Cover
Start now for free Onderzoeksmethoden samenvatting (2).pdf
Summary
# Het doel en de aard van sociaalwetenschappelijk onderzoek
Sociaalwetenschappelijk onderzoek heeft als doel het produceren van geldige en betrouwbare kennis over de sociale realiteit door het combineren van theorie en empirie volgens rigoureuze methodologische principes [5](#page=5).
### 1.1 Doelstellingen van sociaalwetenschappelijk onderzoek
Het sociaalwetenschappelijk onderzoek kent meerdere doelstellingen [2](#page=2):
* **Beschrijven van een fenomeen**: Het beantwoorden van de vraag "wat is x?" of welke vormen x aanneemt [2](#page=2).
* **Verklaren van oorzaken en gevolgen**: Het onderzoeken of fenomeen y wordt beïnvloed door x, of dat y een gevolg is van x [2](#page=2).
* **Voorspellen van een uitkomst**: Het bepalen of y zal gebeuren onder specifieke omstandigheden a en b [2](#page=2).
* **Evalueren van een fenomeen**: Het vaststellen of x de geclaimde voordelen leidt [2](#page=2).
* **Ingrijpen en ontwikkelen van goede praktijken**: Het onderzoeken hoe y verbeterd kan worden [2](#page=2).
* **Empowerment**: Het verbeteren van de levensomstandigheden van de onderzochte groep [2](#page=2).
### 1.2 Verschil tussen wetenschappelijke en alledaagse kennis
Wetenschappelijke kennis verschilt van alledaagse kennis door de **systematiek** waarmee kennis wordt verworven. Alledaagse kennis is vaak gebaseerd op persoonlijke ervaringen, selectieve observaties, overgeneralisaties, en de invloed van de media of ideologieën. Wetenschappelijk onderzoek daarentegen volgt strikte regels om de kwaliteit te waarborgen en tot geldige en betrouwbare kennis te komen [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.3 Kenmerken van de wetenschappelijke aanpak
De wetenschappelijke aanpak kenmerkt zich door de volgende principes [2](#page=2) [3](#page=3):
#### 1.3.1 Systematiek
Wetenschappelijk onderzoek verloopt methodisch, volgens regels, en is steeds gebaseerd op gestructureerde, empirische observatie. Systematiek zorgt ervoor dat onderzoek herhaalbaar is, omdat de methode opnieuw toegepast kan worden. Dit voorkomt 'lukrake' pogingen om kennis te verzamelen, ] [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Tip:** De systematiek in sociaalwetenschappelijk onderzoek zorgt voor **herhaalbaarheid**, wat essentieel is voor het valideren van bevindingen.
#### 1.3.2 Objectiviteit (en intersubjectiviteit)
Onderzoekers streven ernaar onbevooroordeeld en objectief te observeren, analyseren en rapporteren. Echter, in de sociale wetenschappen is volledige objectiviteit relatief en onvermijdelijk enigszins gekleurd door de onderzoeker die zelf deel uitmaakt van de te onderzoeken wereld. Dit leidt tot het concept van **intersubjectiviteit**, waarbij kennis tot stand komt door overeenstemming tussen onderzoekers [3](#page=3).
> **Tip:** Wees je bewust van de **onvermijdelijke subjectiviteit** in sociaalwetenschappelijk onderzoek en streef naar **intersubjectiviteit** door transparantie en controleerbaarheid.
#### 1.3.3 Getoetste en falsifieerbare kennis
Wetenschappelijke kennis moet getoetst en falsifieerbaar zijn. Dit betekent dat anderen het onderzoek moeten kunnen herhalen en de resultaten moeten kunnen toetsen en falsifiëren (aantonen dat iets niet waar is) . Bewijsvoering moet altijd uitgedaagd en bevraagd kunnen worden, en alle kennis is tijdelijk. Wetenschappelijke kennis moet gedeeld en openbaar zijn om controle op eventuele onjuistheden mogelijk te maken, wat de toetsbaarheid garandeert. Dit proces van controle vindt plaats via **peer review** ] [3](#page=3).
> **Tip:** Een theorie is wetenschappelijk als deze **weerlegbaar** is. Het onvermogen om een theorie te weerleggen, maakt deze voorlopig bruikbaar [5](#page=5).
#### 1.3.4 Een cyclisch proces
Wetenschappelijk onderzoek volgt een bepaalde cyclus, waarbij theorie en empirie elkaar continu beïnvloeden [3](#page=3) [5](#page=5).
### 1.4 Alternatieve bronnen van kennis
Naast wetenschappelijk onderzoek baseren mensen zich op diverse alternatieve bronnen van kennis [3](#page=3):
* **Eigen waarnemingen en ervaringen**: Deze zijn vaak selectief en leiden tot overgeneralisaties [3](#page=3).
* **Pers en media**: Informatie uit de media wordt gefilterd en moet kritisch benaderd worden [3](#page=3).
* **Ideologieën**: Denkbeelden, zoals religie, kunnen visies op de realiteit beïnvloeden [3](#page=3).
Deze bronnen kunnen echter niet concurreren met de betrouwbaarheid en geldigheid van wetenschappelijk onderzoek [3](#page=3).
### 1.5 Positie van mens- en maatschappijwetenschappen
Historisch bestond er een scheiding tussen alfa (geesteswetenschappen), bèta (natuurwetenschappen) en gamma (mens- en maatschappijwetenschappen) . Natuurwetenschappen gebruiken experimentele methoden, terwijl geesteswetenschappen zich richten op de studie van menselijk handelen met introspectie. De sociale wetenschappen, die zich in de 20e eeuw ontwikkelden, worstelden met de vraag welke methoden (experimenteel, introspectie, of een combinatie) het meest geschikt zijn voor het bestuderen van sociale fenomenen. Er is nog steeds geen eenduidig antwoord op de methodestrijd binnen de sociale wetenschappen [3](#page=3).
#### 1.5.1 De context van onderzoek
Sociaal onderzoek vindt niet plaats in een vacuüm, maar wordt beïnvloed door diverse contextuele elementen [4](#page=4):
* Theorieën en bestaande kennis [4](#page=4).
* De visie op de relatie tussen theorie en onderzoek [4](#page=4).
* Epistemologische en ontologische beschouwingen [4](#page=4).
* Ethische overwegingen [4](#page=4).
* Het doel van het onderzoek [4](#page=4).
* De politieke context [4](#page=4).
* De persoonlijkheid van de onderzoeker [4](#page=4).
### 1.6 Bouwstenen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek: Theorie
Een theorie is een logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten [5](#page=5).
#### 1.6.1 Definitie van theorie
Theorieën bieden verklaringen en voorspellingen voor sociale fenomenen door de onderzochte kwestie te relateren aan andere fenomenen. Ze kunnen worden gezien als 'verhalen' over hoe en waarom verschijnselen optreden [5](#page=5).
#### 1.6.2 Kenmerken van theorieën
Theorieën hebben de volgende kenmerken [5](#page=5):
1. **Logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten**: Bouwstenen die verbanden leggen. Bijvoorbeeld de 'Broken Window Theory' die stelt dat het opknappen van buurten criminaliteit vermindert [5](#page=5).
2. **Empirisch toetsbaar**: Theoretische aannames moeten stroken met de realiteit. Ze moeten verifieerbaar (waarneembare gevolgen hebben) en weerlegbaar (falsifieerbaar) zijn [5](#page=5).
3. **Veralgemeenbaar**: Theorieën verklaren terugkerende patronen en regelmatigheden in het sociale leven, en gaan dus over meer dan éénmalige fenomenen op één specifieke plaats [5](#page=5).
#### 1.6.3 Types theorieën
Theorieën kunnen worden geclassificeerd op basis van:
* **Richting van theoretisering**:
* **Deductie**: Van het algemene (theorie) naar het specifieke (empirie) ] [5](#page=5).
* **Inductie**: Van het specifieke (observaties) naar het algemene (theorie) ] [5](#page=5).
* **Niveau**:
* **Micro**: Individueel niveau [5](#page=5).
* **Meso**: Groepen, organisaties (bv. klassen, scholen, huishoudens) ] [5](#page=5).
* **Macro**: Maatschappelijke niveau (bv. land) ] [5](#page=5).
> **Let op de ecologische drogreden (ecological fallacy):** het maken van conclusies op een hoger niveau en deze onterecht doortrekken naar de populatie op een lager niveau [5](#page=5).
* **Reikwijdte van de theorie**:
* **Formele theorie**: Abstracte basisprincipes, zoals 'rational choice theory' ] [5](#page=5).
* **Grand theory**: Zeer abstracte theorieën, zoals structureel functionalisme, die vaak moeilijk toetsbaar zijn [5](#page=5).
* **Middle-range theorie (Merton)**: Theorieën die een brug slaan tussen 'grand theory' en empirische waarneming, en daardoor bruikbaarder zijn voor onderzoek [5](#page=5).
---
# Wetenschapsfilosofische stromingen en methodologie
Dit deel van de studie omvat een diepgaande verkenning van de epistemologische en ontologische stromingen die de basis vormen van sociaalwetenschappelijk onderzoek, inclusief de principes van deductie en inductie, en de rol van theorie en empirie [11](#page=11) [5](#page=5).
### 2.1 Theorie en empirie als bouwstenen
#### 2.1.1 Theorie
Een theorie kan worden gedefinieerd als een logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten. Deze uitspraken proberen de "waarom" en "hoe" vragen te beantwoorden over sociale fenomenen door deze te relateren aan andere verschijnselen. Cruciaal is dat theorieën empirisch toetsbaar moeten zijn, wat betekent dat ze verifieerbaar en weerlegbaar (falsifieerbaar) moeten zijn. Het bewijzen van een theorie is echter permanent onmogelijk, aangezien toekomstige kennis altijd de mogelijkheid biedt tot falsificatie. Theorien moeten bovendien veralgemeenbaar zijn, wat inhoudt dat ze betrekking hebben op meer dan éénmalige fenomenen [5](#page=5).
Theorieën kunnen op verschillende manieren worden geclassificeerd, waaronder op basis van hun richting (deductie of inductie), niveau (micro, meso, macro) en reikwijdte [5](#page=5).
* **Richting van theoretisering:**
* **Deductie:** gaat van het algemene naar het specifieke; van theorie naar empirie [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Inductie:** gaat van het specifieke naar het algemene; wordt gebruikt om op basis van observaties een theorie te vormen [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Niveau:** kan variëren van micro (individueel) tot meso (groepen, organisaties) en macro (maatschappij als geheel). Het is belangrijk om de "ecological fallacy" te vermijden, waarbij conclusies op een hoger aggregatieniveau ten onrechte worden doorgetrokken naar een lager niveau [5](#page=5).
* **Reikwijdte:**
* **Formele theorie:** abstracte basisprincipes, zoals rational choice theory [5](#page=5).
* **Grand theorie:** zeer abstracte theorieën, zoals structureel functionalisme, die vaak niet direct falsifieerbaar of verifieerbaar zijn en leiden tot meer specifieke deeltheorieën [5](#page=5).
* **Middle-range theorie:** theorieën met een beperkt toepassingsveld voor een specifiek fenomeen, die fungeren als een brug tussen grand theories en empirische waarneming. Een accumulatie van middle-range theorieën kan leiden tot een grand theory [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.1.2 Empirie
Empirie verwijst naar het ervaren van de wereld door middel van waarneming. In sociaalwetenschappelijk onderzoek is er een cruciaal samenspel tussen theorie en empirie. Dit samenspel wordt vormgegeven door de empirische cyclus van wetenschappelijk onderzoek, die de wisselwerking tussen deductie en inductie illustreert [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Inductie:** Begint met het observeren van fenomenen die vragen oproepen, gevolgd door systematische observatie om hypothesen te vormen die uiteindelijk leiden tot theorievorming [6](#page=6).
* **Deductie:** Begint met een theorie, die vervolgens wordt getoetst en geëvalueerd aan de hand van empirische observaties. Dit kan leiden tot bijstelling van de theorie [6](#page=6).
In de wetenschap worden zowel rationeel denken (rationalisme, deductie) als observeren (empirisme, inductie) als legitieme bronnen van kennis beschouwd [6](#page=6).
* **Rationalisme:** Stelt dat ware kennis deductief tot stand komt via rationeel denken. De rede is de voornaamste bron van kennis, en de werkelijkheid heeft een inherente, redelijke structuur die direct door het verstand begrepen kan worden. René Descartes is een sleutelfiguur die benadrukte dat alleen de rede een solide grond voor kennis biedt [6](#page=6).
* **Empirisme:** Stelt dat waarneming de enige ware grond van kennis is. Kennis komt voort uit ervaring en observatie van de werkelijkheid, gevolgd door reflectie daarop. John Locke introduceerde het idee van de mens als een 'tabula rasa' (leeg blad) bij de geboorte, zonder aangeboren kennis [6](#page=6).
Moderne wetenschappelijke kennis ontstaat door een samenspel van rationeel denken en empirische observatie, waarbij beide bronnen worden onderworpen aan logische analyse en empirische toetsing [7](#page=7).
#### 2.1.3 Evaluatiecriteria in sociaal onderzoek
Om de stempel 'wetenschappelijk' te mogen dragen, moet onderzoek voldoen aan specifieke criteria die bedreigingen door toevals- en systematische fouten minimaliseren. Belangrijke criteria zijn [7](#page=7):
* **Herhaalbaarheid:** Onderzoek moet weerlegbaar en dus herhaalbaar zijn. Het expliciteren van gevolgde procedures is essentieel [7](#page=7).
* **Betrouwbaarheid:** Meet de mate waarin onderzoek vrij is van toevalsfouten. Herhaalde metingen met hetzelfde resultaat duiden op precisie en stabiliteit van de conclusies [7](#page=7).
* **Geldigheid (Validiteit):** Meet de mate waarin onderzoek vrij is van systematische fouten [7](#page=7).
### 2.2 Wetenschapsfilosofische stromingen
#### 2.2.1 Epistemologische stromingen
Epistemologie, of kennisleer, is de filosofische studie van kennis. Centrale vragen zijn wat kennis is, hoe we weten wat we weten, en hoe we waarheid van onwaarheid kunnen onderscheiden [11](#page=11).
**Positivisme (Naturalisme)**
Deze stroming past natuurwetenschappelijke methodes toe op het bestuderen van de sociale realiteit, met als doel het ontdekken van algemene wetmatigheden die voorspelbaarheid opleveren. Het klassieke positivisme, met grondleggers als Auguste Comte, Adolphe Quetelet en Emile Durkheim, benadrukt het belang van empirisch onderzoek, inductieve methode, en de verificatie van hypotheses [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Basisprincipes:**
* Enkel kennis bevestigd door de zintuigen is gerechtvaardigd [12](#page=12).
* Kennis wordt opgebouwd door feiten te verzamelen die de basis vormen voor regels (inductieve methode) [12](#page=12).
* Doel van theorie is het genereren van toetsbare hypothesen [12](#page=12).
* Wetenschap moet waardenvrij uitgevoerd worden, met een duidelijk onderscheid tussen wetenschappelijke en normatieve verklaringen [12](#page=12).
* Het principe van verifieerbaarheid staat centraal; een concept heeft betekenis als het meetbaar is [12](#page=12).
**Neo- en Postpositivisme**
In de 20e eeuw herleefde het positivisme met het neopositivisme (Wiener Kreis) en later het postpositivisme (realisme). Het neopositivisme streefde naar empirische en logische verklaringen, waarbij uitspraken alleen zinvol zijn als ze empirisch verifieerbaar of logisch waar zijn [13](#page=13).
* **Kritiek op positivisme: Kritisch rationalisme (Karl Popper)**
* Popper bekritiseerde het verificationisme en de inductieve werkwijze. Hij stelde dat theorieën niet bewezen, maar wel getoetst en gefalsifieerd kunnen worden [13](#page=13).
* Wetenschappelijke observatie is nooit volledig objectief maar bevooroordeeld [13](#page=13).
* Het **falsificatieprincipe** stelt dat een theorie wetenschappelijk is als deze falsifieerbaar is. Kennis is steeds tijdelijk en hypothetisch [13](#page=13).
* **Thomas Kuhn:**
* Kuhn problematiseerde het falsificatieprincipe en stelde dat wetenschappelijke theorieën niet enkel gebaseerd zijn op overeenkomst met de realiteit, maar ook op sociale processen en heersende **paradigma's** (opvattingen, modellen, theorieën) [14](#page=14).
* Wetenschap kent geen cumulatieve ontwikkeling maar kent "epistemologische breuken" en **paradigma shifts** (wetenschappelijke revoluties). Wetenschappelijke ontwikkeling is een cyclisch proces van normale wetenschap, anomalieën, crisisperiode en paradigmacrisis [14](#page=14).
* **Imre Lakatos:**
* Lakatos probeerde de ideeën van Popper en Kuhn te verenigen. Hij stelde dat een theorie pas wordt weerlegd als er een alternatieve theorie bestaat die meer inhoud heeft, het eerdere succes verklaart, en zelf niet gefalsifieerd wordt [14](#page=14).
* Hij nam afstand van strikt deductionisme en zag het onderzoeksproces als een inductie-deductie kringloop [14](#page=14).
**Interpretivisme**
Deze stroming staat tegenover het positivisme en veronderstelt dat menselijke handelingen betekenisvol zijn en onderzocht moeten worden door de subjectieve betekenis ervan te begrijpen [14](#page=14).
* **Oorsprong en Kernideeën:**
* Gebaseerd op de filosofie van Kant en de hermeneutiek van Dilthey. De sociale werkelijkheid kan niet op dezelfde manier bestudeerd worden als natuurverschijnselen [14](#page=14).
* Verwerping van het positivisme, omdat het de complexiteit van de sociale realiteit, gebaseerd op interpretaties en betekenistoekenning, geen recht doet [15](#page=15).
* Centraal staat het **verstehen** (begrijpen) van menselijk gedrag door de subjectieve ervaringen achter dat gedrag te achterhalen, in tegenstelling tot het louter **verklaren** met causale wetten. Max Weber's concept 'Verstehen' is hierbij invloedrijk [15](#page=15).
* Beïnvloed door Husserl's fenomenologie; de realiteit krijgt betekenis door de subjectieve inbreng van actoren, en de onderzoeker moet toegang krijgen tot deze betekenisgevingsprocessen [15](#page=15).
* **Principes:**
* De mens is fundamenteel anders dan natuurlijke processen en vereist specifieke wetenschappelijke methodes [15](#page=15).
* Menselijk handelen is betekenisvol [15](#page=15).
* De onderzoeksstrategie is gericht op het interpreteren en begrijpen van de subjectieve betekenis van sociaal handelen [15](#page=15).
* **Implicaties voor meetinstrumenten:**
* Nadruk op kwalitatieve methoden en **unobtrusive measurement** (ongedwongen meting) [16](#page=16).
* Gebruik van ongestandaardiseerde interviews, diepte-interviews, documentenanalyse, biografische technieken en participerende observatie [16](#page=16).
* **Grounded theory** benadering (Glaswer en Strauss): een quasi volstrekt inductieve methode die vertrekt vanuit de realiteit om betekenis te geven aan situaties, concepten en theorieën. Theorievorming komt pas na het bestuderen van de sociale werkelijkheid [16](#page=16).
#### 2.2.2 Ontologische stromingen
Ontologie (zijnsleer) onderzoekt de aard van het "zijn" of bestaan. De centrale vraag is of een realiteit bestaat die extern is aan ons denken, en hoe deze realiteit eruitziet [16](#page=16).
* **Objectivisme:** Stelt dat er een objectieve realiteit bestaat, die onderhevig is aan natuurwetten. Sociale structuren bepalen het gedrag van individuele actoren, en de betekenis van sociale fenomenen is onafhankelijk van sociale actoren [16](#page=16).
* **Constructivisme:** Veronderstelt dat sociale verschijnselen en hun betekenis voortdurend geconstrueerd worden door sociale actoren en interacties. De realiteit wordt gezien als een sociaal construct [16](#page=16).
#### 2.2.3 Axiologische invloeden (Waardenleer)
Axiologie bestudeert waarden. Er zijn twee perspectieven [16](#page=16):
* **Waardenneutraal onderzoek:** Stelt dat onderzoek objectief naar de "waarheid" kan kijken [16](#page=16).
* **Waardenbewust onderzoek:** Gaat ervan uit dat onderzoek altijd deels subjectief is, wat binnen het interpretivisme prominenter is [16](#page=16).
---
> **Tip:** Begrijp de kernverschillen tussen positivisme en interpretivisme met betrekking tot de aard van sociale realiteit (objectief versus sociaal geconstrueerd) en de te hanteren methoden (kwantitatief versus kwalitatief). Focus op hoe deze stromingen de rol van theorie en empirie interpreteren.
> **Tip:** Weet de belangrijkste vertegenwoordigers van elke stroming (Comte, Durkheim, Popper, Kuhn, Weber) en hun kernideeën. Dit helpt bij het plaatsen van concepten in hun historische en filosofische context.
> **Tip:** Oefen met het herkennen van de inductieve en deductieve elementen in verschillende onderzoeksbenaderingen.
> **Voorbeeld:** Een positivistisch onderzoeker die criminaliteit bestudeert, zal zich richten op meetbare variabelen (bv. inkomen, opleidingsniveau, sociale achtergrond) en statistische analyses om causale verbanden te ontdekken die leiden tot voorspelbare patronen. Een interpretivistische onderzoeker zal daarentegen de subjectieve ervaringen van criminelen onderzoeken, de betekenis die zij aan hun handelen geven, en de sociale context waarin dit plaatsvindt.
---
# Onderzoeksdesigns en methoden voor dataverzameling
Dit studieonderdeel biedt een overzicht van onderzoeksdesigns en methoden voor dataverzameling, met nadruk op de verschillende benaderingen, kwaliteitscriteria en ethische overwegingen in sociaalwetenschappelijk onderzoek.
## 3. Onderzoeksdesigns en methoden voor dataverzameling
### 3.1 Onderzoeksdesigns
#### 3.1.1 Experimenteel design
Een experimenteel design is een gecontroleerde methode van waarneming waarbij de waarden van een of meer onafhankelijke variabelen worden gemanipuleerd om het oorzakelijke effect ervan vast te stellen op een of meer afhankelijke variabelen. Het doel is om verklaringsproblemen op te lossen door gegevens te verzamelen over de invloed van manipuleerbare onafhankelijke variabelen op afhankelijke variabelen. In sociale wetenschappen zijn echte experimenten zeldzaam vanwege ethische en praktische bezwaren, maar ze dienen als "basis" voor empirische wetenschappen door robuuste conclusies inzake causaliteit (sterke interne validiteit) en hebben een "yardstick"-functie voor "hoe komt het dat"-vragen [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Basisdesign:** Omvat een experimentele groep (die de stimulus krijgt) en een controlegroep (die de stimulus niet krijgt), met metingen voor en na de stimulus (pre-test en post-test). Cruciaal is dat beide groepen vooraf gelijkgeschakeld zijn, wat kan via randomisatie, individuele matching of groepsmatching [63](#page=63).
* **Soorten:**
* **Laboratoriumexperiment:** Gevonden in een gecontroleerde omgeving (labo), wat voordelen biedt qua controle over storende invloeden, maar nadelen heeft qua generaliseerbaarheid naar de werkelijkheid [63](#page=63).
* **Veldexperiment:** Onderzoek in de natuurlijke omgeving van de proefpersonen, vaak zonder dat zij zich bewust zijn van het onderzoek [63](#page=63).
* **Quasi-experimenten:** Deficiënte experimenten of pre-experimenten die afwijken van het klassieke design, vaak door het ontbreken van randomisatie of een controlegroep. Hierbij manipuleert de onderzoeker de stimulus niet zelf, maar wordt deze "in vivo" aanwezig geacht [63](#page=63) [69](#page=69).
* **Bedreigingen voor interne validiteit:** Trends (geschiedenis), maturatie, testeffect, instrumentatie, statistische regressie, selectie, differentiële uitval, verwachtingen van de onderzoeker, placebo/guinea-pig effecten, en controlegroep contaminatie [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67).
* **Oplossingen voor validiteitsproblemen:** Placebo-design (met of zonder pre-test), double-blind methode en het Solomon 4-groepen design [67](#page=67).
* **Bedreigingen voor externe validiteit:** Kunstmatigheid van het labo, reactiviteit (Hawthorne-effect), populatie- en naturalistische validiteit [68](#page=68).
#### 3.1.2 Cross-sectioneel design
Een cross-sectioneel onderzoeksdesign omvat het verzamelen van gegevens van meer dan één geval op een bepaald tijdstip, meestal met als doel kwantitatieve gegevens te verzamelen over twee of meer variabelen. Dit design wordt vaak geassocieerd met survey research, maar kan ook andere methoden omvatten zoals gestructureerde observatie of inhoudsanalyse [30](#page=30).
* **Basisstructuur:** Data over variabelen worden op hetzelfde moment geregistreerd. Er wordt gezocht naar patronen van associatie, maar causaliteit is hierdoor moeilijk vast te stellen [30](#page=30).
* **Kwaliteitscriteria:**
* **Betrouwbaarheid:** Vooral afhankelijk van de kwaliteit van meetinstrumenten [30](#page=30).
* **Herhaalbaarheid:** Meestal mogelijk indien procedures geëxpliciteerd worden [30](#page=30).
* **Interne validiteit:** Meestal zwak, hoewel causale inferenties mogelijk zijn [30](#page=30).
* **Externe validiteit:** Sterk bij een at random steekproef, maar gevoelig voor sampling issues [30](#page=30).
* **Toepassingen:** Geschikt voor niet-manipuleerbare variabelen en domineert kwantitatief onderzoek, maar ook gebruikt in kwalitatief onderzoek. Voorbeelden zijn EU-SILC en de European Social Survey (ESS) [31](#page=31).
#### 3.1.3 Longitudinaal design
Een longitudinaal design omvat het verzamelen van gegevens van meer dan één geval op minstens twee tijdstippen, met als doel evoluties en/of relaties te ontdekken. Dit design maakt het mogelijk sociale verandering en causale invloeden doorheen de tijd in kaart te brengen [31](#page=31).
* **Soorten:**
* **Panelstudie:** Een vaste groep personen die herhaaldelijk wordt benaderd [31](#page=31).
* **Cohortestudie:** Een groep individuen die eenzelfde demografische gebeurtenis hebben meegemaakt in dezelfde periode [31](#page=31).
* **Voordelen:** Maakt het mogelijk sociale verandering en causale invloeden doorheen de tijd te bestuderen en stap dichter bij asymmetrische relaties te komen [32](#page=32).
* **Problemen:** Panel conditionering (respondenten passen zich aan de metingen aan) en attritie (uitval van respondenten) [32](#page=32).
#### 3.1.4 Casestudie design
Een casestudie is een strategie waarbij één case diepgaand wordt bestudeerd gedurende een tijdsperiode in zijn context om de complexiteit en specifieke aard ervan te onderzoeken [32](#page=32).
* **Kenmerken:** Gedetailleerde en diepgaande analyse, vaak kwalitatief maar kan ook kwantitatief zijn, met aandacht voor interacties en conflictoplossing [33](#page=33).
* **Doel:** Unieke kenmerken van de case blootleggen, en een groot aantal aspecten in relatie tot elkaar of de context bestuderen [33](#page=33).
* **Kwaliteit:** Generaliseerbaarheid naar bredere populaties is beperkt, maar analytische generalisatie (concepten maken die voor de groep gelden) is mogelijk [33](#page=33).
#### 3.1.5 Comparatieve case study design
Bij dit design worden twee (tegengestelde) cases diepgaand bestudeerd gedurende een tijdsperiode in hun context, met gebruik van identieke onderzoeksmethoden, om ze te vergelijken [34](#page=34).
* **Doel:** Begrijpen door te vergelijken [34](#page=34).
* **Soorten:** Cross-cultureel/cross-nationaal onderzoek en multiple case study [34](#page=34).
* **Problemen:** Vertaling van onderzoeksinstrumenten en het vinden van vergelijkbare samples [34](#page=34).
### 3.2 Methoden voor dataverzameling
#### 3.2.1 Surveyonderzoek
Surveyonderzoek is een kwantitatieve methode voor dataverzameling waarbij gestandaardiseerde vragenlijsten worden gebruikt om informatie te verzamelen van een grote groep respondenten, vaak met behulp van steekproeftechnieken om representativiteit na te streven [75](#page=75).
* **Kenmerken:** Gestandaardiseerd interviewscript, vragen en antwoordcategorieën, grote aantallen respondenten, en het gebruik van statistische methoden voor analyse [75](#page=75).
* **Voordelen:** Hoge externe validiteit (mits representatieve steekproef), efficiënte verwerking, en herhaalbaarheid [76](#page=76).
* **Nadelen:** Lagere inhoudsvaliditeit en naturalistische validiteit, en moeilijkheden met het vaststellen van causaliteit door het cross-sectionele karakter [76](#page=76).
* **Stappenplan en foutenbronnen:** Omvat de definitie van de onderzoeksvraag, keuze van de surveymodus, ontwikkeling van de vragenlijst, veldwerk, data-analyse en terugkoppeling naar hypothesen. Foutenbronnen worden benaderd via de "total survey-error" benadering [76](#page=76).
* **Soorten vragen:** Feitenvragen, opinie- en houdingsvragen, kennisvragen. Vragen kunnen open of gesloten zijn [77](#page=77).
* **Vraag-antwoordproces:** Bestaat uit het begrijpen van de vraag, cognitieve verwerking, evaluatie en het geven van een antwoord (high road), of het geven van een antwoord op basis van cues (low road), wat kan leiden tot bias [77](#page=77).
* **Responsstijlen:** Geheugeneffecten, sociale wenselijkheidsbias, volgzaamheidsbias, en vraagkenmerken zoals "question constraint" of dubbele negaties [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Delicate onderwerpen:** Vereisen speciale technieken zoals indirecte vraagstelling, de "iedereen-aanpak", eufemismen, de "andere-benadering", vignettes, de "schaduwsteekproef", en randomized response [81](#page=81) [82](#page=82).
* **Surveyvalidering:** Het vergelijken van surveyresultaten met andere bronnen om de representativiteit en betrouwbaarheid te controleren [83](#page=83).
* **Surveymodi:** Face-to-face, klassikaal, telefoon, post, internet, en mixed-mode surveys, elk met hun eigen voor- en nadelen [84](#page=84) [85](#page=85).
#### 3.2.2 Niet-reactieve methoden en secundaire data-analyse
Niet-reactieve methoden verzamelen data zonder dat de onderzochten zich bewust zijn van de observatie, waardoor gedrag in een natuurlijke context wordt bestudeerd. Secundaire data zijn gegevens die door derden zijn verzameld, wat kosteneffectief en efficiënt kan zijn [87](#page=87) [88](#page=88).
* **Soorten niet-reactieve gegevens:**
* **Fysieke sporen:** Maten van aanwas (bv. afval, graffiti) en maten van erosie (bv. slijtage van tegels in musea) [88](#page=88).
* **Teksten:** Inhoudsanalyse van media, officiële documenten, en persoonlijke documenten [88](#page=88).
* **Administratieve data en statistieken:** Gegevens verzameld door overheidsinstanties (bv. bevolkingsregisters, volkstellingen) [90](#page=90).
* **Big Data:** Digitale gegevens gegenereerd door technologische systemen, gekenmerkt door volume, velocity en variety [91](#page=91).
* **Secundaire analyse van onderzoeksdata:** Heranalyse van gegevens verzameld door anderen, zoals meta-analyses [91](#page=91).
* **Voordelen:** Toegankelijkheid tot bepaalde onderwerpen, unobtrusive measurement, minder onderzoeker-effecten, en het verzamelen van data over het verleden of spontaan gedrag .
* **Nadelen:** Bias in de primaire bron, selectiebias, onvolledigheid van data, en mogelijke vertekening door de onderzoeker .
#### 3.2.3 Veldonderzoek, participerende observatie en etnografie
Dit zijn kwalitatieve methoden waarbij de onderzoeker zich onderdompelt in een sociale situatie voor langere tijd om diepgaande inzichten te verwerven, vaak met een "emic" perspectief (vanuit het perspectief van de onderzochte) [93](#page=93).
* **Kenmerken:** Langdurig verblijf in de onderzoeksetting, een mix van observeren en participeren, en focus op het begrijpen van betekenissen en processen [93](#page=93) [96](#page=96).
* **Grondleggers:** Franz Boas, Bronislaw Malinowski, Margaret Mead (antropologie) en Robert Park (sociologie, Chicago School) [94](#page=94).
* **Typologie:** Gekarakteriseerd door de rol van de onderzoeker (observeren vs. participeren), de mate van openheid (verborgen vs. open) en het paradigma (coöperatief vs. investigatief) [95](#page=95).
* **Fasering:** Planning, toegang tot het veld, veldwerk en dataverzameling, uittreden uit het veld, en rapportering [97](#page=97).
* **Veldwerknotities:** Mentale notities, scratch notities en volledige notities (observatie-, analytische, methodologische nota's) zijn cruciaal [98](#page=98).
* **Voor- en nadelen:** Biedt toegang tot marginale groepen en natuurlijke settings, maar kan leiden tot subjectivisme, herhaalbaarheidsproblemen en ethische dilemma's [99](#page=99).
* **Gestandaardiseerde observatie:** Tracht observatiemethoden toegankelijker te maken door gedrag te categoriseren en te vergelijken (bv. Flanders Interaction Analysis Categories - FIAC) [100](#page=100).
#### 3.2.4 Diepte-interviews en focusgroepen
Dit zijn kwalitatieve methoden gericht op het begrijpen van hoe mensen de werkelijkheid percipiëren, beleven en er zin aan geven, met nadruk op het verkrijgen van rijke, gedetailleerde antwoorden .
* **Diepte-interview:** Een langdurig en diepgravend gesprek met een respondent, met focus op de betekenisverlening en interactie, en met ruimte voor doorvragen (probing). De interviewsituatie kent een impliciet script met specifieke rollen en vereist vakmanschap van de interviewer .
* **Focusgroepen:** Groepsdiscussies over vastgelegde thema's, waarbij de nadruk ligt op groepsinteracties en de collectieve constructie van betekenis. Ze zijn nuttig om visies bloot te leggen en elkaar uit te dagen .
* **Voordelen diepte-interview:** Biedt inzicht in onobserveerbare aspecten, reflectie op het verleden, ethisch beter verantwoord, en geschikter voor longitudinaal onderzoek .
* **Nadelen:** Mogelijk subjectief, risico op interviewer- en respondentbias, en zelden het voorwerp van replicatieonderzoek .
* **Analyse:** Omvat transcriberen, condenseren, categoriseren (bv. grounded theory) en narratieve analyse .
#### 3.2.5 Key person & Delphi methode
* **Key person methode:** Bevraging van "gunstig geplaatste derden" met specifieke deskundigheid om inzicht te vergroten en andere experts te lokaliseren .
* **Delphi methode:** Een prospectieve onderzoeksmethode waarbij een groep experts onafhankelijk hun visie verwoorden, gevolgd door feedbackrondes om consensus te bereiken .
#### 3.2.6 Historisch-vergelijkend onderzoek
Dit type onderzoek richt zich op macro-fenomenen en vergelijkt samenlevingen, groepen of contexten door de tijd heen om wetmatigheden, causale verbanden en evoluties te achterhalen .
* **Oorsprong:** J.S. Mill's "A System of Logic" met vier logica's voor het opsporen van causale verklaringen: methode van overeenkomst, methode van verschil, gecombineerde methode en methode van gelijktijdige variatie .
* **Kenmerken:** Beperkt aantal cases (small-n studies), vaak secundair of indirect karakter van data, streven naar oorzakelijke verbanden, en het verbinden van micro- en macroniveaus .
* **Idealtypes (Lijphart 1971):** A-theoretische casestudies, interpretatieve casestudies, verifiërende/falsifiërende casestudies, afwijkende casestudies, en veralgemenende casestudies .
* **Problemen:** Veronderstelling van equivalentie (conceptueel, meetinstrument), Galton's probleem (autocorrelatie) en vertekening door eenhedenselectie .
### 3.3 Kwaliteitscriteria van onderzoek
#### 3.3.1 Betrouwbaarheid en geldigheid
* **Betrouwbaarheid:** De consistentie van een meting, vaak nagegaan via test-retest betrouwbaarheid of interne consistentie (bv. Cronbach's alfa) [43](#page=43) [44](#page=44).
* **Geldigheid (Validiteit):** De mate waarin een meting meet wat het beoogt te meten. Diverse vormen zijn inhoudsvaliditeit, indruksgeldigheid (face validity), criteriumgeldigheid (predictief en concurrent) en begripsgeldigheid (convergent en discriminerend) [45](#page=45).
* **Meetgeldigheid van relaties:** De specificatie van het verband tussen variabelen (aanwezigheid, richting, sterkte, lineariteit). Het vaststellen van causaliteit vereist controle voor derde variabelen om schijnverbanden uit te sluiten [46](#page=46) [48](#page=48).
#### 3.3.2 Kritiek op kwantitatieve benaderingen
Vanuit interpretivisme en constructionisme wordt kritiek geuit op de kwantitatieve benadering vanwege het toepassen van natuurwetenschappelijke modellen op de sociale wereld, een artificieel gevoel van accuraatheid, het negeren van interpretatieprocessen en een statisch beeld van sociale fenomenen [48](#page=48).
#### 3.3.3 Kwaliteitscriteria kwalitatieve metingen
Naast de criteria van betrouwbaarheid en validiteit, worden in kwalitatief onderzoek ook criteria als "truthworthiness" (credibility, transferability, dependability, confirmability) en authenticiteit gehanteerd. Kritieken op kwalitatieve benaderingen omvatten subjectiviteit, moeilijk herhaalbare en generaliseerbare resultaten, en gebrek aan transparantie [50](#page=50) [51](#page=51).
### 3.4 Bronnen van vertekening (bias)
Bias kan ontstaan uit vier hoofdoorzaken: onderzoeksoriëntatie, onderzoeksdesign, meetinstrumenten en de respondenten of onderzoeker zelf .
* **Onderzoek-effecten:** Bias door de onderzoeksvraag, opdrachtgever, of het onderzoeksdesign zelf .
* **Instrument-effecten:** Bias die voortkomt uit het meetinstrument (bv. vragenlijstbias, interviewerbias) .
* **Object-effecten:** Bias die ontstaat doordat respondenten zich anders gedragen omdat ze weten dat ze onderzocht worden .
* **Onderzoeker-effecten:** Bias veroorzaakt door de persoonlijke voorkeuren, interpretaties of gedragingen van de onderzoeker of interviewer .
### 3.5 Ethische principes in sociaalwetenschappelijk onderzoek
Onderzoekers moeten ethische principes respecteren ten opzichte van zowel het wetenschappelijke proces (transparantie, reproduceerbaarheid) als de onderzochten [18](#page=18).
* **Ethische transgressies:** Bekende voorbeelden zijn het Milgram-experiment, Humphreys' studie naar homoseksuele contacten, en het Monster experiment [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Ethische principes:** Harm to participants (fysieke en psychologische schade), lack of informed consent, invasion of privacy, en deception (bedrog) [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Visies op ethiek:** Universalism (nooit schenden) versus situation ethics (case-by-case basis) [19](#page=19).
* **Deontologie:** Handhaving van professionele standaarden, waaronder het vermijden van fraude en plagiaat [21](#page=21).
### 3.6 Praktische overwegingen bij dataverzameling
* **Onderzoeksplan:** Cruciaal voor het plannen van alle onderzoeksfasen, inclusief probleemformulering en onderzoeksopzet [24](#page=24).
* **Literatuurstudie:** Essentieel voor het verkrijgen van inzicht, het verfijnen van de vraagstelling en het kaderen van het onderzoek [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Steekproeven:** De keuze van de steekproefmethode (toevalssteekproeven vs. niet-toevalssteekproeven) is cruciaal voor de representativiteit en generaliseerbaarheid van de resultaten [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Operationalisering:** Het proces van het vertalen van theoretische concepten naar meetbare variabelen [35](#page=35).
### 3.7 Methodologische stromingen
* **Positivisme:** Gaat uit van een objectieve realiteit, meetbare fenomenen en het gebruik van natuurwetenschappelijke methoden [16](#page=16).
* **Interpretivisme:** Benadrukt het begrijpen van de subjectieve betekenis die mensen aan hun handelen geven, met methoden als "Verstehen" [15](#page=15).
* **Constructivisme:** Stelt dat de realiteit een sociaal construct is, gevormd door interacties tussen actoren [16](#page=16).
* **Ontologische stromingen:** Objectivisme (realiteit bestaat extern) versus constructivisme (realiteit is sociaal geconstrueerd) [16](#page=16).
* **Axiologische invloeden:** De rol van waarden in onderzoek, met discussie over waardenneutraal versus waardenbewust onderzoek [16](#page=16).
---
# Ethische principes en deontologie in sociaal onderzoek
Dit deel behandelt de cruciale ethische overwegingen en deontologische principes die sociaalwetenschappelijk onderzoek sturen, met specifieke aandacht voor de behandeling van respondenten.
### 4.1 De rol van ethiek in sociaalwetenschappelijk onderzoek
Morele integriteit en deontologie zijn van het grootste belang voor sociaalwetenschappers. Sociaalwetenschappelijk onderzoek streeft naar transparantie van methode, reproduceerbaarheid van bevindingen en openheid voor kritische reflectie. Hoewel ethische principes door de tijd heen evolueren en contextafhankelijk zijn, vormen ze een continu debat in het veld sinds de jaren 1960. De gevoeligheid voor ethische kwesties is toegenomen, waardoor ethische principes een centralere plaats innemen [18](#page=18).
#### 4.1.1 Richtlijnen voor sociaal onderzoek
Wetenschappers hanteren zes richtlijnen voor het verwerven van kennis [18](#page=18):
1. Streven naar ware kennis.
2. Streven naar informatieve kennis.
3. Streven naar eenvoud.
4. Streven naar betrouwbaarheid en geldigheid.
5. Streven naar bruikbaarheid.
6. Streven naar efficiëntie.
#### 4.1.2 Ethische principes ten aanzien van de onderzochten
De kernvraag hierbij is hoe respondenten behandeld moeten worden en welke relaties onderzoekers met hen kunnen of niet kunnen aangaan. Dit reflecteren over professionele standaarden en deontologie is essentieel voor het garanderen en maximaliseren van de kwaliteit van wetenschappelijke kennisproductie [18](#page=18).
> **Tip:** Professionele associaties bieden vaak richtlijnen en statements die online beschikbaar zijn [18](#page=18).
#### 4.1.3 Voorbeelden van ethische transgressie
Historische studies illustreren de impact van ethische schendingen:
* **Humphreys' Studie **: Een etnografische studie naar homoseksuele contacten in openbare toiletten ('tea-rooming'). Humphreys' methoden omvatten voyeurisme, het achterhalen van identiteiten via nummerplaten, en het presenteren als een health service interviewer zonder toestemming, wat leidde tot schending van privacy en bedrog [18](#page=18) .
* **Milgram **: Onderzoek naar gehoorzaamheid aan autoriteit, waarbij deelnemers (de 'teacher') dachten dat ze elektroshocks toedienden aan een 'learner' bij verkeerde antwoorden. Dit experiment gebruikte bedrog en veroorzaakte stress bij participanten, die de mogelijkheid om zich terug te trekken werd ontzegd [19](#page=19).
* **Monster Experiment Johnson **: Onderzoek naar de oorzaken van stotteren. Weeskinderen werden in twee groepen verdeeld: één groep werd geprezen om hun spraak, de andere kreeg negatieve commentaar. Dit resulteerde in aanhoudende spraakproblemen en schade bij de jonge deelnemers [19](#page=19).
Deze voorbeelden tonen aan dat, hoewel minder denkbaar in hun specifieke vorm, de principes achter deze transgressies nog steeds relevant zijn, vooral bij 'verborgen' observatie en misleidende experimenten [19](#page=19).
### 4.2 Verschillende visies op ethiek
Er bestaan diverse perspectieven op hoe ethische principes toegepast moeten worden in onderzoek:
* **Universalism**: Stelt dat ethische principes altijd en zonder uitzondering gerespecteerd moeten worden [19](#page=19).
* **Situation ethics**: Benadert ethiek op een casus per casus basis. Het argument is dat het continu respecteren van alle ethische regels de kennisverwerving over sociale fenomenen kan belemmeren, waarbij het doel soms de middelen heiligt ('doel heiligt de middelen'). Deze visie kan leiden tot de opvatting dat ethische transgressie 'normaal' is om de werkelijkheid te doorgronden [19](#page=19).
### 4.3 Kernprincipes in sociaal onderzoek
#### 4.3.1 Schade aan deelnemers (Harm to participants)
Het toebrengen van schade aan deelnemers is onaanvaardbaar. Schade kan fysiek zijn, maar ook betrekking hebben op de persoonlijke ontwikkeling, zelfwaardering, het veroorzaken van stress, of het uitlokken van laakbare gedragingen. Vaak is er een afweging nodig tussen de mogelijke schade en het voordeel van de toename in wetenschappelijke kennis. Een belangrijk principe is dat onderzoek pas ethisch verantwoord is als het risico op schade niet groter is dan de risico's in het dagelijks leven [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Het Milgram-experiment veroorzaakte stress en angst door de toediening van vermeende elektroshocks [19](#page=19).
#### 4.3.2 Gebrek aan geïnformeerde toestemming (Lack of informed consent)
Geïnformeerde toestemming betekent dat respondenten zoveel mogelijk op de hoogte zijn en een weloverwogen beslissing kunnen nemen om al dan niet deel te nemen. Dit is een cruciaal punt bij 'disguised/covert observation', waar deelnemers niet om toestemming worden gevraagd. Hoewel dit gedragsverandering kan voorkomen, is de richtlijn dat dit enkel mag wanneer geen andere observatietechniek mogelijk is [20](#page=20).
Richtlijnen vereisen dat onderzoek met mensen zoveel mogelijk gebaseerd is op geïnformeerde toestemming, respondenten op de hoogte gebracht worden, en het recht hebben om te weigeren of zich terug te trekken. Dit is echter niet altijd eenvoudig, aangezien onvoorziene omstandigheden kunnen optreden of het volledig informeren onmogelijk is, zoals bij etnografisch onderzoek [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Bij onderzoek naar homoseksualiteit in openbare toiletten is het vaak lastig om geïnformeerde toestemming te verkrijgen [20](#page=20).
#### 4.3.3 Inbreuk op de privacy (Invasion of privacy)
Inbreuken op de privacy zijn onaanvaardbaar. Dit omvat het uitsluiten van de identificatie van deelnemers en het beschermen van hun identiteit en verstrekte informatie. Kwalitatief onderzoek kan hierbij een groter dilemma vormen. Privacybescherming is nauw verbonden met anonimiteit, vertrouwelijkheid en geïnformeerde toestemming [20](#page=20).
##### Bescherming van data
Dit aspect omvat dataprotectie en wordt gereguleerd door wetgeving zoals de General Data Protection Regulation (GDPR) in de EU. De Privacy Commissie ziet toe op de naleving van veiligheidsbepalingen [20](#page=20).
> **Tip:**
> * Bewaar geen identificatiemiddelen op harde schijven.
> * Gebruik willekeurige nummers voor respondenten en bewaar convergentietabellen apart.
> * Bewaar data niet langer dan nodig.
> * Laat onderzoekers een formulier ondertekenen ter bescherming van data en respect voor privacy [20](#page=20).
#### 4.3.4 Deceptie (Deception)
Deceptie treedt op wanneer onderzoekers hun onderzoek anders voordoen dan het in werkelijkheid is. Hoewel controversieel, kan het in sommige sociale wetenschappelijke onderzoeken als onvermijdelijk worden beschouwd [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Het Milgram-experiment is een klassiek voorbeeld van deceptie [20](#page=20).
#### 4.3.5 De grens tussen ethisch en onethisch onderzoek
De lijn tussen ethisch verantwoord en onverantwoord onderzoek is niet altijd duidelijk. Het aanhouden van alle ethische principes kan soms botsen met de haalbaarheid van een studie, zoals bij het informeren van respondenten over de tijdsduur van een interview [21](#page=21).
##### Ethische vragen rond internetonderzoek
Online omgevingen zoals nieuwsgroepen, chatrooms en discussiegroepen roepen nieuwe ethische vragen op. Debat gaat over het al dan niet vragen van toestemming, de publieke aard van deze ruimtes, en het gebruik van informatie [21](#page=21).
Richtlijnen voor online onderzoek:
* Informatie is publiek toegankelijk.
* Geen wachtwoord vereist.
* De informatie is niet gevoelig.
* Er zijn geen verbodsbepalingen ten aanzien van de informatie.
Indien aan deze voorwaarden niet voldaan is, is informed consent vereist [21](#page=21).
### 4.4 Deontologie: fraude en plagiaat
Wetenschapsbeoefening rust op ethische principes die door professionals nageleefd worden. Wetenschappelijke fraude omvat vervalsing en manipulatie van gegevens, en het opzettelijk schenden van deontologische principes [21](#page=21).
> **Voorbeeld:** De sociaalpsycholoog Diederik Stapel verzon onderzoeksgegevens in meer dan 30 artikels, wat leidde tot het intrekken van zijn doctorstitel. 'Datamassage' (selectieve data-analyse) valt hier ook onder [21](#page=21).
Plagiaat is fraude waarbij verwijzingen naar bronnenmateriaal ontbreken of onjuist zijn, met de intentie om andermans ideeën, teksten of ontwerpen als eigen te presenteren. De toenemende tendens tot plagiaat wordt mede veroorzaakt door het internet en een gebrek aan begrip van referentieregels [21](#page=21).
> **Voorbeeld:** Een hoogleraar werd ontslagen wegens plagiaat en het niet kunnen verantwoorden van data [21](#page=21).
> **Tip:** Vermijd fraude en plagiaat ten allen prijze. Detectiesoftware kan harde consequenties hebben [22](#page=22).
### 4.5 Politiek en ethische principes
Ethische principes zijn onderdeel van een groter waardensysteem dat onderzoek beïnvloedt. Onderzoek gebeurt niet in een moreel vacuüm en kan niet volledig objectief en waardenneutraal zijn. Feministische studies, bijvoorbeeld, streven naar verandering en het aantonen van nadelen voor vrouwen [22](#page=22).
#### 4.5.1 De rol van de samenleving en financiering
De samenleving stuurt signalen over wat wel en niet onderzocht kan of moet worden. Financiering speelt een belangrijke rol; gefinancierd onderzoek kan afhangen van de verwachtingen van de financierende organisatie, wat impact heeft op onderzoekskeuzes [22](#page=22).
#### 4.5.2 De 'Research Bargain'
Toegang krijgen tot organisaties, data en respondenten plaatst onderzoekers in een vragende positie. Organisaties willen informatie over het verloop van het onderzoek en de publicatie ervan. Soms worden publicaties geweigerd indien de resultaten ongunstig zijn voor de organisatie. Onderzoeksresultaten kunnen ook gepolitiseerd worden wanneer ze aanleiding geven tot beleidsinterventies [22](#page=22).
### 4.6 Praktische overwegingen en toekomstige tendensen
* **'Slow science movement'**: Een reactie tegen de hoge publicatiedruk en competitiviteit, die de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek bedreigt [22](#page=22).
* **Open science**: Benadrukt eerlijkheid en transparantie door onderzoeksoutput, zoals data, werkwijzen en programmacodes, zoveel mogelijk te delen [22](#page=22).
#### 4.6.1 Voorbeelden van examen vragen
* Licht de 6 ethische richtlijnen ten aanzien van sociaal onderzoek toe [22](#page=22).
* Wat zijn de 4 ethische principes? Benoem en leg ze uit, met voorbeelden van overtredingen [22](#page=22).
* Geef een studie of experiment als voorbeeld voor "ethische transgressie" en leg deze uit [22](#page=22) [23](#page=23).
* Wat was het Milgram experiment en wat is de ethische kritiek daarop [23](#page=23)?
* Ethische principes zorgen vaak voor controverse. Beschrijf het verschil tussen 'universalism' en 'situation ethics' [23](#page=23).
---
# Steekproeftechnieken en representativiteit
Dit onderwerp behandelt de verschillende methoden voor steekproeftrekking, zowel probabilistische als niet-probabilistische, en hun impact op de representativiteit en generaliseerbaarheid van onderzoeksresultaten. Het bespreekt de concepten van populatie, steekproefkader, non-respons en de fouten die kunnen optreden.
## 5. Steekproeftrekking en representativiteit
### 5.1 Het belang van steekproeftrekking
Het trekken van een steekproef is essentieel voor het verkrijgen van resultaten met een breed geldigheidsgebied en waarheidsgetrouwheid. De kwaliteit van het onderzoek hangt sterk af van de methode waarmee de steekproef wordt getrokken. Dit onderwerp focust op praktische aspecten zoals soorten steekproeven, het kiezen van een steekproefdesign en de organisatie van de trekking, zonder de diepere statistische grondslagen te behandelen [53](#page=53).
### 5.2 Twee logica's van selectie
De keuze van een steekproefmethode hangt primair af van het onderzoeksdoel en -type [53](#page=53).
#### 5.2.1 Toevalsteekproeven (probability samples)
Bij toevalsteekproeven representeert de steekproef de populatie, wat generalisatie naar de populatie mogelijk maakt. De selectie van eenheden uit het universum gebeurt op basis van toeval (at random) [53](#page=53).
#### 5.2.2 Niet-toevalsteekproeven (non-probability samples)
Bij niet-toevalsteekproeven gebeurt de selectie van eenheden niet at random, maar op basis van factoren zoals aanwezigheid of beschikbaarheid. Dit resulteert in selectieve of non-random steekproeven waarvan de resultaten niet veralgemeenbaar zijn [53](#page=53).
### 5.3 Terminologie
* **Onderzoekseenheden:** Vaak mensen, maar kunnen ook kranten, regio's of politieke partijen zijn [53](#page=53).
* **Waarnemingseenheden:** Eenheden waarover de onderzoeker kenmerken waarneemt [53](#page=53).
* **Analyse-eenheden:** Eenheden waarover uitspraken worden gedaan [53](#page=53).
* **Niveaus van onderzoekseenheden:** Micro, meso, macro. Hierbij kan sprake zijn van de *ecological fallacy* (conclusies over individuen gebaseerd op groepskenmerken) of de *atomistic fallacy* (conclusies over groepen gebaseerd op individuele kenmerken) [53](#page=53).
* **Populatie:** Het universum waaruit onderzoekseenheden worden geselecteerd en waarover uitspraken worden gedaan [53](#page=53).
* **Steekproef:** Een segment van de populatie dat voor onderzoek wordt geselecteerd [53](#page=53).
* **Representatieve steekproef:** Een steekproef die een accurate weerspiegeling vormt van de populatie [53](#page=53).
* **Census:** Een uitputtende telling van de volledige populatie [53](#page=53).
> **Voorbeeld:** De "Humo's Moslimenquête" illustreert de complexiteit van opinieonderzoek, met pijnpunten rond samplingmethode, representativiteit, bevraging en non-respons. De methode omvatte een iVOX onderzoekspanel, straatinterviews en sneeuwbalmethode, wat de uitdagingen van het verkrijgen van betrouwbare data over specifieke bevolkingsgroepen benadrukt [53](#page=53) [54](#page=54).
### 5.4 Toevalssteekproeven (aselecte steekproeven)
Aselecte steekproeven garanderen dat elke eenheid in de populatie een gelijke kans heeft om in de steekproef te worden opgenomen. Dit vereist een **steekproefkader**, een zo volledig mogelijke lijst van eenheden in het beoogde universum. De resultaten zijn veralgemeenbaar mits gebruik van inferentiële statistiek en monitoring van non-respons. Aselecte steekproeven bieden voordelen ten opzichte van selecte steekproeven wat betreft de generaliseerbaarheid van resultaten naar de populatie [54](#page=54).
#### 5.4.1 Proces van het bepalen van het universum
1. **Algemeen universum:** Bepalen tot welke populatie of doelgroep men wil veralgemenen (bv. gehele nationale populatie, onderdeel op basis van een kenmerk). Dit is afhankelijk van de onderzoeksvraag [54](#page=54).
2. **Speciaal universum:** Een afbakening van het algemene universum [54](#page=54).
3. **Steekproefkader:** Een lijst van alle eenheden die tot het speciale universum behoren, vaak gebaseerd op administratieve lijsten [54](#page=54).
4. **Geplande steekproef:** Vastleggen van het steekproefdesign en de trekkingseenheden, inclusief de steekproeffractie [55](#page=55).
5. **Gerealiseerde steekproef:** Beoordelen van de representativiteit en selectie, waarbij de externe validiteit wordt getoetst [55](#page=55).
> **Tip:** Onvolledigheden in het steekproefkader (bv. niet-up-to-date lijsten) leiden tot een trekkingskans van nul voor betrokken eenheden, wat een schending is van het principe van probability sampling [55](#page=55).
#### 5.4.2 Soorten toevalssteekproeven
Er zijn drie hoofdtypes toevalssteekproeven [55](#page=55):
1. **Enkelvoudige aselecte steekproef (EAS)**
* Kenmerken: Eenmalige trekking op basis van een exhaustieve lijst van elementen. Gebruik van toevalsgetallen of systematische trekking met teruglegging [55](#page=55).
* Trekking met teruglegging: Alle eenheden hebben een gelijke trekkingskans ($1/M$). Praktisch wordt vaak zonder teruglegging gewerkt, wat bij grote universums nauwelijks afwijkt [55](#page=55).
* Steekproefkader: Vereist een exhaustieve lijst. Toegang tot lijsten zoals het Rijksregister kan beperkt zijn door privacywetgeving [55](#page=55).
* Trekkingsmethodes:
* **Trekking op basis van toevalsgetallen:** Namen uit een trommel, of gebruik van softwareprogramma's [56](#page=56).
* **Systematische trekking (systematische aselecte steekproef):** Een willekeurig beginpunt wordt bepaald, gevolgd door de selectie van elke n-eenheid. Dit combineert efficiëntie met willekeurigheid. Gevaar voor selectiviteit indien er periodiciteit in het steekproefkader zit [56](#page=56).
2. **Gestratificeerde steekproeven (stratified sampling)**
* Kenmerken: De onderzoekspopulatie wordt opgedeeld in homogene subgroepen (strata) op basis van specifieke kenmerken om gelijke vertegenwoordiging te garanderen [56](#page=56).
* Doel: Zorgt voor proportionele vertegenwoordiging van subgroepen en maakt gedetailleerde analyses van kleinere strata mogelijk [57](#page=57).
* **Proportioneel gestratificeerde steekproef (PGS):** De verdeling van de steekproef komt overeen met de verdeling in de populatie. Dit garandeert de proporties en schakelt toevalsschommelingen uit, vooral bij kleine steekproeven [57](#page=57).
* **Disproportioneel gestratificeerde steekproef:** Het aantal elementen uit elk stratum is niet evenredig aan hun vertegenwoordiging in de populatie. Dit is nuttig voor het bestuderen van kleine, maar belangrijke subgroepen of voor vergelijkingen tussen groepen met sterk verschillende omvang. Voor uitspraken over de gehele populatie moeten de resultaten gecorrigeerd worden met wegingscoëfficiënten [57](#page=57).
3. **Bloksteekproeven (cluster sampling)**
* Kenmerken: De populatie wordt verdeeld in groepen of clusters, waarna eerst clusters (primaire steekproefeenheden - PSE) willekeurig worden geselecteerd, en vervolgens individuele elementen binnen die clusters (secundaire steekproefeenheden - SSE) [58](#page=58).
* Voordelen: Handig bij geografisch verspreide populaties, vermindert kosten en logistieke uitdagingen. Geen steekproefkader nodig voor de clusters [58](#page=58).
* Nadelen: Kan leiden tot *ecologische clustering*, waarbij blokken homogeen samengesteld zijn in vergelijking met de universum. Oplossingen hiervoor zijn stratificatie van blokken en het trekken van meerdere blokken [58](#page=58).
* **Tweetrapssteekproef:** Na selectie van clusters wordt een willekeurige steekproef getrokken uit de secundaire eenheden [58](#page=58).
### 5.5 Foutbronnen bij steekproeftrekking
Er zijn drie hoofdcategorieën van fouten [59](#page=59):
1. **Dekkingsfouten:** Treten op wanneer het steekproefkader te ruim of te beperkt is, of wanneer populatielijsten niet up-to-date zijn [59](#page=59).
2. **Steekproeffouten:** Fouten die inherent zijn aan het toevalstrekkingsproces. De omvang hiervan kan worden uitgedrukt in een betrouwbaarheidsinterval (BI). Hoe groter de steekproef, hoe kleiner het betrouwbaarheidsinterval [59](#page=59).
3. **Non-responsfouten:** Kunnen ontstaan door verschillende vormen van non-respons [59](#page=59).
* **Record non-respons:** Non-contact, weigering, etc. De responsgraad is het percentage deelnemende eenheden. Dit kan leiden tot een kleinere effectieve steekproef en vertekening (non-respons bias) [59](#page=59).
* **Listwise of item non-respons:** Ontbrekende gegevens voor individuele vragen. Omvang en aard van non-respons moeten worden geanalyseerd en gedocumenteerd [59](#page=59).
> **Tip:** Surveyvalidatie kan helpen om het gecombineerde effect van tekortkomingen in het steekproefdesign, record non-respons en item non-respons te beoordelen door kernindicatoren te vergelijken met andere bronnen [60](#page=60).
### 5.6 Steekproefgrootte
Vier belangrijke factoren bepalen de steekproefgrootte [60](#page=60):
* Gewenste betrouwbaarheid (graad van precisie) [60](#page=60).
* Gewenste kans op vergissing (meestal 5%, wat een BI van 95% oplevert) [60](#page=60).
* Heterogeniteit (spreiding van het kenmerk) [60](#page=60).
* Beschikbaar budget en onderzoeksdoelstellingen [60](#page=60).
### 5.7 Kwantitatieve niet-toevalssteekproeven
Deze methoden worden toegepast wanneer strenge methodologische regels niet gerespecteerd (kunnen) worden, vaak in commercieel onderzoek [60](#page=60).
#### 5.7.1 Quotasteekproef
De populatie wordt ingedeeld in groepen met specifieke quota gebaseerd op relevante kenmerken. Eenheden die aan de criteria voldoen, worden geselecteerd op basis van aanwezigheid en beschikbaarheid. Dit is een proportioneel gestratificeerde steekproef zonder aselecte keuze [60](#page=60).
* Voordelen: Goedkoper, sneller en makkelijker te managen [60](#page=60).
* Nadelen: Geen aselecte trekking, trekkingskansen onbekend, geen wegingsprocedures of inferentiële statistiek mogelijk. Selectiebias is niet documenteerbaar. Vaak gecombineerd met *random walking* om selectiviteit te beperken [60](#page=60) [61](#page=61).
#### 5.7.2 Andere niet-toevalssteekproeven
* **Access panel:** Gevuld door commerciële onderzoeksbureaus [61](#page=61).
* **Gelegenheidssteekproef:** Eenheden waarvoor men gemakkelijk toegang heeft [61](#page=61).
* **Random dialing:** Willekeurig genereren van telefoonnummers, vaak in combinatie met quota-steekproeven [61](#page=61).
> **Voorbeeld:** Politieke peilingen gebruiken vaak quota steekproeven, waarbij de resultaten kunnen variëren afhankelijk van de gebruikte methodologie (bv. telefonische interviews versus quota steekproef) [61](#page=61).
### 5.8 Theoretische steekproeven (purposive sampling)
Dit is een vorm van doelgerichte steekproeftrekking, vaak gebruikt in kwalitatief onderzoek, die niet gericht is op statistische representativiteit, maar op het maximaliseren van theoretisch inzicht en begrip van het onderzochte fenomeen [61](#page=61).
* Kenmerken: Selectie niet ad-random, steekproefkader niet vereist, trekkingskansen niet berekenbaar, resultaten niet veralgemeenbaar. Vaak verkennend en exploratief [61](#page=61).
* Strategieën:
* **Doelgerichte steekproef (purposive sample):** Respondenten worden gekozen op basis van specifieke kenmerken die relevant zijn voor de onderzoeksvraag [61](#page=61).
* **Sneeuwbalsteekproef:** Initieel contact met een kleine groep die gebruikt wordt om verdere contacten te genereren. Nuttig voor moeilijk toegankelijke populaties [61](#page=61).
* **Gelegenheidssteekproef:** Eenheden met gemakkelijke toegang [61](#page=61).
* **Adaptieve steekproeftrekking:** Een combinatie van verschillende soorten steekproeven [61](#page=61).
> **Tip:** Theoretische steekproeftrekking is gericht op het verdiepen van het begrip van een fenomeen en het ontwikkelen van theorie, in tegenstelling tot probabilistische steekproeven die generalisatie naar de populatie nastreven.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Sociaalwetenschappelijk onderzoek | Wetenschappelijk onderzoek gericht op het begrijpen, beschrijven, verklaren en voorspellen van menselijk gedrag en maatschappelijke verschijnselen, met behulp van systematische methoden en theorieën. |
| Empirisch onderzoek | Onderzoek dat gebaseerd is op directe waarneming en ervaring, waarbij data wordt verzameld door middel van observatie, experimenten of enquêtes om hypothesen te toetsen. |
| Deductie | Een redeneerproces waarbij men vanuit een algemene theorie of beginsel tot specifieke conclusies of voorspellingen komt, die vervolgens empirisch getoetst kunnen worden. |
| Inductie | Een redeneerproces waarbij men vanuit specifieke observaties of waarnemingen algemene conclusies, patronen of theorieën afleidt. |
| Theorie | Een samenhangend geheel van uitspraken en concepten dat een poging doet om een fenomeen, proces of relatie in de sociale werkelijkheid te verklaren, te voorspellen of te beschrijven. |
| Validiteit (Geldigheid) | De mate waarin een onderzoeksinstrument of -methode meet wat het beoogt te meten, oftewel de mate waarin de resultaten van een onderzoek correcte conclusies toelaten over het onderzochte fenomeen. |
| Betrouwbaarheid | De mate waarin een onderzoeksinstrument consistente en stabiele resultaten oplevert, oftewel de mate waarin metingen herhaald kunnen worden met vergelijkbare uitkomsten, vrij van toevalsfouten. |
| Positivisme | Een filosofische stroming die stelt dat ware kennis voortkomt uit zintuiglijke waarneming en empirisch toetsbare feiten, en die natuurwetenschappelijke methoden toepast op sociaalwetenschappelijk onderzoek. |
| Interpretivisme | Een benadering binnen de sociale wetenschappen die de nadruk legt op het begrijpen van de subjectieve betekenissen, intenties en ervaringen van individuen om sociaal gedrag te verklaren, en die kwalitatieve methoden verkiest. |
| Experimenteel design | Een onderzoeksdesign waarbij de onderzoeker systematisch manipuleert de onafhankelijke variabele en de effecten daarvan op de afhankelijke variabele observeert, vaak met een controlegroep, om causale verbanden vast te stellen. |
| Surveyonderzoek | Een onderzoeksmethode waarbij data wordt verzameld via gestructureerde vragenlijsten, meestal bij een grote groep respondenten, om beschrijvende of verklarende conclusies te trekken over een populatie. |
| Veldonderzoek | Een kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker zich onderdompelt in de natuurlijke omgeving van de onderzochten om gedrag, interacties en sociale processen van binnenuit te observeren en te begrijpen. |
| Veldwerknotities | Gedetailleerde, feitelijke en vaak interpretatieve aantekeningen die een onderzoeker maakt tijdens veldonderzoek, cruciaal voor dataverzameling en analyse, ondanks potentiële vertekening door geheugen of subjectiviteit. |
| Causaliteit | Het verband tussen een oorzaak en een gevolg, waarbij een verandering in de ene variabele (oorzaak) direct leidt tot een verandering in een andere variabele (gevolg), rekening houdend met tijdsordening en controle voor storende factoren. |
| Operationalisering | Het proces van het vertalen van abstracte theoretische concepten naar concrete, meetbare variabelen en indicatoren die in het onderzoek waargenomen en geanalyseerd kunnen worden. |
| Steekproef | Een selectie van eenheden uit een grotere populatie, bedoeld om representatief te zijn voor die populatie, zodat er uitspraken gedaan kunnen worden over de gehele populatie op basis van de bevindingen binnen de steekproef. |
| Representativiteit | De mate waarin een steekproef de kenmerken en eigenschappen van de populatie waaruit deze is getrokken, accuraat weerspiegelt, essentieel voor de generaliseerbaarheid van onderzoeksresultaten. |
| Non-respons | Het percentage respondenten dat, na geselecteerd te zijn voor een onderzoek, weigert deel te nemen of niet bereikbaar is, wat kan leiden tot selectiviteit en vertekening van de resultaten. |
| Gestructureerd interview | Een interviewtechniek waarbij de interviewer een vaste vragenlijst gebruikt met gestandaardiseerde vragen en antwoordcategorieën, om de consistentie en vergelijkbaarheid van de verzamelde data te waarborgen. |
| Ongestructureerd interview | Een interviewtechniek waarbij de onderzoeker een losse structuur hanteert met open vragen, wat respondenten de vrijheid geeft om uitgebreid antwoord te geven en nieuwe inzichten te verschaffen, passend bij kwalitatief onderzoek. |
| Focusgroep | Een groepsgesprek waarbij een moderator een reeks thema's introduceert om de interactie tussen deelnemers te stimuleren en zo gezamenlijk betekenis te construeren, vaak gebruikt voor exploratief onderzoek. |
| Historisch-vergelijkend onderzoek | Onderzoek dat historische gebeurtenissen en samenlevingen vergelijkt om patronen, wetmatigheden of causale verbanden te identificeren en te verklaren, vaak gebruikmakend van secundaire data en vergelijkingsmethoden. |
| Unobtrusive measurement | Een onderzoekstechniek waarbij data wordt verzameld zonder dat de onderzochte personen zich ervan bewust zijn, om reactiviteit en sociale wenselijkheid te vermijden en natuurlijk gedrag te observeren. |
| Secundaire data | Gegevens die door iemand anders zijn verzameld, zoals officiële statistieken, archiefmateriaal of data uit eerdere onderzoeken, die door de onderzoeker voor nieuwe analyses worden gebruikt. |
| Triangulatie | Het gebruik van meerdere onderzoeksmethoden, databronnen of perspectieven om hetzelfde fenomeen te bestuderen, teneinde de validiteit en betrouwbaarheid van de bevindingen te vergroten en een completer beeld te krijgen. |
| Kwalitatief onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het begrijpen van de diepere betekenissen, ervaringen en perspectieven van individuen, vaak met behulp van methoden zoals diepte-interviews, focusgroepen en veldonderzoek, en dat zich kenmerkt door een flexibele en inductieve aanpak. |
| Kwantitatief onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het meten en analyseren van numerieke data, vaak met behulp van statistische methoden, om algemene patronen, verbanden en causale relaties vast te stellen, en dat zich kenmerkt door gestructureerde methoden en een deductieve aanpak. |
| Bias | Een systematische vertekening of afwijking in het onderzoeksproces die de objectiviteit en validiteit van de resultaten kan beïnvloeden, voortkomend uit de onderzoeker, de respondent, het meetinstrument of het onderzoeksdesign. |
| Ecologische fout (Ecological fallacy) | De foutieve aanname dat trends of relaties die op macroniveau worden waargenomen, ook gelden op microniveau, of omgekeerd, vaak voorkomend bij het vergelijken van groepen in plaats van individuen. |
| Going native | Een fenomeen binnen veldonderzoek waarbij de onderzoeker zich zo sterk identificeert met de bestudeerde groep dat het eigen perspectief en de objectiviteit verloren gaan, wat de wetenschappelijke integriteit kan ondermijnen. |
| ‘Grounded theory’ | Een inductieve onderzoeksaanpak waarbij theorieën worden ontwikkeld op basis van systematische dataverzameling en -analyse, waarbij concepten en verbanden geleidelijk uit de empirische waarnemingen voortkomen. |