tewerkstelling als de productietechniek dit toelaat (d.w.z. de benodigde kapitaalgoederen zijn beschikbaar) [14](#page=14).
* Schommelingen in de macro-economische afzet kunnen deels worden opgevangen door een verhoogde productiviteit [14](#page=14).
#### 3.3.1 Productietechniek en productsubstitutie
Wijzigingen in de productietechniek hebben ook macro-economische gevolgen. Technologische vooruitgang kan leiden tot substitutie van arbeid door kapitaal. Op macro-niveau is ook productsubstitutie mogelijk: veranderingen in het productieassortiment beïnvloeden de macro-vraag naar arbeid. Sectoren die arbeidsintensiever zijn, kunnen sneller groeien als hun goederen en diensten meer gevraagd worden, wat een verklaring is voor de groeiende productiesector ten opzichte van de goederenproductie [14](#page=14).
#### 3.3.2 Arbeidskosten en inkomenseffecten
Macro-economisch gezien beïnvloeden wijzigingen in arbeidskosten zowel het substitutie- als het schaaleffect. Echter, lonen hebben op macro-niveau niet alleen een kostenaspect voor werkgevers, maar ook een inkomensaspect voor werknemers. Loonontwikkelingen beïnvloeden daardoor zowel de kostenstructuur van ondernemingen als de (binnenlandse) bestedingen, en beïnvloeden aldus de vraag naar arbeid [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.4 Reactie op aanbodzijde en arbeidstijd
De macro-vraag naar arbeid kan ook reageren op ontwikkelingen aan de aanbodzijde. Een aanhoudend aanbodtekort kan op lange termijn een ontmoedigingseffect veroorzaken, wat de structurele vraag naar arbeid negatief beïnvloedt. Dit kan technologisch onderzoek stimuleren om arbeid door kapitaal te substitueren, zeker bij loonstijgingen door krapte [15](#page=15).
#### 3.4.1 Arbeidstijd en de vraag naar arbeid
De arbeidstijd is een belangrijke determinant van de macro-vraag. Het totale gevraagde volume aan arbeid kan worden voorgesteld als $V \cdot T$, waarbij $V$ de vraag naar werkkrachten is en $T$ de gemiddelde arbeidstijd per werkkracht. Bij een gegeven totaal gevraagd volume leidt een daling van de gemiddelde arbeidstijd (arbeidsduurverkorting) tot een evenredige stijging van de vraag naar arbeidskrachten. Dit is de basis van beleid dat tewerkstelling wil stimuleren via arbeidsduurverkorting (herverdeling van arbeid) [15](#page=15).
> **Tip:** Het succes van arbeidsduurverkorting als instrument om tewerkstelling te stimuleren, hangt af van de vraag of het totale gevraagde volume aan arbeid constant blijft. Dit is afhankelijk van de effecten op de arbeidskosten ten opzichte van de arbeidsproductiviteit.
Indien het uurloon niet ongewijzigd blijft bij arbeidsduurverkorting (bijvoorbeeld omdat werknemers hun maandelijks inkomen willen behouden), is de kans groot dat substitutie- en schaaleffecten optreden [15](#page=15).
---
# Werving en selectie
Werving en selectie omvat activiteiten gericht op het aantrekken en selecteren van de juiste profielen op de externe arbeidsmarkt, als onderdeel van het personeelsbeleid [5](#page=5).
### 4.1 De rol van werving en selectie in personeelsbeleid
Personeelsbeleid omvat alle activiteiten die gericht zijn op het verkrijgen van de juiste medewerker op de juiste plaats, zowel via de externe als de interne arbeidsmarkt [5](#page=5).
#### 4.1.1 Externe werving en selectie
Deze activiteiten richten zich op het aantrekken en selecteren van kandidaten van buiten de organisatie [5](#page=5).
#### 4.1.2 Interne personeelsallocatie
Naast externe werving kan een bedrijf ook interne allocatie-activiteiten ontplooien, zoals interne opleiding, bedrijfsbinding en loopbaanplanning [5](#page=5).
### 4.2 Theoretische perspectieven op selectie
Verschillende theorieën verklaren hoe werkgevers werknemers selecteren op basis van hun eigenschappen en vaardigheden.
#### 4.2.1 Human capital theory en queuing theory
De theorie van het menselijk kapitaal ("human capital theory") stelt dat men werft op basis van de observeerbare productieve vermogens van kandidaten. Vanuit een vragend perspectief wordt dit geconceptualiseerd via de wachtrijtheorie ("queuing theory"), waarbij de arbeidsmarkt wordt voorgesteld als een rij, gerangschikt naar productiviteit op basis van onderwijskwalificaties en andere observeerbare kenmerken. Dit omvat zowel de verwachte directe productiviteit als de opleidbaarheid [7](#page=7).
#### 4.2.2 Social capital theory
Gerelateerd aan de theorie van het menselijk kapitaal, focust de theorie van het sociaal kapitaal ("social capital theory") op hoe het sociale netwerk van individuen hun kansen op de arbeidsmarkt beïnvloedt, door het verkrijgen van relevante informatie en het succesvoller solliciteren [7](#page=7).
#### 4.2.3 Signaaltheorie
Volgens de signaaltheorie leiden werkgevers kenmerken die zij niet direct kunnen observeren af uit onderwijskwalificaties en andere observeerbare kenmerken [7](#page=7).
#### 4.2.4 Screeningtheorie
De screeningtheorie stelt dat werkgevers de beperkte informatie over kandidaten aanvullen door hen tijdelijk tewerk te stellen, bijvoorbeeld als stagiair, jobstudent of via een tijdelijk contract, voordat een vaste betrekking wordt aangeboden. Werkgevers kunnen ook elkaars afwijzingsbeslissingen gebruiken als screeningsinstrument, wat leidt tot rationeel kuddegedrag ("rational herding") en nadelig kan zijn voor langdurig werklozen [7](#page=7).
#### 4.2.5 Statistische discriminatie en voorkeursdiscriminatie
Theorieën over statistische discriminatie, die sterk gelinkt is aan de signaaltheorie, en voorkeursdiscriminatie kunnen ook een rol spelen in het selectieproces [7](#page=7).
### 4.3 Onderzoek naar AI in het selectieproces
Artificiële intelligentie, zoals ChatGPT, kan processen in personeelsselectie efficiënter maken, maar de objectiviteit is nog onderwerp van onderzoek [6](#page=6).
#### 4.3.1 Onderzoek naar discriminatie door ChatGPT
Onderzoek naar het gebruik van ChatGPT bij cv-screening heeft systemische discriminatie blootgelegd [6](#page=6).
* **Resultaten:** Kandidaten met typisch niet-Westerse namen kregen significant minder positieve responses van ChatGPT dan kandidaten met typisch Vlaamse namen. Er werd ook een bijkomend nadeel voor vrouwen met Turkse namen waargenomen [6](#page=6).
* **Vergelijking met menselijke recruiters:** Hoewel er geen structurele genderdiscriminatie door ChatGPT werd gevonden, was de etnische discriminatie vaak beperkter dan wat bij menselijke recruiters wordt waargenomen [6](#page=6).
> **Tip:** Het is cruciaal om bij het gebruik van AI-tools in werving en selectie waakzaam te zijn voor mogelijke biases en deze actief te mitigeren.
### 4.4 Determinanten van de arbeidsvraag (kwantitatief)
De volgende factoren bepalen de kwantitatieve vraag naar arbeid:
1. **Substitutie-effect:** De arbeidsvraag reageert negatiever op een loonstijging naarmate arbeid eenvoudiger door kapitaal te substitueren is. Dit hangt af van de productietechnologie en de prijs van kapitaal. Empirisch wordt gevonden dat de loonelasticiteit van de micro-vraag op lange termijn negatiever is dan op korte termijn, omdat vervanging van arbeid door kapitaal op lange termijn realistischer is [5](#page=5).
2. **Schaaleffect (vraagelasticiteit van goederen):** De arbeidsvraag reageert negatiever op een loonstijging naarmate de vraag naar de geproduceerde goederen en diensten sterker reageert op een prijsstijging (d.w.z. hoe prijselastischer de goederen zijn). Een prijsstijging door een loonstijging heeft dan een grotere negatieve impact op de afzet en dus op de arbeidsvraag [5](#page=5).
3. **Schaaleffect (aandeel loonkosten):** De arbeidsvraag reageert negatiever op een loonstijging naarmate het aandeel van de loonkosten in de totale productiekosten groter is. Een hoog aandeel loonkosten leidt tot een substantiëlere prijsstijging bij een loonstijging, met een grotere impact op de afzet [5](#page=5).
Deze determinanten bepalen primair het totale volume aan arbeid dat wordt aangetrokken. Naast kwantiteit heeft ook de kwalitatieve dimensie van arbeid, met specifieke kenmerken en kwalificaties, belang [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Afgeleide vraag naar arbeid | Dit is de vraag naar arbeid die voortkomt uit de behoefte aan goederen en diensten die met arbeid worden geproduceerd. De vraag naar arbeid is dus geen doel op zich, maar een middel om producten te maken. |
| Micro-vraag naar arbeid | De vraag naar arbeid uitgeoefend door een individuele producent of bedrijf. Deze wordt bepaald door factoren zoals de kosten van productie, de te maximaliseren winst en de prijzen van de eindproducten. |
| Productietechniek | De wijze waarop arbeid en kapitaal worden gecombineerd in het productieproces. Dit omvat de optimale verhouding van arbeid en kapitaal, en kan op lange termijn variëren door technologische ontwikkelingen. |
| Arbeidskosten | De kosten die gepaard gaan met het inzetten van arbeid als productiefactor, voornamelijk het loon. Een stijging van de arbeidskosten leidt doorgaans tot een daling van de vraag naar arbeid door substitutie- en schaaleffecten. |
| Substitutie-effect | Het effect waarbij een relatieve prijsverandering van productiefactoren leidt tot een verschuiving naar de goedkopere factor. Bij een stijging van de arbeidskosten wordt bijvoorbeeld kapitaal relatief goedkoper en zal men eerder geneigd zijn arbeid te vervangen door kapitaal. |
| Schaaleffect | Het effect waarbij een prijsverandering van een productiefactor leidt tot een verandering in de totale productiekosten, wat de prijs van het eindproduct beïnvloedt en daarmee de afzet. Hogere arbeidskosten kunnen leiden tot hogere prijzen en dus een lagere afzet. |
| Negatieve loonelasticiteit | Dit geeft aan hoe sterk de vraag naar arbeid reageert op een verandering in het loon. Een negatieve loonelasticiteit betekent dat een loonstijging leidt tot een daling van de vraag naar arbeid. |
| Werving en selectie | Processen die bedrijven inzetten om geschikte kandidaten aan te trekken (werving) en te kiezen voor openstaande functies (selectie). Dit omvat activiteiten gericht op de externe arbeidsmarkt om de juiste profielen te vinden. |
| Menselijk kapitaal | De productieve vermogens van een individu, opgebouwd door opleiding, ervaring en training. Vanuit het aanbodperspectief van de arbeidsmarkt wordt er vaak geworven op basis van observeerbare indicatoren van menselijk kapitaal. |
| Signaaltheorie | Een theorie die stelt dat werkgevers bepaalde, niet direct observeerbare kenmerken van werknemers afleiden uit observeerbare kenmerken zoals onderwijskwalificaties. Deze kenmerken dienen als signalen over de productiviteit en opleidbaarheid van een kandidaat. |
| Screeningtheorie | Deze theorie gaat ervan uit dat werkgevers, vanwege beperkte informatie over sollicitanten, deze eerst tijdelijk tewerkstellen (bv. als stagiair) om ze te doorlichten voordat een vaste aanstelling wordt aangeboden. |
| Meso-vraag naar arbeid | De groepsgewijze vraag naar arbeid, geaggregeerd op bijvoorbeeld sectoraal of regionaal niveau. Deze vraag wordt beïnvloed door factoren als de afzet op meso-niveau en de technologische vooruitgang. |
| Substitutie-elasticiteit van de meso-vraag naar arbeid | Meet de mate waarin de arbeidsvraag op de ene deelmarkt reageert op een verandering in de relatieve loonkosten ten opzichte van een andere deelmarkt. Dit is cruciaal voor het begrijpen van substitutie-effecten tussen verschillende arbeidsmarkten. |
| Macro-vraag naar arbeid | De totale gevraagde hoeveelheid arbeid in een land, als aggregatie van de micro- en meso-vraag. Deze wordt bepaald door macro-economische factoren zoals binnenlandse bestedingen, overheidsuitgaven en export. |
| Effectieve vraag naar arbeid | Het feitelijke aantal bezette arbeidsplaatsen en openstaande vacatures op een bepaald moment. Dit vertegenwoordigt de huidige tewerkstelling in de economie. |
| Structurele vraag naar arbeid | Het totale aantal arbeidsplaatsen dat optimaal ingevuld zou zijn gegeven de beschikbare kapitaalgoederen. Dit concept is gerelateerd aan de potentiële tewerkstelling in een economie. |
| Arbeidstijd | De duur van het werk per werknemer. Veranderingen in de gemiddelde arbeidstijd kunnen, bij een constant gevraagd volume aan arbeid, de vraag naar arbeidskrachten beïnvloeden (bv. door arbeidsduurverkorting). |