Cover
Start now for free S1 Syndromale les
Summary
# Bovenste luchtweginfecties
Bovenste luchtweginfecties vormen een veelvoorkomende oorzaak van huisartsconsultaties en omvatten infecties van de keel, neus, sinussen, middenoor en conjunctiva [2](#page=2).
### 1.1 Situering en diversiteit
Deze infecties worden vaak aangeduid als 'syndromen' en betreffen specifieke anatomische locaties zoals de farynx, tonsillen, neus, sinussen, middenoor en conjunctiva. Infecties van de bronchi kunnen soms bij de bovenste en soms bij de onderste luchtwegen worden gerekend, met gedeeltelijk overlappende microbiologie. Het is belangrijk op te merken dat deze syndromen ook door niet-infectieuze mechanismen, zoals allergieën (bv. allergische rhinitis), kunnen worden veroorzaakt. De differentiaaldiagnostiek is hierbij voornamelijk gebaseerd op klinische observaties in plaats van laboratoriumanalyses [2](#page=2).
#### 1.1.1 Symptomen
De symptomen van bovenste luchtweginfecties worden veroorzaakt door lokale inflammatie en weefselbeschadiging, wat zich kan uiten als neusloop, hoesten, keelpijn, hoofdpijn, oorpijn en een opgezet trommelvlies. Systemische reacties op de ontsteking kunnen leiden tot koorts en een algemeen gevoel van onwelzijn. Functieverlies is meestal relatief gering en van voorbijgaande aard, zoals verminderde geur en smaak, slikproblemen en verminderd gehoor [2](#page=2).
#### 1.1.2 Complicaties
Complicaties kunnen ontstaan door surinfectie met bacteriën, wat kan leiden tot een ernstiger ziekteverloop. Lokale uitbreiding van de infectie kan ernstige gevolgen hebben, zoals keelabcessen, middenoorinfecties, trommelvliesperforaties, mastoïditis en in ernstige gevallen zelfs meningitis [2](#page=2).
### 1.2 Verdediging versus pathogenese
De verdediging tegen infectie berust op diverse barrières. Pathogenese beschrijft hoe micro-organismen ziekte kunnen veroorzaken ondanks deze barrières. Dit gebeurt vaak bij specifieke 'invaders', met name virussen en bepaalde bacteriën zoals *Streptococcus pyogenes* en *Streptococcus pneumoniae*. Echter, infecties worden vaak vergemakkelijkt door een verminderde barrièrefunctie, zoals een slechte slijmafvoer, verminderde trilhaarfunctie door koude, vervuiling of allergieën [3](#page=3).
### 1.3 Bacteriële verwekkers
#### 1.3.1 Staphylococcus aureus
*Staphylococcus aureus* is een normale bewoner van de voorste neusgang bij ongeveer 30% van de bevolking, en komt ook voor in de oropharynx en perianaal. De bacterie leeft in evenwicht met de lokale barrières en het immuunsysteem. Bij gebroken barrières kan het een bron zijn van lokale infecties (bovenste en onderste luchtwegen) en infecties op afstand. Overdracht vindt plaats via druppels en contact [4](#page=4).
#### 1.3.2 Streptococcus pyogenes
*Streptococcus pyogenes* is een bewoner van de nasofarynx. Overdracht gebeurt via druppels en contact. De bacterie veroorzaakt ook huidinfecties, die een tweede bron van verspreiding vormen. Virulentiefactoren omvatten structuren voor aanhechting aan epitheel, bemoeilijking van fagocytose en weefselbeschadiging (streptolysine O, hyaluronidase). Sommige stammen produceren een erytrogeen toxine (veroorzaakt scarlatina) of superantigenen (veroorzaken toxic shock syndroom). Er is grote variatie in serotypes, en opgebouwde immuniteit is type-specifiek, wat verklaart waarom sommige complicaties in de loop der tijd veranderen. *Streptococcus dysgalactiae* heeft een vergelijkbare biologie en pathologie, maar is wellicht minder virulent [4](#page=4).
#### 1.3.3 Streptococcus pneumoniae (Pneumokok)
*Streptococcus pneumoniae* (grampositieve diplokok) kan de oropharynx tijdelijk koloniseren en van daaruit bovenste luchtweginfecties, bronchitis en pneumonie veroorzaken door (micro-)aspiratie. Virulente stammen kunnen de bloedbaan en het centraal zenuwstelsel bereiken. Pneumokokken zijn gekapseld; antilichamen tegen het kapsel zijn essentieel voor fagocytose en bescherming tegen invasie. Er zijn ongeveer honderd kapseltypes, wat meervoudige infecties mogelijk maakt. Vaccinatie richt zich op een set van deze kapseltypes. Virulentiefactoren omvatten specifieke adhesines, IgAse, het anti-fagocytaire kapsel, en pneumolysine dat gastheercellen lyseert en complement activeert. Ze hebben ook de mogelijkheid van transcellulaire migratie [6](#page=6).
#### 1.3.4 Haemophilus influenzae
*Haemophilus influenzae* is een gramnegatieve staaf die de oropharynx tijdelijk kan koloniseren. Serotype b (een pathogene bacterie) is gekapseld, en antilichamen hiertegen zijn nodig voor bescherming; zuigelingen worden hiertegen gevaccineerd. Niet-gecapsuleerde stammen veroorzaken conditionele infecties. Virulentiefactoren omvatten structuren voor aanhechting aan epitheelcellen en IgAse [6](#page=6).
#### 1.3.5 Moraxella catarrhalis
*Moraxella catarrhalis* is een gramnegatieve diplokok en lijkt qua eigenschappen op niet-gecapsuleerde *H. influenzae* [7](#page=7).
#### 1.3.6 Het 'Infernal Trio'
*Streptococcus pneumoniae*, *Haemophilus influenzae* en *Moraxella catarrhalis* worden gezamenlijk het 'infernal trio' genoemd, en worden beschouwd als professionele invaders versus conditionele pathogenen [7](#page=7).
### 1.4 Faryngitis en tonsillitis (keelontsteking)
#### 1.4.1 Symptomen en verwekkers
Symptomen van faryngitis en tonsillitis omvatten keel- en slikpijn, koorts en gezwollen regionale lymfeklieren. Deze aandoeningen komen zeer frequent voor. Meestal worden ze veroorzaakt door virussen. Wanneer het bacterieel is, is *S. pyogenes* (of *S. dysgalactiae*) meestal de verwekker [8](#page=8).
#### 1.4.2 Complicaties
Complicaties zijn niet frequent, maar een keelabces kan ontstaan door *S. pyogenes* of een menginfectie, waarbij antibiotica en drainage noodzakelijk zijn. Scarlatina (roodvonk) is een kinderziekte die door bepaalde stammen wordt veroorzaakt en gepaard gaat met erytheem en een ernstiger ziektebeeld, hoewel dit nu weinig frequent voorkomt. Complicaties op afstand zijn geen gevolg van metastatische bacteriële verspreiding, maar van immunologische reacties zoals acute reuma (schade aan hartkleppen en/of gewrichten) en het nefrotisch syndroom/glomerulonefritis. Deze complicaties waren vroeger de belangrijkste reden voor antibioticagebruik bij *S. pyogenes*-faryngitis, maar zijn tegenwoordig zeldzaam [8](#page=8).
#### 1.4.3 Bijzondere verwekkers van faryngitis-tonsillitis
Bijzondere verwekkers die in specifieke omstandigheden overwogen moeten worden, zijn:
* Gonokok en chlamydia (seksueel overdraagbare infecties, via orale seks) [9](#page=9).
* *Corynebacterium diphtheriae*, de verwekker van difterie; dit is een ernstige, potentieel fatale ziekte door het toxine, die dankzij vaccinatie in Nederland nauwelijks meer voorkomt [11](#page=11) [9](#page=9).
* Fusospirillaire associatie (angina van Plaut-Vincent): een pijnlijke, ulceratieve tonsillitis veroorzaakt door dysbacteriose met grote aantallen fusobacteriën en spirillen, diagnosticeerbaar met gramkleuring [10](#page=10) [9](#page=9).
* Mononucleose door het Epstein-Barr virus (EBV) of cytomegalovirus (CMV), waarbij keelpijn deel kan uitmaken van een meer veralgemeende infectie [9](#page=9).
### 1.5 Otitis externa
Otitis externa is een infectie van de gehoorgang en kan qua symptomen lijken op otitis media. De pathogenese en microbiologie verschillen echter: het is een huidinfectie in de gehoorgang, veroorzaakt door *S. aureus*, gramnegatieve staven (zoals *Pseudomonas*, *Proteus*, *Enterobacter*), of schimmels (bv. *Aspergillus*) in een vochtige of gemacereerde gehoorgang. Het wordt niet veroorzaakt door bacteriën van de bovenste luchtwegen. Behandeling is doorgaans lokaal; indien antibiotica nodig zijn, hebben deze een ander spectrum [12](#page=12).
### 1.6 Otitis media (middenoorontsteking)
De mucosa van het middenoor maakt deel uit van en staat in verbinding met de respiratoire mucosa, zoals de nasofarynx. Normaal gesproken bevinden zich hier geen bacteriën dankzij normale barrièrefuncties. Bij aanwezigheid van micro-organismen kan inflammatie en dus symptomen optreden [12](#page=12).
#### 1.6.1 Kliniek
Klinische tekenen omvatten lokale symptomen zoals oorpijn en loopoor, en algemene symptomen zoals koorts, malaise en prikkelbaarheid. Bij onderzoek kan een gezwollen trommelvlies worden waargenomen [12](#page=12).
#### 1.6.2 Verwekkers
Professionele invaders uit de nasofarynx, voornamelijk virussen, kunnen otitis media veroorzaken. *S. pneumoniae*, *H. influenzae* en *M. catarrhalis* (het 'infernal trio') zijn vaak conditionele verwekkers, vooral bij mucosale schade, slechte ventilatie of klaring door de buis van Eustachius, vaak na een virale infectie of allergie [12](#page=12).
#### 1.6.3 Complicaties
Complicaties van otitis media zijn frequent, waaronder chronisch loopoor. Zelden, maar ernstig, kunnen mastoïditis en meningitis optreden [12](#page=12).
### 1.7 Conjunctivitis
Conjunctivitis is meestal viraal, maar kan ook bacterieel zijn (soms secundair), veroorzaakt door stafylokokken of het 'infernal trio'. Allergie is een belangrijke differentiaaldiagnose. Bij pasgeborenen kan conjunctivitis worden veroorzaakt door *Chlamydia* of *gonorrhoeae* na passage door een besmet geboortekanaal. Het is belangrijk om conjunctivitis te onderscheiden van ernstigere oogziekten zoals keratitis, die veroorzaakt kan worden door herpes simplex virus, schimmels of resistentere bacteriën, en specifieke behandeling vereist [13](#page=13).
### 1.8 Diagnose en behandeling
#### 1.8.1 Diagnose
De diagnose van bovenste luchtweginfecties is doorgaans klinisch. Het opsporen van een etiologische oorzaak is meestal niet nodig omdat er geen specifieke behandeling is, of een empirische antibioticakeuze volstaat. Bacteriële verwekkers kunnen worden aangetoond door middel van kweek, maar het is belangrijk te bedenken dat deze verwekkers ook aanwezig kunnen zijn bij gezonde personen (louter kolonisatie). Een antibiogram kan verkregen worden via kweek, maar is meestal niet vereist [14](#page=14).
#### 1.8.2 Behandeling
De behandeling is doorgaans symptomatisch, gericht op het verlichten van koorts en andere symptomen. Antibiotica worden in de regel niet voorgeschreven, omdat de infecties vaak viraal zijn, er meestal geen complicaties optreden, of de infectie spontaan geneest. Bovendien is het effect van antibiotica op de symptomen vaak beperkt, terwijl er risico's zijn op kosten, bijwerkingen en resistentieontwikkeling. Klinische opvolging voor complicaties is wel van belang. Bij de keuze van een antibioticum (indien geïndiceerd) wordt rekening gehouden met de klassieke verwekkers, met name het 'infernal trio' (waarbij de pneumokok als het meest pathogeen wordt beschouwd) en *S. pyogenes* bij keelinfecties [14](#page=14).
---
# Onderste luchtweginfecties
Dit deel behandelt infecties van de diepere luchtwegen zoals bronchitis, bronchiolitis en pneumonie, waarbij de nadruk ligt op het spectrum van symptomen, complicaties, en de weerstand tegen infecties, met aandacht voor professionele invaders en de aanvoer van micro-organismen [15](#page=15).
### 2.1 Spectrum en syndromen van onderste luchtweginfecties
Onderste luchtweginfecties omvatten bronchitis en bronchiolitis, welke infecties van de diepere luchtwegen zijn. Chronisch obstructief longlijden (COPD) is een chronische ziekte die niet direct door infectie wordt veroorzaakt, maar waar infecties kunnen leiden tot exacerbaties. Pneumonie is een infectie van het longparenchym en kan bijvoorbeeld voorkomen tijdens een COPD-opstoot [15](#page=15).
#### 2.1.1 Symptomen en complicaties
Algemene symptomen van onderste luchtweginfecties zijn koorts en hoesten. Vaak genezen deze infecties spontaan, maar pneumonie kan gevaarlijk zijn, met name bij patiënten met onderliggend lijden of bij ouderen. Tekenen van een ernstiger verloop zijn onder meer tachypnoe, verwardheid en cyanose [15](#page=15).
Ernstigere complicaties kunnen optreden wanneer organen niet meer goed functioneren, wat leidt tot onvoldoende ventilatie (van de luchtwegen) of te weinig zuurstoftransport door de alveoli (van het parenchym), met zuurstoftekort als gevolg. Algemene inflammatie, potentieel leidend tot SIRS (Systemic Inflammatory Response Syndrome), kan ook bijdragen aan de ernst. Andere complicaties zijn bacteriëmie, waarbij bacteriën zich verspreiden en nieuwe infectiehaarden creëren, en pleura-empyeem, een infectie van de pleuraholte. Deze complicaties kunnen reden zijn voor hospitalisatie [15](#page=15).
Klassieke verwekkers zijn onder andere pneumokokken en bepaalde virussen. Bijzondere verwekkers of specifieke patiëntrisico's kunnen leiden tot atypische pneumonie of infecties veroorzaakt door bijvoorbeeld *Legionella*, of infecties bij immuungecompromitteerde patiënten [15](#page=15).
### 2.2 Weerstand versus pathogenese
De weerstand tegen infecties in de luchtwegen kan om diverse redenen falen bij respiratoire infecties [16](#page=16).
#### 2.2.1 Onderbroken barrières
Een belangrijke factor is de onderbreking van barrières op verschillende niveaus, wat vooral vatbaarheid creëert voor bacteriële verwekkers. Het epitheel kan beschadigd zijn of de klaring kan verminderd zijn door factoren zoals pollutie, allergieën, virale infecties, congenitale ziekten zoals cystische fibrose, of nosocomiale/iatrogene oorzaken. Verminderd bewustzijn, onderdrukking van hoesten, mechanische ventilatie, verminderde immuniteit, eerdere infecties (zoals bronchiectasieën), en carcinomen kunnen ook bijdragen aan verzwakte barrières [16](#page=16).
#### 2.2.2 Professionele invaders
Sommige micro-organismen worden beschreven als "professionele invaders" omdat ze goed uitgerust zijn om te koloniseren, directe celschade of schade door inflammatie te veroorzaken, en het immuunsysteem te ontwijken. Dit geldt zowel voor virussen als voor bepaalde bacteriesoorten en fungi [16](#page=16).
#### 2.2.3 Aanvoer van micro-organismen
Infecties kunnen ontstaan na kolonisatie van de nasofarynx, met verdere progressie, mogelijk door micro-aspiratie. Een andere route is via aerosolen die de trapping in de luchtwegen omzeilen, waardoor bacteriën direct de alveoli bereiken en longmacrofagen als doelwit hebben; voorbeelden hiervan zijn *Legionella* en *Tuberculosis* [16](#page=16).
### 2.3 Verwekkers, bronnen en epidemiologie
Meestal vindt de overdracht plaats via druppelinfectie van een mens, die drager of ziek is, eventueel via indirect contact [17](#page=17).
#### 2.3.1 Bacteriën
De "infernale trio" (waarschijnlijk verwijzend naar *Streptococcus pneumoniae*, *Haemophilus influenzae*, en *Moraxella catarrhalis*) zijn veelvoorkomende verwekkers. In ziekenhuizen komen daar *Staphylococcus aureus* en gram-negatieve bacteriën bij [15](#page=15) [17](#page=17).
#### 2.3.2 Virussen
Er zijn veel verschillende virussen die als "professionele invaders" worden beschouwd. Bekende voorbeelden zijn influenza en parainfluenza virussen, RSV (respiratoir syncytieel virus), en SARS-CoV-2 [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.3.3 Atypische pneumonie
Atypische pneumonie is een term die wordt gebruikt voor infecties met een atypisch verloop, atypische radiologie en "atypische" verwekkers. Er is echter aanzienlijke overlap in symptomatologie tussen virale, typische en atypische verwekkers. Een belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van veel atypische verwekkers is resistentie tegen bèta-lactam antibiotica [17](#page=17).
* **Chlamydia pneumoniae**: Wordt overgedragen van mens op mens. *Chlamydia psittaci* is minder frequent en wordt verkregen via zoönose [17](#page=17).
* **Mycoplasma pneumoniae**: Een andere verwekker van atypische pneumonie [17](#page=17).
* **Legionella pneumophila**: De bron is aerosolen van water dat langere tijd op hogere temperatuur is gehouden, met name in "death ends" zoals stagnerende oude waterleidingscircuits of reservoirs (bijvoorbeeld in airconditioningsystemen, douches, jacuzzi's). De pathogenese is dat de bacterie intracellulair overleeft in macrofagen [17](#page=17).
#### 2.3.4 Fungi
Fungi zijn zeldzamere verwekkers en worden meestal via aerosolen (sporen) overgedragen [17](#page=17).
* **Gisten**: Zoals *Cryptococcus* (gekapseld), kunnen iedereen ziek maken, maar vooral personen met een verminderde weerstand. Via de longen kunnen ze zich verspreiden naar het bloed en soms andere organen aantasten. Bij immuunsuppressie kan *Pneumocystis jirovecii* ziekte veroorzaken; dit is een "atypische" fungus die bij veel mensen asymptomatisch koloniseert [17](#page=17).
* **Schimmels**: Het prototype is *Aspergillus*. Deze infecteren bij patiënten met sterke afwijkingen van de luchtwegen (kolonisatie en latere infectie van bronchiectasieën en holtes van eerdere infecties) en bij zware immuunsuppressie [17](#page=17).
### 2.4 Community-acquired vs. Hospital-acquired Pneumonie
Pneumonie die buiten het ziekenhuis ontstaat (community-acquired pneumonia, CAP) heeft een ander spectrum aan verwekkers dan longontsteking die in het ziekenhuis ontstaat (hospital-acquired pneumonia, HAP, en ventilator-associated pneumonia, VAP). De behandeling verschilt hierdoor. Bij niet-ernstige CAP richt men zich op de pneumokok. Bij ernstigere CAP worden ook atypische verwekkers in overweging genomen. Voor HAP wordt gestart met breedspectrum antibiotica en is het cruciaal om kweken en antibiogrammen te laten uitvoeren [18](#page=18).
### 2.5 Diagnostiek bij luchtweginfecties
De noodzaak om de specifieke verwekker te kennen, wordt bepaald door de ernst van de infectie [19](#page=19).
#### 2.5.1 Kweek en Hemokultuur
Een hemokultuur kan nuttig zijn bij ernstige infecties, met name als er geen goede sputumstalen kunnen worden afgenomen [19](#page=19).
* **Hemokultuur**: Wordt beschouwd als een type I staal, vergelijkbaar met diagnostiek bij sepsis of endocarditis [19](#page=19).
* **Sputumkweek**: Wordt beschouwd als een type II staal [19](#page=19).
#### 2.5.2 Uitdagingen bij sputumdiagnostiek
Een belangrijk kenmerk van sputumstalen is dat ze bij afname gecontamineerd kunnen raken door de mondflora. Om toch relevante diagnostiek uit te voeren, zijn er specifieke maatregelen nodig [19](#page=19):
* De aanvrager dient te zorgen voor een staal van goede kwaliteit (vloeibaar sputum, geen speeksel) [19](#page=19).
* Het laboratorium zoekt en rapporteert alleen potentiële respiratoire pathogenen [19](#page=19).
* Grote aantallen van bekende verwekkers op gramkleuring of in kweek vormen een sterk argument [19](#page=19).
* Een hoge hoeveelheid plaveiselepitheelcellen op de gramkleuring wijst op een slechte staalkwaliteit [19](#page=19).
* Stalen moeten snel naar het laboratorium worden getransporteerd om te voorkomen dat pathogenen verdwijnen of 'saprofytische' bacteriën toenemen [19](#page=19).
* Slecht afgenomen stalen, of stalen afgenomen na de start van antibiotica, leveren geen goede resultaten op [19](#page=19).
* Bij bijzondere klinische beelden of situaties is communicatie met het laboratorium noodzakelijk, omdat de standaardwerkwijze dan aangepast moet worden [19](#page=19).
#### 2.5.3 Overige diagnostische methoden
Afhankelijk van de ernst en de verdachte verwekker, kunnen ook antigen- of genoomtesten worden ingezet. Een antigeentest voor pneumokokken (en *Legionella*) kan worden uitgevoerd op een urinestaal, aangezien bestanddelen van de bacterie via het bloed in de urine terechtkomen. Serologie en moleculaire tests kunnen in bepaalde omstandigheden nuttig zijn, met name voor atypische verwekkers en virussen [19](#page=19).
### 2.6 Interpretatie in het bacteriologisch onderzoek
De strategie in het routine bacteriologisch onderzoek is niet om alle bacteriën in een staal te identificeren en te interpreteren, aangezien veel commensale bacteriën aanwezig kunnen zijn. In plaats daarvan wordt de kweek- en identificatietechniek afgestemd op de klinische vraag [20](#page=20).
#### 2.6.1 Voorbeelden van interpretatie
* **Keeluitstrijk**: Alleen *Streptococcus pyogenes* kan (naast virussen) een angina verwekken. Er wordt gezocht naar hemolytische kolonies op bloedagar. Indien deze niet worden gevonden, is het onderzoek negatief (antwoord: "banale flora"). Indien wel hemolytische kolonies worden gevonden, worden deze verder geïdentificeerd [20](#page=20).
* **Sputum**: Er worden selectieve bodems gebruikt om te zoeken naar kolonies van klassieke pathogenen zoals pneumokokken, *Haemophilus influenzae*, en *S. aureus*. Als er geen verdachte kolonies worden gevonden, stopt het onderzoek (antwoord: "commensalen, kweek negatief"). Indien wel verdachte kolonies aanwezig zijn, worden deze geïdentificeerd en worden alleen pathogenen gerapporteerd [20](#page=20).
* **Fecesstaal**: Er worden selectieve bodems gebruikt om te zoeken naar verdachte kolonies van bijvoorbeeld *Salmonella* en *Campylobacter*. Als er geen verdachte kolonies zijn, wordt het onderzoek gestopt met het antwoord "normale flora" of "onderzoek toont geen enteropathogenen". Indien wel verdachte kolonies worden gevonden, worden deze geïdentificeerd en alleen pathogenen gerapporteerd [20](#page=20).
---
# Gastro-intestinale infecties
Gastro-intestinale infecties omvatten ziekten van het spijsverteringskanaal, gekenmerkt door symptomen als diarree en braken, met mogelijke complicaties zoals uitdroging [21](#page=21).
### 3.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Infecties van maag, dunne darm en dikke darm presenteren zich primair met diarree en braken, soms vergezeld van koorts [21](#page=21).
#### 3.1.1 Complicaties
Een significante complicatie is dehydratie, wat wereldwijd een belangrijke doodsoorzaak is, vooral bij jonge kinderen en ouderen. Sommige complicaties, zoals het hemolytisch uremisch syndroom (HUS), worden veroorzaakt door de activiteit van toxines buiten het darmstelsel [21](#page=21).
#### 3.1.2 Aanverwante ziekten en syndromen
De darm kan ook een toegangspoort zijn voor micro-organismen die een systemische infectie via de bloedbaan veroorzaken, zoals bij tyfuskoorts of hepatitis A, zonder noodzakelijk een gastro-enteritis te veroorzaken [21](#page=21).
#### 3.1.3 Belangrijk onderscheid
Het is cruciaal om onderscheid te maken tussen:
* **Gastro-intestinale infectie:** Het micro-organisme koloniseert de darm en veroorzaakt direct symptomen [21](#page=21).
* **Voedselintoxicatie:** Bacteriën vermenigvuldigen zich in voedsel en produceren enterotoxines, wat leidt tot snelle ziekte na inname [21](#page=21).
* **Reizigersdiarree:** Diarree die frequent voorkomt bij reizen naar regio's met een lagere feco-orale hygiëne, waar een breed spectrum aan verwekkers aanwezig kan zijn [21](#page=21).
### 3.2 Symptomen en spectrum van ziekte
#### 3.2.1 Stoelgang bij diarree
De stoelgang kan variëren van vloeibaar tot waterig, en kan bloederig zijn [22](#page=22).
#### 3.2.2 Dysenterie
Dysenterie kenmerkt zich door etter en bloed in de stoelgang, vergezeld van ernstigere ziekteverschijnselen zoals koorts, hoofdpijn en buikkrampen [22](#page=22).
#### 3.2.3 Verwekkers
De verwekkers omvatten bacteriën, virussen en protozoa. Wormen kunnen diarree veroorzaken, maar dit is niet altijd het hoofdsymptoom [22](#page=22).
#### 3.2.4 Locaties van infectie
* **In de darm:** Infecties kunnen optreden op of in epitheelcellen, met of zonder inflammatie, of door enterotoxines. Invasie van de submucosa kan leiden tot dysenterie [22](#page=22).
* **Via bloedbaan en lymfebaan:** Sommige verwekkers kunnen zich verspreiden naar dieper gelegen lichaamsdelen, zoals bij tyfuskoorts [22](#page=22).
* **Dunne darm:** *Giardia lamblia* infecteert voornamelijk het duodenum, wat leidt tot meer krampen dan diarree [22](#page=22).
* **Maag:** *Helicobacter pylori* veroorzaakt geen diarree, maar wel maagontsteking en maagzweren [22](#page=22).
### 3.3 Overdracht
#### 3.3.1 Algemeen
Gastro-intestinale infecties zijn vrijwel altijd exogeen, met als belangrijke uitzondering antibioticum-geassocieerde diarree door *Clostridioides difficile*, die endogeen kan zijn door de aanwezigheid van dragers [22](#page=22).
#### 3.3.2 Reservoir
Het natuurlijke reservoir varieert per soort en kan mensen, dieren of zelden de omgeving omvatten. Vanuit het reservoir kunnen mensen, dieren, de omgeving, water en voedselproducten als vector of carrier fungeren [23](#page=23).
#### 3.3.3 Feco-orale overdracht
* **Via contact:** Direct contact met handen naar mond, of indirect via voedsel [23](#page=23).
* **Belang van inoculum:** Soorten met een klein vereist inoculum, zoals *lamblia* cysten en *shigella*, worden gemakkelijk overgedragen. *Cholera* vereist daarentegen een groot inoculum, hoewel factoren als verminderde maagzuurproductie en vetrijke maaltijden de drempel kunnen verlagen [23](#page=23).
* **Jonge kinderen en arme landen:** Op deze gebieden is de hygiëne vaak onvoldoende, wat leidt tot contaminatie van water en voedsel door fecaliën en riolering [23](#page=23).
#### 3.3.4 Direct contact met dierproducten
Direct contact of consumptie van ongekookte dierproducten kan leiden tot overdracht, waarbij bacteriën via handen en kookgerei op rauwe voeding terechtkomen [23](#page=23).
#### 3.3.5 Via drinkwater en bereiding van voedsel
Gebruik van gecontamineerd water voor drinken, het bereiden van voedsel, of het spoelen van keukengerei is een belangrijke overdrachtsroute [23](#page=23).
#### 3.3.6 Gecontamineerde planten
Planten zelf zijn geen pathogenen, maar kunnen besmet raken via water met fecale materie of tijdens de verwerking ervan [23](#page=23).
### 3.4 Pathogenese
#### 3.4.1 Mechanismen bij bacteriën en protozoa
* **Enterotoxines:** Verstoren de opname van vloeistof en zouten [24](#page=24).
* **Cellulaire toxines:** Veroorzaken directe schade [24](#page=24).
* **Stoornis van de brushborder:** Verstoort de absorptie [24](#page=24).
* **Invasie van de submucosa:** Leidt tot inflammatie [24](#page=24).
* **Combinatie van effecten:** Veel verwekkers vertonen een mengsel van virulentie-effecten, met stam-specifieke verschillen [24](#page=24).
#### 3.4.2 Lokale effecten
* **Waterverlies:** Door verminderde absorptie of verhoogde excretie [24](#page=24).
* **Inflammatie en bloedverlies:** Vaak voorkomend bij invasieve infecties [24](#page=24).
> **Tip:** Ondanks suggestieve symptomen en epidemiologie, zijn symptomen globaal genomen weinig voorspellend voor de specifieke verwekker [24](#page=24).
#### 3.4.3 Effecten op afstand
* **Via invasie:** Bacteriëmie, infectie van lymfatische organen, abcessen, of infectie van andere organen. *Entamoeba histolytica* kan leverabcessen veroorzaken [24](#page=24).
* **Via toxines:** Shigatoxine kan leiden tot effecten op het zenuwstelsel en HUS bij nierfunctiestoornissen [24](#page=24).
### 3.5 De verwekkers
#### 3.5.1 Diversiteit en diagnostiek
Er bestaat een grote verscheidenheid aan gastro-intestinale verwekkers, elk met unieke biologie, ecologie en pathogenese. Het opsporen van alle verwekkers is uitgebreid en niet altijd routinematig mogelijk [25](#page=25).
#### 3.5.2 Behandeling en identificatie
Vaak is causale behandeling niet nodig en is de identificatie van de verwekker overbodig. In specifieke situaties kan het echter nuttig zijn om de verwekker te kennen en de gevoeligheid voor antibiotica te testen [25](#page=25).
### 3.6 Diagnose
#### 3.6.1 Microscopie
* **Gramkleuring:** Niet nuttig voor bacteriën in feces vanwege de enorme hoeveelheid bacteriën en het gebrek aan specifieke morfologie van verwekkers [26](#page=26).
* **Uitzondering: protozoa en parasieten:** Deze kunnen ongekleurd worden bekeken, waarbij trofozoïeten en cysten van protozoa, evenals eitjes of larven van wormen, zichtbaar zijn [26](#page=26).
#### 3.6.2 Kweek en identificatie
* **Coprokultuur:** Feceskweek op selectieve media om bekende enteropathogenen op te sporen (enkel voor bacteriën) [26](#page=26).
* **E. coli:** Identificatie van *E. coli* volstaat niet altijd, aangezien veel stammen niet-pathogeen zijn. Specifieke serotypes zijn matig geassocieerd met een enteropathogeen mechanisme, maar deze worden in de praktijk meestal niet opgespoord. Dit proces duurt 2-3 dagen [26](#page=26).
#### 3.6.3 Antigen- of genoomdetectie
* **Toepassing:** Nuttig voor niet-kweekbare of moeilijk aan te tonen soorten (virussen, protozoa) en voor snelheid bij bacteriën en hun toxine-genen [26](#page=26).
* **Beschikbaarheid:** Minder wijdverbreid in België dan in Nederland, maar evolutie is te verwachten [26](#page=26).
#### 3.6.4 Serologie
* **Beperkte waarde:** Vanwege de grote variëteit aan verwekkers, kruisreacties, en antilichamen door oude contacten, is serologie zelden van groot nut [26](#page=26).
#### 3.6.5 Algemene overwegingen diagnostiek
Het opsporen van alle mogelijke verwekkers is duur en omslachtig. Bovendien zijn niet alle verwekkers in de praktijk opspoorbaar, wat kan komen door beperkte beschikbaarheid in routinelaboratoria of niet-terugbetaling [26](#page=26).
### 3.7 Overzicht van verwekkers (ter illustratie)
#### 3.7.1 Shigella
* **Overdracht:** Feco-oraal, met een zeer klein inoculum dat volstaat. Directe overdracht is mogelijk [27](#page=27).
* **Klinisch beeld:** Prototype van dysenterie door shigatoxine, met systemische toxiciteit, maar de bacterie blijft buiten de bloedbaan. HUS is een mogelijke complicatie [27](#page=27).
* **Diagnose:** Klassieke feceskweek [27](#page=27).
* **Epidemiologie:** Bijna altijd importpathologie in België [27](#page=27).
#### 3.7.2 Salmonella typhi en paratyphi
* **Overdracht:** Feco-oraal [27](#page=27).
* **Klinisch beeld:** Veroorzaakt systemische infectie (koorts, algemeen ziek) zonder duidelijke gastro-intestinale symptomen; de bacterie kan zelfs afwezig zijn in de darm (typhoid fever) [27](#page=27).
* **Diagnose:** Bloedkweek, niet feceskweek [27](#page=27).
* **Preventie:** Er bestaat een vaccin met matige bescherming voor risicoreizen [27](#page=27).
* **Epidemiologie:** Voornamelijk importpathologie [27](#page=27).
#### 3.7.3 Andere Salmonella's
* **Reservoir:** Dieren en dierlijke producten [27](#page=27).
* **Overdracht:** Feco-oraal of via gecontamineerde voeding [27](#page=27).
* **Klinisch beeld:** Diarree met variabele consistentie, soms met bacteriemie bij verminderde weerstand [27](#page=27).
* **Epidemiologie:** Tweede oorzaak van bacteriële gastro-enteritis in België [27](#page=27).
* **Diagnose:** Klassieke feceskweek [27](#page=27).
#### 3.7.4 Campylobacter
* **Reservoir:** Dieren [28](#page=28).
* **Overdracht:** Via dierlijke producten of feco-oraal [28](#page=28).
* **Klinisch beeld:** Zeer variabel verloop [28](#page=28).
* **Epidemiologie:** Eerste oorzaak van bacteriële gastro-enteritis in België [28](#page=28).
* **Diagnose:** Klassieke feceskweek [28](#page=28).
#### 3.7.5 Vibrio cholerae
* **Ziekte:** Veroorzaakt cholera, een tropische ziekte [28](#page=28).
* **Reservoir:** Menselijke dragers die de omgeving besmetten, vooral in arme landen, bij natuurrampen en in opvangkampen [28](#page=28).
* **Overdracht:** Een hoog inoculum is nodig; bij normale hygiëne is cholera nauwelijks besmettelijk [28](#page=28).
* **Pathogenese:** Zuiver enterotoxine werking zonder inflammatie, leidend tot waterige, soms zeer volumineuze diarree ("rijstwater") [28](#page=28).
#### 3.7.6 Clostridium difficile
* Zie andere lessen [28](#page=28).
#### 3.7.7 Yersinia enterocolitica
* Niet erg frequent [28](#page=28).
#### 3.7.8 Helicobacter pylori
* Geen diarree, maar maagontsteking en -zweren. Zie andere cursussen [28](#page=28).
#### 3.7.9 E. coli
* **Reservoir:** Mens en dier [28](#page=28).
* **Overdracht:** Via voedsel of feco-oraal [28](#page=28).
* **Pathogenese:** Meerdere pathogenetische patronen [28](#page=28).
* **Diagnostiek:** Enteropathogene *E. coli* worden in routine fecesonderzoek niet opgespoord, met uitzondering van EHECs [28](#page=28).
* **EHEC, STEC:** Produceren shigatoxine en kunnen HUS veroorzaken [28](#page=28).
#### 3.7.10 Rotavirus en Norovirus
* **Frequentie:** Zeer frequent, met veel soorten [29](#page=29).
* **Klinisch beeld:** Vloeibare tot waterige diarree en braken [29](#page=29).
* **Overdracht:** Feco-oraal en via handen (belang van handhygiëne) [29](#page=29).
* **Preventie:** Er bestaat een vaccin voor rotavirus, aanbevolen in het Belgische vaccinatieprogramma [29](#page=29).
* **Diagnose:** Antigen- of genoomdetectie [29](#page=29).
#### 3.7.11 Andere virussen
Vele soorten, niet altijd diagnostiek in de routine [29](#page=29).
#### 3.7.12 Protozoa: Giardia lamblia
* **Vormen:** Trofozoïeten en cysten (flagellaat) [29](#page=29).
* **Overdracht:** Feco-oraal en via contact [29](#page=29).
* **Epidemiologie:** Import, maar ook lokaal in België aanwezig [29](#page=29).
* **Locatie:** Dunnedarm, vaak meer krampen dan diarree [29](#page=29).
* **Verloop:** Kan onbehandeld lang aanhouden [29](#page=29).
* **Belang van detectie:** Goed te behandelen met metronidazole, wat klachten verlicht en de infectieketen onderbreekt [29](#page=29).
* **Diagnose:** Microscopisch onderzoek van stoelgang of antigendetectie [29](#page=29).
#### 3.7.13 Protozoa: Entamoeba histolytica
* **Vormen:** Trofozoïeten en cysten (amoebe) [29](#page=29).
* **Overdracht:** Feco-oraal [29](#page=29).
* **Epidemiologie:** Alleen importpathologie [29](#page=29).
* **Locatie:** Dikdarm, invasie van de mucosa met dysenterie [29](#page=29).
* **Complicaties:** Kan via de bloedbaan uitzaaien naar de lever (en minder frequent naar andere organen) [29](#page=29).
* **Belang van detectie:** Goed te behandelen met metronidazole, voorkomt ernstige ziekte [29](#page=29).
* **Diagnose:** Microscopisch onderzoek, antigendetectie, en serologie voor diepe infecties [29](#page=29).
#### 3.7.14 Protozoa: Cryptosporidium sp.
* **Biologie:** Ander dan *Giardia lamblia*, maar met veel gelijkenissen [29](#page=29).
* **Frequentie:** Bijna even frequent als *Giardia lamblia* [29](#page=29).
* **Klinisch beeld:** Ernstige chronische infectie bij immuunsuppressie [29](#page=29).
* **Therapie:** Geen effectieve therapie beschikbaar [29](#page=29).
### 3.8 Behandeling
#### 3.8.1 Dehydratie
Vermijden of behandelen van dehydratie is cruciaal [30](#page=30).
#### 3.8.2 Motiliteitsremmers
Deze mogen niet gebruikt worden bij bloederige diarree of dysenterie [30](#page=30).
#### 3.8.3 Algemeen verloop en antibiotica
De meeste infecties zijn zelflimiterend en/of viraal, waardoor antibiotica en diagnose van de verwekker niet nodig zijn [30](#page=30).
#### 3.8.4 Epidemiologische keten
Identificatie van de verwekker kan belangrijk zijn voor het opsporen van de epidemiologische keten, zeker bij uitbraken (bv. norovirus) [30](#page=30).
#### 3.8.5 Specifieke gevallen
Sommige verwekkers worden best toch behandeld en vereisen dus specifieke opsporing [30](#page=30).
> **Tip:** Raadpleeg BAPCOC en formularia voor concrete behandelingsrichtlijnen [30](#page=30).
### 3.9 Commentaar op etiologische diagnose
In geselecteerde gevallen, gebaseerd op klinisch beeld en epidemiologische context, is een etiologische diagnose met antibiogram wel nodig. Dit is ook nuttig voor het ophelderen en indijken van een epidemie, waarbij niet alleen het individu, maar ook de bredere gemeenschap van belang is [32](#page=32).
---
# Urineweginfecties (UWI)
Dit deel behandelt de definitie, soorten, symptomen, risicofactoren, pathogenese, diagnostiek en bescherming tegen urineweginfecties.
### 4.1 Definities en soorten urineweginfecties
Urineweginfecties (UWI) omvatten infecties van de urinewegen en het nierparenchym. De belangrijkste soorten zijn [33](#page=33):
* **Cystitis (blaasinfectie):** Veroorzaakt vervelende symptomen maar is over het algemeen niet gevaarlijk en gemakkelijk te behandelen [33](#page=33).
* **Pyelonefritis:** Een infectie van de nieren, die gevaarlijk is vanwege aantasting van het nierparenchym. Dit brengt risico's met zich mee voor nierinsufficiëntie, bacteriëmie en sepsis, en is moeilijker te genezen [33](#page=33).
* **Prostatitis:** Een infectie van de prostaat, waar antibiotica door slechte penetratie beperkt werkzaam zijn [33](#page=33).
#### 4.1.1 Complicerende factoren en epidemiologie
Bij vrouwen is cystitis frequent door een minder efficiënte barrière tegen opstijgende infecties; deze UWI is vaak ongecompliceerd tenzij er meerdere recidieven zijn. Pyelonefritis wordt beschouwd als een gecompliceerde UWI en is een weefselinfectie. Bij mannen, kinderen en ouderen worden urineweginfecties per definitie als gecompliceerd beschouwd, omdat er vrijwel zeker een urine-afvloeiingsstoornis aanwezig is. Symptomen van UWI kunnen lijken op die van bepaalde seksueel overdraagbare aandoeningen (SOAs) zoals urethritis en PID [33](#page=33).
#### 4.1.2 Terminologie met betrekking tot bacteriën in urine
* **Bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in een urinestaal [34](#page=34).
* **Significante bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in een urinestaal waarbij aangenomen wordt dat deze bacteriën ook in de blaas aanwezig zijn [34](#page=34).
* **Symptomatische bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in een urinestaal samen met symptomen [34](#page=34).
### 4.2 Symptomen, ernst en gevolgen van UWI
#### 4.2.1 Symptomen per type infectie
* **Cystitis:** Strangurie/dysurie, pollakisurie, plasdrang (urgency) door irritatie van de urinewegen; soms buikpijn [34](#page=34).
* **Pyelonefritis:** Naast cystitis symptomen ook koorts (rillingen), algemeen ziek zijn, en slagpijn in de nierloge door inflammatie [34](#page=34).
* **Prostatitis:** Koorts, algemeen ziek zijn, prostaatpijn. Opstoten met meer symptomen en cystitisklachten, moeilijk te elimineren [34](#page=34).
#### 4.2.2 Mogelijke complicaties
* **Bacteriëmie:** Ontstaan vanuit een UWI, met mogelijk SIRS (Systemic Inflammatory Response Syndrome) en infecties op afstand, zoals protheseinfecties, endocarditis, hersenabcessen, of spondilodiscitis [34](#page=34).
* **Nierinsufficiëntie:** Kan ontstaan bij ernstige nierparenchymschade, vooral bij herhaalde infecties [34](#page=34).
### 4.3 Bescherming tegen infectie en pathogenese
#### 4.3.1 Barrièrefactoren
Een set van barrièrefactoren beschermt tegen infectie. Bij vrouwen is deze barrière minder efficiënt in het weren van bacteriën uit het colon [35](#page=35).
#### 4.3.2 Mechanismen van infectie
* **Kolonisatie door uropathogenen:** Vooral uropathogene *E. coli* stammen, die gemakkelijk de urinewegen kunnen koloniseren. Seksuele activiteit is een significante risicofactor bij vrouwen in de geslachtsrijpe levensfase [35](#page=35).
* **Afvloeistoornissen van de urine:** Onvolledige lediging van de blaas kan leiden tot infecties. Oorzaken hiervan zijn onder andere congenitale afwijkingen, zwangerschap, tumoren, blaas- of ureterstenen, prostaathypertrofie, blaasverlamming en vreemd lichaam in de urinewegen (bv. blaassonde) [35](#page=35).
*E. coli* is een frequente verwekker omdat deze in de darm aanwezig is en de urinewegen relatief goed kan koloniseren. Frequent antibioticagebruik en urogenitale manipulaties (sonderingen, sondes) verhogen de kans dat andere Gram-negatieve staven *E. coli* vervangen in de darm en urinewegen [35](#page=35).
#### 4.3.3 Overdracht
* **Endogene infectie:** Grotendeels door eigen bacteriën [35](#page=35).
* **Zorginfecties:** Indirecte overdracht via handen, instrumenten, of katheters [35](#page=35).
#### 4.3.4 Virulentiefactoren bij uropathogene *E. coli*
Deze stammen bezitten extra adhesines en toxines, zoals hemolysines [36](#page=36).
* **Type-1 fimbriae:** Hechten via het FimH-adhesine aan trimannosereceptoren op uroplakines van de urethra, blaas en vagina. Dit leidt tot binnendringen van het blaasepitheel, wat een verklaring kan zijn voor recidieven en vals-negatieve kweekresultaten. Van hieruit kan een opstijging naar de ureters en nieren plaatsvinden [36](#page=36).
* **P-fimbriae of type-II fimbriae:** Hechten aan glycolipidenreceptoren op niercellen. De receptoren waarop de bacterie bindt, variëren individueel, wat verklaart waarom sommigen geen UWI ontwikkelen ondanks de aanwezigheid van pathogenen [36](#page=36).
#### 4.3.5 Onderliggende en bevorderende factoren
Deze factoren bepalen de epidemiologie van UWI wat betreft man-vrouwverhouding en leeftijdsverloop [37](#page=37).
* **Heel jong:** Congenitale afwijkingen [37](#page=37).
* **Volwassenen:** Voornamelijk vrouwen, door uropathogenen en seksueel contact; ook zwangere vrouwen [37](#page=37).
* **Ouderen:** Meer afvloeistoornissen, verminderde beschermende vaginale microflora, kans op antibioticagebruik en contact met de zorgsector [37](#page=37).
* **Alle leeftijden:** Urologische manipulaties zijn een risicofactor [37](#page=37).
### 4.4 Diagnostiek
#### 4.4.1 Klinische diagnose
Vaak, maar niet altijd, zijn de symptomen typisch [38](#page=38).
#### 4.4.2 Onderzoek tijdens consultatie
Urineonderzoek met sticks kan de diagnose helpen bevestigen. Deze sticks detecteren nitraat metabolisme van Gram-negatieve bacteriën en leucocytenesterase afkomstig van neutrofielen [38](#page=38).
#### 4.4.3 Laboratoriumdiagnose
* **Microscopie:** Onderzoek van het urine sediment kan inflammatie aantonen (neutrofielen in sediment: pyurie) [38](#page=38).
* **Kweek van bacteriën:** Gekweekt op agarbodems die kwantitatief zijn (kolonies) en vervolgens geïdentificeerd worden [38](#page=38).
* **Hemokultuur:** Kan genomen worden bij ernstige gevallen (pyelonefritis, sepsis) of wanneer een goed urinestaal niet verkregen kan worden [38](#page=38).
#### 4.4.4 Interpretatie van de kweek (Type II staal)
Urine is een Type II staal, wat betekent dat gevonden bacteriën ook contaminanten kunnen zijn (bv. normale flora van urethra of vulva) [38](#page=38).
##### 4.4.4.1 Principes voor een juist resultaat
* **Selectieve pathogenen:** Alleen bekende uropathogenen (bv. *E. coli*, streptokokken, *Staphylococcus saprophyticus*, andere Gram-negatieve staven) worden opgezocht, gerapporteerd of als relevant beschouwd [39](#page=39).
* **Goede afname met minimale contaminatie:**
* Midstream afname [39](#page=39).
* Soms via eenmalige katheterisatie (minder contaminatie, maar niet zonder risico) [39](#page=39).
* Andere invasieve afnames zoals suprapubische punctie (blaaspunctie) geven zeer goede staalkwaliteit en lage kiemaantallen zijn hier significant [39](#page=39) [43](#page=43).
* **Goed transport:** Snel, of indien niet mogelijk, afkoelen om groei van ‘kleine aantallen’ te voorkomen [39](#page=39).
* **Kwantitatieve kweek:**
* Het criterium van Kass (klassiek, maar vaak verkeerd geïnterpreteerd) stelde dat bij pyelonefritis bijna steeds $10^5$ bacteriën/ml aanwezig zijn in de urine [39](#page=39).
* Latere studies (o.a. Stamm) toonden aan dat bij symptomatische personen vaak $10^5$ bacteriën/ml aanwezig zijn, maar dat ook $10^4$ (en soms zelfs $10^3$ voor *E. coli*) als significant beschouwd kan worden. Het gebruik van de Kass cutoff van $10^5$ bacteriën/ml kan leiden tot het missen van 30% van de infecties [39](#page=39).
* Bij mannen, en bij staalafname via katheterisatie, is er minder twijfel en minder contaminatie, waardoor ook lagere aantallen significant zijn [39](#page=39).
##### 4.4.4.2 Interpretatie van urineweginfecties in de praktijk
| Afname | Asymptomatisch* | Symptomatisch |
| :------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------- |
| **Midstream** | $\geq 10^5$ bacteriën/ml (Uropathogenen) | $\geq 10^4$ bacteriën/ml (Uropathogenen) (eigenlijk zou $\geq 10^3$ goed kunnen zijn, maar geeft teveel vals positieven) |
| **Katheterisatie/sondering** | $\geq 10^3$ bacteriën/ml (Uropathogenen) | $\geq 10^3$ bacteriën/ml (Uropathogenen) |
| **Uit sonde** | $\geq 10^3$ bacteriën/ml (Uropathogenen) | $\geq 10^3$ bacteriën/ml (Uropathogenen) |
*Alleen te behandelen bij zwangeren en ter voorbereiding op urologische operaties. In andere gevallen niet behandelen, en dus bij voorkeur niet laten kweken, zelfs bij pyurie. Dit is een belangrijke oorzaak van verkeerd antibioticumgebruik [41](#page=41).
\*\*Uropathogenen: Dit zijn geen gisten, lactobacillen of bacteriën die normaal in de vagina of huid aanwezig zijn, maar wel *E. coli*, *S. saprophyticus*, enterokokken en diverse Gram-negatieve staven [41](#page=41).
##### 4.4.4.3 Afnamemethoden
* **Midstream:** Vroeger werd reiniging aanbevolen, nu wordt aangenomen dat midstream voldoende is zonder uitgebreide reiniging vooraf [42](#page=42).
* **Katheterisatie:** Kan gebruikt worden, maar er is een risico op infectie, zeker bij een verblijfsonde [40](#page=40) [43](#page=43).
* **Suprapubische aspiratie (blaaspunctie):** Geeft zeer goede staalkwaliteit, vooral nuttig bij jonge kinderen waar een ongecontamineerd midstream staal moeilijk te verkrijgen is [43](#page=43).
#### 4.4.5 Dipslide kweek
Een dipslide is een methode die door huisartsen gebruikt kan worden voor het kweken van urinestalen [40](#page=40).
### 4.5 Speciale populaties en situaties
#### 4.5.1 UWI bij mannen
UWI bij mannen zijn altijd gecompliceerd vanwege een grote kans op afvloeistoornissen; de oorzaak hiervan dient opgezocht te worden [44](#page=44).
* **Kinderen:** Congenitale afwijkingen [44](#page=44).
* **Oudere mannen:** Prostaatvergroting [44](#page=44).
* **Specifieke complicatie:** Bacteriële prostatitis. Soms met negatieve urinekweek, maar positieve kweek van semen of prostaatmassagevocht [44](#page=44).
#### 4.5.2 UWI bij kinderen
UWI bij kinderen (vooral bij jongens) zijn altijd gecompliceerd en vaak gerelateerd aan congenitale afwijkingen [44](#page=44).
#### 4.5.3 UWI bij zwangeren
Fysiologische veranderingen tijdens de zwangerschap, zoals hormonale dilatatie van ureter en pyelum, en mechanische obstructie door de uterus, verhogen de kans op infectie en gecompliceerd verloop. Ernstige gevolgen kunnen optreden voor moeder (acute pyelonefritis, sepsis) en foetus (groeivertraging, prematuriteit). Zwangeren worden gescreend op urineweginfecties, wat een van de weinige indicaties is voor screening. De behandeling is vaak 'zwaarder' en langer [44](#page=44).
#### 4.5.4 Asymptomatische bacteriurie (afgezien van zwangeren)
Asymptomatische bacteriurie komt frequent voor bij bejaarden, diabetici, patiënten met blaaskatheter, urologische patiënten en bedlegerigen. Behandeling is niet nodig en het opsporen ervan is dus niet aangewezen. Dit is een zeer frequente oorzaak van overbodig antibioticumgebruik en resistentie [44](#page=44).
#### 4.5.5 Verwekkers van UWI
*E. coli* is verreweg de meest voorkomende verwekker van UWI, zowel bij poliklinische patiënten als bij gehospitaliseerde patiënten. Bij gehospitaliseerde patiënten, die vaak al antibiotica gebruiken, ziet men vaker infecties door andere Gram-negatieve staven die multiresistent kunnen zijn [45](#page=45).
### 4.6 Behandeling van UWI
De ernst, het risico op complicaties en resistentie bepalen de aard, dosis en duur van de behandeling [46](#page=46).
#### 4.6.1 Niet-gecompliceerde cystitis
Cystitis zonder extra risicofactoren geneest vaak vlot en spontaan. Bij niet-gecompliceerde UWI bij vrouwen (cystitis, niet frequent recidief) volstaan urinaire antiseptica, puur empirisch en met een korte kuur: nitrofurantoïne of trimetoprim (3-5 dagen), of fosfomycine (1 dosis). Deze zijn werkzaam tegen een groot deel van *E. coli*, *S. saprophyticus* en enkele andere pathogenen [46](#page=46).
#### 4.6.2 Urinaire antiseptica
Dit zijn antibiotica met een hoge concentratie in de urine, maar niet op andere plaatsen. Er is weinig resistentie omdat ze alleen in deze context gebruikt worden. Furadantine en fosfomycine zijn voorbeelden. Ze zijn niet geschikt voor systemische infecties, dus ook niet bij parenchyminfectie (pyelonefritis, prostatitis) [46](#page=46).
#### 4.6.3 Andere infecties
Voor andere infecties is het beter de verwekker te identificeren en een antibiogram uit te voeren. Empirisch start men met breedspectrum antibiotica met voldoende weefselconcentratie, en behandelingen die langer duren dan bij cystitis (7 tot 10 dagen of langer, langer bij pyelonefritis) [46](#page=46).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Syndromale lessen | Lessen die zich richten op infectieuze syndromen vanuit een microbiologisch perspectief, met nadruk op frequente verwekkers, laboratoriumdiagnostiek en behandeling in West-Europa. |
| Bovenste luchtweginfecties | Infecties van de keel, neus, sinussen, middenoor en conjunctiva, die een zeer frequente oorzaak zijn van huisartscontact. |
| Pathogenese | Het mechanisme waarmee micro-organismen ziekte veroorzaken, ondanks de natuurlijke barrières van het lichaam. |
| Virulentie eigenschappen | Kenmerken van micro-organismen die bijdragen aan hun vermogen om infectie te veroorzaken en schade aan te richten in de gastheer. |
| Droplets | Kleine vochtdruppeltjes die bij hoesten, niezen of praten vrijkomen en als overdrachtsmedium voor micro-organismen kunnen dienen. |
| Fagocytose | Een proces waarbij cellen van het immuunsysteem, zoals macrofagen, lichaamsvreemde deeltjes, zoals bacteriën, omsluiten en vernietigen. |
| Superantigenen | Een type toxine geproduceerd door bepaalde bacteriën dat een overmatige immuunreactie kan veroorzaken, leidend tot ernstige ziektebeelden. |
| Pneumonie | Een infectie van het longweefsel (longparenchym), vaak veroorzaakt door bacteriële of virale verwekkers. |
| Kapsel (bacterieel) | Een buitenste laag rondom sommige bacteriën die bescherming biedt tegen fagocytose en het immuunsysteem kan ontwijken. |
| Transcellulaire migratie | Het vermogen van micro-organismen om door gastheercellen heen te bewegen, wat een rol kan spelen bij het binnendringen van weefsels zoals de hersenen. |
| Faryngitis | Ontsteking van de keel, vaak gepaard gaande met keelpijn en slikklachten. |
| Tonsillitis | Ontsteking van de amandelen, vaak samen met faryngitis optredend. |
| Abces | Een met pus gevuld holte in het lichaam, veroorzaakt door een bacteriële infectie en ontstekingsreactie. |
| Auto-immuun respons | Een immuunreactie waarbij het lichaam antistoffen produceert tegen eigen weefsels en cellen. |
| Immuuncomplexen | Complexen gevormd door antistoffen die zich binden aan antigenen, die neerslag kunnen veroorzaken en weefselschade kunnen leiden. |
| Difterie | Een ernstige bacteriële infectie veroorzaakt door Corynebacterium diphtheriae, gekenmerkt door de vorming van pseudoveren en de productie van een potentieel dodelijk toxine. |
| Otitis externa | Infectie van de gehoorgang. |
| Otitis media | Ontsteking van het middenoor. |
| Conjunctivitis | Ontsteking van het bindvlies van het oog. |
| Sputum | Slijm opgehoest uit de luchtwegen. |
| Hemokultuur | Een kweek van bloed om de aanwezigheid van bacteriën of andere micro-organismen te detecteren. |
| Antigen/genoom testen | Diagnostische tests die de aanwezigheid van specifieke antigenen of genetisch materiaal van micro-organismen detecteren. |
| Serologie | Onderzoek naar antistoffen in het bloed, wat kan wijzen op een vroegere of huidige infectie. |
| Commensale bacteriën | Bacteriën die normaal gesproken op of in het lichaam leven zonder ziekte te veroorzaken. |
| Enteropathogenen | Micro-organismen die infecties van het maag-darmkanaal veroorzaken. |
| Gastro-intestinale infecties | Infecties van het maag-darmkanaal. |
| Deshydratatie | Verlies van lichaamsvocht, wat ernstige gevolgen kan hebben, vooral bij jonge kinderen en ouderen. |
| Voedselintoxicatie | Ziekte veroorzaakt door het consumeren van voedsel dat besmet is met bacteriële toxines. |
| Reizigersdiarree | Diarree die optreedt tijdens of na een reis, vaak door blootstelling aan andere micro-organismen en hygiënepraktijken. |
| Dysenterie | Een ernstige vorm van diarree gekenmerkt door bloed en slijm in de ontlasting, vaak gepaard gaande met koorts en buikkrampen. |
| Enterotoxine | Toxines geproduceerd door bacteriën die specifiek het maag-darmkanaal aantasten, leidend tot diarree en braken. |
| Bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. |
| Sepsis | Een levensbedreigende aandoening veroorzaakt door een ontregelde immuunreactie op een infectie. |
| HUS (Hemolytisch Uremisch Syndroom) | Een ernstige complicatie van bepaalde gastro-intestinale infecties, gekenmerkt door bloedarmoede, een laag aantal bloedplaatjes en nierfalen. |
| Feco-orale overdracht | Overdracht van micro-organismen via de fecaliën-mond route, vaak door slechte hygiëne. |
| Inoculum | Het aantal micro-organismen dat nodig is om een infectie te veroorzaken. |
| Urineweginfecties (UWI) | Infecties van de blaas, urineleiders, nieren of prostaat. |
| Cystitis | Infectie van de blaas. |
| Pyelonefritis | Infectie van het nierbekken en de nier. |
| Prostatitis | Infectie van de prostaat. |
| Bacteriurie | Aanwezigheid van bacteriën in de urine. |
| Significante bacteriurie | Aanwezigheid van een voldoende hoog aantal bacteriën in de urine om een infectie te suggereren. |
| Symptomatische bacteriurie | Aanwezigheid van bacteriën in de urine gepaard gaande met symptomen. |
| Uropathogene E. coli | Stammen van Escherichia coli die specifiek infecties van de urinewegen kunnen veroorzaken. |
| Adhesines | Moleculen op het oppervlak van bacteriën die hen in staat stellen zich aan gastheercellen te hechten. |
| Uroplakinen | Eiwitten op de epitheelcellen van de urinewegen waaraan bacteriën zich kunnen hechten. |
| Fimbriae | Haarachtige structuren op het oppervlak van bacteriën die een rol spelen bij adhesie aan gastheercellen. |
| Recidief | Terugkeer van een ziekte of symptomen na een periode van verbetering. |
| Pyurie | Aanwezigheid van pus (witte bloedcellen) in de urine, wat wijst op een infectie. |
| Midstream urine | Urine verzameld na het begin van de urinestroom, om contaminatie door bacteriën van de urethra te minimaliseren. |
| Dipslide | Een teststrip die gebruikt kan worden om de aanwezigheid en hoeveelheid bacteriën in urine te detecteren. |
| CFU/ml | Colony Forming Units per milliliter, een maat voor de concentratie van levensvatbare bacteriën in een monster. |
| Asymptomatische bacteriurie | Aanwezigheid van bacteriën in de urine zonder dat er symptomen van een infectie optreden. |
| Urinaire antiseptica | Medicijnen die hoge concentraties in de urine bereiken en bacteriën doden, maar weinig systemische effecten hebben. |
| Empirisch | Behandeling gebaseerd op de meest waarschijnlijke diagnose, zonder definitieve laboratoriumuitslagen. |
| BAPCOC | Richtlijnen voor antibioticagebruik in België. |
| S. saprophyticus | Een bacteriesoort die een veelvoorkomende verwekker is van urineweginfecties bij jonge vrouwen. |
| Enterokokken | Een groep bacteriën die infecties van de urinewegen en andere delen van het lichaam kan veroorzaken. |
| Gram-negatieve staven | Een type bacterie dat morfologisch gekenmerkt wordt door een staafvorm en een dunne celwand die de Gram-kleuring niet goed vasthoudt. |