Cover
Börja nu gratis BaMV Criminologie 3 Biologische verklaringen.pptx
Summary
# Biologische verklaringen van criminaliteit: huidig onderzoek naar voeding en hormonen
Dit onderwerp onderzoekt de invloed van voeding en hormonen, zoals omega-3-vetzuren en testosteron, op antisociaal gedrag en criminaliteit.
### 1.1 Onderzoek naar voeding
Diverse studies suggereren een verband tussen ongezonde voeding, en met name een ontoereikende inname van omega-3-supplementen, en antisociaal gedrag op latere leeftijd. De etiologie hiervan is dat een onvoldoende inname van bepaalde onverzadigde vetzuren kan leiden tot een niet-optimale hersenontwikkeling.
* **Beleidsimplicaties:**
* Voedingsprogramma's op scholen.
* Adequate voeding (zoals vitamine B en foliumzuur) tijdens de zwangerschap.
* Aandacht voor voeding in de kinderopvang.
### 1.2 Onderzoek naar hormonen
Voornamelijk testosteron wordt onderzocht, mede gezien de universele vaststelling dat aanzienlijk meer mannen dan vrouwen criminaliteit plegen. De correlatie van testosteron op zich is echter zwak. De correlatie wordt sterker wanneer andere biomarkers, zoals serotonine en cortisol, worden meegenomen en wanneer omgevingsfactoren worden geïntegreerd, wat duidt op een multiplicatief effect van risicofactoren.
* **Beleidsimplicaties:**
* Beperkt door onduidelijke en beperkte consistentie van bevindingen, alsook door ethische grenzen.
* De focus ligt eerder op algemene psychosociale interventies zoals meditatie en cognitieve therapie.
### 1.3 Sterktes, zwaktes en toekomstig bio-sociologisch onderzoek
Huidig biologisch onderzoek kent methodologische beperkingen. De bevindingen zijn niet altijd consistent. Tweelingenonderzoek gebaseerd op vragenlijsten is minder betrouwbaar dan genetisch onderzoek. Soms zijn de verschillen klein, wat aandacht voor effectgroottes vereist. De generaliseerbaarheid van resultaten uit laboratoriuminstellingen naar "echte" sociale situaties (externe validiteit) is een aandachtspunt. Er bestaat een gevaar dat biologische aspecten belangrijker worden geacht dan sociale omstandigheden, wat kan leiden tot eugenetische praktijken.
* **Toekomstig onderzoek:**
* Biologische aspecten zijn veranderlijk, met name in de kinderjaren.
* Ouderprogramma's, gerichte therapie bij kinderen met specifieke risicofactoren, training in empathie en oefeningen voor zelfcontrole.
* Onderzoek naar bepaalde supplementen (zoals hormonen).
* Aandacht voor slachtofferschap gezien de overlap met daderschap.
* **Implicaties voor de juridische praktijk:**
* De mate waarin biologische bevindingen een rol kunnen spelen in strafbepalingen.
* De vraag naar preventie en de voorbehouden van vrijwilligheid.
* Ethische aspecten rond de inventarisatie van genetische data.
### 1.4 Sociobiologische verklaring van Buikhuisen
Buikhuisen stelt dat criminaliteit het resultaat is van zowel individuele als sociale factoren, wat hij een "sociobiologische" verklaring noemt. Cognitieve dysfuncties hebben een grote invloed op het socialisatie- en leerproces. Dit kan leiden tot minder succes op school en een lager opleidingsniveau. Indirect kan dit spanningen veroorzaken tussen kinderen en ouders, wat de ontwikkeling van emotionaliteit beïnvloedt, invloed heeft op de hormonale ontwikkeling (stresshormonen) en de kans op deviant gedrag vergroot. Vroegdelinquentie wordt gezien als een gevolg van een verkeerd gelopen socialisatieproces. Volgens Buikhuisen vormt het niet kunnen leren van negatieve ervaringen, mogelijk door vroeg ontstane afwijkingen aan de amygdala, de basis van chronisch delinquent gedrag.
Buikhuisens model tracht alle relevante persoonskenmerken samen te brengen, waaronder psychologische, psychiatrische, socio-economische en biologische factoren, evenals de leefsituatie van de betrokkene op microniveau (specifieke situatie), mesoniveau (levensverhaal) en macroniveau (maatschappelijke omstandigheden). Dit kan worden samengevat met de formule: $D = f(P_i, S_i)$, waarbij D staat voor delinquentie, $P_i$ voor individuele factoren en $S_i$ voor situationele factoren.
---
# Genetische invloeden op criminaliteit
Dit onderdeel verkent de rol van genetica in de verklaring van crimineel gedrag door middel van methoden zoals tweelingen- en adoptieonderzoeken, met specifieke aandacht voor genen zoals MAOA en de ontwikkeling van polygene risicoscores.
### 2.1 Methodologieën voor genetisch onderzoek
Om de invloed van erfelijkheid op crimineel gedrag te bestuderen, maken onderzoekers gebruik van specifieke methoden:
#### 2.1.1 Tweelingenonderzoek
* Dit onderzoek vergelijkt de mate van criminaliteit bij eeneiige (genetisch identieke) en twee-eiige (genetisch minder identieke) tweelingen.
* De redenering is dat eeneiige tweelingen, die een grotere genetische aanleg delen, meer overeenkomsten in gedrag zouden moeten vertonen dan twee-eiige tweelingen, mits omgevingsfactoren gelijk worden gehouden.
* Het is echter cruciaal om rekening te houden met het feit dat tweelingen, net als gewone broers en zussen, vaak opgroeien in een vergelijkbare omgeving.
#### 2.1.2 Adoptieonderzoeken
* Adoptiestudies onderzoeken de criminaliteit van geadopteerde kinderen in relatie tot zowel hun biologische als hun adoptieouders.
* Door de correlaties tussen de biologische ouders en het kind, en tussen de adoptieouders en het kind te analyseren, kan de relatieve invloed van genetica en omgeving worden afgeschat.
### 2.2 Bevindingen uit genetisch onderzoek
* **Meta-analyses** van diverse studies suggereren dat genetische factoren een verklarende variantie van tussen de 41% en 56% kunnen hebben voor antisociaal gedrag.
* Kenmerken zoals **zelfcontrole**, die vaak geassocieerd wordt met antisociaal gedrag, vertonen een erfelijke component.
#### 2.2.1 Het MAOA-gen
* Het **MAOA-gen (Mono-amine oxidase A)** is een van de meest onderzochte genen in relatie tot criminaliteit.
* Onderzoek wijst uit dat een verband met antisociaal gedrag vooral sterk is wanneer lage MAOA-waarden samengaan met factoren zoals **kinderverwaarlozing**. Dit benadrukt het **multiplicatieve effect van risicofactoren**.
#### 2.2.2 XYY-chromosoom
* In het verleden was er ook onderzoek gericht op het **XYY-chromosoom**, hoewel de rol hiervan complexer is dan aanvankelijk werd gedacht.
#### 2.2.3 Poligene risicoscores (PRS)
* Meer recent onderzoek richt zich op **poligene risicoscores (PRS)**.
* Veel aandoeningen en gedragingen zijn het gevolg van de interactie tussen **meerdere genen**. PRS probeert de individuele risico's van deze verschillende genen te combineren.
* PRS wordt verkregen via **genoomwijde associatiestudies (GWAS)**. Hierbij worden genomen van individuen met een bepaalde aandoening vergeleken met die van een controlegroep binnen dezelfde etnische groep om risicovolle genvarianten te identificeren.
* Vervolgens worden de **effectgroottes** van deze varianten bepaald.
* Schatingen suggereren dat erfelijke aanleg tot wel 50% van agressie kan verklaren, wat overeenkomt met grote tweelingenstudies.
> **Tip:** Het is essentieel om de bevindingen over genetische invloeden altijd te interpreteren in de context van omgevingsfactoren. Zelden is er sprake van een enkelvoudige genetische oorzaak; eerder is er sprake van een complexe interactie.
### 2.3 Epigenetica en genetische invloeden
* **Epigenetica** onderzoekt processen die de genactiviteit wijzigen zonder de DNA-sequentie zelf aan te passen.
* Dit gebeurt door interne chemische processen en externe omgevingsfactoren, voornamelijk via **methylering**, wat de activatie of onderdrukking van genen kan stimuleren.
* Dit verklaart hoe genetische aanleg kan interageren met omgevingsinvloeden om gedrag te beïnvloeden.
### 2.4 Beleidsimplicaties en ethische overwegingen
* Bevindingen uit genetisch onderzoek roepen vragen op over de mate van **schuld** in strafbepalingen.
* De mogelijkheid van gerichte "medicatie" of interventies gebaseerd op genetische profielen is een gevoelig onderwerp.
* Er is grote behoefte aan nuance en een duidelijk besef van **causaliteit** bij het interpreteren van genetische data.
* Ethische aspecten rond de inventarisatie en het gebruik van genetische data zijn van groot belang.
* De juridische praktijk, bijvoorbeeld het adolescentenstrafrecht, kan rekening houden met de implicaties van genetische factoren, maar de vraag naar vrijwilligheid blijft centraal staan.
> **Voorbeeld:** Het Pygmalion-effect, waarbij verwachtingen gedrag beïnvloeden, kan ook in een genetische context worden gezien: een genetische aanleg kan, in interactie met omgevingsfactoren, leiden tot bepaald gedrag.
### 2.5 Sterktes, zwaktes en toekomstig onderzoek
#### 2.5.1 Beperkingen van huidig onderzoek
* Bevindingen zijn niet altijd consistent.
* Tweelingenonderzoek gebaseerd op vragenlijsten kan minder betrouwbaar zijn dan genetisch onderzoek.
* De effectgroottes van genetische invloeden kunnen soms klein zijn, wat vraagt om zorgvuldige interpretatie.
* De externe validiteit, oftewel de generaliseerbaarheid van resultaten uit experimentele settings naar 'echte' sociale situaties, is een aandachtspunt.
* Er is een risico dat biologische aspecten te veel prioriteit krijgen boven sociale omstandigheden, wat kan leiden tot gevaarlijke tendensen zoals eugenetica.
#### 2.5.2 Toekomstig onderzoek
* Biologische aspecten zijn dynamisch, zeker tijdens de kinderjaren.
* Toekomstig onderzoek kan zich richten op:
* **Ouderprogramma's** om interacties te verbeteren.
* **Gerichte therapie** voor kinderen met specifieke risicofactoren.
* Training van **empathie** en **zelfcontrole**.
* Onderzoek naar specifieke **supplementen** (bv. hormonen) en hun effecten.
* Meer aandacht voor **slachtofferschap**, gezien de overlap met daderschap.
#### 2.5.3 Sociobiologische verklaring (Buikhuisen)
* Buikhuisen stelt dat criminaliteit het resultaat is van een combinatie van individuele en sociale factoren, een zogenaamde **sociobiologische verklaring**.
* **Cognitieve dysfuncties** hebben een grote invloed op het socialisatie- en leerproces.
* Dit kan leiden tot:
* Moeite op school en een lager opleidingsniveau.
* Spanningen met ouders, wat de ontwikkeling van emotionaliteit beïnvloedt.
* Invloed op hormonale ontwikkeling en een verhoogd risico op deviant gedrag.
* Vroegdelinquentie wordt gezien als een gevolg van een mislukt socialisatieproces.
* Afwijkingen aan de **amygdala** in een zeer vroege fase, die het leren van negatieve ervaringen belemmeren, worden als basis voor chronisch delinquent gedrag beschouwd.
* Buikhuisen brengt alle relevante persoonskenmerken samen: psychologische, psychiatrische, sociaaleconomische en biologische factoren, in de context van de leefsituatie van het individu op micro-, meso- en macroniveau. Dit kan worden weergegeven met de formule: $D = f(P_i, S_i)$.
---
# Psychofysiologische en hersengerelateerde factoren bij criminaliteit
Dit onderwerp onderzoekt de verbanden tussen basale fysiologische toestanden, hersenbeschadiging, specifieke hersenstructuren en antisociaal gedrag.
### 3.1 Psychofysiologie en antisociaal gedrag
Psychofysiologie richt zich op basale fysiologische toestanden die verband houden met antisociaal gedrag. Onderzoek heeft consistente verbanden aangetoond tussen bepaalde fysiologische metingen en crimineel gedrag.
* **Hartslag:** De meest onderzochte en vastgestelde relatie is die tussen een lage hartslag en antisociaal gedrag.
* **Andere fysiologische metingen:** Er is ook een verband gevonden tussen Respiratory Sinus Arrhythmia (RSA) en lage huidgeleiding, in samenhang met omgevingsfactoren zoals ouderlijke stress en sociale uitsluiting.
> **Tip:** Deze fysiologische metingen zijn vaak indicatief en moeten worden gezien in de context van omgevingsfactoren, aangezien ze zelf zelden de enige oorzaak zijn van antisociaal gedrag.
#### 3.1.1 Beleidsimplicaties van psychofysiologische bevindingen
De beleidsimplicaties richten zich voornamelijk op de omgeving en interactiecomponenten.
* **Interventies:** Ouderprogramma's, biofeedback, meditatie en beweging worden als mogelijke interventies gezien om deze fysiologische patronen te beïnvloeden of te compenseren.
### 3.2 Hersenbeschadiging en antisociaal gedrag
Diverse studies suggereren een verband tussen opgelopen hersenschade en antisociaal gedrag.
* **Loodhypothese:** Dit suggereert dat blootstelling aan lood, met name in de vroege ontwikkeling, kan leiden tot hersenbeschadiging die op zijn beurt antisociaal gedrag kan bevorderen.
> **Tip:** Rehabilitatie na hersenletsel, met aandacht voor persoonlijkheidskenmerken, is cruciaal, vooral bij jongeren, hoewel wachtlijsten voor dergelijke interventies een uitdaging vormen.
### 3.3 Hersenstructuren en antisociaal gedrag
Onderzoek richt zich specifiek op de rol van bepaalde hersengebieden bij crimineel gedrag.
* **Prefrontale cortex:** Dit gebied wordt vaak geassocieerd met het "rationele brein" en is essentieel voor:
* Impulsbeheersing
* Cognitieve flexibiliteit
* Werkgeheugen
* Aandacht
* Executieve functies
* **Limbisch systeem (amygdala):** Dit gebied wordt geassocieerd met het "emotionele brein" en is betrokken bij:
* Het reguleren van affectieve reacties op prikkels (zoals angst- en agressiereacties, de 'fight-flight-fright'-respons).
* Beloningszoekend gedrag.
> **Onderzoeksvondst:** Een kleinere amygdala wordt vaak in verband gebracht met criminaliteit, mogelijk door abnormale angstreacties of een verminderd angstgevoel.
#### 3.3.1 Beleidsimplicaties van hersenstructuur bevindingen
De beleidsimplicaties streven ernaar om de functie van deze hersengebieden pro-actief te stimuleren.
* **Stimulatie van de prefrontale cortex:** Dit kan door het bevorderen van executieve functies en het benutten van hersenplasticiteit.
* **Technologieën:** Technieken zoals transcraniale gelijkstroomstimulatie (tDCS) worden onderzocht om de hersenen te stimuleren, hoewel het effect nog niet volledig bewezen is.
* **Toekomstige behandelingen:** Er is potentieel voor geïndividualiseerde (medicatie)behandelingen in de toekomst.
---
# Sterktes, zwaktes en toekomstig bio-sociologisch onderzoek naar criminaliteit
Dit deel belicht de beperkingen van het huidige bio-criminologische onderzoek, de potentiële gevaren van eugenetica, en de toekomstige onderzoeksrichtingen met implicaties voor de juridische praktijk.
### 4.1 Beperkingen van huidig bio-criminologisch onderzoek
Huidig bio-criminologisch onderzoek kent diverse methodologische beperkingen die de interpretatie en generaliseerbaarheid van bevindingen bemoeilijken.
* **Inconsistentie van bevindingen:** Resultaten zijn niet altijd consistent, wat de ontwikkeling van robuuste theorieën belemmert.
* **Methodologische zwaktes:** Tweelingenonderzoek, gebaseerd op zelfrapportages via vragenlijsten, wordt als minder betrouwbaar beschouwd dan direct genetisch onderzoek.
* **Kleine effectgroottes:** Verschillen in resultaten zijn soms klein, wat de klinische en beleidsmatige relevantie kan beperken indien de effectgroottes niet adequaat worden meegenomen.
* **Externe validiteit:** De vraag rijst in hoeverre resultaten verkregen in gecontroleerde experimentele settings generaliseerbaar zijn naar complexe 'echte' sociale situaties.
* **Gevaar van biologisch determinisme en eugenetica:** Er bestaat een risico dat biologische factoren als belangrijker worden beschouwd dan sociale omstandigheden. Dit kan leiden tot een gevaarlijke focus op biologische 'defecten' en het aanwakkeren van eugenetische ideeën, zoals historisch bleek uit sterilisatieprogramma's.
> **Tip:** Wees kritisch bij het interpreteren van onderzoeksresultaten en let op de methodologische beperkingen en potentiële ethische valkuilen.
### 4.2 Toekomstig bio-sociologisch onderzoek
Toekomstig onderzoek dient zich te richten op een meer geïntegreerde en genuanceerde benadering die zowel biologische als sociale factoren omvat, met oog voor de dynamische aard van biologische kenmerken.
* **Veranderlijkheid van biologische aspecten:** Biologische factoren, met name tijdens de kinderjaren, zijn niet statisch maar kunnen veranderen. Dit biedt mogelijkheden voor interventies.
* **Gerichte interventies:** Toekomstig onderzoek kan zich richten op de ontwikkeling en evaluatie van:
* Ouderprogramma's.
* Gerichte therapieën voor kinderen met specifieke risicofactoren.
* Training in empathie en zelfcontrole.
* Onderzoek naar de effectiviteit van bepaalde supplementen, zoals hormonen, in specifieke contexten.
* **Overlap tussen daderschap en slachtofferschap:** Er is ook aandacht nodig voor de verbanden tussen biologische factoren en slachtofferschap, gezien de potentiële overlap met daderschap.
### 4.3 Implicaties voor de juridische praktijk
De bevindingen uit bio-criminologisch onderzoek kunnen belangrijke implicaties hebben voor het strafrechtelijk systeem, met name op het gebied van strafbepaling en preventie.
* **Strafbepaling en schuld:** De mate waarin biologische factoren kunnen meespelen in de strafbepaling is een complex vraagstuk. Dit kan leiden tot heroverweging van concepten als schuld en toerekeningsvatbaarheid. Het Nederlandse adolescentenstrafrecht, dat rekening houdt met de ontwikkelingsfase, is hier een voorbeeld van.
* **Vrijwilligheid en preventie:** Vragen rond de vrijwilligheid van gedrag, mede beïnvloed door biologische factoren, zijn cruciaal voor de effectiviteit van preventie.
* **Ethische overwegingen rond genetische data:** De inventarisatie en het gebruik van genetische data roepen belangrijke ethische vragen op, met name met betrekking tot privacy en potentiële discriminatie.
> **Tip:** Denk na over hoe biologische inzichten kunnen bijdragen aan een meer gepersonaliseerde en effectieve benadering van criminaliteitspreventie en -bestrijding, binnen de ethische en juridische kaders.
### 4.4 De sociobiologische verklaring van Buikhuisen
De sociobiologische verklaring van Buikhuisen integreert zowel individuele als sociale factoren in het verklaren van criminaliteit, waarbij biologische factoren een significante rol spelen binnen een breder sociaal kader.
* **Kernidee:** Criminaliteit is het resultaat van een interactie tussen individuele kenmerken en sociale factoren.
* **Invloed van cognitieve dysfuncties:** Cognitieve dysfuncties worden gezien als een belangrijke factor die het socialisatie- en leerproces beïnvloedt.
* **Direct gevolg:** Kinderen met deze dysfuncties kunnen minder goed meekomen op school, wat leidt tot een lager opleidingsniveau.
* **Indirect gevolg:** Dit kan leiden tot spanningen binnen de ouder-kindrelatie, wat de ontwikkeling van emotionaliteit en hormonale ontwikkeling (stresshormoon) beïnvloedt, en daarmee de kans op deviant gedrag vergroot.
* **Vroegdelinquentie:** In deze visie is vroegdelinquentie het resultaat van een verkeerd gelopen socialisatieproces. Afwijkingen aan de amygdala, die het leren van negatieve ervaringen belemmeren, vormen de basis van chronisch delinquent gedrag.
#### 4.4.1 Integratie van persoonskenmerken en leefomstandigheden
Buikhuisen's model tracht alle relevante persoonskenmerken en leefomstandigheden samen te brengen in een verklarend model:
* **Persoonskenmerken:**
* Psychologische en psychiatrische kenmerken.
* Socio-economische kenmerken.
* Biologische kenmerken.
* **Leefomstandigheden (op drie niveaus):**
* **Microniveau:** De specifieke situatie waarin het gedrag plaatsvindt.
* **Mesoniveau:** Het levensverhaal van het individu (thuis, school, werk, vrienden, buurt).
* **Macroniveau:** De maatschappelijke omstandigheden waarin het individu leeft.
Het model kan formeel worden weergegeven als $D = f(P, S)$, waarbij $D$ staat voor delinquent gedrag, $P$ voor persoonskenmerken, en $S$ voor situaties (leefomstandigheden).
---
# De sociobiologische verklaring van criminaliteit volgens Buikhuisen
Buikhuisen stelt dat criminaliteit een resultaat is van een interactie tussen individuele en sociale factoren, waarbij cognitieve dysfuncties een centrale rol spelen in het socialisatie- en leerproces.
### 5.1 Het model van Buikhuisen
Buikhuisen's sociobiologische verklaring integreert verschillende persoonskenmerken en omgevingsfactoren die bijdragen aan crimineel gedrag. Hij onderscheidt hierbij de volgende categorieën:
* **Individuele factoren:**
* Psychologische en psychiatrische kenmerken.
* Biologische kenmerken.
* **Sociale factoren (omgevingsfactoren), ingedeeld op drie niveaus:**
* **Microniveau:** De specifieke situatie waarin het gedrag plaatsvindt.
* **Mesoniveau:** Het levensverhaal van het individu, inclusief thuis-, school-, werk-, vrienden- en buurtrelaties.
* **Macroniveau:** De maatschappelijke omstandigheden waarin het individu leeft.
De kern van zijn model kan worden uitgedrukt als:
$$D = f(P_i, S_i)$$
waarbij $D$ staat voor delinquent gedrag, $P_i$ voor de individuele persoonskenmerken, en $S_i$ voor de sociale factoren.
### 5.2 De rol van cognitieve dysfuncties
Centraal in Buikhuisen's visie is de impact van cognitieve dysfuncties op het socialisatie- en leerproces.
* **Gevolgen van cognitieve dysfuncties:**
* **Direct gevolg:** Kinderen met cognitieve dysfuncties kunnen minder goed meekomen op school, wat leidt tot een lager opleidingsniveau.
* **Indirect gevolg:** Deze dysfuncties kunnen spanningen veroorzaken in de relatie tussen kinderen en ouders. Dit beïnvloedt de ontwikkeling van emotionaliteit en heeft op zijn beurt weer invloed op de hormonale ontwikkeling (met name stresshormonen). Dit verhoogt de kans op deviant gedrag.
### 5.3 Vroegdelinquentie en chronisch delinquent gedrag
Buikhuisen beschouwt vroegdelinquentie als het resultaat van een misgelopen socialisatieproces.
* **Basis van chronisch delinquent gedrag:** Volgens Buikhuisen vormt het onvermogen om te leren van negatieve ervaringen, als gevolg van zeer vroeg ontstane afwijkingen aan de amygdala, de basis voor chronisch delinquent gedrag. De amygdala speelt een cruciale rol bij angstreacties en beloningszoekend gedrag. Abnormale angstreacties of een verminderd angstgevoel, die geassocieerd worden met veranderingen in de amygdala, zijn in zijn visie een belangrijke factor.
### 5.4 Interactie tussen factoren
Buikhuisen benadrukt de **sociobiologische** aard van criminaliteit, wat impliceert dat zowel biologische aanleg als omgevingsinvloeden een rol spelen en elkaar wederzijds beïnvloeden. Cognitieve dysfuncties, vaak met een biologische basis, hebben een directe impact op de manier waarop een individu sociaal wordt gevormd en leert, wat uiteindelijk kan leiden tot crimineel gedrag.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Omega 3-supplementen | Essentiële vetzuren die cruciaal zijn voor de hersenontwikkeling en waarvan een tekort geassocieerd kan worden met antisociaal gedrag. |
| Testosteron | Een hormoon dat voornamelijk bij mannen voorkomt en waarvan een verhoogd niveau soms in verband wordt gebracht met agressief en crimineel gedrag, hoewel de correlatie complex is. |
| Biomarkers | Meetbare biologische indicatoren die verband kunnen houden met bepaalde toestanden of gedragingen, zoals serotonine- en cortisolniveaus die samen met testosteron de correlatie met criminaliteit kunnen versterken. |
| Multiplicatief effect | Wanneer de impact van meerdere risicofactoren samen groter is dan de som van hun individuele effecten, wat duidt op een synergetische interactie. |
| Tweelingenonderzoek | Een onderzoeksmethode waarbij eeneiige en twee-eiige tweelingen worden vergeleken om het relatieve aandeel van genetische en omgevingsfactoren in bepaalde eigenschappen of gedragingen te bepalen. |
| Adoptieonderzoeken | Onderzoek waarbij de eigenschappen van geadopteerde kinderen worden vergeleken met die van hun biologische en adoptieouders om genetische en omgevingsinvloeden te scheiden. |
| MAOA-gen (Mono-amine oxidase A) | Een gen dat betrokken is bij de afbraak van neurotransmitters zoals dopamine en serotonine. Mutaties of lage activiteit van dit gen worden soms in verband gebracht met agressief gedrag, met name in combinatie met verwaarlozing. |
| XYY-chromosoom | Een genetische aandoening waarbij mannen een extra Y-chromosoom hebben (XYY in plaats van XY). Oudere theorieën suggereerden een verband met agressie, maar dit is later genuanceerd. |
| Polgyene risicoscore (PRS) | Een score die de gecombineerde genetische risico's voor een bepaalde aandoening of eigenschap aangeeft, gebaseerd op de analyse van vele genvarianten via genoomwijde associatiestudies (GWAS). |
| GWAS (Genoom wijde associatie studies) | Onderzoeksmethoden die systematisch variaties in het genoom van grote groepen mensen analyseren om te bepalen welke genetische varianten geassocieerd zijn met specifieke eigenschappen of ziekten. |
| Epigenetica | De studie van erfelijke veranderingen in genexpressie die niet het gevolg zijn van veranderingen in de DNA-sequentie zelf, maar worden veroorzaakt door processen zoals methylering die de genactiviteit beïnvloeden. |
| Methylering | Een epigenetisch proces waarbij een methylgroep wordt toegevoegd aan een DNA-molecuul, wat de expressie van een gen kan activeren of onderdrukken. |
| Psychofysiologie | Het onderzoeksveld dat de relatie bestudeert tussen fysiologische processen en psychologische toestanden of gedrag, zoals de verbanden tussen hartslag, huidgeleiding en antisociaal gedrag. |
| Respiratoire sinusaritmie (RSA) | De natuurlijke variatie in hartslag die samenhangt met de ademhalingscyclus, en waarvan lage niveaus soms geassocieerd worden met verminderde emotionele regulatie. |
| Prefrontale cortex | Het voorste deel van de hersenschors, verantwoordelijk voor hogere cognitieve functies zoals planning, besluitvorming, impulsbeheersing en werkgeheugen (executieve functies). |
| Limbisch systeem (amygdala) | Een deel van de hersenen dat cruciaal is voor emotieverwerking, met name angst en agressie (fight-flight-fright respons), en ook betrokken is bij beloningszoekend gedrag. Een kleinere amygdala wordt soms gelinkt aan verminderde angstreacties. |
| tDCS (transcraniële directe stroom stimulatie) | Een techniek voor non-invasieve hersenstimulatie waarbij een zwakke elektrische stroom wordt aangelegd op specifieke hersengebieden om hun activiteit te moduleren. |
| Eugenetica | De studie en praktijk van het verbeteren van de menselijke soort door selectieve voortplanting, wat kan leiden tot discriminatie en ethisch problematische interventies. |
| Adolescentenstrafrecht | Een speciaal rechtssysteem voor minderjarigen (adolescenten) dat rekening houdt met hun ontwikkelingsniveau en verminderde verantwoordelijkheid in vergelijking met volwassenen. |
| Sociobiologie | Een onderzoeksveld dat de biologische basis van sociaal gedrag verklaart, vaak door de interactie tussen genetische aanleg en omgevingsfactoren te bestuderen. |
| Cognitieve dysfuncties | Stoornissen in de cognitieve vermogens, zoals problemen met aandacht, geheugen, planning en probleemoplossing, die het leerproces en sociaal functioneren kunnen belemmeren. |
| Vroegdelinquentie | Criminaliteit die op jonge leeftijd wordt gepleegd, vaak gezien als een indicator van problemen in de socialisatie en ontwikkeling. |
| D= f (Pi, Si) | Een notatie die aangeeft dat gedrag (D) een functie is van persoonskenmerken (Pi) en sociale factoren (Si), wat de kern vormt van de sociobiologische benadering. |