Cover
Börja nu gratis 9ECO_Globalisering deel 1.pptx
Summary
# Globalisering en de voordelen van handel
Globalisering, gedreven door toenemende handel en samenwerking, is een centraal fenomeen in de moderne economie dat leidt tot onderlinge afhankelijkheid en aanzienlijke economische voordelen.
### 1.1 Het concept van globalisering en handel
Globalisering verwijst naar de toenemende onderlinge verbondenheid van economieën wereldwijd, waarbij goederen, diensten, kapitaal en informatie de grenzen steeds makkelijker overschrijden. Handel, als een fundamenteel onderdeel van deze globalisering, wordt gezien als een vorm van samenwerking die leidt tot specialisatie en de productie van betere producten. Dit creëert een wederzijdse afhankelijkheid tussen landen. Nationale en internationale handel volgen vergelijkbare mechanismen, maar internationale handel is relatief beperkter door de invloed van nationale overheden.
### 1.2 Het meten van handelsstromen
Handelsstromen kunnen worden gemeten aan de hand van import- en exportcijfers. België, als een kleine open economie, heeft een zeer hoog percentage van zijn bruto binnenlands product (BBP) vertegenwoordigd door import en export, wat duidt op een sterke afhankelijkheid van de internationale handel. Een aanzienlijk deel van de Belgische handel vindt plaats met buurlanden en andere EU-lidstaten. Opvallend is dat een klein percentage van de grootste bedrijven verantwoordelijk is voor een zeer groot deel van de totale export.
### 1.3 Fases van globalisering
De geschiedenis van globalisering kan worden onderverdeeld in verschillende fasen:
* **Early globalization (tot circa 1950):** Gekenmerkt door de opkomst van spoorwegen, stoomschepen en het Suezkanaal, die de transportkosten drastisch verlaagden. Dit maakte het mogelijk om consumptie en productie geografisch van elkaar te scheiden.
* **Globalisering sinds 1950:** Gevoed door de afbouw van handelsbelemmeringen, de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WHO) in 2001, en de groei van inter- en intra-industriehandel. Deze fase werd ook beïnvloed door protectionistische maatregelen in de jaren '30, wat leidde tot een dip in handelsstromen, waarna een nieuwe stijging inzette.
### 1.4 Verklaringen voor handelsstromen
Handelsstromen worden verklaard door de principes van specialisatie en handel, gebaseerd op kostenvoordelen.
#### 1.4.1 Absolute en comparatieve kostenvoordelen
* **Absolute kostenvoordelen:** Een land heeft een absoluut kostenvoordeel als het efficiënter is in de productie van een goed dan een ander land, wat betekent dat het er minder productiefactoren voor nodig heeft.
* **Comparatieve kostenvoordelen:** Dit concept is belangrijker voor de verklaring van welvaartsverhogende handel. Een land heeft een comparatief kostenvoordeel als het een goed kan produceren met lagere opportuniteitskosten dan een ander land. Opportuniteitskosten geven aan hoeveel van het ene goed moet worden opgeofferd om één extra eenheid van het andere goed te produceren. Het comparatieve kostenvoordeel bepaalt de specialisatie en de richting van handelsstromen.
> **Tip:** Het comparatieve kostenvoordeel is voldoende als basis voor welvaartsverhogende handel, zelfs als een land op alle gebieden een absoluut kostenvoordeel heeft.
#### 1.4.2 Oorzaken van comparatieve voordelen
* **Technologische verschillen:** Zoals oorspronkelijk benadrukt door David Ricardo.
* **Beschikbaarheid van productiefactoren:** Volgens de Heckscher-Ohlin theorie. Landen specialiseren zich in de productie van goederen waarvoor ze een relatieve overvloed aan productiefactoren hebben (bijvoorbeeld veel arbeid of kapitaal). China's opkomst als "fabriek van de wereld" in de late 20e en vroege 21e eeuw is een voorbeeld van specialisatie in arbeidsintensieve productie door de grote beschikbaarheid van arbeid en lage lonen.
#### 1.4.3 Nieuwe handelstheorie (Paul Krugman)
De nieuwe handelstheorie, ontwikkeld door Paul Krugman, verklaart waarom landen, met name buurlanden, aanzienlijke handelsrelaties hebben, zelfs zonder grote technologische verschillen. Dit wordt verklaard door:
* **Schaalvoordelen:** Concentratie van productie in één bedrijf kan leiden tot lagere kosten per eenheid.
* **"Love of variety":** Consumenten hebben een voorkeur voor producten met subtiele verschillen, wat leidt tot intra-industrie handel (handel in vergelijkbare producten, zoals verschillende automodellen).
> **Voorbeeld:** De handel tussen België en Duitsland in verschillende automerken zoals Volkswagen Golf, Audi A3, en Peugeot 308 illustreert intra-industrie handel, gedreven door schaalvoordelen in productie en de consumentenwens naar variëteit.
### 1.5 Handelsbelemmeringen en welvaart
Handelsbelemmeringen, zoals tarieven, hebben invloed op de welvaart. Vrijhandel daarentegen leidt over het algemeen tot een toename van de totale welvaart in de betrokken landen, hoewel er sprake kan zijn van welvaartsverdelingseffecten.
#### 1.5.1 Internationale handel in een exportland
Wanneer de binnenlandse prijs van een goed lager is dan de wereldprijs, wordt een land een exporteur. Dit komt doordat het land relatief efficiënt is in de productie van dit goed.
* **Effect op welvaart:** In een exportland leidt vrijhandel tot een toename van het producentensurplus (winst voor binnenlandse producenten) en een daling van het consumentensurplus (verlies voor binnenlandse consumenten). De welvaartswinst van de producenten is echter groter dan het welvaartsverlies van de consumenten, waardoor de totale welvaart toeneemt.
#### 1.5.2 Internationale handel in een importland
Wanneer de binnenlandse prijs van een goed hoger is dan de wereldprijs, wordt een land een importeur. Dit geeft aan dat het land minder efficiënt is in de productie van dit goed in vergelijking met het buitenland.
* **Effect op welvaart:** In een importland leidt vrijhandel tot een afname van het producentensurplus (verlies voor binnenlandse producenten) en een toename van het consumentensurplus (winst voor binnenlandse consumenten). De welvaartswinst van de consumenten is groter dan het welvaartsverlies van de producenten, wat resulteert in een totale welvaartstoename voor het land.
> **Conclusie:** Internationale handel vergroot de totale welvaart van beide handelspartners, ondanks de interne herverdelingseffecten tussen consumenten en producenten.
#### 1.5.3 Effecten van handelsbelemmeringen (douaneheffingen)
Douaneheffingen (tarieven) zijn belastingen op ingevoerde goederen die de prijs van deze goederen boven de wereldprijs doen stijgen.
* **Effecten:**
* Vermindering van de hoeveelheid ingevoerde producten.
* Binnenlandse productie wordt aangemoedigd, terwijl de binnenlandse consumptie daalt.
* De markt komt dichter bij het evenwicht van een gesloten economie (zonder handel).
* Het totale surplus (welvaart) in de binnenlandse markt daalt, wat resulteert in een welvaartsverlies. Minder efficiënte binnenlandse producenten vervangen efficiëntere buitenlandse producenten.
* Overheidsinkomsten uit douaneheffingen worden gegenereerd, maar dit compenseert het totale welvaartsverlies niet.
> **Tip:** Het invoeren van handelsbelemmeringen leidt tot een welvaartsverlies omdat het de natuurlijke voordelen van internationale specialisatie en handel tenietdoet.
---
# Verklaring van handelsstromen door comparatieve voordelen
Hier is een samenvatting van het onderwerp "Verklaring van handelsstromen door comparatieve voordelen", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Verklaring van handelsstromen door comparatieve voordelen
Handelsstromen worden verklaard door het concept van comparatieve kostenvoordelen, waarbij opportuniteitskosten de basis vormen voor specialisatie en welvaartsverhogende handel tussen landen.
### 2.1 Het concept van comparatieve kostenvoordelen
Het fundamentele principe achter internationale handel is dat landen zich specialiseren in de productie van goederen en diensten waar ze relatief het meest efficiënt in zijn. Dit leidt tot onderlinge afhankelijkheid en verhoogt de algehele welvaart. Zelfs wanneer één land in alle producten absoluut superieur is (een absoluut kostenvoordeel heeft), kan handel nog steeds wederzijds voordelig zijn door zich te richten op het product met de laagste opportuniteitskost.
#### 2.1.1 Absoluut versus Comparatief Kostenvoordeel
Een absoluut kostenvoordeel houdt in dat een land minder productiefactoren nodig heeft om een eenheid van een goed te produceren dan een ander land. Echter, voor de verklaring van handelsstromen is het concept van **comparatief kostenvoordeel** cruciaal. Dit wordt bepaald door de **opportuniteitskosten** van productie. De opportuniteitskost van een goed is de hoeveelheid van een ander goed die moet worden opgeofferd om één extra eenheid van dat goed te produceren.
* **Definitie Opportuniteitskost:** De waarde van het beste alternatief dat wordt opgeofferd wanneer een keuze wordt gemaakt. In de context van handel verwijst dit naar de hoeveelheid productie van het ene goed die moet worden opgegeven om één extra eenheid van een ander goed te produceren.
> **Tip:** Het cruciale inzicht is dat handel voordelig is zolang de ruilverhouding tussen de twee landen tussen hun respectievelijke opportuniteitskosten ligt.
#### 2.1.2 Illustratie van Comparatieve Kostenvoordelen
Beschouw twee agenten, 'De Boer' en 'De Wever', met elk 1000 beschikbare uren voor de productie van voedsel en kledij. Stel de volgende productiviteit per 1000 uur:
* **De Boer:**
* Voedsel: 500 eenheden
* Kledij: 40 eenheden
* **De Wever:**
* Voedsel: 160 eenheden
* Kledij: 50 eenheden
Hieruit volgt dat De Boer een absoluut voordeel heeft in voedselproductie (500 > 160), terwijl De Wever een absoluut voordeel heeft in kledijproductie (50 > 40).
Laten we de opportuniteitskosten berekenen:
* **Opportuniteitskost 1 eenheid Kledij voor De Boer:**
Om 40 eenheden kledij te produceren, offert De Boer 500 eenheden voedsel op. Dus, voor 1 eenheid kledij offert hij $\frac{500}{40} = 12.5$ eenheden voedsel op.
* **Opportuniteitskost 1 eenheid Voedsel voor De Boer:**
Om 500 eenheden voedsel te produceren, offert De Boer 40 eenheden kledij op. Dus, voor 1 eenheid voedsel offert hij $\frac{40}{500} = 0.08$ eenheden kledij op.
* **Opportuniteitskost 1 eenheid Kledij voor De Wever:**
Om 50 eenheden kledij te produceren, offert De Wever 160 eenheden voedsel op. Dus, voor 1 eenheid kledij offert hij $\frac{160}{50} = 3.2$ eenheden voedsel op.
* **Opportuniteitskost 1 eenheid Voedsel voor De Wever:**
Om 160 eenheden voedsel te produceren, offert De Wever 50 eenheden kledij op. Dus, voor 1 eenheid voedsel offert hij $\frac{50}{160} = 0.3125$ eenheden kledij op.
**Conclusie uit de berekening:**
* De Wever heeft een comparatief voordeel in de productie van kledij, omdat zijn opportuniteitskost (3.2 eenheden voedsel per eenheid kledij) lager is dan die van De Boer (12.5 eenheden voedsel per eenheid kledij).
* De Boer heeft een comparatief voordeel in de productie van voedsel, omdat zijn opportuniteitskost (0.08 eenheden kledij per eenheid voedsel) lager is dan die van De Wever (0.3125 eenheden kledij per eenheid voedsel).
Het is dus voordelig voor De Wever om zich te specialiseren in kledij en voor De Boer om zich te specialiseren in voedsel, en vervolgens met elkaar te ruilen.
#### 2.1.3 Bepaling van Handelsstromen en Ruilverhoudingen
Handelsstromen worden dus bepaald door verschillen in opportuniteitskosten. Een voordelige ruilverhouding die handel mogelijk maakt, ligt tussen de opportuniteitskosten van de twee handelspartners.
> **Voorbeeld:** Stel dat De Boer en De Wever overeenkomen om 45 eenheden kledij te ruilen tegen 50 eenheden voedsel.
> * Voor De Boer betekent dit dat hij 50 eenheden voedsel produceert en 45 eenheden kledij ontvangt. De impliciete ruilverhouding is $\frac{45}{50} = 0.9$ eenheden kledij per eenheid voedsel. Dit is voordeliger dan zijn eigen productie/ruilmogelijkheid (0.08 kledij per voedsel).
> * Voor De Wever betekent dit dat hij 45 eenheden kledij produceert en 50 eenheden voedsel ontvangt. De impliciete ruilverhouding is $\frac{50}{45} \approx 1.11$ eenheden voedsel per eenheid kledij. Dit is voordeliger dan zijn eigen productie/ruilmogelijkheid (3.2 voedsel per kledij).
Als de voorgestelde ruil buiten dit bereik valt, zal een van de partijen de handel niet aangaan. Bijvoorbeeld, als De Boer 70 eenheden kledij voorstelt voor 50 eenheden voedsel, dan is de ruilverhouding $\frac{70}{50} = 1.4$ kledij per voedsel. Dit is ongunstig voor De Wever omdat zijn eigen opportuniteitskost 3.2 voedsel per kledij is (ofwel 0.3125 kledij per voedsel). De ruilverhouding die handel mogelijk maakt, ligt dus tussen de eigen ruilmogelijkheden van de agenten.
### 2.2 Bronnen van Comparatieve Voordelen
Er zijn verschillende theoretische verklaringen voor de oorsprong van comparatieve voordelen:
#### 2.2.1 Technologische Verschillen
De klassieke opvatting, zoals uiteengezet door David Ricardo, stelt dat technologische verschillen tussen landen de primaire oorzaak zijn van comparatieve voordelen. Landen die efficiënter zijn in de productie van bepaalde goederen dankzij superieure technologie, zullen zich daarin specialiseren.
#### 2.2.2 Verschillen in Productiefactorbeschikbaarheid (Heckscher-Ohlin-model)
Het Heckscher-Ohlin-model stelt dat comparatieve voordelen voortkomen uit verschillen in de relatieve beschikbaarheid van productiefactoren (zoals arbeid, kapitaal, land) tussen landen. Een land zal zich specialiseren in de productie van goederen die relatief intensief gebruik maken van de productiefactor waarmee het overvloedig bedeeld is.
* **Voorbeeld:** Landen met een overvloed aan relatief goedkope arbeid, zoals China in het verleden, hebben een comparatief voordeel in arbeidsintensieve productie (bijvoorbeeld de assemblage van consumentenelektronica).
#### 2.2.3 Nieuwe Handelstheorie (Paul Krugman)
De nieuwe handelstheorie, mede ontwikkeld door Paul Krugman, voegt twee belangrijke elementen toe die comparatieve voordelen kunnen verklaren, met name in intra-industrie handel (handel in vergelijkbare goederen tussen landen):
1. **Schaalvoordelen:** Concentratie van productie in grote, efficiënte fabrieken kan leiden tot aanzienlijke kostenbesparingen. Dit moedigt landen of bedrijven aan zich te specialiseren in een beperkter aantal producten om van deze schaalvoordelen te profiteren.
2. **'Love of Variety' (Voorkeur voor diversiteit):** Consumenten hebben een voorkeur voor een breed scala aan producten, zelfs als deze sterk op elkaar lijken. Dit verklaart waarom landen bijvoorbeeld verschillende automerken importeren en exporteren. Dit principe is verwant aan monopolistische concurrentie, waarbij bedrijven enige marktmacht hebben door productdifferentiatie.
> **Tip:** Paul Krugmans inzichten helpen verklaren waarom landen zoals België, ondanks een relatief beperkt technologisch verschil met buurlanden, toch aanzienlijke handel drijven, met name in de auto-industrie.
### 2.3 Implicaties voor Handelsstromen en Welvaart
De theorie van comparatieve voordelen vormt de basis voor de verklaring van de globale handelsstromen. Wanneer landen zich specialiseren op basis van hun comparatieve voordelen en handel drijven, leidt dit tot een toename van de totale welvaart.
* **Exportlanden:** Landen met een binnenlandse prijs die lager ligt dan de wereldmarktprijs voor een bepaald goed, worden exporteurs van dat goed. Dit resulteert in een toename van het producentensurplus, terwijl het consumentensurplus afneemt. De winst van producenten overtreft echter het verlies van consumenten, waardoor de totale welvaart toeneemt.
* **Importlanden:** Landen met een binnenlandse prijs die hoger ligt dan de wereldmarktprijs, worden importeurs. De consumenten profiteren van de lagere wereldmarktprijs (toename consumentensurplus), terwijl producenten nadeel ondervinden (afname producentensurplus). De winst van consumenten is groter dan het verlies van producenten, wat resulteert in een netto welvaartstoename.
> **Belangrijk:** Hoewel internationale handel de totale welvaart in beide handelspartners vergroot, zijn er altijd winnaars en verliezers binnen een land (producenten versus consumenten). De vraag of verliezers gecompenseerd kunnen worden door middel van beleid is een cruciaal aspect van handelsdiscussies. Het opleggen van handelsbelemmeringen zoals tarieven leidt echter tot een welvaartsverlies voor het land als geheel, omdat minder efficiënte binnenlandse producenten meer efficiënte buitenlandse producenten vervangen.
---
# Handelsbelemmeringen en welvaartseffecten
Dit onderwerp onderzoekt de impact van handelsbelemmeringen, zoals tarieven, op de welvaart binnen een land en analyseert de effecten op consumenten- en producentensurplus, waarbij winnaars en verliezers bij internationale handel en handelsrestricties worden geïdentificeerd.
## 3.1 De rol van internationale handel in welvaartscreatie
Internationale handel wordt gezien als een vorm van samenwerking die leidt tot onderlinge afhankelijkheid en specialisatie. Dit resulteert in de productie van betere producten en een efficiëntere voldoening van behoeften. Globalisering, gemeten aan handelsstromen, laat zien dat landen steeds meer geïntegreerd raken. België is hierin een typisch voorbeeld van een kleine open economie met een zeer hoog percentage van de import en export ten opzichte van het BBP, wat wijst op een sterke afhankelijkheid van de wereldeconomie.
### 3.1.1 Fases van globalisering
De geschiedenis van globalisering kan worden opgedeeld in twee hoofdfases:
* **Vroege globalisering (tot ca. 1950):** Gedreven door technologische vooruitgang in transport (spoorwegen, stoomschepen) die de transportkosten drastisch verlaagde. Dit maakte het mogelijk om productie en consumptie van elkaar te scheiden qua locatie.
* **Globalisering sinds 1950:** Gekenmerkt door de afbouw van handelsrestricties, de toetreding van landen als China tot de Wereldhandelsorganisatie (WHO), en de opkomst van zowel inter- als intra-industriële handel.
### 3.1.2 Verklaring voor handelsstromen
Handelsstromen worden primair verklaard door het concept van **comparatieve kostenvoordelen**. Zelfs als één land in alle producten een absoluut kostenvoordeel heeft, is handel nog steeds voordelig zolang er verschillen zijn in opportuniteitskosten tussen landen.
* **Opportuniteitskosten:** Dit is de hoeveelheid van het ene goed die opgeofferd moet worden om één extra eenheid van een ander goed te produceren.
* **Comparatief kostenvoordeel:** Een land heeft een comparatief kostenvoordeel in de productie van een goed als het lagere opportuniteitskosten heeft voor dat goed vergeleken met andere landen.
De oorsprong van comparatieve kostenvoordelen kan worden toegeschreven aan:
* **Technologische verschillen** (Ricardo).
* **Beschikbaarheid van productiefactoren** (Heckscher-Ohlin). Landen specialiseren zich in de productie van goederen waarvoor ze relatief veel van een overvloedige productiefactor (zoals arbeid of kapitaal) hebben.
* **Schaalvoordelen en 'love of variety'** (Nieuwe handelstheorie van Krugman). Schaalvoordelen leiden tot concentratie van productie, terwijl de voorkeur voor variëteit zorgt voor handel in gelijkaardige, maar gedifferentieerde producten (intra-industriële handel), zoals auto's.
## 3.2 Welvaartseffecten van internationale handel
Internationale handel, in principe, leidt tot een verhoging van de totale welvaart in de deelnemende landen. Dit wordt geanalyseerd aan de hand van consumenten- en producentensurplus.
### 3.2.1 Vrijhandel in een exportland
Wanneer een land relatief efficiënt is in de productie van een goed (binnenlandse prijs lager dan wereldprijs), wordt het een exportland bij vrijhandel.
* **Implicaties:** De wereldprijs bepaalt de prijs in het binnenland. Het verschil tussen de binnenlandse gevraagde en aangeboden hoeveelheid wordt geëxporteerd.
* **Welvaartseffecten:**
* **Consumentensurplus:** Daalt, omdat de prijs stijgt tot het niveau van de wereldprijs.
* **Producentensurplus:** Stijgt, omdat producenten hun goederen tegen een hogere wereldprijs kunnen verkopen.
* **Totale welvaart:** Neemt toe, omdat de winst voor producenten groter is dan het verlies voor consumenten. Er vindt een herverdeling plaats van consumenten naar producenten.
### 3.2.2 Vrijhandel in een importland
Wanneer een land minder efficiënt is in de productie van een goed (binnenlandse prijs hoger dan wereldprijs), wordt het een importland bij vrijhandel.
* **Implicaties:** De wereldprijs bepaalt de prijs in het binnenland. De binnenlandse vraag wordt hoger en het aanbod lager, het verschil wordt geïmporteerd.
* **Welvaartseffecten:**
* **Consumentensurplus:** Stijgt, omdat consumenten goederen kunnen kopen tegen een lagere wereldprijs.
* **Producentensurplus:** Daalt, omdat binnenlandse producenten hun goederen tegen een lagere prijs moeten verkopen.
* **Totale welvaart:** Neemt toe, omdat de winst voor consumenten groter is dan het verlies voor producenten. Er vindt een herverdeling plaats van producenten naar consumenten.
### 3.2.3 Samenvatting winnaars en verliezers
In beide situaties (export- en importland) neemt de totale welvaart toe. Er zijn echter altijd winnaars en verliezers:
* **Exportland:** Binnenlandse producenten winnen, binnenlandse consumenten verliezen. De totale welvaartswinst is positief.
* **Importland:** Binnenlandse consumenten winnen, binnenlandse producenten verliezen. De totale welvaartswinst is positief.
De vraag blijft of de verliezers gecompenseerd kunnen worden, wat de basis vormt voor discussies over handelsbeleid.
## 3.3 Handelsbelemmeringen en hun welvaartseffecten
Handelsbelemmeringen, zoals tarieven (douaneheffingen) en hoeveelheidsbeperkingen, worden vaak ingevoerd om de eigen markt te beschermen.
### 3.3.1 Effecten van een douaneheffing (tarief) in een importland
Een douaneheffing is een belasting op ingevoerde goederen die de prijs van deze goederen boven de wereldprijs doet stijgen.
* **Mechanisme:** De heffing vergroot de kosten voor importeurs, waardoor de aangeboden hoeveelheid aan de grens stijgt tot een niveau dat de binnenlandse vraag opvangt, met een hogere binnenlandse prijs als gevolg.
* **Welvaartseffecten:**
* **Consumentensurplus:** Daalt significant (A+B), omdat de prijs stijgt en de consumptie afneemt.
* **Producentensurplus:** Stijgt (G naar C+G), omdat binnenlandse producenten meer kunnen verkopen tegen een hogere prijs.
* **Overheidsinkomsten:** Er ontstaan inkomsten voor de overheid uit de heffing op de resterende import (E).
* **Welvaartsverlies (Deadweight Loss):** Er ontstaat een netto welvaartsverlies (D+F) in de economie. Dit verlies ontstaat doordat:
* Minder efficiënte binnenlandse producenten meer efficiënte buitenlandse producenten vervangen.
* De totale hoeveelheid verhandelde goederen afneemt, waardoor een deel van de welvaartsbevorderende handel verloren gaat.
Een te hoge douaneheffing kan leiden tot een situatie waarin de prijs zo hoog wordt dat de binnenlandse markt terugkeert naar het evenwichtspunt van een gesloten economie, met een groter welvaartsverlies tot gevolg. In essentie vermindert een douaneheffing de hoeveelheid ingevoerde producten en brengt de binnenlandse markt dichter bij het inefficiënte evenwicht van geen handel.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Globalisering | Het proces van toenemende internationale economische, politieke, culturele en sociale integratie. Dit wordt gekenmerkt door een groeiende onderlinge afhankelijkheid tussen landen en economieën wereldwijd. |
| Handelsstromen | De beweging van goederen en diensten tussen landen, waaronder import (goederen die een land binnenkomen) en export (goederen die een land verlaten). Deze stromen zijn een indicatie van economische activiteit en integratie. |
| Welvaart | De mate waarin menselijke behoeften en wensen bevredigd worden, vaak gemeten in economische termen zoals het bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking of de totale productie van goederen en diensten in een economie. |
| Specialisatie | Het proces waarbij een land, regio of individu zich richt op de productie van specifieke goederen of diensten waar het relatief efficiënter in is. Dit leidt tot een hogere productie-efficiëntie en de noodzaak van handel. |
| Onderlinge afhankelijkheid | De situatie waarin economische actoren, zoals landen, in hoge mate van elkaar afhankelijk zijn voor de levering van goederen, diensten of grondstoffen. Handel is een belangrijke factor die deze afhankelijkheid creëert en versterkt. |
| Absoluut kostenvoordeel | Een situatie waarin een land een product efficiënter kan produceren dan een ander land, wat betekent dat het minder productiefactoren (zoals arbeid of kapitaal) nodig heeft om één eenheid van dat product te produceren. |
| Comparatief kostenvoordeel | Een economisch principe dat stelt dat landen zich moeten specialiseren in de productie van goederen waarvoor ze de laagste opportuniteitskosten hebben. Dit voordeel is voldoende om welvaartsverhogende handel mogelijk te maken, zelfs als een land een absoluut voordeel heeft in alle producties. |
| Opportuniteitskosten | De waarde van de op een na beste optie die wordt opgeofferd bij het maken van een economische keuze. In handel wordt dit vaak uitgedrukt als de hoeveelheid van het ene goed die opgeofferd moet worden om één extra eenheid van een ander goed te produceren. |
| Inter-industrie handel | Handel in verschillende soorten goederen tussen landen. Bijvoorbeeld, land A exporteert auto's en importeert landbouwproducten van land B. |
| Intra-industrie handel | Handel in vergelijkbare of identieke goederen tussen landen. Bijvoorbeeld, land A exporteert auto's van merk X en importeert auto's van merk Y uit land B. Dit wordt vaak gedreven door schaalvoordelen en consumentenvoorkeur voor variëteit. |
| Schaalvoordelen | Kostenvoordelen die ontstaan door een verhoogde productieomvang. Naarmate de productie toeneemt, dalen de gemiddelde productiekosten per eenheid, wat bedrijven concurrerender maakt en specialisatie kan stimuleren. |
| Consumentensurplus | Het economische voordeel dat consumenten genieten wanneer zij een goed of dienst kunnen kopen voor een prijs die lager is dan de maximale prijs die zij bereid waren te betalen. Het is het verschil tussen de betalingsbereidheid van de consument en de daadwerkelijke marktprijs. |
| Producentensurplus | Het economische voordeel dat producenten genieten wanneer zij een goed of dienst kunnen verkopen voor een prijs die hoger is dan de minimale prijs waarvoor zij bereid waren te verkopen. Het is het verschil tussen de marktprijs en de productiekosten van de producent. |
| Handelsbelemmeringen | Maatregelen die worden ingesteld om internationale handel te beperken, zoals tarieven (douanerechten), quota (hoeveelheidsbeperkingen) en niet-tarifaire belemmeringen. Deze hebben als doel binnenlandse markten te beschermen of overheidsinkomsten te genereren. |
| Tarief (Douaneheffing) | Een belasting die wordt geheven op ingevoerde goederen. Tarieven verhogen de prijs van geïmporteerde producten, waardoor binnenlandse producten concurrerender worden en de overheid inkomsten genereert. |
| Deadweight Loss (Welvaartsverlies) | Een inefficiëntieverlies in de totale welvaart van een economie dat ontstaat door marktverstoringen, zoals tarieven. Het vertegenwoordigt de verloren consumenten- en producentensurplus die niet wordt gecompenseerd door winsten elders. |