Cover
Börja nu gratis PDFReader_20251230_1211.pdf
Summary
# Algemene osteologie en arthrologie
Algemene osteologie en arthrologie omvat de studie van de botten en de gewrichten, inclusief hun structuur, functie, classificatie en bewegingsmogelijkheden.
## 1. Algemene osteologie
Osteologie is de leer van het beenderstelsel. Het skelet, bestaande uit 206 beenderen, vormt samen met de meer dan 200 gewrichten het passieve deel van het bewegingsapparaat [21](#page=21).
### 1.1 Samenstelling van beenweefsel
Beenweefsel is een sterk doorbloed, levend en voortdurend veranderend gemineraliseerd bindweefsel. Het bestaat uit cellen en een intercellulaire collageen-eiwit matrix met calciumzouten (hydroxyapatietkristallen) die het hard maken. Elk bot is omgeven door een beenvlies (periosteum), behalve op gewrichtsoppervlakken waar kraakbeen aanwezig is. Twee hoofdtypen beenweefsel worden onderscheiden: substantia compacta (dichte beenstof aan de buitenkant) en substantia spongiosa (sponsachtig been met trabeculae) [21](#page=21).
### 1.2 Functie van het beenderstelsel
Het beenderstelsel heeft meerdere functies:
* **Mechanische functie:** Biedt ondersteuning aan het lichaam tegen zwaartekracht en luchtdruk [21](#page=21).
* **Beschermende functie:** Omsluit vitale organen zoals hersenen en longen [21](#page=21).
* **Verlenen van spieraanhechtingen:** Botten dienen als hefbomen voor spieren om beweging te creëren [21](#page=21).
* **Biochemische functie:** Functioneert als calcium-buffer door meer dan 97% van het lichaamscalcium op te slaan en vrij te geven indien nodig voor fysiologische processen zoals bloedstolling, zenuwgeleiding en spiercontractie [21](#page=21).
* **Haematopoiesis:** De holten van de substantia spongiosa en de mergholte van lange beenderen bevatten beenmerg dat betrokken is bij de vorming van bloedcellen (rood beenmerg). Met het ouder worden kan dit vervangen worden door vetcellen (geel beenmerg) [21](#page=21).
### 1.3 De beendertypes
Botten worden ingedeeld naar vorm:
* **Ossa longa (lange beenderen):** Typisch voor ledematen, bestaande uit een schacht (diafyse) en twee uiteinden (epifysen). De diafyse heeft een buitenlaag van substantia compacta en een binnenste mergholte (cavum medullare) gevuld met beenmerg. De epifyse bestaat uit substantia spongiosa bedekt met corticaal bot [21](#page=21).
* **Ossa brevia (korte beenderen):** Zoals in de hand- en voetwortel, hebben een gedefinieerde geometrische vorm en bestaan voornamelijk uit substantia spongiosa omgeven door een dunne laag compact been [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Ossa plana (platte beenderen):** Zoals schedel, schouderblad en borstbeen, bestaan uit drie lagen: een middenlaag van substantia spongiosa (diploë) tussen twee platen van compact been (tabula externa en interna) [20](#page=20).
* **Onregelmatige beenderen:** Beenderen met een minder duidelijke vorm, zoals wervels [20](#page=20).
### 1.4 Ontwikkeling van het been
Er zijn twee vormen van beenontwikkeling:
* **Enchondrale beenvorming:** Begint met een kraakbeenmodel dat verkalkt en vervolgens verbeent [20](#page=20).
* **Intra-membraneuze (desmale) beenvorming:** Been wordt rechtstreeks uit bindweefsel gevormd, waarbij osteoblasten de osteoïde grondstof produceren [20](#page=20).
### 1.5 Overzicht van de menselijke beenderen
Het menselijk skelet telt 206 beenderen, verdeeld over het axiale skelet (80 beenderen) en het appendiculaire skelet (126 beenderen) [20](#page=20).
### 1.6 Ultrastructuur van substantia compacta
De basale structuur van compact bot is het osteon (systeem van Havers), bestaande uit een centraal kanaal (kanaal van Havers) omringd door concentrische lamellen met daarin lacunae voor osteocyten. Osteocyten communiceren via canaliculi. Naast concentrische lamellen zijn er gegeneraliseerde en interstitiële lamellen [19](#page=19).
## 2. Algemene arthrologie
Arthrologie is de leer van de gewrichten (juncturae). Een gewricht is de plaats waar twee botten samenkomen, meestal beweeglijk. Syndesmologie is de leer van de gewrichtsbanden [19](#page=19).
### 2.1 Indeling van de gewrichten
Gewrichten worden ingedeeld op basis van het verbindende weefsel:
* **Juncturae fibrosae (bindweefselverbindingen):** Verbinding door dicht bindweefsel. Ze kunnen onderverdeeld worden in [19](#page=19):
* **Suturae:** Naadgewrichten in de schedel, die tijdens de groei verbenen. Vormen zijn squamosae, serratae/denticulatae en planae [19](#page=19).
* **Schindylesis:** Een kam die in een groef past, zoals tussen os sphenoidale en vomer [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Gomphosis:** Een pin die in een holte past, zoals tanden in kaakholtes [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Syndesmosis:** Verbinding door collageen bindweefsel, zoals tussen radius en ulna via een membrana interossea [18](#page=18).
* **Juncturae cartilagineae (kraakbeenverbindingen):** Ook wel amphiarthrosen genoemd, verdeeld in:
* **Primaire synchondrose:** Verbinding door hyalien kraakbeen (bv. groeischijf), dat later vervangen wordt door bot (synostosis) [18](#page=18).
* **Secundaire synchondrose:** Verbinding in het mediaanvlak, zoals tussen wervellichamen (discus intervertebralis) of symphysis pubica, met een vochtgevulde holte of fibreus-kraakbeenachtige tussenstof. Deze vertonen ook synostosis [18](#page=18).
* **Juncturae synoviales (synoviale gewrichten):** Kenmerken zich door een discontinue verbinding met een holte (cavum articulare) gevuld met synovia. Componenten zijn [18](#page=18):
* Beenderige uiteinden met gewrichtsvlakken (facies articulares) bedekt met gewrichtskraakbeen (cartilago articularis) [18](#page=18).
* Een gewrichtskapsel (capsula articularis) bestaande uit een membrana fibrosa en een membrana synovialis [18](#page=18).
* Eventueel tussenschijven (discus, meniscus) en gewrichtslippen (labrum) [18](#page=18).
* Gewrichtsvocht (synovia) [18](#page=18).
* Gewrichtsbanden (ligamenta) [18](#page=18).
#### 2.1.1 Facies articulares
Gewrichtsvlakken zijn meestal bedekt met hyalien kraakbeen dat wrijving en slijtage minimaliseert en veerkracht biedt. De dikte varieert (1-6 mm) en is op convexe vlakken centraal dikker, op concave vlakken aan de periferie dunner. Het kraakbeen heeft een poreuze structuur die, wanneer onbelast, gevuld is met synovia, welke bij belasting naar de oppervlakte wordt gestuwd. Voeding en smering zijn afhankelijk van synovia; verminderde synovia kan leiden tot slijtage (arthrose) [18](#page=18).
#### 2.1.2 Capsula articularis
Het gewrichtskapsel omringt het gewricht en bestaat uit twee lagen: de buitenste membrana fibrosa en de binnenste membrana synovialis [18](#page=18).
* **Membrana fibrosa:** Bestaat uit collagene vezelbundels en kan stevig of slap zijn. Het is stevig verbonden met het periosteum nabij de gewrichtsuiteinden. Het kan versterkt worden door capsulaire ligamenten of spieraponeurosen om inklemming te voorkomen [18](#page=18).
* **Membrana synovialis:** Bekleedt de binnenzijde van de membrana fibrosa en alle niet-articulaire delen van synoviaal gewricht, inclusief bursae, ligamenten en pezen, maar niet de intra-articulaire disci of menisci. Het vormt plooien (plicae synoviales) en vlokken (villi synoviales) die het oppervlak vergroten en een rol spelen bij de secretie en distributie van synovia. Ultrastructureel bestaat de membrana synovialis uit een lamina intima (met synoviocyten) en een lamina subintima (losmazig bindweefsel) [17](#page=17).
#### 2.1.3 Synovia
Synovia is een heldere, glibberige, viskeuze substantie met elastische en plastische eigenschappen, veroorzaakt door hyaluronzuur. Het is een dialysaat van bloedplasma en de hoeveelheid in een volwassen knie is circa 0,5 ml. De functies van de membrana synovialis omvatten de productie en resorptie van synovia en de resorptie van debris [17](#page=17).
#### 2.1.4 Intra-articulaire structuren
* **Discus articularis:** Een schijfvormige structuur van collageen bindweefsel en vezelig kraakbeen tussen minder congruente gewrichtsvlakken. Een volledige discus verdeelt het gewricht in compartimenten, een onvolledige wordt meniscus genoemd. Deze structuren zijn bloedvat- en zenuwloos, behalve de periferie [17](#page=17).
* **Labrum:** Een driehoekige structuur van vezelig kraakbeen dat gewrichten verdiept, contactoppervlak vergroot en fungeert als randbeschermer en bewegingsremmer [17](#page=17).
#### 2.1.5 Ligamenten
Ligamenten zijn stevige banden van collagene vezels die gewrichten versterken. Ze kunnen intracapsulair, capsulair of extracapsulair zijn. Ze zijn trekvast en geleiden beweging, maar remmen overmatige beweging secundair. Vanwege hun geringe uitrekbaarheid (ongeveer 20%) worden ze beschermd door omliggende spieren. Schade is moeilijk te herstellen door de beperkte bloedvoorziening en celgetal [17](#page=17).
### 2.2 Classificatie van de synoviale gewrichten
Synoviale gewrichten kunnen op verschillende criteria worden geclassificeerd:
* **Volgens complexiteit en aantal gewrichtsvlakken:**
* Eenvoudige gewrichten: Slechts twee gewrichtsvlakken.
* Samengestelde gewrichten: Meer dan twee gewrichtsvlakken.
* Combinatiegewrichten: Twee of meer eenvoudige gewrichten die anatomisch verbonden zijn en slechts gezamenlijk bewogen kunnen worden.
* **Volgens bewegingsassen:**
* Uniaxiale gewrichten: Bewegen om één as (bv. scharniergewricht).
* Biaxiale gewrichten: Bewegen om twee assen (bv. zadelgewricht).
* Multiaxiale gewrichten: Bewegen om drie assen (bv. kogelgewricht).
* **Volgens de vorm van de gewrichtsvlakken:**
* Amphiarthrosen (ongelijke gewrichtsvlakken).
* Ginglymi (scharniergewrichten).
* Trochleae (katrolgewrichten).
* Sellaris (zadelgewrichten).
* Condylaris (ellipsoïde gewrichten).
* Arthrodia (vlakke gewrichten).
* Enarthrosis (kogelgewrichten).
### 2.3 Bewegingsmogelijkheden van de synoviale gewrichten
* **Translatoire beweging:** Het schuiven van een gewrichtsvlak over een ander [25](#page=25).
* **Angulaire bewegingen:** Flexie, extensie, abductie, adductie [25](#page=25).
* **Circumductie:** Combinatie van bovenstaande bewegingen, resulterend in een kegelvormige beweging [25](#page=25).
* **Rotatie:** Draaibeweging rond een as [25](#page=25).
### 2.4 Algemene termen voor posities en richtingen
* **Anatomische positie:** Staan rechtop, voeten naast elkaar, armen langs het lichaam met handpalmen naar voren [22](#page=22).
* **Hoofdassen:** Sagittaal, frontaal, transversaal [25](#page=25).
* **Hoofdvlakken:** Sagittaal, frontaal, transversaal [25](#page=25).
* **Richtingen:**
* Anterior (ventraal) / Posterior (dorsaal): Voor/achter [22](#page=22).
* Superior (craniaal) / Inferior (caudaal): Boven/onder [22](#page=22).
* Mediaal / Lateraal: Naar het midden/van het midden af [22](#page=22).
* Internus / Externus: Naar binnen/naar buiten [22](#page=22).
* Superficialis / Profundus: Oppervlakkig/diep [22](#page=22).
* Proximaal / Distaal: Dichter bij/verder van de romp (voor ledematen) [22](#page=22).
* Radiaal / Ulnair: Aan duimzijde/pinkzijde (voor onderarm) [22](#page=22).
* Fibulair (peroneaal) / Tibiaal: Aan zijde kleine teen/grote teen (voor onderbeen) [22](#page=22).
* Palmaris (palmair, volair) / Plantaris (plantaire): Palmzijde hand / voetzool [22](#page=22).
* Obliquus (schuin), Transversus (dwars), Rectus (recht) [22](#page=22).
---
# Classificatie en samenstelling van spieren
Hieronder vind je een gedetailleerde studiehandleiding over de classificatie en samenstelling van spieren, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 2 Classificatie en samenstelling van spieren
Dit gedeelte behandelt de myologie, de leer van de spieren, met inbegrip van hun microscopische en macroscopische samenstelling, naamgeving en diverse classificaties [20](#page=20).
### 2.1 Samenstelling van een spier
Een spier is een van de primaire weefsels in het menselijk lichaam, naast bindweefsel, zenuwweefsel en epitheelweefsel. Spierweefsel is verantwoordelijk voor ongeveer 40% van de lichaamsmassa en is essentieel voor beweging [14](#page=14).
#### 2.1.1 Macroscopische samenstelling
Macroscopisch is een spier opgebouwd uit spiervezels. Deze spiervezels variëren in lengte van enkele millimeters tot 30 centimeter en in diameter van 10 tot 60 micrometer. Hoewel vaak cilindrisch voorgesteld, zijn spiervezels in werkelijkheid veelhoekig. Een spiervezel is een aaneenschakeling van spiercellen zonder tussenschotten, met meerdere kernen. Elke spiervezel is omgeven door een membraan, het sarcolemma, een sarcoplasmatisch reticulum en een tubulussysteem. Buiten deze membranen is elke spiervezel beschermd door een bindweefselige koker, het endomysium [13](#page=13) [14](#page=14).
Spiervezels groeperen zich tot grotere eenheden, spierbundels of fasciculi genoemd, die ook omringd zijn door bindweefsel, het perimysium. Deze fasciculi vormen samen de spier, geïsoleerd door een bindweefselig omhulsel, het epimysium of de spierfascia. Dit bindweefsel is continu met omringende structuren zoals de membrana fibrosa, het periost en vezels van Sharpey [13](#page=13) [14](#page=14).
Een spier kent twee hoofdcomponenten:
* Een verdikt middengedeelte, de spierbuik of venter [13](#page=13).
* Twee uiteinden (proximaal en distaal) waaraan de spier aan het skelet vastzit [13](#page=13).
Uit praktische overwegingen wordt het proximale uiteinde de oorsprong (origo) genoemd en het distale uiteinde de aanhechting (insertio). De origo bevindt zich aan het niet-bewegende bot (punctum fixum), terwijl de insertio aan het bewegende bot (punctum mobile) zit. Dit is echter omkeerbaar [13](#page=13).
De verbinding met het skelet gebeurt meestal via bindweefsel, een voortzetting van de spierbindweefselstructuren. Dit bindweefsel wordt een pees (tendo) genoemd indien het een bundelvorm heeft, en een aponeurose indien het een plaatvorm heeft. De overgangszone tussen spiervezels en pees heet de myotendineuze overgang [13](#page=13).
Een spier bestaat voor een beperkt deel uit spierweefsel; nagenoeg de helft is bindweefsel, aangevuld met bloedvaten en zenuwen. De herkomst van een spier kan ook afgeleid worden aan zijn bezenuwing [13](#page=13).
#### 2.1.2 Microscopische samenstelling
Op microscopisch niveau bestaat elke spiervezel uit een variabel aantal kleinere vezels, myofibrillen genoemd, met een gemiddelde doorsnede van 1 micrometer. Elk myofibril is opgebouwd uit een specifieke rangschikking van dunne en dikke myofilamenten [13](#page=13).
* **Dunne filamenten:** Bestaan uit twee alfa-helices van actine moleculen, aangevuld met tropomyosine- en troponine moleculen [13](#page=13).
* **Dikke filamenten:** Bestaan uit myosine moleculen, die een zware kop en een dunnere staart hebben, vergelijkbaar met een golfstick [13](#page=13).
Door de specifieke rangschikking van actine en myosine filamenten (A-band, I-band, H-band, Z-lijn, M-lijn) krijgt de spier een dwarsgestreept patroon. Deze microscopische organisatie is essentieel voor het begrijpen van spiercontractie volgens het 'sliding-filament model van Huxley' [13](#page=13).
Er zijn twee hoofdtypen spiervezels:
1. **Trage spiervezels ('slow twitch' of 'type I'):** Geschikt om langdurig contractie aan te houden (tonische vezels) [13](#page=13).
2. **Snelle spiervezels ('fast twitch' of 'type II'):** Beter geschikt voor snelle bewegingen (fasische vezels) [13](#page=13).
Elke spier bevat een mengeling van beide types, met ook vezels die ertussenin liggen. Hierdoor kan een spier als eerder tonisch of als eerder fasisch beschouwd worden, afhankelijk van de onderlinge verhouding van de vezeltypen [13](#page=13).
### 2.2 Nomenclatuur van de spieren
De naamgeving van spieren berust op diverse criteria. Enkele voorbeelden zijn [13](#page=13):
* **Ligging:** Bijvoorbeeld *m. tibialis anterior* (aan de voorzijde van de tibia) [13](#page=13).
* **Vorm:** Bijvoorbeeld *mm. rhomboidei* (ruitvormig) [13](#page=13).
* **Functie:** Bijvoorbeeld *m. supinator* (achteroverkantelaar) [13](#page=13).
* **Grootte:** Bijvoorbeeld *m. latissimus dorsi* (de brede rugspier) [13](#page=13).
* **Aantal pezen of koppen:** Bijvoorbeeld *m. biceps brachii* (de tweehoofdige armspier) [13](#page=13).
* **Aantal spierbuiken:** Bijvoorbeeld *m. digastricus* (de tweebuikige onderkaakspier) [13](#page=13).
* **Combinatie van voorgaande criteria** [13](#page=13).
### 2.3 Classificatie van de spieren
Spieren kunnen op verschillende manieren geclassificeerd worden, waarbij eenzelfde spier in verschillende groepen kan vallen afhankelijk van het gehanteerde criterium [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 2.3.1 Naar de vorm
Spieren kunnen worden ingedeeld op basis van hun macroscopische vorm, waarbij wordt gekeken naar de aanwezigheid van koppen, buiken, pezen en lagen [12](#page=12).
* Spieren kunnen bestaan uit één, twee of meerdere koppen die parallel lopen en samenkomen [12](#page=12).
* Spieren kunnen bestaan uit één, twee of meerdere buiken die in serie achter elkaar geplaatst zijn, verbonden door een tussenpees [12](#page=12).
* Spieren kunnen één, twee of meerdere pezen hebben voor aanhechting aan het skelet [12](#page=12).
* Spieren kunnen uit meerdere lagen bestaan [12](#page=12).
#### 2.3.2 Naar vezelrangschikking
De wijze waarop individuele spiervezels zich tot een spier verenigen, leidt tot vier hoofdtypen vezelrangschikking [12](#page=12) [13](#page=13):
* **Spieren met parallelle vezels:**
De vezelverloop is evenwijdig aan de richting van de spierkracht. Binnen dit type onderscheiden we [12](#page=12):
* Quadrilaterale spieren
* Riemvormige of spoelvormige spieren
* Fusiforme spieren
* **Spieren met schuine vezels:**
De vezelverloop staat onder een hoek ten opzichte van de richting van de spierkracht. Binnen deze groep maken we onderscheid tussen [12](#page=12):
* Driehoekige spieren
* Gevederde of pennate spieren (uni-, bi-, multi- of circum-)
* **Spieren met schroefvormige vezels:**
De spiervezels vertonen een zekere draaiing in hun verloop. Verwant hieraan zijn meerlagige spieren waarvan de lagen verschillende richtingen hebben [12](#page=12).
* **Spieren met kringvormige vezels:**
Deze spieren omsluiten kringvormig een opening of spleet [12](#page=12).
Het onderscheid in vezelrichting is belangrijk voor de functie van de spier, met name met betrekking tot de "hefhoogte" en de "fysiologische dwarsdoorsnede" [12](#page=12).
#### 2.3.3 Naar de functie
De toekenning van een functie aan een spier is afhankelijk van haar deelname aan een specifieke beweging in een bepaald gewricht. De ligging van de spier ten opzichte van de bewegingsas is bepalend voor haar functie [11](#page=11) [25](#page=25).
We onderscheiden mono-, bi- en pluri-articulaire spieren, die respectievelijk één, twee of meerdere gewrichten overbruggen. Door de beperkte verkortingsafstand van een spier (ongeveer de helft van haar lengte), kunnen deze spieren niet op elk overbrugd gewricht gelijke, maximale kracht uitoefenen; ze zijn actief insufficient ten opzichte van gewrichten waar ze geen maximaal bewegingsbereik kunnen bewerkstelligen [11](#page=11).
Voor elke beweging kunnen we onderscheid maken tussen:
* **Agonisten (prime movers):** Spieren die primair actief zijn om een beweging te initiëren en te onderhouden, en daaraan de grootste bijdrage leveren [11](#page=11).
* *Voorbeeld:* De *m. brachialis* bij de flexie van de elleboog [11](#page=11).
* **Antagonisten:** Spieren die zich aan de andere zijde van de bewegingsas bevinden en passief moeten rekken wanneer de agonist verkort. Ze worden tijdens de beweging van de agonist inactief gehouden door reciproke innervatie, met mogelijk enige inhiberende activiteit aan het begin en einde van de beweging [11](#page=11).
* *Voorbeeld:* De *m. triceps brachii* bij de flexie van de elleboog [11](#page=11).
* **Synergisten:** Spieren die gelijktijdig met een agonist werken en een ondersteunende, stabiliserende of neutraliserende activiteit uitvoeren [11](#page=11).
Een meer diepgaande analyse van de spierfunctie omvat ook de verhouding van punctum fixum en punctum mobile ten opzichte van de bewegingsas. Als we de afstand van de origo tot de bewegingsas 'OA' noemen en de afstand van de insertio tot de bewegingsas 'IA', levert het quotiënt $OA/IA$ twee mogelijkheden op [11](#page=11):
* **Spurtspier:** Indien $OA/IA > 1$. Primair verantwoordelijk voor beweging in het gewricht [11](#page=11).
* **Shuntspier:** Indien $OA/IA < 1$. Zorgt voor stabiliteit in het bewegende gewricht [11](#page=11).
### 2.4 Soorten spierwerk
Wanneer een spier contraheert, bouwt zij inwendige spanning op, afhankelijk van het aantal gerecruteerde motor-units en de vuurfrequentie van actiepotentialen [11](#page=11).
* **Isometrische contractie (statische werking):** De opgebouwde spanning is gelijk aan de tegengestelde uitwendige kracht. De spier verkort of verlengt niet; origo en insertio blijven even ver van elkaar [11](#page=11).
* **Isotonische contractie (dynamische werking):** De opgebouwde spanning is groter of kleiner dan de uitwendige kracht [11](#page=11).
* **Concentrische contractie:** De spanning is groter dan de externe kracht; de spier verkort en origo en insertio komen dichter bij elkaar [11](#page=11).
* **Excentrische contractie:** De spanning is kleiner dan de externe kracht; de spier verlengt en origo en insertio worden verder van elkaar verwijderd [11](#page=11).
### 2.5 Hulpstructuren van de spieren
Spieren worden bijgestaan door speciale structuren die optimale beweeglijkheid mogelijk maken. Deze omvatten pezen (tendines), peesscheden (vaginae tendinis synoviales), slijmbeurzen (bursae synoviales), peesplaten (aponeurosen) en fasciae [14](#page=14).
---
**Meerkeuzevragen-stijl oefening:**
**Vraag:** Welke classificatie van spieren is gebaseerd op de hoek waaronder de vezels ten opzichte van de spierkracht lopen?
a) Spieren met parallelle vezels
b) Spieren met schuine vezels
c) Spieren met kringvormige vezels
d) Spieren met schroefvormige vezels
**Antwoord:** b) Spieren met schuine vezels [12](#page=12).
**Vraag:** Wat is de term voor een spier die primair verantwoordelijk is voor het stabiliseren van een gewricht?
a) Agonist
b) Antagonist
c) Spurtspier
d) Shuntspier
**Antwoord:** d) Shuntspier [11](#page=11).
---
# Anatomische terminologie en bewegingsleer
Deze sectie behandelt de fundamentele principes van anatomische oriëntatie, waaronder hoofdassen, hoofdvlakken en richtingen, evenals de bewegingsmogelijkheden van gewrichten en de verschillende soorten spieractiviteit.
### 3.1 Algemene anatomische oriëntatie
Om structuren in het menselijk lichaam eenduidig te kunnen beschrijven en hun onderlinge ruimtelijke verhoudingen te duiden, wordt gebruik gemaakt van een algemeen aanvaarde terminologie [23](#page=23).
#### 3.1.1 Anatomische positie
De anatomische positie is de standaardhouding die wordt gebruikt als referentiepunt voor beschrijvingen. Hierbij staat de persoon rechtop, met de voeten parallel en op schouderbreedte uit elkaar, de blik horizontaal gericht, en de armen langs het lichaam hangend met de handpalmen naar voren en de duimen gespreid [23](#page=23).
#### 3.1.2 Hoofdassen
Op basis van de anatomische positie worden drie hoofdassen gedefinieerd:
* **Longitudinale as (cephalo-caudale as):** Deze loopt verticaal door het lichaam van boven naar beneden. Dit is vergelijkbaar met de Z-as in de biomechanica [23](#page=23).
* **Frontale as (latero-laterale as):** Deze loopt horizontaal door het lichaam van links naar rechts of omgekeerd. Dit is vergelijkbaar met de Y-as in de biomechanica [23](#page=23).
* **Sagittale as (dorso-ventrale as):** Deze loopt horizontaal door het lichaam van voor naar achter of omgekeerd. Dit is vergelijkbaar met de X-as in de biomechanica [23](#page=23).
De benaming van deze assen blijft behouden, ongeacht de daadwerkelijke lichaamshouding (bv. zijlig of ruglig), omdat ze gerefereerd blijven aan de anatomische positie [23](#page=23).
#### 3.1.3 Hoofdvlakken
Door combinaties van twee hoofdassen te vormen, worden drie hoofdvlakken gecreëerd die onderling loodrecht op elkaar staan:
* **Sagittaal vlak:** Dit verticale vlak wordt gevormd door de longitudinale en de sagittale as. Het verdeelt het lichaam in een linker- en een rechterlichaamsdeel. Het vlak dat precies op de middellijn van het lichaam ligt, wordt het mediaan vlak genoemd [23](#page=23).
* **Frontaal vlak:** Dit verticale vlak wordt gevormd door de longitudinale en de frontale as. Het verdeelt het lichaam in een voorste en een achterste lichaamshelft. Alle vlakken die evenwijdig aan het frontale vlak lopen, worden ook frontale vlakken genoemd [23](#page=23).
* **Transversaal vlak:** Dit horizontale vlak staat loodrecht op de sagittale en frontale vlakken en verdeelt het lichaam in een bovenste en een onderste lichaamshelft. Alle vlakken die evenwijdig aan het transversale vlak lopen, krijgen ook deze naam [23](#page=23).
#### 3.1.4 Richtingen en termen
Voor het beschrijven van de ruimtelijke verhoudingen van lichaamsdelen worden specifieke termen gehanteerd, gekoppeld aan de hoofdassen:
* **Anterior/Ventraal vs. Posterior/Dorsaal:** Structuren die zich aan de voorzijde bevinden, worden anterior of ventraal genoemd. Structuren aan de achterzijde worden posterior of dorsaal genoemd. Deze termen refereren aan de sagittale as [23](#page=23).
* *Voorbeeld:* Het sternum is ventraal gelegen van de wervelkolom, of de wervelkolom is dorsaal gelegen van het sternum [23](#page=23).
* **Superior/Craniaal vs. Inferior/Caudale:** Structuren die zich meer naar boven bevinden, krijgen de richting superior of craniaal mee (richting schedel). Structuren die lager gelegen zijn, krijgen de term inferior of caudaal mee (richting staartbeen). Deze richting wordt gekoppeld aan de longitudinale as [23](#page=23).
* *Voorbeeld:* De schedel (caput) ligt craniaal van de romp (truncus). De craniale rand van het heupbeen (os coxae) wordt de crista iliaca genoemd [23](#page=23).
* **Mediaal vs. Lateraal:** Structuren die dichter bij het mediaan vlak liggen, worden mediaal genoemd. Structuren die verder van het mediaan vlak verwijderd zijn, worden lateraal genoemd. Deze richting wordt gekoppeld aan de frontale (latero-laterale) as [23](#page=23).
* *Voorbeeld:* De clavicula ligt mediaal van het acromion, of het acromion ligt lateraal van de clavicula. De sulcus popliteus bevindt zich op de laterale zijde van het dijbeen (femur) [23](#page=23).
* **Combinatietermen:** Structuren kunnen ook ten opzichte van meerdere vlakken gesitueerd worden, wat leidt tot termen als dorsomediaal, anterolateraal, postero-inferior [23](#page=23).
* **Internus vs. Externus:** Duidt op een meer naar binnen (internus) of naar buiten (externus) gelegen ligging [23](#page=23).
* *Voorbeeld:* Musculi obliqui abdominis interni en externi [23](#page=23).
* **Superficialis vs. Profundus:** Duidt op een oppervlakkige (superficialis) of een diepe (profundus) ligging [23](#page=23).
* *Voorbeeld:* Musculus Flexor digitorum superficialis en profundus in de voorarm [23](#page=23).
* **Specifieke termen voor ledematen:**
* **Proximaal:** Dichter bij de romp gelegen delen van de ledematen [22](#page=22).
* **Distaal:** Verder van de romp gelegen delen van de ledematen [22](#page=22).
* *Voorbeeld:* De elleboog ligt proximaal van de pols en distaal van de schouder. Het caput femoris bevindt zich op het proximale uiteinde van de femur [22](#page=22).
* **Radiaal vs. Ulnair:** In de onderarm zijn dit de termen voor lateraal en mediaal. Radiaal is aan de duimzijde, ulnair aan de pinkzijde [22](#page=22).
* **Fibulair/Peroneaal vs. Tibiaal:** In het onderbeen zijn dit de termen voor lateraal en mediaal. Fibulair/peroneaal is aan de zijde van de kleine teen, tibiaal aan de zijde van de grote teen [22](#page=22).
* **Palmaris/Palmair/Volaire:** Palmzijde van de hand [22](#page=22).
* **Plantaris/Plantaire:** Onderzijde van de voet [22](#page=22).
#### 3.1.5 Overige richtingstermen
* **Obliquus:** schuin [22](#page=22).
* **Transversus:** dwars [22](#page=22).
* **Rectus:** recht [22](#page=22).
### 3.2 Bewegingsleer
De bewegingsleer, of myologie, bestudeert de spieren en hun functies [14](#page=14).
#### 3.2.1 Classificatie van spieren naar functie
Bij de toekenning van een functie aan een spier is de ligging ten opzichte van de bewegingsas en de mate van deelname aan de beweging in een gewricht cruciaal. Spieren kunnen mono-, bi- of pluri-articulaire zijn, wat betekent dat ze één, twee of meerdere gewrichten overbruggen. Door de beperkte verkortingsafstand van spieren, kunnen ze niet op elk overbrugd gewricht een maximale kracht uitoefenen [11](#page=11).
**Rol van spieren bij beweging:**
* **Agonisten (prime movers):** Spieren die primair actief zijn om een beweging in te zetten, te onderhouden en de grootste bijdrage leveren aan die beweging [11](#page=11).
* *Voorbeeld:* De m. brachialis bij flexie van de elleboog [11](#page=11).
* **Antagonisten:** Spieren die zich aan de andere zijde van de bewegingsas en in hetzelfde vlak bevinden als de agonist. Zij moeten zich passief rekken tijdens de contractie van de agonist en worden door reciproke innervatie inactief gehouden. Er kan wel enige remmende activiteit aanwezig zijn aan het begin en einde van de beweging [11](#page=11).
* *Voorbeeld:* De m. triceps brachii bij flexie van de elleboog [11](#page=11).
* **Synergisten:** Spieren die gelijktijdig met een agonist werken en ondersteunende, stabiliserende of neutraliserende activiteiten uitvoeren [11](#page=11).
#### 3.2.2 Spierkrachtanalyse: Spurts- en Shuntsspieren
Naast de ligging ten opzichte van bewegingsassen, is ook de verhouding tussen de afstand van de origo tot de bewegingsas (OA) en de afstand van de insertio tot de bewegingsas (IA) van belang [11](#page=11).
* **Spurtsspier:** Indien de verhouding $\frac{OA}{IA} > 1$, is de spier een spurtsspier. Deze spier is primair verantwoordelijk voor beweging in het gewricht [11](#page=11).
* **Shuntsspier:** Indien de verhouding $\frac{OA}{IA} < 1$, is de spier een shuntsspier. Deze spier zorgt voor stabiliteit in het bewegende gewricht [11](#page=11).
#### 3.2.3 Soorten spierwerk (Spiercontractie)
Wanneer een spier contraheert, bouwt deze interne spanning op. De grootte hiervan hangt af van het aantal gerec kruiteerde motor-units en hun vuurfrequentie [11](#page=11).
* **Isometrische contractie (statische werking):** De opgebouwde spanning is gelijk aan de uitwendige kracht. De origo en insertio blijven even ver van elkaar, de spier verkort of verlengt niet [11](#page=11).
* **Isotonische contractie (dynamische werking):** De opgebouwde spanning is groter of kleiner dan de uitwendige kracht [11](#page=11).
* **Concentrische contractie:** De spier verkort omdat de interne spanning groter is dan de externe kracht. De origo en insertio komen dichter bij elkaar [11](#page=11).
* **Excentrische contractie:** De spier verlengt omdat de interne spanning kleiner is dan de externe kracht. De origo en insertio worden verder van elkaar verwijderd [11](#page=11).
#### 3.2.4 Bewegingsmogelijkheden van synoviale gewrichten
Synoviale gewrichten maken beweging mogelijk tussen twee beenderuiteinden. Er worden twee grondvormen van beweging onderscheiden: translatie en rotatie. Rotatie kan verder worden opgedeeld in angulaire, circumductie en roterende bewegingen [15](#page=15).
##### 3.2.4.1 Translatoire beweging
Bij translatie verschuift het ene gewrichtsvlak over het andere, zonder angulaire of roterende component. Deze beweging komt zelden zuiver voor en wordt meestal gekoppeld aan andere bewegingen [15](#page=15).
##### 3.2.4.2 Angulaire bewegingen
Bij angulaire bewegingen verandert de hoek tussen de twee beenderuiteinden. De beweging vindt plaats in een vlak dat loodrecht staat op de bewegingsas [15](#page=15).
* **Bewegingen rond een sagittale as (in frontaal vlak):**
* **Abductie:** Het botstuk verwijdert zich van de mediaanlijn. Bij de vingers gebeurt dit ten opzichte van de middenvinger [15](#page=15).
* **Adductie:** Het botstuk nadert de mediaanlijn [15](#page=15).
* **Lateroflexie:** Zijwaartse beweging van de romp of het bekken [15](#page=15).
* **Bewegingen rond een frontale as (in sagittaal vlak):**
* **Flexie:** De hoek tussen de beenderuiteinden verkleint [15](#page=15).
* **Extensie:** De hoek tussen de beenderuiteinden vergroot [15](#page=15).
* Specifieke termen: anteflexie/retroflexie (bv. bij art. Spheroidea) [15](#page=15).
* Palmaire flexie/dorsale flexie (hand) [15](#page=15).
* Plantaire extensie/dorsale flexie (voet) [15](#page=15).
* Anteversie/retroversie (bekken) [15](#page=15).
* **Bewegingen rond een longitudinale as (in transversaal vlak):**
* **Endorotatie:** Rotatie naar binnen [14](#page=14).
* **Exorotatie:** Rotatie naar buiten [14](#page=14).
* **Homolaterale rotatie:** Rotatie naar dezelfde zijde [14](#page=14).
* **Heterolaterale rotatie:** Rotatie naar de tegengestelde zijde [14](#page=14).
##### 3.2.4.3 Circumductie
Bij circumductie beschrijft het distale uiteinde van het bewegende bot een kegelmantel, waarbij het gewricht de top van de kegel vormt. Het is een combinatie van flexie, extensie, abductie en adductie [15](#page=15) [16](#page=16).
##### 3.2.4.4 Rotatie
Rotatie is een beweging rond een as [14](#page=14).
* **Primaire rotatie (adjunct rotation):** Een beweging rond een onafhankelijke longitudinale as, die kan samenvallen met de lengteas van het bot [14](#page=14).
* **Secundaire rotatie (conjunct rotation):** Een bijkomende rotatiebeweging ten gevolge van de specifieke vorm van de gewrichtsvlakken en de sturing van de ligamenten, vaak waargenomen bij angulaire bewegingen [14](#page=14).
#### 3.2.5 Classificatie van synoviale gewrichten
Synoviale gewrichten kunnen op verschillende criteria worden geclassificeerd [16](#page=16):
##### 3.2.5.1 Complexiteit en aantal gewrichtsvlakken
* **Articulatio simplex:** Een convex vlak past in een concaaf vlak [16](#page=16).
* **Articulatio composita:** Meer dan twee gewrichtsvlakken komen samen in één gewrichtsholte [16](#page=16).
* **Articulatio complexa:** De gewrichtsvlakken worden gescheiden door intra-articulaire structuren zoals een discus of meniscus [16](#page=16).
##### 3.2.5.2 Aantal bewegingsassen
Gewrichten worden vaak vereenvoudigd als één-, twee- of drieassig beschouwd, waarbij de assen samenvallen met de lichaamsassen. In werkelijkheid zijn gewrichten echter altijd meerassig en verplaatst de as zich tijdens de beweging [16](#page=16).
##### 3.2.5.3 Vorm van de gewrichtsvlakken
Er worden zeven types onderscheiden, gebaseerd op de geometrische vorm van de gewrichtsvlakken. De grondvormen zijn het ellipsoïdaal (eivormig) en het sellair (zadelvormig) gewricht [16](#page=16).
* **Articulatio ellipsoidea (eigewricht):** Twee loodrecht op elkaar staande hoofdvlakken zijn eivormig. Het is een tweeassig gewricht dat flexie/extensie en abductie/adductie toelaat, met circumductie als combinatie [16](#page=16).
* *Voorbeeld:* Art. Radiocarpea (polsgewricht) [16](#page=16).
* **Articulatio sellaris (zadelgewricht):** Twee loodrecht op elkaar staande hoofdvlakken zijn zadelvormig. Dit is ook een tweeassig gewricht met dezelfde bewegingsmogelijkheden als het eigewricht, maar met de mogelijkheid van secundaire rotatie (conjunct rotation) [16](#page=16).
* *Voorbeeld:* Art. Carpometacarpea pollicis (duimgewricht) [16](#page=16).
* **Articulatio condylaris:** Vergelijkbaar met een dubbel eigewricht waarbij de hoofdbeweging in één vlak plaatsvindt met een geringe secundaire rotatie in een loodrecht vlak [16](#page=16).
* *Voorbeeld:* Art. Genus (knie), Art. Temporomandibularis (kaakgewricht) [16](#page=16).
* **Articulatio spheroidea of cotylica (kogelgewricht):** Een bolvormig convex oppervlak past in een diepe, ronde kom. Dit is een drieassig gewricht met een grote bewegingsvrijheid [16](#page=16).
* *Voorbeeld:* Art. Coxae (heupgewricht), Art. Humeri (schoudergewricht) [16](#page=16).
* **Ginglymus (dwarsscharniergewricht):** Benaderbaar als een zadelgewricht waarbij één kromtestraal oneindig is. Het is een éénassig gewricht met een heen- en weergaande beweging, mogelijk met secundaire rotatie [16](#page=16).
* *Voorbeeld:* Art. Interphalangeae (vinger- en teengewrichten) [16](#page=16).
* **Articulatio trochoidea (lengtescharniergewricht):** Een éénassig gewricht bestaande uit een centrale beenderige spil omgeven door een osteofibreuze ring. De rotatieas ligt in de lengte van de cylinder [15](#page=15).
* *Voorbeeld:* Art. Radio-ulnares (ellepijp-spaakgewrichten), Art. Atlanto-axiale mediana (tussen atlas en axis) [15](#page=15).
* **Articulatio plana (vlak gewricht):** De kromtestralen van beide hoofdkrommingen benaderen oneindig. Dit is een éénassig gewricht met glijdende bewegingen [15](#page=15).
* *Voorbeeld:* Art. Intermetacarpeae (tussen middenhandbeenderen), Art. Intermetatarseae (tussen middenvoetbeenderen), Art. Acromioclavicularis (schouderblad-sleutelbeen) [15](#page=15).
### 3.3 Overige termen
* **Punctum fixum:** Het meer gefixeerde punt van een spier, vaak de origo [11](#page=11).
* **Punctum mobile:** Het meer beweeglijke punt van een spier, vaak de insertio [11](#page=11).
* **Tenden:** Pezen die spierkracht overbrengen op de beenderige hefbomen [11](#page=11).
* **Peesscheden (vaginae tendinis synoviales), slijmbeurzen (bursae synoviales), peesplaten (aponeurosen) en fasciae:** Hulpstructuren die spieren ondersteunen en beschermen [14](#page=14).
* **Actief insufficient:** Een spier die niet het maximale bewegingsamplitudo kan bewerkstelligen in een gewricht waarover zij loopt [11](#page=11).
---
# Benamingen van bot- en spierstructuren
Deze sectie behandelt de specifieke benamingen en locaties van botten en spieren in het menselijk lichaam, georganiseerd per lichaamsdeel zoals ledematen en de romp.
### 4.1 Botstructuren
#### 4.1.1 Wervelkolom en bekken
* **Wervels:**
* **Cervicale wervels (halswervels):** [9](#page=9).
* Algemeen: `corpus vertebrae` `foramen vertebrale` `laminae arcus vertebrae` `pediculus arcus vertebrae` `incisura vertebralis superior` `incisura vertebralis inferior` `processus spinosus` `processus transversus` `processus articularis superior` `facies articularis` `processus articularis inferior` [9](#page=9).
* Specifiek: `processus uncinatus` `foramen transversarium` `.anterius` `tuberculem posterius` `lamella costotransversaria` `sulcus nervi spinalis` [9](#page=9).
* **Atlas (C1):** [9](#page=9).
* `massa lateralis` `arcus anterior` `tuberculem anterius` `fovea dentis` `arcus posterior` `tuberculem posterius` `sulcus arteriae vertebralis` `fovea articularis superior` `fovea articularis inferior` `processus transversus` `foramen transversarium` [9](#page=9).
* **Axis (C2):** [9](#page=9).
* `dens axis` `apex dentis` `facies articularis anterior` `facies articularis lateralis` `processus spinosus` `processus transversus` `foramen transversarium` `facies articularis inferior` `pediculus arcus vertebrae` `incisura vertebralis inferior` `facies articularis posterior` `laminae arcus vertebrae` [9](#page=9).
* **Thoracale wervels:** [9](#page=9).
* `fovea costalis superior` `fovea costalis inferior` `processus spinosus` `processus articularis superior` `facies articularis superior` `processus articularis inferior` `facies articularis inferior` `processus transversus` `fovea costalis transversalis` [9](#page=9).
* **Lumbale wervels:** [8](#page=8).
* `corpus vertebrae` `pediculus arcus vertebrae` `laminae arcus vertebrae` `processus spinosus` `processus transversus` `processus costarius` `processus accessorius` `processus articularis superior` `processus mammilaris` `facies articularis superior` `processus articularis inferior` `facies articularis inferior` `incisura vertebralis superior` `incisura vertebralis inferior` [8](#page=8).
* **Heiligbeen (Os sacrum):** [8](#page=8).
* `basis ossis sacri` `promontorium` `canalis sacralis` `laminae` `crista sacralis mediana` `processus articularis superior` `facies articularis superior` `pars lateralis` `linea terminalis` `incisura superior vertebrae sacralis` `lineae transversae` `foramina sacralia pelvina` `hiatus sacralis` `cornua sacralia` `crista sacralis intermedia` `foramina sacralia dorsalia` `crista sacralis lateralis` `angulus infero-lateralis` `facies auricularis` `tuberositas sacralis` `apex ossis sacrii` `foramina intervertebralia` [8](#page=8).
* **Bekken (Pelvis):** Vormt door de vereniging van twee ossa coxae met het os sacrum [8](#page=8).
* **Heupbeen (Os coxae):** [8](#page=8).
* `fossa iliaca` `facies sacropelvina` `crista iliaca` (met `labium internum`, `labium intermedium`, `labium externum`) `incisura ischiadica major` `tuberositas iliaca` `facies auricularis` `linea arcuata` `spina iliaca anterior superior` `spina ischiadica` `incisura ischiadica minor` `tuber ischiadicum` `ramus ossis ischii` `ramus inferior ossis pubis` `facies symphysialis` `ramus superior ossis pubis` `spina iliaca anterior inferior` `foramen obturatum` `linea terminalis` `corpus ossis ischii` `osseum pubicum` `tuberculum pubicum` `eminentia iliopectinea` `spina iliaca posterior superior` `crista pubica` `linea glutea anterior` `linea glutea posterior` `linea glutea inferior` `spina iliaca posterior inferior` `sulcus obturatorius` `fossa acetabuli` `facies lunata` `incisura acetabuli` `corpus ossis pubis` `crista obturatoria` `pecten ossis pubis` `facies glutaea van de ala ossis ilium` `symphysis pubica` `tuberculum obturatorium posterius` `tuberculum obturatorium anterius` `angulus arcus subpubicus` [8](#page=8).
#### 4.1.2 Ledematen
##### 4.1.2.1 Bovenste ledemaat
* **Schoudergordel:**
* **Scapula (schouderblad):** [7](#page=7).
* `lineae musculares` `spina scapulae` `fossa supraspinata` `fossa infraspinata` `trigonum spinae` `angulus acromialis` `facies articularis acromii` `margo lateralis` `tuberculum infraglenoidale` `margo medialis` `margo superior` `processus coracoideus` `incisura scapulae` `angulus inferior` `angulus lateralis` `cavitas glenoidalis` (met `labrum glenoidale`), `tuberculum supraglenoidale` `collum scapulae` `acromion` [7](#page=7).
* **Clavicula (sleutelbeen):** [7](#page=7).
* `extremitas sternalis` `extremitas acromialis` `tuberculum deltoideum` `tuberculum conoideum` `linea trapezoidea` `impressio ligamenti costoclavicularis` `facies articularis sternalis` `facies articularis acromialis` [7](#page=7).
* **Bovenarm:**
* **Humerus (opperarmbeen):** [7](#page=7).
* `caput humeri` `collum anatomicum` `tuberculum majus` `tuberculum minus` `crista tuberculi majoris` `crista tuberculi minoris` `sulcus intertubercularis` `tuberositas deltoidea` `sulcus nervi radialis` `margo anterior` `margo medialis` `margo lateralis` `facies posterior` `facies antero-lateralis` `facies antero-medialis` `capitulum humeri` `trochlea humeri` `fossa radialis` `fossa coronoidea` `epicondylus lateralis` `epicondylus medialis` `fossa olecrani` `foramen nutricium` `sulcus nervi ulnaris` [7](#page=7).
* **Onderarm:**
* **Radius (spaakbeen):** [7](#page=7).
* `caput radii` `collum radii` `tuberositas radii` `fovea capitis radii` `circumferentia articularis radii` `margo anterior` `margo interosseus` `facies anterior` `facies lateralis` `margo posterior` `facies posterior` `processus styloideus rado` `facies articularis carpea` `sulcus` voor `m. abductor pollicis longus` en `m. extensor pollicis brevis` `sulcus` voor `mm. extensores carpi radialis longi et brevis` `sulcus` voor `m. extensor pollicis longus` `sulcus` voor `m. extensor digitorum` en `m. extensor indicis` `foramen nutricium` `tuberositas pronatoria` `incisura ulnaris` `tuberculum dorsale` (of `tuberculum van Lister` / `crista radii`) [7](#page=7).
* **Ulna (ellepijp):** [6](#page=6).
* `olecranon` `processus coronoideus` `incisura trochlearis` `incisura radialis` `crista m. supinatoris` `fossa supinatoria` `tuberositas ulnae` `caput ulnae` `processus styloideus ulnae` `circumferentia articularis capitis ulnae` `margo interosseus` `margo anterior` `margo posterior` `facies anterior` `facies posterior` `facies medialis` `foramen nutricium` `facies articularis voor discus ulnaris` [6](#page=6).
* **Hand:** [6](#page=6).
* **Carpaal (polsbeenderen):** [6](#page=6).
* Proximale rij: `os scaphoideum` `os lunatum` `os triquetrum` `os pisiforme` [6](#page=6).
* Distale rij: `os trapezium` `os trapezoideum` `os capitatum` `os hamatum` [6](#page=6).
* **Metacarpus (middenhandsbeenderen):** [6](#page=6).
* `os metacarpale I` tot `os metacarpale V`.
* **Ossa digitorum manus (vingerbeenderen):** [6](#page=6).
* `phalang proxima` `phalanx media` `phalanx distalis` [6](#page=6).
* **Ossa sesamoidea** [6](#page=6).
##### 4.1.2.2 Onderste ledemaat
* **Bovenbeen:**
* **Femur (dijbeen):** [5](#page=5).
* `caput femoris` `fovea capitis femoris` `collum femoris` `foramina nutricia` `linea intertrochanterica` `crista intertrochanterica` `trochanter major` `fossa trochanterica` `trochanter minor` `corpus femoris` `facies anterior` `facies medialis` `facies lateralis` `linea aspera` (met `labium laterale` en `labium mediale`), `linea pectinea` `tuberositas glutea` `facies poplitea` `facies patellaris` `epicondylus lateralis` `epicondylus medialis` `fossa intercondylaris` `linea intercondylaris` `condylus lateralis` `condylus medialis` `sulcus popliteus` `tuberculum adductorium` [5](#page=5).
* **Patella (knieschijf):** [5](#page=5).
* `basis patellae` `apex patellae` `facies articularis patellae` [5](#page=5).
* **Onderbeen:**
* **Tibia (scheenbeen):** [5](#page=5).
* `condylus lateralis` (met `facies articularis superior`), `condylus medialis` (met `facies articularis superior`), `area intercondylaris anterior` `area intercondylaris posterior` `tuberculum intercondylare laterale` `tuberculum intercondylare mediale` `eminentia intercondylaris` `tuberositas tibiae` `facies articularis fibularis` `margo anterior` `malleolus medialis` `margo medialis` `margo interosseus` `facies lateralis` `facies medialis` `facies posterior` `linea m. solei` `foramen nutricium` `sulcus malleolaris` `incisura fibularis` `facies articularis malleolaris` `facies articularis inferior tibiae` [5](#page=5).
* **Fibula (kuitbeen):** [5](#page=5).
* `caput fibulae` `facies articularis capitis fibulae` `apex capitis fibulae` `margo anterior` `crista medialis` `margo posterior` `margo interosseus` `facies lateralis` `facies medialis` `facies posterior` `malleolus lateralis` `incisura tibialis` `facies articularis malleolaris` `sulcus malleolaris lateralis` (of `fossa.malleoli lateralis`) [5](#page=5).
* **Voet:** [4](#page=4).
* **Tarsus (voetwortel):** [4](#page=4).
* `talus` `calcaneus` `os naviculare` `os cuboideum` `os cuneiforme mediale` `os cuneiforme intermedium` `os cuneiforme laterale` [4](#page=4).
* **Metatarsus (middenvoetsbeenderen):** [4](#page=4).
* `os metatarsale I` (met `tuberositas ossis metatarsalis I`), `os metatarsale II`, `os metatarsale III`, `os metatarsale IV`, `os metatarsale V` (met `tuberositas ossis metatarsalis V`).
* **Ossa digitorum pedis (teenbeenderen):** [4](#page=4).
* `phalanx proximalis` `phalanx media` `phalanx distalis` [4](#page=4).
* **Ossa sesamoidea** [4](#page=4).
* **Specifieke botstructuren:**
* **Talus:** [4](#page=4).
* `caput tali` `collum tali` `corpus tali` `facies articularis navicularis` `facies articularis calcanea anterior` `facies articularis calcanea media` `foramina vascularia (nutricia)` `facies medialis van de trochlea tali` `facies superior van de trochlea tali` `facies lateralis van de trochlea tali` `trochlea tali` `processus lateralis tali` `tuberculum laterale van de processus posterior tali` `tuberculum mediale van de processus posterior tali` `processus posterior tali` `groeve voor m. flexor hallucis longus` `sulcus tali` (helft van de `sinus tarsi`) [4](#page=4).
* **Calcaneus (hielbeen):** [4](#page=4).
* `facies articularis talaris posterior` `sulcus calcanei` `facies articularis talaris media` `facies articularis talaris anterior` `sustentaculum tali` `voorste tuberkel` `processus medialis tuberis calcanei` `processus lasteralis tuberis calcanei` `tuber calcanei` `trochlea peronealis` `sulcus tendinis m. flexoris hallucis longi` `facies articularis cuboidea` `sulcus tendinis m. peronei longi` [4](#page=4).
* **Os naviculare:** [4](#page=4).
* `tuberositas ossis navicularis` [4](#page=4).
* **Ossa cuneiformia:** [4](#page=4).
* **Os cuboideum:** [4](#page=4).
* `tuberositas ossis cuboidei` `sulcus tendinis musculi peronei longi` [4](#page=4).
### 4.2 Spierstructuren
#### 4.2.1 Romp
* **Abdominale spieren:** [2](#page=2).
* `m. rectus abdominis` [2](#page=2).
* `m. cremaster` [2](#page=2).
* `m. obliquus externus abdominis` [2](#page=2).
* `m. obliquus internus abdominis` [2](#page=2).
* `m. transversus abdominis` [2](#page=2).
* **Rugspieren:** [2](#page=2).
* `m. sacrospinalis` (of `m. erector spinae`) [2](#page=2).
* `m. latissimus dorsi` [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Bekkenbodem:** [1](#page=1).
* `m. levator ani` [1](#page=1).
* `m. transversus perineus profundus` [1](#page=1).
* `m. coccygeus` [1](#page=1).
* `m. ischiocavernosus` [1](#page=1).
#### 4.2.2 Bovenste ledemaat
* **Schoudergordel:** [3](#page=3).
* **Tussen schoudergordel en wervelkolom:**
* `m. trapezius` (met `pars descendens`, `pars transversa`, `pars ascendens`) [3](#page=3).
* `m. latissimus dorsi` (met `pars vertebralis`, `pars iliaca`, `pars costalis`, `pars scapularis`) [3](#page=3).
* `m. rhomboideus major` [3](#page=3).
* `m. rhomboideus minor` [3](#page=3).
* `m. levator scapulae` [3](#page=3).
* **Tussen schoudergordel en thoraxwand:**
* `m. pectoralis major` (met `pars clavicularis`, `pars sternocostalis`, `pars abdominalis`) [3](#page=3).
* `m. pectoralis minor` [3](#page=3).
* `m. subclavius` [3](#page=3).
* `m. serratus anterior` (met `pars superior`, `pars media`, `pars inferior`) [3](#page=3).
* **Schouderblad:**
* `m. deltoideus` (met `pars clavicularis`, `pars acromialis`, `pars spinalis`) [3](#page=3).
* `m. subscapularis` [3](#page=3).
* `m. supraspinatus` [3](#page=3).
* `m. infraspinatus` [3](#page=3).
* `m. teres minor` [3](#page=3).
* `m. teres major` [3](#page=3).
* **Bovenarm:** [3](#page=3).
* `m. coracobrachialis` [3](#page=3).
* `m. biceps brachii` (met `caput longum`, `caput breve`) [3](#page=3).
* `m. brachialis` [3](#page=3).
* `m. triceps brachii` (met `caput longum`, `caput mediale`, `caput laterale`) [3](#page=3).
* **Onderarm:** [3](#page=3).
* **Ventrale groep (oppervlakkig):**
* `m. pronator teres` (met `caput humerale`, `caput ulnare`) [3](#page=3).
* `m. flexor carpi radialis` [3](#page=3).
* `m. palmaris longus` [3](#page=3).
* `m. flexor carpi ulnaris` (met `caput humerale`, `caput ulnare`) [3](#page=3).
* `m. flexor digitorum superficialis` (met `caput humero-ulnare`, `caput radiale`) [3](#page=3).
* **Ventrale groep (diep):**
* `m. flexor digitorum profundus` [3](#page=3).
* `m. flexor pollicis longus` [3](#page=3).
* `m. pronator quadratus` [3](#page=3).
* **Dorsale groep (oppervlakkig):**
* `m. brachioradialis` [3](#page=3).
* `m. extensor carpi radialis longus` [3](#page=3).
* `m. extensor carpi radialis brevis` [3](#page=3).
* `m. extensor digitorum` [3](#page=3).
* `m. extensor digiti minimi` [3](#page=3).
* `m. extensor carpi ulnaris` [3](#page=3).
* `m. anconeus` [3](#page=3).
* **Dorsale groep (diep):**
* `m. supinator` (met `caput superficiale`, `caput profundum`) [3](#page=3).
* `m. abductor pollicis longus` [3](#page=3).
* `m. extensor pollicis brevis` [3](#page=3).
* `m. extensor pollicis longus` [3](#page=3).
* `m. extensor indicis` [3](#page=3).
* **Hand:** [3](#page=3).
* **Thenar:**
* `m. abductor pollicis brevis` [3](#page=3).
* `m. opponens pollicis` [3](#page=3).
* `m. flexor pollicis brevis` (met `caput superficiale`, `caput profundum`) [3](#page=3).
* `m. adductor pollicis` (met `caput obliquum`, `caput transversum`) [3](#page=3).
* **Hypothenar:**
* `m. palmaris brevis` [3](#page=3).
* `m. abductor digiti minimi` [3](#page=3).
* `m. flexor digiti minimi` [3](#page=3).
* `m. opponens digiti minimi` [3](#page=3).
* **Middenhand:**
* `mm. lumbricales` [3](#page=3).
* `mm. interossei dorsales` [3](#page=3).
* `mm. interossei palmares` [3](#page=3).
#### 4.2.3 Onderste ledemaat
* **Heup:** [2](#page=2).
* **Ventrale groep:**
* `m. psoas major` [2](#page=2).
* `m. psoas minor` [2](#page=2).
* `m. iliacus` [2](#page=2).
* `m. quadratus lumborum` [2](#page=2).
* *Opmerking: spieren 7-10 worden ook geplaatst bij de dorsale abdominale spieren.* [2](#page=2).
* **Dorsale groep (oppervlakkig):**
* `m. tensor fasciae latae` [2](#page=2).
* `m. gluteus maximus` [2](#page=2).
* `m. gluteus medius` [2](#page=2).
* `m. gluteus minimus` [2](#page=2).
* **Dorsale groep (diep):**
* `m. piriformis` [2](#page=2).
* `m. obturatorius internus` [2](#page=2).
* `m. gemellus superior` [2](#page=2).
* `m. gemellus inferior` [2](#page=2).
* `m. quadratus femoris` [2](#page=2).
* `m. obturatorius externus` [2](#page=2).
* **Bovenbeen:** [1](#page=1).
* **Ventrale groep:**
* `m. sartorius` [1](#page=1).
* `m. quadriceps` [1](#page=1).
* `m. rectus femoris` [1](#page=1).
* `m. vastus lateralis` [1](#page=1).
* `m. vastus medialis` [1](#page=1).
* `m. vastus intermedius` [1](#page=1).
* `m. articularis genus` [1](#page=1).
* **Mediale groep:**
* `m. pectineus` [1](#page=1).
* `m. adductor longus` [1](#page=1).
* `m. adductor brevis` [1](#page=1).
* `m. adductor magnus` [1](#page=1).
* **Dorsale groep:**
* `m. biceps femoris` (met `caput longum`, `caput breve`) [1](#page=1).
* `m. semitendinosus` [1](#page=1).
* `m. semimembranosus` [1](#page=1).
* **Onderbeen:** [1](#page=1).
* **Ventrale groep:**
* `m. tibialis anterior` [1](#page=1).
* `m. extensor hallucis longus` [1](#page=1).
* `m. extensor digitorum longus` [1](#page=1).
* `m. peroneus tertius` [1](#page=1).
* **Laterale groep:**
* `m. peroneus longus` [1](#page=1).
* `m. peroneus brevis` [1](#page=1).
* **Dorsale groep:**
* **Oppervlakkige groep:**
* `m. gastrocnemius` [1](#page=1).
* `m. soleus` [1](#page=1).
* `m. triceps surae` (geïntegreerd door `m. gastrocnemius` en `m. soleus`) [1](#page=1).
* `m. plantaris` [1](#page=1).
* **Diepe groep:**
* `m. popliteus` [1](#page=1).
* `m. tibialis posterior` [1](#page=1).
* `m. flexor digitorum longus` [1](#page=1).
* `m. flexor hallucis longus` [1](#page=1).
* **Voet:** [1](#page=1).
* **Dorsum pedis:**
* `m. extensor digitorum brevis` [1](#page=1).
* `m. extensorum hallucis brevis` [1](#page=1).
* **Planta pedis:**
* `m. abductor hallucis` [1](#page=1).
* `m. flexor hallucis brevis` [1](#page=1).
* `m. adductor hallucis` [1](#page=1).
* `m. abductor digiti minimi` [1](#page=1).
* `m. flexor digiti minimi brevis` [1](#page=1).
* `m. flexor digitorum brevis` [1](#page=1).
* `m. quadratus plantae` [1](#page=1).
* `mm. interossei dorsales` [1](#page=1).
* `mm. interossei plantares` [1](#page=1).
* `mm. lumbricales` [1](#page=1).
#### 4.2.4 Algemene benamingen en structuren
* Ligamenten [1](#page=1) [2](#page=2):
* `Lig. inguinale` [1](#page=1).
* `Lig. sacro-iliaca interosseum` [1](#page=1).
* `Lig. transversum scapulae` [2](#page=2).
* `Lig. conoideum` [2](#page=2).
* `Lig. trapezoideum` [2](#page=2).
* `Lig. coracoacromiale` [2](#page=2).
* `Lig. coracohumerale` [2](#page=2).
* `Lig. costoclaviculare` [2](#page=2).
* Overige benamingen:
* `Labium externum`, `labium internum`, `labium intermedium` [1](#page=1).
* `Linea aspera` [1](#page=1).
* `Margo interosseus` [1](#page=1).
* `Ossa sesamoidea` [1](#page=1).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Osteologie | De osteologie is de wetenschappelijke studie van het beenderstelsel, inclusief de vorm, structuur, functie en ontwikkeling van beenderen in het menselijk lichaam. |
| Arthrologie | Arthrologie is de medische discipline die zich bezighoudt met de studie van de gewrichten, hun anatomie, fysiologie, pathologie en beweging. |
| Myologie | Myologie is de tak van de anatomie die zich toelegt op de studie van de spieren, hun structuur, functie, classificatie en benamingen. |
| Synovia | Synovia, ook wel gewrichtsvocht genoemd, is een heldere, stroperige vloeistof die de binnenkant van gewrichtskapsels bekleedt en fungeert als smeermiddel en voedingsbron voor het gewrichtskraakbeen. |
| Pees (Tendo) | Een pees is een sterke, vezelige streng van bindweefsel die spieren verbindt met botten, waardoor spiercontracties kunnen worden overgebracht om beweging te genereren. |
| Slijmbeurs (Bursa synovialis) | Een slijmbeurs is een kleine, met vloeistof gevulde zak die fungeert als een kussen tussen botten, pezen en spieren om wrijving te verminderen en beweging te vergemakkelijken, vooral rond gewrichten. |
| Aponeurose | Een aponeurose is een brede, platte peesplaat van dicht bindweefsel die dient als aanhechting voor spieren of spiergroepen, vaak ter vervanging van een pees. |
| Fascia | Fascia is een laag bindweefsel die spieren, organen en andere structuren in het lichaam omhult en ondersteunt, en bijdraagt aan hun beweging en onderlinge relatie. |
| Gewrichtskapsel (Capsula articularis) | Het gewrichtskapsel is een vezelig omhulsel dat de uiteinden van twee botten in een gewricht omringt, bestaande uit een buitenste membraan fibrosa en een binnenste membraan synovialis, die stabiliteit en bescherming biedt. |
| Hyalien kraakbeen | Hyalien kraakbeen is een gladde, veerkrachtige vorm van kraakbeen die de gewrichtsvlakken bedekt, wrijving vermindert en de botten beschermt tegen slijtage tijdens beweging. |
| Periosteum | Het periosteum is een dunne, vezelige membraan die de buitenkant van de beenderen bedekt (behalve bij gewrichtsvlakken) en een belangrijke rol speelt bij botgroei, herstel en aanhechting van spieren en ligamenten. |
| Craniaal | Craniaal verwijst naar de richting van het hoofd of de schedel, dus naar boven gelegen in het lichaam. |
| Caudaal | Caudaal verwijst naar de richting van de staart of het stuitbeen, dus naar beneden gelegen in het lichaam. |
| Mediaal | Mediaal duidt op een positie die dichter bij het middenvlak van het lichaam ligt. |
| Lateraal | Lateraal duidt op een positie die verder van het middenvlak van het lichaam ligt. |
| Proximaal | Proximaal verwijst naar de positie die dichter bij het centrum van het lichaam of het punt van oorsprong ligt, typisch gebruikt voor ledematen. |
| Distaal | Distaal verwijst naar de positie die verder van het centrum van het lichaam of het punt van oorsprong ligt, typisch gebruikt voor ledematen. |