Cover
Start now for free Les 1 intro - opdracht - respiratoire infecties (1).pdf
Summary
# Bacteriologie en pathogeen vermogen van Mycoplasma pneumoniae
Dit onderwerp behandelt de bacteriologische kenmerken en het ziekteverwekkend vermogen van *Mycoplasma pneumoniae*, een kleine bacterie die atypische pneumonie kan veroorzaken.
### 1.1 Bacteriologie van Mycoplasma pneumoniae
*Mycoplasma pneumoniae* behoort tot de familie Mycoplasmataceae en het geslacht *Mycoplasma*. Het is de kleinste bacterie, met een diameter variërend van 0,3 tot 0,8 µm. Een cruciaal kenmerk is de afwezigheid van een celwand; deze bacteriën hebben enkel een celmembraan. Hierdoor zijn ze gramnegatief, maar moeilijk te kleuren in de praktijk. Het ontbreken van een celwand heeft ook implicaties voor de behandeling met antibiotica, aangezien antibiotica die gericht zijn op de celwand niet effectief zijn .
#### 1.1.1 Kweek en identificatie
*Mycoplasma pneumoniae* is moeilijk te kweken en kent een trage groei (ongeveer 5 dagen). De kweek vereist vaste of vloeibare, rijke bodems, waarbij een kenmerkend "fried egg"-aspect kan ontstaan. Vanwege de kweekmoeilijkheden wordt moleculaire diagnostiek, zoals PCR, vaak verkozen .
#### 1.1.2 Vergelijking met Chlamydophila
Hoewel *Chlamydophila* en *Chlamydia* als twee verschillende genera worden beschouwd, is er enige onduidelijkheid in de classificatie. *Chlamydophila pneumoniae* deelt echter enkele kenmerken met andere gramnegatieve bacteriën, zoals de aanwezigheid van lipopolysacchariden in de celwand, maar mist peptidoglycaan. *Mycoplasma pneumoniae* onderscheidt zich hierin door de totale afwezigheid van een celwand .
> **Tip:** Het ontbreken van een celwand bij *Mycoplasma pneumoniae* is een essentieel onderscheidend kenmerk ten opzichte van veel andere bacteriën, en verklaart waarom specifieke klassen antibiotica (zoals penicillines en cefalosporines) niet werken .
### 1.2 Pathogeen vermogen van Mycoplasma pneumoniae
*Mycoplasma pneumoniae* infecteert voornamelijk kinderen en jonge volwassenen. De infecties komen met name voor aan het einde van de zomer en in de herfst. Transmissie vindt intensief plaats in omgevingen zoals scholen en families .
#### 1.2.1 Klinische manifestaties
De meest voorkomende klinische presentatie is atypische pneumonie. Kenmerkend voor deze pneumonie zijn hevige hoestbuien en een niet-productieve hoest, wat betekent dat er slechts zeer weinig sputum wordt geproduceerd .
> **Example:** Een patiënt presenteert zich met langdurige, droge hoest en koorts, zonder significant sputum. Dit is een typisch beeld van atypische pneumonie, waarbij *Mycoplasma pneumoniae* een belangrijke verwekker kan zijn.
#### 1.2.2 Extra-pulmonaire complicaties
Uitzonderlijk kan *Mycoplasma pneumoniae* ook leiden tot extra-pulmonaire ziekte. Hieronder vallen aandoeningen zoals meningitis, artritis en hemolytische anemie .
#### 1.2.3 Vergelijking met Chlamydophila pneumoniae pathogeen vermogen
*Chlamydophila pneumoniae* infecteert voornamelijk jonge volwassenen en kan leiden tot faryngitis met heesheid, bronchitis en pneumonie. Er is ook gesuggereerd dat het een rol speelt bij acuut myocardinfarct, hoewel dit nog niet definitief is vastgesteld .
#### 1.2.4 Diagnosemethoden
De diagnostiek van *Mycoplasma pneumoniae* kan plaatsvinden middels moleculaire methoden zoals PCR. Serologie wordt ook gebruikt, maar is niet altijd even betrouwbaar. Kweek is vanwege de trage groei en moeilijke isolatie minder courant in de praktijk .
---
# Pathogeniteit van Mycobacterium tuberculosis
De pathogeniteit van *Mycobacterium tuberculosis* (Mtb) en gerelateerde soorten beschrijft hoe deze bacteriën infecties veroorzaken en ziekte voortbrengen bij de gastheer.
### 2.1 Transmissie van Mycobacterium tuberculosis
De transmissie van *M. tuberculosis* en *M. bovis* vindt voornamelijk aerogeen plaats door de inhalatie van besmette partikels. *M. bovis* kan ook via druppels of via de consumptie van niet-gepasteuriseerde melk worden overgedragen .
### 2.2 Primaire infectie en ziekteprogressie
Bij de primaire infectie, die meestal in de longen plaatsvindt, kan acute longontsteking optreden. In veel gevallen geneest deze infectie spontaan, resulterend in fibrose en verkalkte longletsels. Echter, bij 3 tot 8% van de patiënten kan de infectie evolueren naar chronische longtuberculose. Hierbij groeien tuberkels uit tot necrotische ontstekingshaarden met verkazing en holtevorming (cavernes) .
> **Tip:** Het is cruciaal om het verschil te begrijpen tussen een latent aanwezige infectie en klinisch manifeste ziekte. Ziekteprogressie is het meest waarschijnlijk in de eerste twee jaar na infectie, bij jonge leeftijd (vooral onder de 5 jaar) en afhankelijk van gastheerfactoren .
### 2.3 Uitzaaiing naar andere orgaansystemen
Naast de longen kan tuberculose zich ook naar andere orgaansystemen verspreiden .
#### 2.3.1 Uitzaaiing via bronchi
Aantasting van andere longsegmenten kan optreden via de bronchi .
#### 2.3.2 Uitzaaiing naar lymfeklieren
Lymfeklier-tuberculose is een mogelijke manifestatie van de ziekte .
#### 2.3.3 Uitzaaiing via de bloedbaan
Verspreiding via de bloedbaan kan leiden tot ernstige aandoeningen zoals meningitis, osteomyelitis (bijvoorbeeld de ziekte van Pott) en adnexitis .
#### 2.3.4 Uitzaaiing naar het gastro-intestinaal stelsel
Het gastro-intestinaal stelsel kan worden aangetast door aspiratie van sputum .
> **Example:** De ziekte van Pott is een voorbeeld van osteomyelitis veroorzaakt door de verspreiding van tuberculose naar de wervelkolom via de bloedbaan .
### 2.4 Ziekteprogressie: Blootstelling – Infectie – Ziekte
Het ziekteverloop van tuberculose kan worden onderverdeeld in stadia: blootstelling, infectie en ziekte. Na blootstelling kan een latente infectie ontstaan, die vervolgens kan progresseren naar klinisch manifeste ziekte .
### 2.5 Diagnostiek
De diagnostiek van tuberculose is essentieel voor het managen van de infectie .
---
# Ziekteprogressie en diagnostiek van tuberculose infectie
Dit onderdeel bespreekt de progressie van een tuberculose infectie van blootstelling naar latente infectie en vervolgens naar actieve ziekte, evenals de diagnostische methoden voor latente tuberculose infectie (LTBI) .
### 3.1 Ziekteprogressie: van blootstelling tot ziekte
Na blootstelling aan *Mycobacterium tuberculosis* kan de infectie zich ontwikkelen via verschillende stadia: blootstelling, latente infectie en actieve ziekte. Het grootste risico op progressie naar actieve ziekte bestaat in de eerste twee jaar na de initiële infectie. Factoren die dit risico verhogen zijn jonge leeftijd (vooral onder de vijf jaar) en de conditie van de gastheer (hostfactoren) .
### 3.2 Latente tuberculose infectie (LTBI)
Latente tuberculose infectie (LTBI) kenmerkt zich door de aanwezigheid van *Mycobacterium tuberculosis* in het lichaam, zonder dat er klinische, bacteriologische of radiologische aanwijzingen zijn voor actieve tuberculose .
#### 3.2.1 Diagnostiek van LTBI
De diagnostiek van LTBI is gericht op het aantonen van een door *M. tuberculosis* gemedieerde immuunrespons, die wijst op eerdere blootstelling. Twee hoofdtypen testen worden gebruikt :
* **Tuberculine huidtest (TST, Mantoux):** Deze test detecteert een vertraagde hypersensitiviteitsreactie op tuberculine .
* **Interferon-gamma release assay (IGRA):** Dit zijn bloedtesten die de T-cel gemedieerde immuunrespons meten door de productie van interferon-gamma (IFN-γ) na stimulatie met specifieke antigenen van *M. tuberculosis*. Voorbeelden hiervan zijn :
* Quantiferon Gold (Plus) .
* T SPOT TB-test .
Beide testmethoden kunnen een positieve uitslag geven vanaf ongeveer 6 tot 8 weken na blootstelling. Het is cruciaal om te onthouden dat **geen van beide testen onderscheid kan maken tussen een latente tuberculose infectie (LTBI) en actieve tuberculose** .
> **Tip:** Hoewel deze testen de aanwezigheid van een infectie aantonen, is aanvullend klinisch onderzoek noodzakelijk om actieve ziekte uit te sluiten.
#### 3.2.2 De Quantiferon-Plus assay nader bekeken
De Quantiferon-Plus assay maakt gebruik van vier tubes (in li-heparine):
* **Negatieve controle:** Meet het achtergrondsignaal van IFN-γ .
* **Positieve controle (mitogeen):** Gaat na of er een adequate T-celrespons is op een niet-specifieke stimulus. Een waarde groter dan de cutoff wordt verwacht .
* **TB1 tube:** Bevat antigenen van *M. tuberculosis* en meet de secretie van IFN-γ door CD4+ T-cellen. De cutoff is 0.35 Internationale Eenheden per milliliter (IU/ml) .
* **TB2 tube:** Bevat ook antigenen van *M. tuberculosis* en meet IFN-γ secretie door zowel CD4+ als CD8+ T-cellen .
De resultaten worden geïnterpreteerd aan de hand van de gemeten IFN-γ waarden ten opzichte van de ingestelde cutoffs .
#### 3.2.3 De T SPOT-TB test
De T SPOT-TB test maakt gebruik van de ELISPOT-techniek. Hierbij wordt de T-celactiviteit gemeten door het tellen van "spots". Deze spots lichten op wanneer T-cellen IFN-γ produceren als reactie op stimulatie met antigenen van *M. tuberculosis* .
---
# Workflow voor laboratoriumdiagnostiek van infecties
De workflow voor laboratoriumdiagnostiek van infecties omvat een reeks stappen die leiden tot de identificatie van pathogenen en de bepaling van hun gevoeligheid voor antibiotica. Dit proces start met staalname en eindigt met de rapportage van resultaten en eventueel een antibiogram [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
### 4.1 Voorbereiding en staalname
Het diagnostische proces begint met het zorgvuldig nemen van monsters. Afhankelijk van de verdenking van een infectie, kunnen verschillende typen monsters relevant zijn, zoals sputum of bronchoalveolair lavage (BAL)-vocht. Voorbereidende stappen kunnen nodig zijn om het monster geschikt te maken voor verdere analyse [33](#page=33).
### 4.2 Microscopische beoordeling
Na staalname volgt vaak een microscopische evaluatie. Voor schimmelinfecties kan dit een gramkleuring of een calcofluor kleuring (fluorescentie) omvatten om schimmels, (pseudo)mycelium en gisten te detecteren [33](#page=33).
### 4.3 Kweek en incubatie
Een cruciale stap is de kweek van micro-organismen op geschikte voedingsbodems.
#### 4.3.1 Monsterverwerking en enting
Voor het kweken van bacteriën uit sputum of BAL-vocht kan een voorbehandeling plaatsvinden, zoals lysering met sputolysine voor automatische enting, of wassen voor manuele enting. Vervolgens worden de voorbewerkte monsters geënt op verschillende kweekbodems [34](#page=34).
* **Automatische enting:** Gebruik van een entautomaat [34](#page=34).
* **Manuele enting:** Hierbij wordt een vlaai- of baarderm gemaakt [34](#page=34).
#### 4.3.2 Gebruikte kweekbodems
Een verscheidenheid aan kweekbodems wordt gebruikt, afhankelijk van de te verwachten micro-organismen:
* Bloedplaat met optochineschijfje in de eerste zone (relevant voor o.a. *S. pneumoniae*) [34](#page=34).
* MacConkey-CNA [34](#page=34).
* Haemophilus plaat [34](#page=34).
* Specifieke bodems zoals *Candida agar*, Sabouraud plaat, en *Legionella* BMPA selectieve medium kunnen ook worden ingezet [34](#page=34).
#### 4.3.3 Incubatiecondities
De incubatiecondities zijn afhankelijk van het type monster:
* Sputum: 2 dagen incubatie [34](#page=34).
* BAL-vocht: 5 dagen incubatie [34](#page=34).
* Algemene incubatietemperatuur is 35°C met 5% CO$_{2}$, hoewel in sommige gevallen een gewone broedstoof gebruikt kan worden [34](#page=34).
> **Tip:** De interpretatie van de flora uit sputum kan bemoeilijkt worden door de aanwezigheid van veel commensaal flora [34](#page=34).
### 4.4 Identificatie van pathogenen
Na de incubatie worden verdachte kolonies geïdentificeerd.
#### 4.4.1 Beoordeling en identificatie
Een semi-kwantitatieve beoordeling (w/+/++/+++) van de kolonies wordt uitgevoerd. Voor identificatie wordt met name MALDI-TOF (Matrix-Assisted Laser Desorption/Ionization-Time Of Flight) gebruikt. Er kunnen ook aanvullende, snellere identificatietesten worden uitgevoerd, zoals fermentatietesten [35](#page=35).
#### 4.4.2 Rapportage
De rapportage van de identificatieresultaten is cruciaal:
* Pathogenen worden altijd gerapporteerd [35](#page=35).
* Commensalen worden gerapporteerd als "banale flora" [35](#page=35).
* Sommige bacteriën, zoals gramnegatieven, kunnen worden gerapporteerd op basis van hun aantal of het type patiënt [35](#page=35).
> **Example:** Niet alle geïdentificeerde micro-organismen hoeven gerapporteerd te worden; de klinische context helpt bij het maken van keuzes [35](#page=35).
### 4.5 Bepaling van gevoeligheid (Antibiogram)
Indien nodig, wordt de gevoeligheid van geïdentificeerde bacteriën voor antibiotica bepaald. Dit gebeurt doorgaans de tweede dag van de workflow [36](#page=36) [37](#page=37).
#### 4.5.1 Methodes voor gevoeligheidsbepaling
Er zijn verschillende methoden beschikbaar:
* **Disk-diffusie:** Een veelgebruikte methode waarbij de gevoeligheid wordt bepaald op basis van de groeiremming rondom disks met antibiotica. Deze methode kan efficiënt worden uitgevoerd voor meerdere monsters tegelijk [36](#page=36).
* **Minimaal inhiberende concentratie (MIC):** Dit geeft een meer precieze bepaling van de gevoeligheid. Methoden hiervoor zijn:
* **Gradiëntstrip (bv. E-test):** Een strip met een gradiënt van antibiotica wordt op de geïnoculeerde agar geplaatst [37](#page=37).
* **Dilutiereeks (bv. Sensititre):** Hierbij worden opeenvolgende verdunningen van het antibioticum getest [37](#page=37).
> **Tip:** MIC-bepalingen bieden de meest volledige informatie, maar zijn tijdrovender en kostbaarder. Ze worden daarom enkel in specifieke omstandigheden ingezet [37](#page=37).
---
# Haemophilus influenzae: cultuur, identificatie en antibiogram
Dit onderdeel beschrijft de microbiologische kenmerken, kweekvereisten, identificatiemethoden en antibiograminterpretatie voor *Haemophilus influenzae*.
### 5.1 Bacteriologie
*Haemophilus influenzae* zijn kleine bacillen. Ze zijn afhankelijk van groeifactoren X en V voor hun groei [53](#page=53).
### 5.2 Pathogeen vermogen
Er wordt onderscheid gemaakt tussen omkapselde en niet-omkapselde stammen. Omkapselde stammen veroorzaken ernstige infecties, zoals meningitis. Niet-omkapselde stammen daarentegen veroorzaken milde, mucosaal gelokaliseerde infecties [53](#page=53).
### 5.3 Cultuur en identificatie
Voor de kweek van *Haemophilus influenzae* is een vochtige, CO2-rijke atmosfeer vereist. De bacterie heeft groeifactor X en/of V nodig [53](#page=53).
Tabel 1: Vereiste groeifactoren voor verschillende *Haemophilus* soorten [49](#page=49).
| Soort | Groeifactor V | Groeifactor X |
| :-------------------- | :------------ | :------------ |
| *H. influenzae* | + | + |
| *H. ducreyi* | + | - |
| *H. parainfluenzae* | - | + |
### 5.4 Antibiogram en behandeling
#### 5.4.1 Resistentiemechanismen
Er is een toename van resistentie waargenomen, met name bij kapsel type b stammen. Ongeveer 25-30% van de stammen is resistent tegen ampicilline. Dit komt vaak door plasmiden die coderen voor de productie van β-lactamase (klasse TEM-1) [50](#page=50).
#### 5.4.2 Opsporen van β-lactamase
* **Nitrocefinetest:** Dit is een test waarbij nitrocefine, een geel gekleurd cefalosporine, wordt gebruikt. Wanneer β-lactamase de β-lactamring van nitrocefine opent, kleurt het stofje rood [50](#page=50).
* **Disk diffusie-antibiogram:** Voor het opsporen van ampicillineresistentie wordt een disk diffusie-antibiogram uitgevoerd op Mueller-Hinton agar met factor XV, ook wel Haemophilus Test Medium (HTM) genoemd. Een alternatief medium is Mueller-Hinton agar met paardenbloed en NAD (volgens EUCAST richtlijnen) [50](#page=50).
> **Tip:** Een β-lactamase producerende stam breekt de β-lactamring van antibiotica zoals ampicilline open, waardoor het antibioticum niet meer kan werken [50](#page=50).
#### 5.4.3 Behandeling van resistente stammen
* **β-lactamase producerende stammen:** Deze stammen blijven gevoelig voor tweede- en derdegeneratie cefalosporines, die goed penetreren door de bloed-hersenbarrière en daarom effectief zijn bij meningitis. Ze zijn ook gevoelig voor combinaties van een β-lactam met een β-lactamase-inhibitor, zoals amoxicilline-clavulaanzuur en piperacilline-tazobactam [51](#page=51).
* **BLNAR-stammen (β-lactamase negatief, ampicilline resistent):** Bij deze stammen is er sprake van resistentie tegen ampicilline ondanks de afwezigheid van β-lactamase productie. De resistentie wordt veroorzaakt door een gewijzigd penicilline-bindend proteïne (PBP) [51](#page=51).
#### 5.4.4 EUCAST flowchart
De EUCAST (European Committee on Antimicrobial Susceptibility Testing) biedt een flowchart voor het screenen van β-lactamresistentie [52](#page=52).
#### 5.4.5 Vaccinatie
Vaccinatie is ook een belangrijk aspect met betrekking tot *Haemophilus influenzae* [53](#page=53).
### 5.5 Overige informatie
* *Haemophilus influenzae* wordt behandeld met antibiotica en vaccinatie is beschikbaar [53](#page=53).
* De tekst bevat ook informatie over *Moraxella catarrhalis*, maar dit valt buiten het specifieke onderwerp "Haemophilus influenzae: cultuur, identificatie en antibiogram".
---
# Streptococcus pneumoniae: bacteriologie, pathogeen vermogen en identificatie
Dit onderwerp behandelt de bacteriologische kenmerken, het ziekteverwekkende vermogen en de identificatiemethoden van *Streptococcus pneumoniae*.
### 6.1 Bacteriologie
*Streptococcus pneumoniae* is een grampositieve, ovale kok die vaak in paren voorkomt. Een belangrijk kenmerk is de aanwezigheid van een polysacharidekapsel, dat een halo vormt rond de bacterie. Dit kapsel is een belangrijke virulentiefactor omdat het fagocytose door het immuunsysteem verhindert. Er zijn meer dan 93 verschillende kapseltypen bekend [60](#page=60).
**Tip:** Het kapsel is niet altijd even duidelijk zichtbaar. Bovendien kan autolyse van de bacterie tijdens de groei leiden tot ontkleuring bij Gram-kleuring, waardoor de gramkleuring niet altijd volledig betrouwbaar is [60](#page=60).
### 6.2 Pathogeen vermogen
*Streptococcus pneumoniae* is een commensaal van de bovenste luchtwegen. Tot 70% van de bevolking kan drager zijn, met name jonge kinderen. Ondanks zijn commensale status is het een frequent en soms dodelijk pathogeen [61](#page=61).
De meest bekende aandoening veroorzaakt door *S. pneumoniae* is lobaire pneumonie, een typische longontsteking die in één longkwab voorkomt (community-acquired). Bij ongeveer één op de vijf patiënten kan dit leiden tot een bloedstroominfectie. *S. pneumoniae* treedt vaak op als surinfectie na een virale infectie van de luchtwegen [61](#page=61).
Andere aandoeningen die verband houden met *S. pneumoniae* omvatten:
* Infecties bij personen met een verminderde bacteriële klaring, zoals mensen zonder milt of met immuunstoornissen [61](#page=61).
* Purulente exacerbaties van chronische bronchitis [61](#page=61).
* Meningitis, vaak in combinatie met een bloedstroominfectie [61](#page=61).
* Otitis media (middenoorontsteking), sinusitis en mastoïditis [61](#page=61).
**Tip:** Lobaire pneumonie kan leiden tot ernstigere infecties vanwege de locatie in de longkwab [61](#page=61).
### 6.3 Cultuur en identificatie
De kweek van *Streptococcus pneumoniae* kan soms negatief blijven. Incubatie in een CO2-rijke atmosfeer wordt aanbevolen. Op bloedplaten vormen zich kleine, α-hemolytische kolonies die een 'pitting' vertonen (een soort naveltje). Soms kunnen de kolonies mucoïd zijn, wat wijst op een bepaald kapseltype (type 3) [62](#page=62).
Verschillende methoden worden gebruikt voor identificatie:
* **Optochine gevoeligheid:** *S. pneumoniae* is gevoelig voor optochine. Een optochine-schijfje wordt op een bloedplaat geplaatst; de bacteriële lysering rond het schijfje duidt op gevoeligheid. Echter, minder dan 4% van de isolaten kan optochine-resistent zijn. Ook kunnen viridans-streptokokken kleine kolonies met een kleine diameter vertonen die verward kunnen worden met optochine-resistentie [63](#page=63).
* **Voorbeeld:** Bij het analyseren van een sputummonster kan men een bloedplaat enten met optochine om *S. pneumoniae* te helpen identificeren, vooral bij verdenking op een respiratoire infectie [63](#page=63).
* **Galoplosbaarheid:** *S. pneumoniae* kolonies worden gelyseerd door galzouten. Dit is een positieve galoplosbaarheidstest, wat resulteert in een opheldering rond de kolonie [63](#page=63).
* **MALDI-TOF:** Deze techniek kan moeilijkheden ondervinden bij het onderscheiden van *S. pneumoniae* van vergelijkbare soorten zoals *S. mitis* of *S. oralis* [63](#page=63).
* **Latexagglutinatietest:** Deze test detecteert specifieke kapselantigenen en kan helpen bij de identificatie [63](#page=63).
* **Pneumokokken antigen detectie:** Antigeentests, zoals op urine of lumbaal vocht, kunnen snelle diagnoses mogelijk maken na slechts 15 minuten incubatie. Dit is een snelle diagnostische methode, vooral nuttig bij verdenking op meningitis of pneumonie [64](#page=64).
**Tip:** De combinatie van optochine-gevoeligheid, MALDI-TOF en galoplosbaarheid is vaak essentieel voor een betrouwbare identificatie. De pneumokokken antigeentest op urine of lumbaal vocht kan een zeer snelle diagnose opleveren [63](#page=63) [64](#page=64).
---
# Arcanobacterium haemolyticum: bacteriologie en pathogene vermogen
Dit hoofdstuk beschrijft de bacteriologische kenmerken en het pathogene potentieel van *Arcanobacterium haemolyticum*.
### 7.1 Bacteriologie
*Arcanobacterium haemolyticum* is een grampositieve, onbeweeglijke en pleiomorfe staaf. Op bloedagar zijn de kolonies knotsvormig en vertakt. Na een lange incubatie kunnen kokken in ketens worden waargenomen [76](#page=76).
### 7.2 Pathogeen vermogen
In de klinische praktijk wordt *Arcanobacterium haemolyticum* zelden gedetecteerd. Het is een oorzaak van (purulente) faryngitis, met name bij adolescenten, in tegenstelling tot *S. pyogenes* dat vaker bij kinderen jonger dan 10 jaar voorkomt. Een typische klinische presentatie is een scarlatina-achtige huiduitslag die zich uitbreidt over de thorax, hals en ledematen [77](#page=77).
### 7.3 Cultuur en identificatie
Kweek op bloedagar resulteert in punctiforme, β-hemolytische kolonies; de hemolyse is sterker op paardenbloedagar. *Arcanobacterium haemolyticum* is resistent tegen bacitracine, wat een belangrijk onderscheid is met *S. pyogenes* [78](#page=78).
De omgekeerde CAMP-test is een kenmerkende identificatiemethode: na 24 uur incubatie wordt de β-hemolyse van *S. aureus* geïnhibeerd door de aanwezigheid van *A. haemolyticum*. Dit onderscheidt het van *S. agalactiae*, dat juist een versterking van de hemolyse veroorzaakt [78](#page=78).
> **Tip:** De resistentie tegen bacitracine is een cruciaal diagnostisch criterium om *A. haemolyticum* te onderscheiden van *S. pyogenes*.
### 7.4 Antibiogram en behandeling
De eerste keuze voor de behandeling van infecties veroorzaakt door *Arcanobacterium haemolyticum* omvat macroliden, clindamycine en cefalosporines. Aminoglycosides en fluoroquinolones zijn doorgaans resistent. Hoewel *A. haemolyticum* meestal gevoelig is voor penicilline, is penicilline geen goede therapeutische keuze vanwege het risico op tolerantie, wat kan leiden tot onvoldoende afdoding van de bacterie [79](#page=79).
> **Tip:** Ondanks gevoeligheid voor penicilline *in vitro*, is het klinische risico op tolerantie reden om andere antibiotica te prefereren voor de behandeling van *Arcanobacterium haemolyticum* infecties.
---
# Legionella pneumophila en legionellose
Legionella pneumophila is een bacterie die, wanneer geïnhaleerd via besmette waterdruppeltjes, legionellose kan veroorzaken, een ernstige vorm van pneumonie [95](#page=95) [96](#page=96).
### 8.1 Bacteriologie van Legionella pneumophila
Legionella is een gramnegatieve staafvormige bacterie. Deze bacteriën gedijen het best in water dat warmer is dan 50 graden Celsius, en ze worden vaak aangetroffen in grote warmwaterreservoirs zoals koeltorens, airconditioningsystemen, baden en jacuzzi's. Er zijn meer dan 50 soorten Legionella, waarvan *L. pneumophila* de meest voorkomende ziekteverwekker is, met name serotype 1 [95](#page=95).
#### 8.1.1 Detectie en identificatie
Legionella-bacteriën zijn moeilijk zichtbaar te maken met een standaard gramkleuring. Voor detectie worden specifiekere methoden gebruikt, zoals zilverkleuring (Gimenez) of het gebruik van fluorescerende antisera, hoewel de laatste optie kostbaar kan zijn [95](#page=95).
### 8.2 Pathogeniteit en overdracht
Het pathogene vermogen van *Legionella pneumophila* manifesteert zich via de inhalatie van besmette fijne waterdruppeltjes, ook wel aerossolen genoemd. Deze besmetting kan plaatsvinden tijdens activiteiten zoals douchen, via airconditioningsystemen of sproeisystemen [96](#page=96).
#### 8.2.1 Infectiecyclus
Na inhalatie worden de bacteriën gefagocyteerd door alveolaire macrofagen. Binnen deze cellen vermenigvuldigt de bacterie zich intracellulair, waardoor het immuunsysteem moeilijk effectief kan ingrijpen [96](#page=96).
#### 8.2.2 Symptomen van legionellose
De symptomen van legionellose, ook wel bekend als de veteranenziekte, manifesteren zich typisch als koorts, een niet-productieve hoest, thoracale pijn en mogelijk pneumonie. In het verdere verloop kunnen gastro-intestinale en neurologische symptomen optreden, evenals nierinsufficiëntie [96](#page=96).
#### 8.2.3 Risicofactoren en blootstelling
Hoewel legionellose in België zeldzaam is, lopen patiënten met een gecompromitteerd immuunsysteem of bestaande longaandoeningen een hoger risico op het ontwikkelen van pneumonie. Blootstelling aan risicovolle omgevingen, zoals wellnesscentra of ruimtes met airconditioning, verhoogt de kans op infectie. Sporadische, grotere uitbraken kunnen ook voorkomen [96](#page=96).
> **Tip:** Een belangrijke uitzondering is *Legionella longbeachae*, die overgedragen kan worden via potgrond [96](#page=96).
#### 8.2.4 Historische context
De eerste grote uitbraak van legionellose, die leidde tot de benaming "veteranenziekte", vond plaats in 1976 in het Bellevue Stratford Hotel in Philadelphia. Dit gebeurde in een airconditioninghal waar *Legionella* aanwezig was [97](#page=97).
---
# Pathogeniteit en identificatie van Legionella pneumophila
Dit hoofdstuk behandelt de pathogeniteit van *Legionella pneumophila* en de methoden voor de identificatie ervan, met specifieke aandacht voor kweek, serologie en moleculaire technieken.
### 9.1 Pathogeniteit
*Legionella pneumophila* is de meest voorkomende verwekker van legionellose, ook wel bekend als veteranenziekte. De ziekte werd voor het eerst gedocumenteerd na een uitbraak in het Bellevue Stratford Hotel in Philadelphia in 1976. *Legionella* kan overleven en zich vermenigvuldigen in airconditioningsystemen [97](#page=97).
### 9.2 Identificatie van *Legionella pneumophila*
De identificatie van *Legionella pneumophila* vereist specifieke kweek- en detectiemethoden.
#### 9.2.1 Monsterafname en -voorbereiding
Voor de kweek van *Legionella* kunnen verschillende soorten monsters worden gebruikt:
* Broncho-alveolair lavagevocht (BAL) [99](#page=99).
* Sputum is over het algemeen niet geschikt voor kweek [99](#page=99).
* Watermonsters voor omgevingskweek [99](#page=99).
*Legionella* kan overleven bij 4°C, waardoor watermonsters in de koelkast bewaard kunnen worden. Indien er veel andere bacteriën aanwezig zijn in een watermonster, kan het monster gedecontamineerd worden met een KCl-HCl bufferoplossing [99](#page=99).
#### 9.2.2 Kweek
*Legionella* groeit niet op standaard voedingsbodems. Het is daarom cruciaal om op het laboratoriumaanvraagformulier te vermelden dat er op *Legionella* gekweekt moet worden. De aanbevolen voedingsbodem is Buffered Charcoal Yeast Extract Agar (BCYE-agar), die verrijkt is met L-cysteïne en ijzer. De kweek dient te gebeuren bij 5% CO₂ [99](#page=99).
* *Legionella pneumophila* toont groei binnen 5 dagen [99](#page=99).
* Andere *Legionella* species vereisen meer dan 10 dagen voor groei [99](#page=99).
De kolonies van *Legionella pneumophila* op BCYE-agar zijn convex, glinsterend en vertonen een interne structuur die lijkt op "geslepen glas" bij een vergroting van 7 tot 10x [99](#page=99).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat *Legionella pneumophila* mogelijk niet binnen 5 dagen zichtbaar is op de kweek [99](#page=99).
#### 9.2.3 Confirmatie van groei
Na initiële groei op BCYE-agar zijn aanvullende tests nodig ter bevestiging:
* **MALDI-TOF MS:** Matrix-Assisted Laser Desorption/Ionization-Time Of Flight Mass Spectrometry kan worden gebruikt voor identificatie [100](#page=100).
* **Serologische testen:** Deze testen tonen de aanwezigheid van antistoffen aan [100](#page=100).
* **Antigentest (urine):** Deze test detecteert antigenen in urine, voornamelijk van serotype 1. De sensitiviteit is meer dan 80% en de specificiteit meer dan 97%. Er bestaan nu ook testen die andere serotypes dan type 1 kunnen opsporen [100](#page=100).
* **PCR (Polymerase Chain Reaction):** Dit kan worden uitgevoerd op monsters zoals BAL, transbronchiaal biopt of neus-farinks-swabs (NFS) [100](#page=100).
#### 9.2.4 Antibiogram en behandeling
Een disk-diffusietechniek voor een antibiogram is niet mogelijk vanwege de trage groei van *Legionella*. De keuze voor een antibioticum is daarom vaak een blinde keuze, waarbij macroliden en fluoroquinolonen veelgebruikt worden .
---
# Eigenschappen en identificatie van genus Mycobacterium
Dit onderwerp behandelt de algemene kenmerken, classificatie en identificatiemethoden van bacteriën behorende tot het geslacht *Mycobacterium*.
### 10.1 Algemene kenmerken van *Mycobacterium*
#### 10.1.1 Verspreiding en leefwijze
* **Verspreiding:** Mycobacteriën zijn wijdverspreid in de omgeving, met name in vochtige milieu's zoals aarde en water .
* **Leefwijze:** De meeste soorten zijn saprofytisch, wat betekent dat ze leven op dood of ontbindend materiaal .
* **Gastheerafhankelijkheid:** Een beperkt aantal soorten zijn gastheerafhankelijk en kunnen ziekten veroorzaken bij specifieke gastheren .
#### 10.1.2 Belangrijke gastheerspecifieke soorten
* **Mens:** *M. tuberculosis* (ook bekend als de Bacil van Koch) en *M. leprae* .
* **Rund:** *M. bovis* (onderdeel van het *M. tuberculosis*-complex) .
* **Vogels:** *M. avium* .
#### 10.1.3 Fysiologische en morfologische eigenschappen
* **Ademhaling:** Mycobacteriën zijn strikt aëroob .
* **Morfologie:** Het zijn onbeweeglijke bacillen met een variërende grootte, typisch tussen 0,2-0,6 µm breed en 1-10 µm lang .
* **Celwandstructuur:** Ze bezitten een specifieke celwand die rijk is aan lipiden en mycolzuren. Deze structuur maakt de celwand moeilijk doordringbaar .
* **Zuurvast en alcoholvast:** Vanwege de celwand zijn mycobacteriën zuurvast en alcoholvast. Dit betekent dat ze, eenmaal gekleurd, de kleuring behouden ondanks behandeling met een zuur-alcoholmengsel, terwijl de meeste andere bacteriën wel ontkleuren .
* **Nutriëntenopname en groei:** Trage opname van nutriënten leidt tot een trage groei. Dit resulteert ook in een trage afdoding door antibiotica .
### 10.2 Kweek en identificatie van *Mycobacterium*
#### 10.2.1 Kweekkenmerken
* **Groeisnelheid:** De meeste mycobacteriën groeien traag, wat kan variëren van ongeveer 2 tot 6 weken. Er zijn echter ook snelgroeiers die binnen 2-3 dagen kunnen groeien .
* **Kweekomstandigheden:** Kweek vereist complexe voedingsbodems en geschikte temperaturen .
* **Niet kweekbaar in vitro:** *M. leprae* kan niet in vitro worden gekweekt .
#### 10.2.2 Kleuringstechnieken
> **Tip:** De zuurvaste eigenschap is cruciaal voor de identificatie van mycobacteriën.
* **Principe:** Intracellulaire kleurstoffen hechten aan de mycolzuurmantel van de celwand en kunnen niet worden verwijderd met een zuur-alcoholmengsel .
* **Zichtbaarheid:** Dit resulteert in zichtbare, gekleurde staven .
* **Varianties:** Er zijn twee belangrijke varianten van zuurvaste kleuringen:
* **Ziehl-Neelsen/Kinyoun:** Klassieke methoden voor zuurvaste kleuring .
* **Auramine kleuring:** Gebruikt een fluorescerende molecule die met een fluorescentiemicroscoop wordt afgelezen. Deze methode is sneller en gevoeliger en wordt tegenwoordig het meest gebruikt .
### 10.3 *Rhodococcus equi* - een verwante bacterie
Hoewel *Rhodococcus equi* niet tot het genus *Mycobacterium* behoort, deelt het enkele eigenschappen en wordt het op pagina 119-121 besproken als een klinisch relevante bacterie met enige overlap in kenmerken.
#### 10.3.1 Morfologie en eigenschappen
* **Grampositief:** *R. equi* is Gram-positief .
* **Morfologische cyclus:** Het vertoont een morfologische cyclus waarbij jonge culturen staafvormig zijn, en oudere culturen kokvormig worden .
* **Beweging:** Het is onbeweeglijk .
* **Zuurvastheid:** Sommige stammen zijn zwak zuurvast .
* **Milieu:** Het is een grondsaprofyt .
#### 10.3.2 Pathogeniteit en infecties
* **Paarden:** Veroorzaakt pneumonie met mogelijke abcessen; wordt uitgescheiden in paardenfaeces .
* **Mens:**
* **Bronchopneumonie:** Veroorzaakt bronchopneumonie met abcessen en holtevorming (in 80% van de gevallen) .
* **Intracellulaire vermenigvuldiging:** Vermenigvuldigt zich intracellulair in macrofagen .
* **Risicofactoren:** Komt vaker voor bij patiënten met een defect in de celgebonden immuniteit, zoals bij HIV/transplantatiepatiënten. Frequent contact met paarden is een belangrijke risicofactor .
#### 10.3.3 Kweek en identificatie van *Rhodococcus equi*
* **Bloedagar:** Na 48 uur worden kleine, niet-hemolytische kolonies gevormd. Bij verlengde incubatie kunnen slijmerige, zalmkleurige kolonies ontstaan .
* **“Equi-factor”:** Vertoont een CAMP-fenomeen met β-hemolytische stafylokokken .
* **Gevoeligheid:** Gevoelig voor penicilline, tetracycline, erytromycine en clindamycine. Gevoelig voor macroliden, die intracellulaire activiteit hebben .
### 10.4 Classificatie van NTM (Niet-Tuberculuze Mycobacteriën)
Niet-tuberculuze mycobacteriën (NTM) worden vaak ingedeeld op basis van hun groeisnelheid en de soort complex die ze vormen.
* **Langzame groeiers (Slow growers):** Groeien in meer dan 7 dagen .
* *M. avium* complex: Inclusief *M. avium* ssp. *avium*, *M. intracellulare* ssp. *intracellulare*, *M. intracellulare* ssp. *chimaera*, etc. .
* *M. kansasii* complex .
* *M. malmoense* .
* *M. gordonae* .
* En andere langzaam groeiende NTM .
* **Snelle groeiers (Fast growers):** Groeien in minder dan 7 dagen .
* *M. abscessus*: Inclusief *M. abscessus* ssp. *abscessus*, *M. abscessus* ssp. *massiliense*, *M. abscessus* spp. *bolettii* .
* *M. chelonae* complex .
* *M. fortuitum* complex .
* En andere snelgroeiende NTM .
#### 10.4.1 Pathogeniteit van NTM
* **Pathogeen:** Een aantal NTM soorten zijn pathogeen .
* **Opportunistisch pathogeen:** Veel NTM fungeren als opportunistische pathogenen .
---
# Natuurlijke afweer in de luchtwegen en de rol van commensale flora
De natuurlijke afweer van de luchtwegen omvat fysieke barrières, cellulaire mechanismen en de beschermende rol van de commensale flora, die samenwerken om pathogenen te bestrijden en de integriteit van het ademhalingssysteem te handhaven [13](#page=13).
### 11.1 Anatomie van de luchtwegen
De luchtwegen kunnen worden onderverdeeld in de bovenste en onderste luchtwegen [12](#page=12).
#### 11.1.1 Bovenste luchtwegen
De bovenste luchtwegen omvatten de neus, farynx, larynx, het middenoor en de sinussen. Deze regio's worden beschermd door een mucuslaag op de slijmvliezen, trilhaartjes op de epitheelcellen en speekselvloed. Daarnaast speelt de commensale flora en het aanwezige lymfoïde weefsel, zoals lymfeklieren, een rol in de afweer [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 11.1.2 Onderste luchtwegen
De onderste luchtwegen omvatten de trachea, bronchi, bronchioli en alveolen, evenals het pleuravlies. Ook hier is er een beschermende mucuslaag op de slijmvliezen en trilharen op de epitheelcellen. De onderste luchtwegen zijn niet steriel en bevatten ook een commensale flora, vergelijkbaar met die van de orofarynx. Alveolaire macrofagen zijn belangrijke immuuncellen in deze regio [12](#page=12) [13](#page=13).
### 11.2 Mechanismen van natuurlijke afweer in de luchtwegen
#### 11.2.1 Mucociliaire klaring
De mucociliaire klaring is een cruciaal afweermechanisme in de luchtwegen. Het bestaat uit een mucuslaag die pathogenen en deeltjes vasthoudt, en trilhaartjes (cilia) op de epitheelcellen die de mucus met daarin het ingesloten materiaal omhoog transporteren richting de farynx, waar het kan worden ingeslikt of uitgehoest [13](#page=13).
#### 11.2.2 Verzwakking van de natuurlijke verdediging
Verschillende factoren kunnen de natuurlijke verdediging van de luchtwegen verzwakken:
* Verlamming van de cilia, bijvoorbeeld door roken [13](#page=13).
* Productie van taai slijm (taaislijmziekte of mucoviscidose) [13](#page=13).
* Aantasting van de luchtwegen door aandoeningen zoals astma of blootstelling aan asbest [13](#page=13).
### 11.3 De rol van commensale flora
De commensale flora, oftewel de normale bacteriële populatie die aanwezig is op en in het lichaam zonder ziekte te veroorzaken, speelt een belangrijke rol in de luchtwegen. Deze flora helpt bij de immuniteit en kan pathogenen concurrenteren [13](#page=13).
#### 11.3.1 Samenstelling van de commensale flora
De samenstelling van de commensale flora in de luchtwegen, met name in de keelholte, kan variëren. Over het algemeen zijn er bacteriën die in geringe aantallen of sporadisch voorkomen, en bacteriën die in grote aantallen en meestal aanwezig zijn [14](#page=14).
**Bacteriën die in grote aantallen/meestal voorkomen in de keelholte:**
* Streptokokken, waaronder de Viridans groep streptokokken en soms $S$. pyogenes (groepen A, C, G, F) [14](#page=14).
* Corynebacteriën (andere dan $C$. diphteriae) [14](#page=14).
* $S$. aureus [14](#page=14).
* $S$. epidermidis en andere coagulase-negatieve stafylokokken [14](#page=14).
* Haemophilus species (zoals $H$. influenzae, $H$. parainfluenzae) [14](#page=14).
* Niet-pathogene Neisseria species [14](#page=14).
* Anaerobe streptokokken [14](#page=14).
* Enterobacterales zoals $E$. coli, Klebsiella, Enterobacter, Proteus [14](#page=14).
* Bacteroides spp., Prevotella spp [14](#page=14).
* Moraxella [14](#page=14).
* Fusobacterium [14](#page=14).
* Candida albicans en andere species [14](#page=14).
* Veillonella, Actinomyces [14](#page=14).
* Spirocheten [14](#page=14).
* Gram-positieve anaeroben [14](#page=14).
* Gram-negatieve bacteriën [14](#page=14).
**Bacteriën die in gering aantal/sporadisch voorkomen in de keelholte:**
* $S$. pneumoniae [14](#page=14).
* $N$. meningitidis [14](#page=14).
De samenstelling van de commensale flora kan veranderen, bijvoorbeeld tijdens hospitalisatie of na antibioticagebruik, waarbij een groter aandeel gram-negatieve bacteriën zoals $S$. maltophilia kan voorkomen [15](#page=15).
#### 11.3.2 Commensale flora als bron van infectie
Veel bacteriën die deel uitmaken van de commensale flora in de keelholte zijn potentiële pathogenen van de lagere luchtwegen. De ontwikkeling tot een pathogeen hangt af van de balans tussen de virulentie van de kiem, de inoculatiehoeveelheid, de immuunstatus van de patiënt en de gezondheid van de luchtwegen. Respiratoire infecties zijn vaak van endogene oorsprong, wat betekent dat ze veroorzaakt worden door de eigen flora van de patiënt, bijvoorbeeld na een virale infectie of antibioticagebruik [16](#page=16).
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen endogene (veroorzaakt door eigen flora) en exogene (veroorzaakt door externe kiemen) infecties van de luchtwegen [16](#page=16).
### 11.4 Routes van besmetting voor luchtweginfecties
Luchtweginfecties kunnen op verschillende manieren ontstaan [16](#page=16) [18](#page=18):
1. **Aspiratie van commensale flora:** Dit is een veelvoorkomende route waarbij bacteriën uit de bovenste luchtwegen (keelholte) worden ingeademd naar de lagere luchtwegen. Meestal blijft dit asymptomatisch door de mucociliaire klaring [16](#page=16).
2. **Inhalatie (aerosol/druppels):** Pathogenen kunnen worden ingeademd via hoesten, niezen, spreken of uitademen. Druppels van verschillende groottes kunnen hierbij een rol spelen; kleinere druppels (<10 µm) kunnen langer in de lucht blijven hangen en dieper in de longen doordringen [18](#page=18).
3. **Hematogene invasie:** Infecties kunnen ontstaan door verspreiding van pathogenen via het bloed vanuit een infectiehaard elders in het lichaam naar de luchtwegen [18](#page=18).
#### 11.4.1 Opportunistische versus obligate pathogenen
* **Primair pathogeen:** Veroorzaakt infectie bij iedereen, ook bij gezonde individuen [17](#page=17).
* **Opportunistisch pathogeen:** Veroorzaakt doorgaans geen infectie bij gezonde personen, maar kan ziekte veroorzaken wanneer de natuurlijke weerstand van de gastheer laag is, bijvoorbeeld door een doorbroken huidbarrière, voorafgaande infectie, immuunstoornis of chemotherapie [17](#page=17).
> **Tip:** Wees alert op het belang van de staalkwaliteit en de correcte afnameprocedure bij stalen van de luchtwegen om contaminatie met de commensale flora te minimaliseren. Epitheelcellen in een staal kunnen wijzen op contaminatie [27](#page=27).
### 11.5 Infecties van de onderste luchtwegen
#### 11.5.1 Bronchitis
Bronchitis is een ontsteking van de bronchi [20](#page=20).
* **Acuut:** Vaak veroorzaakt door virale verwekkers. Zeldzame primaire bacteriële oorzaken zijn $B$. pertussis, $M$. pneumoniae en $C$. pneumoniae. Secundaire bacteriële infecties na een virale infectie kunnen worden veroorzaakt door $S$. pneumoniae, $H$. influenzae en $M$. catarrhalis [20](#page=20).
* **Chronisch:** Gekenmerkt door beschadigde cilia, wat leidt tot stagnatie van slijm en kolonisatie met keelcommensalen. Acute exacerbaties van chronische bronchitis ontstaan door geïrriteerde bronchi met secundaire vermenigvuldiging van aanwezige bacteriën [20](#page=20).
#### 11.5.2 Pertussis (kinkhoest)
Wordt veroorzaakt door $Bordetella$ $pertussis$ [20](#page=20).
#### 11.5.3 Pneumonie (longontsteking)
* **Acuut:**
* Community-acquired pneumonie (CAP): Kan viraal zijn, of veroorzaakt worden door $S$. pneumoniae, $H$. influenzae, $L$. pneumophila, $M$. catarrhalis, $M$. pneumoniae, $C$. pneumoniae, $C$. psittaci, etc [21](#page=21).
* Hospital-acquired pneumonie (HAP): Vaak veroorzaakt door Enterobacterales, $S$. aureus en non-fermenters zoals $P$. aeruginosa [21](#page=21).
* Ventilator-associated pneumonia (VAP): Ontstaat bij patiënten die mechanisch worden geventileerd [21](#page=21).
* Pneumonie bij immuungecompromitteerden: Kan veroorzaakt worden door $P$. jirovecii, $M$. pneumoniae, $C$. pneumoniae, Aspergillus spp., Cryptococcus, etc [21](#page=21).
* **Chronisch:** Kan weken tot maanden aanwezig zijn en eventueel leiden tot een longabces. Oorzaken zijn onder andere Mycobacterium tuberculosis, Nocardia, en Rhodococcus equi [21](#page=21).
#### 11.5.4 Invasieve infecties
Invasieve infecties, zoals bloedstroominfecties, ontstaan wanneer pathogenen via de luchtwegen het lichaam binnendringen en zich hematogeen verspreiden. Veelvoorkomende veroorzakers zijn $Haemophilus$ $influenzae$, $Neisseria$ $meningitidis$ en $Streptococcus$ $pneumoniae$ [22](#page=22).
> **Tip:** Gram-negatieve bacteriën, zoals Enterobacterales en non-fermenters, zijn vaak de oorzaak van HAP en VAP, in tegenstelling tot de typische verwekkers van CAP [21](#page=21).
### 11.6 Workflow voor respiratoire stalen
Het diagnostisch proces voor respiratoire stalen omvat staalname, macroscopie, microscopie, kweek, identificatie en eventueel een antibiogram [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 11.6.1 Staalname van lage luchtwegen
Voor infecties van de lagere luchtwegen worden verschillende soorten stalen genomen [24](#page=24):
* **Sputum:** Slijm uit de lagere luchtwegen [24](#page=24).
* **Aspiraat:** Vocht verkregen door aspiratie, minder belast met mond- en keelflora dan sputum [24](#page=24).
* **Endotracheaal aspiraat:** Verkregen na intubatie [24](#page=24).
* **Bronchusaspiraat:** Verkregen via bronchoscopie [24](#page=24).
* **Broncho-alveolaire lavage (BAL) vocht:** Vocht verkregen door spoelen van de longalveoli; beschouwd als het meest betrouwbare staal voor de diagnose van pneumonie [24](#page=24).
#### 11.6.2 Typen stalen
Stalen worden ingedeeld in typen op basis van de locatie en de verwachte aanwezigheid van commensale flora [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28):
* **Type 1 stalen:** Afkomstig uit een "steriele plaats" waar normaal geen commensale flora aanwezig is. Elk gedetecteerd kiem is hier significant. Voorbeelden zijn cerebrospinaal vocht bij meningitis of bloed [26](#page=26).
* **Type 2 stalen:** Afkomstig van locaties die in contact staan met de buitenwereld, maar waar de staalkwaliteit en afnameprocedure cruciaal zijn om de invloed van de commensale flora te minimaliseren. Sputum valt hieronder [27](#page=27).
* **Type 3 stalen:** Bevatten pathogenen die ook deel uitmaken van de commensale flora. Het belang van microscopie kan wisselend zijn. Voorbeelden zijn keelwissers (throat swabs) [28](#page=28).
> **Example:** Bij het analyseren van een sputumstaal (Type 2) is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de aanwezige commensale flora en een eventuele pathogene kiem die de infectie veroorzaakt [25](#page=25).
---
# Antibiogram en behandeling van Streptococcus pneumoniae
Dit onderdeel behandelt het antibiogram en de behandeling van *Streptococcus pneumoniae*, met specifieke aandacht voor resistentiepatronen en de implicaties daarvan voor de therapiekeuze.
### 12.1 *Streptococcus pneumoniae*: algemene informatie en resistentie
*Streptococcus pneumoniae* is een bacterie die wereldwijd steeds vaker resistentie vertoont tegen penicilline. Deze resistentie wordt voornamelijk veroorzaakt door een gewijzigd Penicillin-Binding Protein (PBP). Er is geen sprake van β-lactamase productie [65](#page=65).
#### 12.1.1 Resistentiepatronen en gevoeligheid
* **Gedeeltelijke kruisresistentie:** Soms treedt er (partiële) kruisresistentie op voor andere bèta-lactam antibiotica [65](#page=65).
* **Verminderde gevoeligheid:** Dit wordt gedefinieerd door een minimale remmingsconcentratie (MIC) tussen 0,06 en 2 µg/ml. In België werd in 2019 een resistentiepercentage van 10% gemeten voor deze categorie [65](#page=65).
* **Resistentie:** Dit wordt gedefinieerd door een MIC groter dan 2 µg/ml. In België werd in 2019 geen resistentie gemeten in deze categorie [65](#page=65).
* **Overdracht:** De resistentie wordt vaak horizontaal overgedragen via *viridans streptokokken* [65](#page=65).
#### 12.1.2 Antibiogram screening en interpretatie
* **Screening:** Screening op resistentie wordt uitgevoerd via diskdiffusie (EUCAST flowchart) met een obvovacilline disk van 1 µg [65](#page=65).
* **Interpretatie:** Er gelden verschillende criteria voor de interpretatie van het antibiogram bij meningitis versus niet-meningitis infecties. De MIC van penicilline is cruciaal bij verdenking op meningitis, vooral bij positieve liquor cerebrospinalis (LV) [65](#page=65).
#### 12.1.3 Antibiotica en vaccinatie
* Bèta-lactam antibiotica, fluoroquinolonen, tetracycline, macroliden en glycopeptiden zijn relevant in de behandeling [65](#page=65).
* Vaccinatie (13-valent) is gericht op het vormen van specifieke anti-kapsel antistoffen [67](#page=67).
***
### 12.2 *Streptococcus pyogenes*: bacteriologie, pathogeen vermogen en identificatie
Dit deel bespreekt de bacteriologische kenmerken, het pathogene vermogen en de methoden voor identificatie van *Streptococcus pyogenes*.
#### 12.2.1 Bacteriologische kenmerken
* *Streptococcus pyogenes* behoort tot de bèta-hemolytische streptokokken [70](#page=70).
* Lancefield typering is gebaseerd op specifieke celwandantigenen, waarbij *Streptococcus pyogenes* behoort tot groep A streptokokken (GAS) [70](#page=70).
* De bacteriën zijn ronde tot ovale kokken die in ketens voorkomen [70](#page=70).
#### 12.2.2 Pathogeen vermogen
* **Commensaal:** *S. pyogenes* is een commensaal in de nasofarynx bij 15-20% van kinderen en jonge volwassenen [71](#page=71).
* **Pyogene (etterende) infecties (lokaal):**
* Respiratoir: angina, otitis, sinusitis [71](#page=71).
* Huid: erysipelas, impetigo, lymfangitis [71](#page=71).
* Genitaal: puerperale koorts (kraambedkoorts) [71](#page=71).
* **Infecties door productie van toxines (op afstand):**
* Roodvonk (scarlatina), veroorzaakt door een erythrogeen toxine [71](#page=71).
* Toxic shock syndroom, veroorzaakt door pyogeen toxine [71](#page=71).
* Necrotiserende fasciitis, veroorzaakt door pyogeen toxine [71](#page=71).
* **Aandoeningen op immunologische basis:** Deze treden op nadat de infectie is verdwenen en worden veroorzaakt door een overactief immuunsysteem [71](#page=71).
* Acuut gewrichtsreuma [71](#page=71).
* Acute glomerulonefritis [71](#page=71).
#### 12.2.3 Cultuur en identificatie
* **Bloedagar:** *S. pyogenes* vormt op bloedagar kleine, matte tot parelachtige kolonies. Soms zijn de kolonies mucoïd door de productie van een kapsel met hyaluronzuur [72](#page=72).
* Let op: 2% van de stammen vertoont geen hemolyse door afwezigheid van hemolysine-enzymen [72](#page=72).
* Schapenbloed wordt geprefereerd boven paardenbloed (V-factor) en humaan bloed (antistoffen) [72](#page=72).
* **Bacitracine test:** *S. pyogenes* is gevoelig voor bacitracine (Bacitracine S) [73](#page=73).
* Cave: 5-15% vals-positieve reacties en 2% vals-negatieve reacties zijn mogelijk [73](#page=73).
* Bij keeluitstrijkjes wordt bloedagar met bacitracine geënt [73](#page=73).
* **MALDI-TOF:** Doorgaans is de identificatie via MALDI-TOF betrouwbaar [73](#page=73).
* **Pyrrolidonase:** *S. pyogenes* is pyrrolidonase-positief, net als *Enterococcus* [73](#page=73).
* **Sneltest voor streptokokkenangina:** Deze testen hebben een sensitiviteit van <90% en een specificiteit van >95% [73](#page=73).
### 12.3 Behandeling van *Streptococcus pyogenes*
* **Eerste keuze:** Penicilline is altijd de eerste keuze [74](#page=74).
* **Penicilline-allergie:** Bij een penicilline-allergie wordt een macrolide antibioticum voorgeschreven [74](#page=74).
* **Ernstige toxine-gemedieerde ziekte:** Bij ernstige toxine-gemedieerde ziekten, zoals necrotiserende fasciitis, wordt clindamycine gebruikt. Clindamycine remt de toxineproductie af en kan zo de ernst van de infectie verminderen [74](#page=74).
---
# Corynebacterium diphtheriae: bacteriologie en pathogeen vermogen
Dit onderwerp bespreekt de bacteriologische kenmerken en het pathogene vermogen van *Corynebacterium diphtheriae*, de verwekker van difterie.
### 13.1 Bacteriologie
*Corynebacterium diphtheriae* behoort tot de corynebacteriën en wordt gekenmerkt door het zijn van grampositieve staven die onbeweeglijk zijn. Ze komen voor in verschillende vormen: lange staven, korte dikke gram-positieve staven, knotsvormige staven met centrale of terminale verdikkingen, en vormen die doen denken aan Chinese letters of palissades. Deze bacteriën ontkleuren gemakkelijk, wat resulteert in een gekorreld aspect [81](#page=81).
### 13.2 Pathogeen vermogen
#### 13.2.1 Commensalen versus obligate pathogenen
Algemeen gesproken zijn corynebacteriën commensalen die voorkomen op de huid, in de bovenste luchtwegen, het intestinale kanaal en het urogenitale kanaal. Echter, *Corynebacterium diphtheriae* is een obligaat pathogeen dat difterie veroorzaakt [82](#page=82).
#### 13.2.2 Reservoir en transmissie
Het reservoir voor *Corynebacterium diphtheriae* is de mens. Andere corynebacteriën zoals *Corynebacterium ulcerans* en *Corynebacterium pseudotuberculosis* zijn zoönosen, wat betekent dat ze van dieren op mensen kunnen overgaan. Transmissie van *C. diphtheriae* vindt plaats via nasofaryngeale secreties. In westerse landen komt de ziekte weinig voor door vaccinatie. Niet-gevaccineerden, met name jonge kinderen, zijn vatbaar [82](#page=82).
#### 13.2.3 Klinische manifestaties van difterie
Difterie kent verschillende manifestaties:
* **Respiratoire difterie (kroep):** Het exotoxine veroorzaakt necrose van de keelmucosa, wat leidt tot de vorming van een pseudomembraan. Dit pseudomembraan kan obstructie van de larynx veroorzaken, wat de ademhaling ernstig belemmert [83](#page=83).
* **Cutane difterie:** Dit presenteert zich als huidlaesies [83](#page=83).
Soms kan er een hematogene verspreiding van het toxine plaatsvinden naar organen zoals het hart, de perifere zenuwen en de bijnieren. Dit kan leiden tot verlammingen van de oog-, slik- en ademhalingsspieren, evenals tekenen van myocarditis [83](#page=83).
### 13.3 Cultuur en identificatie
Voor de cultuur en identificatie van *C. diphtheriae* worden specifieke media gebruikt:
* **Loefflerbodem:** Dit is een verrijkte plaat die de groei van *C. diphtheriae* versnelt ten opzichte van commensale bacteriën. Het aanrijkingsmedium bevat runder- of paardenserum [84](#page=84).
* **Tellurietbodem:** Dit is een selectieve bodem waarbij kaliumtelluriet de groei van orale commensalen remt. *C. diphtheriae* zet kaliumtelluriet om in vrij telluriet, wat resulteert in zwarte kolonies met een bruine halo. Het is echter belangrijk om te weten dat sommige *C. diphtheriae*-stammen niet op telluriet groeien, en het wordt daarom aanbevolen om altijd parallel te enten op andere media [84](#page=84).
* **Bloedagar:** Op bloedagar kunnen hemolytische kolonies worden waargenomen, maar de identificatie kan bemoeilijkt worden door overgroei van de commensale flora [84](#page=84).
Andere identificatiemethoden omvatten:
* Katalasepositief, pyrazinamidasepositief, suikerreeksanalyse [84](#page=84).
* Maldi-TOF MS [84](#page=84).
* Het doorsturen van stammen naar het Nationaal Referentiecentrum voor detectie van het toxine-gen middels PCR. Dit centrum houdt zich ook bezig met het opvolgen van de nationale epidemiologie van *C. diphtheriae*, *C. ulcerans*, en *C. pseudotuberculosis* [84](#page=84).
### 13.4 Antibiogram en behandeling
Difterie is in Nederland een zeldzame ziekte geworden door een hoge vaccinatiegraad. In 2018 werden twee gevallen gemeld met toxinogene corynebacteriën, beide cutane infecties met *C. ulcerans*, waarschijnlijk opgelopen na contact met huisdieren. In 2024 zijn 14 gevallen geregistreerd (zonder sterfgevallen): 8 met *C. diphtheriae* (2 asielzoekers, 3 daklozen in Brussel, 3 overige) en 6 met *C. ulcerans* (allen autochtoon, voornamelijk cutane difterie). De behandeling van difterie omvat antitoxine [85](#page=85) [86](#page=86).
> **Tip:** Hoewel *C. diphtheriae* zeldzaam is geworden in veel westerse landen, is het cruciaal om de kenmerken en de potentiële ernst van de ziekte te kennen, vooral gezien de sporadische gevallen en de mogelijkheid van *C. ulcerans* infecties, die ook ernstige gevolgen kunnen hebben.
---
# Nocardia-soorten en hun pathologie
Nocardia-soorten zijn grampositieve, dunne, vertakte bacillen die bij mensen infecties kunnen veroorzaken, variërend van lokale huidinfecties tot veralgemeende systemische ziekten, vooral bij immuungecompromitteerde individuen.
### 14.1 Classificatie en morfologie
Nocardia behoort tot de orde Actinomycetales, net als *Mycobacterium* en *Actinomyces*. Ondanks hun morfologische gelijkenis met schimmeldraden (mycelium), zijn het bacteriën. Ze presenteren zich als dunne, vertakte bacillen die grampositief kleuren. Een kenmerkende eigenschap is hun partiële zuurvastheid, wat zichtbaar wordt bij Kinyoun- of auraminekleuringen. Ze produceren echter geen sporen .
### 14.2 Pathogenese en transmissie
Nocardia-soorten komen van nature voor als saprofyyten in de bodem. De transmissie naar de mens vindt plaats via twee hoofdwegen: aërogeen (inhalatie) of via huidwondjes .
#### 14.2.1 Veralgemeende infecties
Wanneer Nocardia-infecties veralgemenen, kunnen ze leiden tot necrotiserende pneumonie met pleura-empyeem als initiële manifestatie. Vervolgens kunnen metastatische abcessen ontstaan in diverse organen, waaronder de hersenen, lever, nieren en milt. Deze veralgemeende infecties komen vaker voor bij immuungecompromitteerde patiënten. Bekende species die veralgemeende infecties veroorzaken zijn *N. asteroides*, *N. farcinica*, *N. abcessus* en *N. otitidiscaviarum* .
#### 14.2.2 Lokale infecties
Lokale infecties treden typisch op na kleine huidverwondingen, zoals voetwondjes. Indien deze lokale infecties chronisch worden, kunnen ze evolueren naar necrose met uitgebreide abceshaarden en fistelvorming. Een belangrijk agens voor deze lokale infecties, vooral in Zuid-Amerika, is *N. brasiliensis* .
### 14.3 Kweek en identificatie
Nocardia-soorten groeien traag, met een gemiddelde groeitijd van 4 tot 5 dagen. De groei kan versneld worden in een omgeving met 5-10% CO2. Bij vermoeden van een infectie wordt daarom een incubatietijd van 7 tot 10 dagen aanbevolen .
#### 14.3.1 Monsters
Geschikte monstertypes voor kweek omvatten bronchoalveolaire lavage (BAL) en aspiraten van abcessen, zoals hersen- of leverabcessen .
#### 14.3.2 Kweekmedia
Nocardia groeit op bloedagar, waar het verheven, gerimpelde, krijtachtig witte tot roze kolonies vormt. Deze kolonies zijn vaak moeilijk van het ager te verwijderen. Bovendien groeit Nocardia ook op Löwenstein-Jensen agar, een medium dat specifiek wordt gebruikt voor de kweek van mycobacteriën .
> **Tip:** Vanwege de trage groei is het belangrijk om patiënten met een vermoeden van Nocardia-infectie langdurig te monitoren en geduld te hebben met de laboratoriumresultaten.
### 14.4 Antibiogram en therapie
Vanwege de trage groei van Nocardia-soorten wordt een broth-microdilutiemethode aanbevolen voor het bepalen van de gevoeligheid voor antibiotica. Disk-diffusiemethoden worden afgeraden .
#### 14.4.1 Behandeling van acute infecties
Voor acute Nocardia-infecties wordt een combinatie van therapie geadviseerd, bestaande uit een carbapenem of cefotaxime in combinatie met amikacine .
#### 14.4.2 Behandeling van chronische infecties
Chronische infecties worden primair behandeld met co-trimoxazol .
> **Tip:** De behandeling van Nocardia-infecties, zowel acuut als chronisch, vereist langdurige therapie, vaak gedurende meerdere maanden. Adequate duur is cruciaal voor succesvolle eradicatie .
---
# Workflow for microbiological analysis
De workflow voor microbiologische analyse omvat een reeks stappen die worden doorlopen om micro-organismen in een monster te detecteren, identificeren en gevoeligheid te bepalen voor antibiotica.
### 15.1 Algemene workflow stappen
De algemene workflow kan worden onderverdeeld in de volgende kernfasen: staalname, microscopie (inclusief snelle PCR), kweek, en identificatie met antibiogram. De duur van dit proces kan variëren van enkele dagen tot wel zes tot acht weken, afhankelijk van de methode .
### 15.2 Staalname
De keuze van de staalnameprocedure is cruciaal en afhankelijk van het type micro-organisme dat wordt vermoed en de locatie van de infectie. Gangbare voorbeelden van te analyseren stalen zijn :
* Sputum en andere respiratoire stalen .
* Maagvocht, vooral bij jonge kinderen waarbij ziekteverwekkers na inslikken in het maagvocht terechtkomen .
* Urine .
* Wondvocht .
* Etter .
* Biopten .
* Lumbaal vocht .
> **Tip:** Een correcte staalname is de eerste cruciale stap voor een betrouwbaar analyseresultaat.
### 15.3 Microscopie en snelle PCR
#### 15.3.1 Microscopie
Microscopische technieken kunnen een snelle indicatie geven van de aanwezigheid van micro-organismen. Een veelgebruikte methode, met name voor mycobacteriën, is de auraminekleuring .
#### 15.3.2 Snelle PCR
Moleculair-biologische technieken, zoals de GeneXpert, maken een snelle detectie mogelijk, rechtstreeks op het klinische staal. Deze methode kan specifiek het *Mycobacterium tuberculosis*-complex detecteren en ook informatie geven over rifampicineresistentie .
### 15.4 Kweek
De kweekmethode is essentieel voor de isolatie en verdere identificatie van micro-organismen .
#### 15.4.1 Voorbehandeling van stalen
Voordat stalen kunnen worden uitgeënt op kweekmedia, is vaak een voorbehandeling nodig. Dit kan decontaminatie omvatten (bijvoorbeeld met N-acetyl-L-cysteïne), centrifugeren, mortificeren en aanconcentreren van het materiaal .
#### 15.4.2 Kweekmedia
Verschillende kweekmedia worden gebruikt, waaronder:
* **Vloeibaar milieu met antibioticum:** Dit medium maakt continue monitoring mogelijk en kan sneller groei detecteren dan vaste media .
* **Löwenstein-medium:** Dit is een vast medium dat wekelijks wordt afgelezen en vaak wordt gebruikt voor de kweek van mycobacteriën .
> **Tip:** De keuze van het kweekmedium is afhankelijk van de te verwachten micro-organismen.
### 15.5 Identificatie en antibiogram
Na succesvolle kweek is identificatie van het geïsoleerde micro-organisme noodzakelijk. Vervolgens wordt de gevoeligheid voor verschillende antibiotica getest met een antibiogram. Voor specifieke of complexe identificaties kan doorsturing naar een Nationaal Referentiecentrum, zoals Sciensano, nodig zijn .
---
# Kinkhoest (pertussis) en de bacterie Bordetella pertussis
Kinkhoest, veroorzaakt door *Bordetella pertussis*, is een zeer besmettelijke infectieziekte die voornamelijk de luchtwegen aantast en zich kenmerkt door langdurige hoestbuien [89](#page=89).
### 16.1 Bacteriologie van Bordetella pertussis
*Bordetella pertussis* behoort tot de parvobacteriën en zijn zeer kleine, ovoïde of staafvormige gram-negatieve bacteriën. Er zijn acht bekende soorten binnen het genus *Bordetella*. De belangrijkste soorten zijn [88](#page=88):
* *B. pertussis*: veroorzaakt kinkhoest bij de mens [88](#page=88).
* *B. parapertussis*: komt voor bij de mens en het schaap en kan een vergelijkbaar, doch milder, ziektebeeld geven dan *B. pertussis* [88](#page=88).
* *B. bronchiseptica*: wordt sporadisch bij de mens aangetroffen, maar komt voornamelijk voor bij dieren zoals paarden, konijnen, honden en varkens. Ook deze bacterie kan een milder ziektebeeld veroorzaken [88](#page=88).
* Overige soorten zijn *B. holmesii, B. avium, B. hinzii, B. trematum* en *B. petrii* [88](#page=88).
### 16.2 Pathogeniteit en ziektebeeld
Kinkhoest, ook wel pertussis genoemd, kent een langdurig ziekteverloop dat zich doorgaans in drie stadia uit [89](#page=89):
* **Catarrhale stadium**: Dit stadium is vergelijkbaar met een verkoudheid [89](#page=89).
* **Paroxysmale stadium**: Gekenmerkt door hevige, hardnekkige hoestbuien, gevolgd door een gierende inademing (inspiratie) [89](#page=89).
* **Convalescentiestadium**: De herstelperiode, die nog weken tot maanden kan duren [89](#page=89).
Het ziektebeeld is met name ernstig bij jonge kinderen, terwijl volwassenen vaak een mildere vorm van langdurig hoesten ervaren. De besmetting vindt plaats via speekseldruppeltjes en de ziekte is zeer besmettelijk. *B. pertussis* hecht zich vast aan het trilhaarepitheel in de trachea en bronchiën. De bacterie produceert een toxine dat het trilhaarepitheel verlamt, waardoor de enige effectieve manier om slijm te elimineren het hoesten is [89](#page=89).
### 16.3 Cultuur en identificatie
*Bordetella pertussis* is een obligaat aeroob organisme dat zeer traag groeit, met een minimale incubatietijd van drie dagen. Voor de kweek is een speciale voedingsbodem nodig die groeifactoren bevat. Vaak wordt houtskool of een hoge concentratie bloed toegevoegd om toxische producten die tijdens de groei worden gevormd, te adsorberen [90](#page=90).
In de praktijk wordt de kweek tegenwoordig zelden nog uitgevoerd. Detectie gebeurt vaker via PCR bij acute ziekte, of door het aantonen van antilichamen bij een aanslepende ziekte. Stalen voor onderzoek kunnen verkregen worden via een nasofaryngeale wisser of een nasofaryngeaal aspiraat [90](#page=90).
Na een kweekperiode van meer dan drie dagen zijn de kolonies van *B. pertussis* klein, punctiform, slijmerig, doorzichtig en vertonen ze een kleine zone van hemolyse [91](#page=91).
Bevestiging van de identificatie kan plaatsvinden door de volgende kenmerken:
* Onbeweeglijk [91](#page=91).
* Katalase-positief, oxidas-positief, urease-negatief, indol-negatief [91](#page=91).
* Gebruik van specifiek antiserum [91](#page=91).
* Maldi-TOF MS [91](#page=91).
* PCR is een zeer gevoelige methode [91](#page=91).
### 16.4 Antibiogram en behandeling
Een antibiogram wordt als overbodig beschouwd, aangezien antibiotica weinig invloed hebben op het klinisch verloop zodra de symptomen zijn ontstaan. De behandeling is voornamelijk ondersteunend. Macroliden worden soms voorgeschreven vanwege hun ontstekingsremmende effect [92](#page=92).
### 16.5 Preventie en vaccinatie
Preventie van kinkhoest gebeurt hoofdzakelijk via vaccinatie. Er is een basisvaccinatie voor zuigelingen en er wordt geadviseerd tot cocoonvaccinatie van (groot)ouders en andere personen die nauw contact hebben met jonge kinderen. Het vaccin, vaak in combinatie met difterie en tetanus (Boostrix, DTP), zorgt voor immuniteit [92](#page=92).
* **Tip:** De immuniteit na vaccinatie daalt ongeveer tien jaar na de laatste vaccinatie [92](#page=92).
* **Tip:** Vaccinatie tijdens de zwangerschap (tussen 24 en 32 weken) wordt sterk aanbevolen. Dit zorgt voor passieve immunisatie van de baby via de placenta, omdat de moeder antistoffen produceert die aan de baby worden doorgegeven. De Hoge Gezondheidsraad adviseert deze zwangerschapsvaccinatie sinds 2013 [92](#page=92) [93](#page=93).
Sinds midden 2023 is er in België een significante toename van het aantal kinkhoestgevallen geregistreerd in alle regio's. Deze toename is deels te wijten aan het cyclische verloop van de ziekte. De hoogste incidentie wordt waargenomen bij kinderen tot 14 jaar, met name bij 0-jarigen, 4-5-jarigen en 13-jarigen. Vooral de allerkleinste zuigelingen lopen risico op ziekenhuisopname [93](#page=93).
---
# Overzicht van pathogenen bij respiratoire infecties
Dit onderwerp geeft een overzicht van de belangrijkste pathogenen die betrokken zijn bij luchtweginfecties, met een focus op hun microbiologische kenmerken, pathogeniteit en diagnostische aspecten.
### 17.1 Inleidende opmerkingen over luchtwegpathogenen
De luchtwegen kunnen geïnfecteerd worden door een breed scala aan micro-organismen, waaronder bacteriën, schimmels en virussen. De identificatie van deze pathogenen is cruciaal voor een gerichte behandeling en het voorkomen van complicaties [38](#page=38).
### 17.2 Belangrijke bacteriële pathogenen bij respiratoire infecties
#### 17.2.1 Haemophilus influenzae
* **Beschrijving:** *Haemophilus influenzae* is een pleomorfe, onbeweeglijke gram-negatieve staaf die bij sommige stammen een omkapseling vertoont. De bacterie is een veelvoorkomende commensaal van de bovenste luchtwegen, maar kan ernstige infecties veroorzaken, vooral bij jonge kinderen en ouderen [43](#page=43).
* **Groeiomstandigheden:** *H. influenzae* vereist voor groei specifieke groeifactoren, namelijk de X-factor (hetohemine) en/of de V-factor (NAD). Kweekmedia met gelyseerd paardenbloed (zoals chocoladeagar, CHOC) of gesupplementeerd met X- en V-factor zijn geschikt voor isolatie [41](#page=41).
* **Pathogeniteit:**
* **Omkapselde stammen:** Deze zijn onderverdeeld in zes serotypen (a-f), waarbij type b historisch gezien het meest pathogeen was en verantwoordelijk voor invasieve infecties zoals meningitis, epiglottitis en pneumonie. Vaccinatie tegen type b heeft het voorkomen van deze infecties drastisch verminderd. De polysaccharidekapsel is een belangrijke virulentiefactor die fagocytose door het immuunsysteem bemoeilijkt [44](#page=44).
* **Niet-omkapselde stammen:** Deze veroorzaken doorgaans mildere, mucosale infecties zoals otitis media, sinusitis en conjunctivitis. Ze kunnen echter ook bijdragen aan purulente exacerbaties van chronische bronchitis, vooral bij aanwezigheid van predisponerende factoren zoals virale infecties. Bacteriëmie is zeldzamer bij niet-omkapselde stammen omdat ze gemakkelijker door fagocyten geneutraliseerd worden [44](#page=44).
* **Cultuur en identificatie:**
* **Niet-steriele stalen (bv. sputum):** Kweek op selectieve bodems zoals bloedagar met XV, bacitracine en vancomycine [46](#page=46).
* **Steriele stalen (bv. lichaamsvochten):** Chocoladeagar, bloedagar met XV, of bloedagar met streepenting van *S. aureus* (satellitisme) [46](#page=46).
* **Kolonies:** Klein, convex, glad en rond, niet-hemolytisch en met een typische geur [46](#page=46).
* **Identificatie:** Is noodzakelijk om onderscheid te maken met niet-pathogene *Haemophilus* spp.. Methoden omvatten MALDI-TOF, fenotypische opsporing van factor X- en/of V-afhankelijkheid, kapseltyping (vooral bij invasieve stammen) en biotyping (indol, urease, ornithinedecarboxylase) [47](#page=47).
* **Antibiogram en behandeling:** Resistentie, met name tegen ampicilline (25-30%), is toegenomen door de productie van β-lactamase. De nitrocefinetest kan β-lactamase detecteren. Antibiogrammen worden uitgevoerd op Mueller-Hinton agar met XV (Haemophilus Test Medium, HTM) of op Mueller-Hinton agar met paardenbloed en NAD (EUCAsT) [50](#page=50).
#### 17.2.2 Moraxella catarrhalis
* **Beschrijving:** *Moraxella catarrhalis* is een gram-negatieve diplokok die commensalen is van de nasofarynx en een belangrijke oorzaak is van otitis media en sinusitis, vooral bij kinderen [39](#page=39).
#### 17.2.3 Streptococcus pneumoniae
* **Beschrijving:** *Streptococcus pneumoniae* (pneumokok) is een gram-positieve diplokok en een van de meest voorkomende oorzaken van bacteriële pneumonie, meningitis en otitis media. Kapselpolysacchariden zijn belangrijk voor virulentie en worden gebruikt voor vaccinatie [39](#page=39).
#### 17.2.4 Streptococcus pyogenes
* **Beschrijving:** *Streptococcus pyogenes* (groep A streptokok) is een gram-positieve kok die keelontstekingen (faryngitis) en huidinfecties kan veroorzaken, maar ook zeldzamere, ernstigere luchtweginfecties [39](#page=39).
#### 17.2.5 Arcanobacterium haemolyticum
* **Beschrijving:** *Arcanobacterium haemolyticum* is een gram-positieve staaf die keelontstekingen kan veroorzaken, vooral bij adolescenten, en soms gepaard gaat met een huiduitslag [39](#page=39).
#### 17.2.6 Corynebacterium diphteriae
* **Beschrijving:** *Corynebacterium diphtheriae* is de veroorzaker van difterie, een ernstige infectie van de bovenste luchtwegen die gekenmerkt wordt door de vorming van pseudomembranen. Vaccinatie heeft de incidentie sterk verminderd [39](#page=39).
#### 17.2.7 Bordetella pertussis
* **Beschrijving:** *Bordetella pertussis* is een gram-negatieve kokkobasil die kinkhoest veroorzaakt, een zeer besmettelijke luchtweginfectie die gekenmerkt wordt door paroxismale hoestbuien [39](#page=39).
#### 17.2.8 Legionella pneumophila
* **Beschrijving:** *Legionella pneumophila* is een gram-negatieve staaf die Legionairsziekte veroorzaakt, een ernstige vorm van pneumonie die wordt opgelopen door inademing van besmette waterdruppels [39](#page=39).
#### 17.2.9 Chlamydophila pneumoniae en Chlamydia psittaci
* **Beschrijving:** *Chlamydophila pneumoniae* is een veelvoorkomende oorzaak van atypische pneumonie en bronchitis. *Chlamydia psittaci* veroorzaakt psittacose (psittacosis), een zoönose die overgedragen wordt van vogels en kan leiden tot pneumonie. Beide zijn intracellulaire bacteriën [39](#page=39).
#### 17.2.10 Mycoplasma pneumoniae
* **Beschrijving:** *Mycoplasma pneumoniae* is een kleine bacterie zonder celwand en een veelvoorkomende oorzaak van atypische pneumonie, vooral bij kinderen en jongvolwassenen [39](#page=39).
#### 17.2.11 Stenotrophomonas maltophilia
* **Beschrijving:** *Stenotrophomonas maltophilia* is een opportunistische gram-negatieve staaf die voornamelijk infecties veroorzaakt bij immuungecompromitteerde patiënten, zoals pneumonie [39](#page=39).
#### 17.2.12 Nocardia spp.
* **Beschrijving:** *Nocardia* spp. zijn gram-positieve, draadvormige bacteriën die opportunistische infecties kunnen veroorzaken, waaronder pulmonale nocardiose, vooral bij patiënten met een verzwakt immuunsysteem [39](#page=39).
#### 17.2.13 Rhodococcus equi
* **Beschrijving:** *Rhodococcus equi* is een gram-positieve staaf die voornamelijk ernstige longinfecties veroorzaakt bij immuungecompromitteerde individuen, met name AIDS-patiënten [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 17.2.14 Burkholderia
* **Beschrijving:** *Burkholderia* spp. zijn gram-negatieve bacteriën die opportunistische infecties kunnen veroorzaken, waaronder pneumonie, met name bij patiënten met cystische fibrose [39](#page=39).
#### 17.2.15 Andere mycobacteriën
* **Beschrijving:** Naast *Mycobacterium tuberculosis* (zie 17.2.16), kunnen andere mycobacteriën, zoals de non-tuberculose mycobacteriën (NTM), opportunistische luchtweginfecties veroorzaken, vooral bij patiënten met reeds bestaande longziekten of een verzwakt immuunsysteem [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 17.2.16 Mycobacterium tuberculosis
* **Beschrijving:** *Mycobacterium tuberculosis* is de primaire veroorzaker van tuberculose (tbc), een chronische bacteriële infectie die voornamelijk de longen aantast [39](#page=39).
### 17.3 Schimmels als pathogenen bij respiratoire infecties
#### 17.3.1 Aspergillus spp.
* **Beschrijving:** *Aspergillus* spp. zijn schimmels die opportunistische infecties kunnen veroorzaken, zoals invasieve aspergillose, vooral bij immuungecompromitteerde patiënten [39](#page=39).
#### 17.3.2 Cryptococcus neoformans
* **Beschrijving:** *Cryptococcus neoformans* is een gist die opportunistische infecties kan veroorzaken, met name cryptokokkose, die de longen en het centrale zenuwstelsel kan aantasten, vooral bij immuungecompromitteerde patiënten [39](#page=39).
#### 17.3.3 Pneumocystis jiroveci
* **Beschrijving:** *Pneumocystis jiroveci* is een opportunistische gist die *Pneumocystis jiroveci* pneumonie (PJP) veroorzaakt, een ernstige longinfectie die met name voorkomt bij patiënten met een verzwakt immuunsysteem, zoals HIV-patiënten [39](#page=39).
---
# Identificatie en klinische relevantie van atypische mycobacteriën (NTM)
Atypische mycobacteriën, ook wel niet-tuberculeuze mycobacteriën (NTM) genoemd, omvatten een diverse groep mycobacteriën die, in tegenstelling tot *Mycobacterium tuberculosis*, doorgaans eenopportunistische pathogeniteit vertonen en vaak resistent zijn tegen standaard tuberculostatica. De identificatie en interpretatie van hun klinische relevantie zijn cruciaal, aangezien isolaten zowel pathogenen als contaminanten kunnen zijn .
### 18.1 Algemene principes en classificatie
NTM worden gekenmerkt door een atypische koloniemorfologie en variabele groeisnelheden; sommige zijn langzaam groeiend (> 7 dagen) en andere snel groeiend (< 7 dagen) .
#### 18.1.1 Belangrijke NTM-complexen en soorten
* **Mycobacterium avium complex (MAC):** Dit is het meest voorkomende NTM en omvat onder andere *M. avium ssp. avium* en *M. intracellulare ssp. intracellulare* .
* **Mycobacterium kansasii complex.** .
* **Mycobacterium malmoense.** .
* **Mycobacterium gordonae.** .
* **Mycobacterium abscessus:** Snelgroeiend en klinisch significant bij respiratoire infecties, met name bij patiënten met cystische fibrose. Het complex omvat *M. abscessus ssp. abscessus*, *M. abscessus ssp. massiliense* en *M. abscessus spp. bolettii* .
* **Mycobacterium chelonae complex.** .
* **Mycobacterium fortuitum complex.** .
* **Mycobacterium marinum:** Kan granulomateuze huidinfecties veroorzaken na contact met besmet water, zoals in aquaria, en groeit optimaal bij temperaturen onder 32°C .
* **Mycobacterium chimaera:** Is een frequente contaminant en was geassocieerd met wereldwijde uitbraken door gebruik van longhartmachines .
#### 18.1.2 Klinische significantie
De klinische significantie van NTM-isolaten hangt af van de soort en de klinische context. Sommige soorten hebben een lage virulentie, terwijl andere, zoals *M. abscessus*, significant pathogeen kunnen zijn .
> **Tip:** Het is essentieel om kweekresultaten altijd in de context van het klinische beeld te beoordelen om onderscheid te maken tussen een pathogeen en een contaminant .
### 18.2 Kweek en identificatie van mycobacteriën
Het diagnostisch proces omvat microscopie, cultuur en specifieke identificatietesten .
#### 18.2.1 Microscopie
* **Kleuring:** Auraminekleuring (fluorescent) of Koude Kinyoun kleuring worden gebruikt als alternatief voor de Ziehl-Neelsen kleuring, die opwarming vereist .
* **Monsters:** Sputum, maagvocht, etter, klieren, punctievocht en urine kunnen worden onderzocht. Voor monsters met een lage kiemhoeveelheid, zoals urine, is voorafgaande centrifugatie van 20 minuten noodzakelijk .
* **Resultaat:** Microscopie rapporteert de aanwezigheid van zuurvaste staven, maar maakt geen onderscheid tussen *M. tuberculosis* en NTM. Resultaten worden vaak semikwantitatief gerapporteerd (bv. negatief, +, ++, +++ of aantal staven per veld) .
#### 18.2.2 Cultuur
* **Steriele monsters:** Monsters zoals punctievocht, biopsieën of abcessen kunnen direct worden geënt op kweekmedia .
* **Niet-steriele monsters:** Monsters zoals sputum, maagvocht, urine of huidbiopten vereisen een voorbehandeling .
* **Decontaminatie en homogenisatie:** Voor niet-steriele monsters is decontaminatie (bv. met N-acetyl-L-cysteïne) nodig om overgroei door andere bacteriën te voorkomen, zonder de mycobacteriën te veel te beschadigen. Daarna volgt homogenisatie van de mycobacteriën .
##### 18.2.2.1 Kweekmedia
* **Löwenstein-Jensen bodem:** Dit is een solide, op eieren gebaseerd medium dat glycerine, aardappelbloem, asparagine, zouten en malachietgroen bevat. Het gestolde medium wordt in schuine stand geïncubeerd .
* *M. tuberculosis* groeit typisch na 2-4 weken met vuilwitte, ruwe, harde, brokkelige kolonies die op een bloemkool lijken .
* **Sulabodem:** Een vloeibare bodem, nuttig voor steriele vochten en vergelijkbaar met hemoculturen. Groei wordt waargenomen vanaf ongeveer 10 dagen met korrelige kolonies in een fibrinestolsel .
* **Semi-synthetische bodems:** Middlebrook 7H10, 7H11 en 7H12 worden frequent gebruikt voor de snelle diagnostiek van mycobacteriën. Ze bieden een snellere groei maar zijn ook gevoeliger voor bijbesmetting .
* **Incubatie- en afleesautomaten:** Deze systemen gebruiken vloeibare cultuurbodems in flessen (bv. Middlebrook 7H12) met een pH-indicator. Groei leidt tot CO2-productie, wat een kleurverandering en een positief signaal veroorzaakt. Mycobacteriën kunnen hierin vanaf 1-2 weken groeien .
> **Tip:** Voor *M. tuberculosis* is de definitieve aflezing van de kweek op Löwenstein-Jensen bodem na 8 weken .
#### 18.2.3 Identificatietesten
Na kweek wordt de identificatie van mycobacteriën uitgevoerd op basis van diverse kenmerken:
* **Groeisnelheid:** Langzaam versus snel groeiend .
* **Kweekcondities:** Groei bij verschillende temperaturen (24°C, 32°C, 37°C, 42°C) .
* **Koloniemorfologie:** Uitzicht van de kolonies op diverse media .
* **Fenotypische testen:** Niacine, katalase, nitraatreductase en pyrazinamidase testen .
* *M. tuberculosis* is typisch niacine-positief, katalase-negatief (of < 45 mm schuim), nitraatreductase-positief en pyrazinamidase-positief .
* **MALDI-TOF:** Matrix-assisted laser desorption/ionization-time of flight mass spectrometry kan worden gebruikt voor identificatie .
* **Genotypische testen:**
* **PCR:** Specifiek voor *M. tuberculosis* of voor NTM .
* **Whole-genome sequencing:** Kan ook voor identificatie worden ingezet .
> **Tip:** Bij twijfel of voor specifieke identificatie kan het isolaat worden doorgestuurd naar een Nationaal Referentie Centrum met de nodige L3 laboratoriumfaciliteiten .
### 18.3 Moleculaire technieken
Moderne moleculaire technieken spelen een cruciale rol in de snelle detectie en identificatie.
* **Probes:** Gebruik van probes die complementair zijn aan ribosomaal RNA van *M. tuberculosis* .
* **GeneXpert MTB/RIF Ultra:** Deze techniek kan *M. tuberculosis* direct uit klinische monsters detecteren met resultaten binnen 1,5 uur. Het biedt ook een eerste indicatie van eventuele resistentie tegen rifampicine. Het wordt steeds parallel met cultuur uitgevoerd .
### 18.4 Tuberculostatica en resistentiebepaling
NTM kunnen van nature resistent zijn tegen tuberculostatica .
* **Resistentie:** Een populatie wordt als resistent beschouwd indien minstens 1% van de mycobacteriën resistent is .
* **Standaard therapie:** De standaardbehandeling voor tuberculose omvat een combinatie van isoniazid, rifampicine, pyrazinamide en ethambutol gedurende 6-9 maanden. Deze is echter vaak ontoereikend voor NTM vanwege hun inherente resistentie .
* **Proportionele gevoeligheidsbepaling:** Dit wordt uitgevoerd in een referentielaboratorium met behulp van testbodems met diverse antibiotica. De testmethode omvat het enten van de bodems met een 10-2 verdunning van de mycobacteriën. Indien er gelijke of sterkere groei is ten opzichte van controlebodems met een 10-4 verdunning, wordt de bacterie als resistent beschouwd .
### 18.5 Laboratoriumveiligheid (BioSafety Level 3)
De verwerking van mycobacteriële stalen vereist strikte veiligheidsprotocollen in een BioSafety Level 3 (BSL-3) laboratorium .
* **Inperking:** Kiemen worden binnen het laboratorium ingeperkt .
* **Luchtbehandeling:** Lucht wordt afgevoerd via een HEPA-filter .
* **Toegangscontrole:** BSL-3 laboratoria hebben een voorportaal (anteroom) voor beschermend materiaal en afval, met zelfsluitende deuren en 'handsfree' lavabo's .
* **Staalverwerking:** Verwerking van stalen gebeurt in een LAF-kast (laminar airflow kast) .
* **Sterilisatie:** Autoclaven worden gebruikt om afval te vernietigen vóór verwijdering .
* **Overige maatregelen:** Afgesloten vensters, vermelding van verwerkte kiemen op de deur, en uitsluitend toegang voor opgeleid personeel .
### 18.6 Workflow voor mycobacteriële diagnostiek
De diagnostische workflow omvat doorgaans de volgende stappen :
1. **Staalname:** Verzamel de relevante klinische monsters .
2. **Microscopie:** Directe microscopische evaluatie van het staal (kan ook snelle PCR omvatten) .
3. **Kweek:** Inoculatie op diverse kweekmedia (bv. vloeibaar en vast), met incubatietijden variërend van dagen tot weken .
4. **Identificatie en antibiogram:** Na groei worden de isolaten geïdentificeerd en wordt gevoeligheid voor antibiotica getest .
#### 18.6.1 Voorbeelden van staalnames
* Sputum en andere respiratoire stalen .
* Maagvocht (met name bij jonge kinderen die sputum inslikken) .
* Urine .
* Wondvocht .
* Etter .
* Biopsieën .
* Lumbaal vocht .
---
# Classificatie van pathogenen: opportunistisch versus obligaat
Dit onderdeel bespreekt de fundamentele classificatie van pathogenen op basis van hun vermogen om infecties te veroorzaken, met een focus op het onderscheid tussen obligate en opportunistische pathogenen en hun relevantie binnen de context van luchtweginfecties [17](#page=17).
### 19.1 Definitie en onderscheid
#### 19.1.1 Obligaat pathogeen
Een obligaat pathogeen is een micro-organisme dat bij *iedereen* een infectie kan veroorzaken, ongeacht de immuunstatus van de gastheer. Deze pathogenen hebben inherente virulentiefactoren die hen in staat stellen schade aan te richten [17](#page=17).
#### 19.1.2 Opportunistisch pathogeen
Een opportunistisch pathogeen veroorzaakt doorgaans geen infectie bij gezonde individuen. Een infectie treedt pas op wanneer de natuurlijke weerstand van de gastheer verzwakt is. Dit kan gebeuren door:
* Een doorbroken huidbarrière, bijvoorbeeld na een operatie [17](#page=17).
* Een voorafgaande infectie die de afweer verlaagt [17](#page=17).
* Een algemene immuunstoornis [17](#page=17).
* Behandelingen zoals chemotherapie [17](#page=17).
De commensale flora, die normaal gesproken geen schade aanricht, kan onder deze omstandigheden ook een opportunistische infectie veroorzaken [16](#page=16).
### 19.2 Relevantie voor luchtweginfecties
De indeling in obligate en opportunistische pathogenen is cruciaal voor het begrijpen van de etiologie van luchtweginfecties, waarbij zowel exogene als endogene bronnen een rol spelen.
#### 19.2.1 Endogene versus exogene infecties
* **Endogene infecties:** Luchtweginfecties zijn vaak van *endogene oorsprong*. Dit betekent dat een kiem die normaal deel uitmaakt van de commensale flora (bv. uit de keel) onder bepaalde omstandigheden kan uitgroeien tot een pathogeen en de infectie kan veroorzaken. Factoren die dit kunnen bevorderen zijn onder andere virale infecties, antibioticagebruik of een verzwakte luchtweggezondheid [16](#page=16).
* **Exogene infecties:** Infecties die van *buitenaf* komen, bijvoorbeeld door inhalatie van pathogenen uit de omgeving [16](#page=16).
#### 19.2.2 Commensale flora en opportunisme
De commensale flora van de luchtwegen speelt een belangrijke rol. Hoewel deze flora ons helpt bij onze immuniteit, kunnen de micro-organismen ervan (bv. *Staphylococcus aureus*, *Streptococcus pneumoniae*, *Haemophilus influenzae*) opportunistisch worden wanneer de natuurlijke afweermechanismen van de luchtwegen (zoals mucociliaire klaring) verzwakt zijn [13](#page=13) [14](#page=14) [16](#page=16).
### 19.3 Voorbeelden van pathogenen in de context van luchtweginfecties
**Obligate pathogenen die specifiek luchtweginfecties kunnen veroorzaken bij iedereen zijn zeldzamer in vergelijking met opportunistische pathogenen.** Echter, micro-organismen die normaal niet tot de luchtwegflora behoren, kunnen ook *obligate pathogenen* zijn die, eenmaal ingebracht, ziekte veroorzaken.
**Voorbeelden van pathogenen die vaak als (potentieel) opportunistisch of obligaat worden beschouwd in de context van luchtweginfecties (hoewel de tekst zich meer richt op hun pathogene rol dan op strikte classificatie):**
* ***Haemophilus influenzae***: Kan zowel ernstige infecties veroorzaken (omkapselde stammen) als mildere, mucosale infecties (niet-omkapselde stammen) [44](#page=44).
* ***Moraxella catarrhalis***: Wordt beschouwd als een commensale bacterie van de bovenste luchtwegen die infecties veroorzaakt bij voorbeschikkende factoren zoals virale infecties [56](#page=56).
* ***Streptococcus pneumoniae***: Is een veelvoorkomende commensale bacterie die echter ook frequent en soms dodelijke infecties zoals lobaire pneumonie kan veroorzaken [61](#page=61).
* ***Streptococcus pyogenes***: Is een commensale bacterie in de nasofarynx die pyogene infecties kan veroorzaken [71](#page=71).
* ***Arcanobacterium haemolyticum***: Wordt beschouwd als een pathogeen dat faryngitis kan veroorzaken, vooral bij adolescenten [77](#page=77).
* ***Corynebacterium diphtheriae***: Wordt expliciet genoemd als een *obligaat pathogeen* dat difterie veroorzaakt [82](#page=82).
* ***Bordetella pertussis***: Veroorzaakt kinkhoest en wordt beschouwd als een pathogen [88](#page=88) [89](#page=89).
* ***Mycobacterium tuberculosis***: Veroorzaakt tuberculose en is een obligaat pathogeen [21](#page=21).
**Tip:** Het onderscheid is niet altijd absoluut; sommige organismen kunnen onder bepaalde omstandigheden zowel een rol spelen als commensalen als als opportunistische pathogenen. De context van de gastheer en de infectieroute zijn doorslaggevend [16](#page=16).
---
Deze sectie behandelt de classificatie van pathogenen, met een focus op het onderscheid tussen obligate en opportunistische pathogenen, geïllustreerd aan de hand van specifieke bacteriën zoals *Bordetella pertussis*, *Legionella pneumophila*, *Chlamydophila pneumoniae*, *Chlamydophila psittaci* en *Mycoplasma pneumoniae*.
### 19.1 Opportunistische versus obligate pathogenen
Het onderscheid tussen obligate en opportunistische pathogenen is cruciaal voor het begrijpen van hun ziekteverwekkend potentieel en de context waarin ze infecties veroorzaken.
#### 19.1.1 Obligate pathogenen
Obligate pathogenen zijn micro-organismen die **altijd** een ziekte veroorzaken wanneer ze een geschikte gastheer infecteren. Ze hebben specifieke mechanismen ontwikkeld om de afweer van de gastheer te omzeilen en te overwinnen, en hun replicatie is primair gericht op het veroorzaken van ziekte. Ze kunnen zich over het algemeen niet of nauwelijks vestigen in een ecosysteem zonder een levende gastheer [90](#page=90).
* **Kenmerken:**
* Veroorzaken consequent ziekte bij infectie [90](#page=90).
* Vaak specifiek aangepast aan de gastheer.
* Kunnen niet overleven buiten de gastheer of in een niet-pathogene staat in de omgeving.
#### 19.1.2 Opportunistische pathogenen
Opportunistische pathogenen zijn micro-organismen die normaal gesproken **niet** ziekteverwekkend zijn in een gezonde gastheer, maar wel infecties kunnen veroorzaken wanneer de afweer van de gastheer is verzwakt, of wanneer ze op een ongebruikelijke locatie in het lichaam terechtkomen. Ze profiteren van specifieke omstandigheden om te prolifereren en schade aan te richten [95](#page=95).
* Vereisen een verzwakte gastheer of een specifieke omstandigheid om pathogeen te worden.
* Vaak onderdeel van de normale microbiota of komen vrij voor in de omgeving.
* Kunnen overleven en zich vermenigvuldigen in de omgeving, zoals water of bodem.
* Voorbeelden uit de documentatie die zich primair als opportunist gedragen, ondanks hun potentieel om ook ziekte te veroorzaken onder bepaalde omstandigheden, zijn *Legionella pneumophila* en *Mycoplasma pneumoniae*.
> **Tip:** Begrijp dat de grens tussen obligaat en opportunistisch soms fluïde kan zijn, afhankelijk van de specifieke micro-organisme en de gastheerfactoren. De context is dus essentieel.
### 19.2 Specifieke pathogeenvoorbeelden
#### 19.2.1 *Bordetella pertussis* (Kinkhoest)
*Bordetella pertussis* is een obligaat pathogeen dat verantwoordelijk is voor kinkhoest.
* **Bacteriologie:**
* Gramnegatieve staaf [90](#page=90).
* Obligaat aeroob [90](#page=90).
* Zeer trage groei, minimaal 3 dagen [90](#page=90).
* Vereist speciale voedingsbodems verrijkt met groeifactoren zoals houtskool of een hoge concentratie bloed om toxische producten te adsorberen [90](#page=90).
* In de praktijk wordt kweek zelden nog gebruikt; PCR (acute ziekte) of antistoftesten (aanslepende ziekte) zijn gebruikelijker [90](#page=90).
* Kolonies zijn klein, punctiform, slijmerig, doorzichtig en tonen een kleine zone van hemolyse [91](#page=91).
* Kenmerken voor identificatie: onbeweeglijk, katalase+, oxidase+, urease-, indol- [91](#page=91).
* **Pathogeen vermogen en ziektebeeld:**
* Veroorzaakt kinkhoest, een zeer besmettelijke luchtweginfectie [92](#page=92).
* De infectie kenmerkt zich door hoestbuien, met name bij zuigelingen [93](#page=93).
* Immuniteit neemt af ongeveer 10 jaar na de laatste vaccinatie [92](#page=92).
* **Behandeling en preventie:**
* Antibiogram is overbodig omdat antibiotica weinig invloed hebben op het klinische verloop na het ontstaan van symptomen [92](#page=92).
* Behandeling is voornamelijk ondersteunend [92](#page=92).
* Macroliden worden gebruikt vanwege hun anti-inflammatoire effect [92](#page=92).
* Preventie gebeurt via vaccinatie; basisvaccinatie bij zuigelingen en 'cocoonvaccinatie' van (groot)ouders [92](#page=92).
* Vaccinatie tijdens zwangerschap (24-32 weken) wordt aanbevolen voor passieve immunisatie van de baby via de placenta [92](#page=92) [93](#page=93).
#### 19.2.2 *Legionella pneumophila* (Legionellose / Veteranenziekte)
*Legionella pneumophila* is een opportunistisch pathogeen dat voornamelijk in water gedijt en legionellose kan veroorzaken, met name Legionnaires' disease.
* Gramnegatieve staven [95](#page=95).
* Groeien het best in (warm) water onder 50 °C, met name in grote warmwaterreservoirs zoals koeltorens, airconditioningsystemen en jacuzzi's [95](#page=95).
* De meest voorkomende ziekteverwekker is *L. pneumophila*, met name serotype 1 [95](#page=95).
* Moeilijk zichtbaar op gramkleuring; zilverkleuring (Gimenez) of fluorescerende antisera zijn nodig [95](#page=95).
* Kan overleven bij 4 °C [99](#page=99).
* Vereist speciale voedingsbodem: Buffered Charcoal Yeast Extract Agar (BCYE-agar) verrijkt met L-cysteïne en ijzer [99](#page=99).
* Groei op BCYE-agar duurt minder dan 5 dagen voor *L. pneumophila* en meer dan 10 dagen voor andere species [99](#page=99).
* Kolonies zijn convex, glinsterend met een interne structuur van “geslepen glas” [99](#page=99).
* Watermonsters moeten soms gedecontamineerd worden met een KCl-HCl bufferoplossing als er veel andere bacteriën aanwezig zijn [99](#page=99).
* Infectie treedt op door inhalatie van besmette fijne waterdruppeltjes (aërosol) [96](#page=96).
* De bacterie vermeerdert zich intracellulair in alveolaire macrofagen [96](#page=96).
* Symptomen kunnen koorts, niet-productieve hoest, thoracale pijn, en pneumonie omvatten, evenals gastro-intestinale en neurologische symptomen en nierinsufficiëntie [96](#page=96).
* Legionnaires' disease, ook bekend als veteranenziekte, werd voor het eerst geïdentificeerd in 1976 in Philadelphia [97](#page=97).
* Patiënten met een gecompromitteerd immuunsysteem of bestaande longziekten lopen een hoger risico [96](#page=96).
* *Legionella longbeachae* wordt overgedragen via potgrond [96](#page=96).
* **Diagnostiek:**
* Geschikte stalen zijn broncho-alveolair lavagevocht (BAL) en watermonsters; sputum is niet geschikt [99](#page=99).
* Confirmatie kan via MALDI-TOF MS, overenting op bloedagar (geen groei) en BCYE (wel groei) [100](#page=100).
* Antigentesten in urine, met een sensitiviteit >80% en specificiteit >97%, detecteren voornamelijk serotype 1, maar er zijn nu ook tests voor andere types [100](#page=100).
* PCR op BAL, transbronchiaal biopt, of neus-keelswabs is ook een optie [100](#page=100).
* **Behandeling:**
* Disk-diffusietechniek is niet mogelijk vanwege de trage groei .
* Blinde keuze voor antibiotica is meestal een macrolide of fluoroquinolone .
#### 19.2.3 *Chlamydophila pneumoniae*
*Chlamydophila pneumoniae* is een bacterie die voornamelijk luchtweginfecties veroorzaakt en wordt beschouwd als een opportunistisch pathogeen.
* Geklasseerd als gramnegatief, maar heeft een celwand zonder peptidoglycaan .
* Moeilijk te kleuren in de praktijk .
* Strikt intracellulair, maar met een eigen metabolisme en replicatie, anders dan virussen .
* Er is onduidelijkheid of *Chlamydia* en *Chlamydophila* twee verschillende geslachten zijn .
* De groeigroeve omvat aanhechting van het elementair lichaampje (EB) aan de gastheercel, opname, evolutie tot reticulair lichaampje (RB) voor IC-groei en replicatie, evolutie terug naar EB, en vrijkomen van infectieuze partikels .
* Infectie komt vooral voor bij jonge volwassenen .
* Kan faryngitis met heesheid, bronchitis en pneumonie veroorzaken .
* Er wordt onderzocht of het een rol speelt bij acuut myocardinfarct .
* Moleculaire diagnostiek (PCR) heeft de voorkeur .
* Serologie is niet altijd betrouwbaar .
#### 19.2.4 *Chlamydophila psittaci*
*Chlamydophila psittaci* is de verwekker van psittacose, een atypische pneumonie, die voornamelijk wordt overgedragen van vogels op mensen.
* Veroorzaakt atypische pneumonie (psittacose), variërend van mild tot zeer ernstig .
* Kenmerken zijn hevige hoestbuien en niet-productieve hoest .
* Zeldzaam: conjunctivitis .
* Overdracht vindt plaats na contact met geïnfecteerde vogels; geen transmissie van mens tot mens .
* Serologie .
* Moleculaire diagnostiek (PCR) .
#### 19.2.5 *Mycoplasma pneumoniae*
*Mycoplasma pneumoniae* is een kleine bacterie die atypische pneumonie kan veroorzaken en wordt beschouwd als een opportunistisch pathogeen.
* Behoort tot de familie Mycoplasmataceae .
* Heeft geen celwand, enkel een celmembraan. Dit betekent dat antibiotica die de celwand aanvallen, zoals penicillines, niet effectief zijn .
* Het zijn de kleinste bacteriën, met een diameter van 0,3-0,8 µm .
* Moeilijk te kweken, waardoor kweek weinig wordt gebruikt in de praktijk .
* Trage groei (5 dagen) .
* Facultatief anaëroob .
* Vereist vaste of vloeibare, rijke bodems, vaak met een “fried egg”-aspect .
* Infecties komen voor aan het einde van de zomer en in de herfst .
* Treft vooral kinderen en jonge volwassenen, met intense transmissie in scholen en families .
* Veroorzaakt atypische pneumonie met hevige hoestbuien en niet-productieve hoest .
* Uitzonderlijk kan het extra-pulmonaire ziekte veroorzaken, zoals meningitis, arthritis of hemolytische anemie .
* Moleculaire diagnostiek (PCR) is de voorkeur voor acute infecties .
* Serologie kan via immunoassay, complementfixatie (een viervoudige titerstijging in gepaarde sera duidt op een recente infectie), of ELISA IgM en IgG .
* De immuunrespons is traag en de seroprevalentie hoog, waardoor gepaarde sera (acute en convalescente fase met een interval van 2-3 weken) nodig zijn .
* Bij primo-infectie kan IgM in 50% van de gevallen uitblijven, net als IgG. Bij kinderen is IgG binnen 10 dagen positief, terwijl bij volwassenen de IgG-respons trager is (3-6 weken) en IgM jaren kan persisteren. Bij herinfectie kan IgM in 50% van de gevallen ook uitblijven .
* De infectie is meestal zelf-limiterend, maar antibiotica kunnen de ziekteduur verkorten en verspreiding beperken .
* Vanwege het ontbreken van een celwand moeten andere klassen antibiotica worden gebruikt dan bij bacteriën met een celwand .
#### 19.2.6 *Nocardia* spp.
*Nocardia* spp. zijn bacteriën die morfologisch lijken op schimmeldraden, maar het zijn wel degelijk bacteriën. Ze zijn partieel zuurvast.
* Behoren tot de orde Actinomycetales, net als *Mycobacterium* en *Actinomyces* .
* Dunne, vertakte bacillen ("draden") .
* Grampositief (vanwege peptidoglycaan in de celwand) .
* Niet sporulerend .
* Partieel zuurvast, wat kan worden aangetoond met Kinyoun- of auraminekleuring. Dit is een belangrijk onderscheid met *Actinomyces*, die geen mycolzuren in de celwand hebben .
* Morfologisch vergelijkbaar met myceliumdraden, maar zijn bacteriën .
> **Tip:** Bij het kleuren van *Nocardia* is het belangrijk om te zorgen dat de kleuring niet wordt aangezien voor die van mycobacteriën, gezien de partiele zuurvastheid. De dunne, vertakte staafvorm is kenmerkend .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bacteriologie | De wetenschappelijke studie van bacteriën, hun eigenschappen, groei, metabolisme en interacties met andere organismen en hun omgeving. |
| Pathogeen vermogen | Het vermogen van een micro-organisme om ziekte te veroorzaken bij een gastheer, wat afhangt van factoren zoals virulentie, infectiedosis en de immuunrespons van de gastheer. |
| Gramnegatief | Een classificatie van bacteriën die, na een specifieke kleuringstechniek (Gram-kleuring), roze of rood kleuren. Dit duidt op een dunne peptidoglycaanlaag in hun celwand, omgeven door een buitenmembraan dat lipopolysacchariden bevat. |
| Lipopolysacchariden (LPS) | Complexe moleculen die deel uitmaken van het buitenmembraan van gramnegatieve bacteriën. Ze spelen een rol bij de interactie met het immuunsysteem van de gastheer en kunnen bijdragen aan de virulentie van de bacterie. |
| Peptidoglycaan | Een polymeer dat een essentieel bestanddeel vormt van de celwand van de meeste bacteriën. Het biedt structurele ondersteuning en bescherming tegen osmotische druk. *Mycoplasma pneumoniae* mist deze component. |
| Strikt intracellulair | Een organisme dat uitsluitend binnen de cellen van een gastheer kan overleven en zich kan vermenigvuldigen. Dit in tegenstelling tot organismen die ook buiten de gastheercellen kunnen leven. |
| Onafhankelijke replicatie | Het vermogen van een organisme om zichzelf te vermenigvuldigen zonder afhankelijk te zijn van de machinerie van een gastheercel, zoals virussen dat wel zijn. |
| Elementair lichaampje (EB) | De kleine, infectieuze vorm van chlamydia-bacteriën die buiten de gastheercel bestaat. Het is aangepast voor transmissie en aanhechting aan nieuwe gastheercellen. |
| Reticulair lichaampje (RB) | De grotere, niet-infectieuze vorm van chlamydia-bacteriën die zich binnen de gastheercel bevindt. In deze vorm vindt de intracellulaire groei en replicatie plaats. |
| Atypische pneumonie | Een vorm van longontsteking die wordt veroorzaakt door pathogenen die verschillen van de gebruikelijke bacteriën zoals *Streptococcus pneumoniae*. Symptomen kunnen minder acuut zijn en de respons op standaard antibiotica kan variëren. |
| Moleculaire diagnostiek (PCR) | Een laboratoriumtechniek die wordt gebruikt om specifieke DNA- of RNA-sequenties van een pathogeen te detecteren en te amplificeren. Polymerase Chain Reaction (PCR) is een veelgebruikte methode voor de snelle en gevoelige diagnose van infectieziekten. |
| Serologie | Een diagnostische methode die de aanwezigheid van antilichamen in het bloed van een patiënt detecteert. Deze antilichamen worden door het immuunsysteem geproduceerd als reactie op een specifieke infectie. |
| Transmissie | Het proces waarbij een ziekteverwekker wordt overgedragen van de ene gastheer op de andere. Bij tuberculose vindt dit voornamelijk aerogeen plaats door de inhalatie van besmette partikels. |
| Aerogeen | Via de lucht verspreid. Dit is de belangrijkste route van transmissie voor *Mycobacterium tuberculosis*, waarbij besmette druppeltjes worden ingeademd. |
| Primaire haard | De initiële plaats van infectie in de longen na blootstelling aan *Mycobacterium tuberculosis*. Dit kan leiden tot een acute longontsteking. |
| Fibrose | Een proces waarbij littekenweefsel wordt gevormd in de longen als reactie op ontsteking, wat kan resulteren in stijvere longen en verminderde longfunctie. |
| Verkalking | De afzetting van calciumzouten in beschadigd weefsel, wat vaak optreedt in genezen tuberculoseletsels in de longen en zichtbaar is op röntgenfoto's. |
| Chronische long-TBC | Een langdurige vorm van tuberculose in de longen waarbij de infectie zich blijft ontwikkelen, leidend tot necrotische ontstekingshaarden en holtevorming. |
| Verkazing | Een specifiek type necrose (celdood) dat kenmerkend is voor tuberculose, waarbij weefsel een kaasachtig uiterlijk krijgt door de ophoping van dode cellen en bacteriën. |
| Cavernes | Holtes die ontstaan in het longweefsel als gevolg van de destructieve aard van chronische tuberculose, waar bacteriën zich kunnen vermenigvuldigen en verspreiden. |
| Uitzaaiing | De verspreiding van de infectie van de primaire haard naar andere delen van het lichaam via de bloedbaan of het lymfestelsel, wat kan leiden tot tuberculose in andere organen. |
| Klier-TBC | Tuberculose die de lymfeklieren aantast, vaak resulterend in gezwollen en ontstoken klieren, met name in de nek of rond de longen. |
| Meningitis | Een ontsteking van de hersenvliezen, veroorzaakt door de verspreiding van *Mycobacterium tuberculosis* naar het centrale zenuwstelsel. |
| Ziekteprogressie | Het proces waarbij een infectie met *Mycobacterium tuberculosis* zich ontwikkelt van blootstelling naar een latente infectie en vervolgens mogelijk naar actieve tuberculose, gekenmerkt door klinische, bacteriologische of radiologische aanwijzingen. |
| Latente tuberculose infectie (LTBI) | De aanwezigheid van *Mycobacterium tuberculosis* in het lichaam zonder dat er klinische, bacteriologische of radiologische tekenen van actieve tuberculose zijn. Dit stadium kan leiden tot ziekte, vooral in de eerste twee jaar na infectie of bij risicofactoren. |
| Tuberculine huidtest (TST, Mantoux) | Een diagnostische test die de T-cel gemedieerde immuunrespons meet na voorgaande blootstelling aan *Mycobacterium tuberculosis*. Een positieve test kan 6-8 weken na blootstelling optreden, maar kan geen onderscheid maken tussen LTBI en actieve tuberculose. |
| Interferon-gamma release assay (IGRA) | Een groep laboratoriumtests, waaronder ELISA-gebaseerde methoden zoals Quantiferon Gold (Plus) en de T-SPOT TB-test, die de T-cel gemedieerde immuunrespons op *Mycobacterium tuberculosis*-antigenen meten door de productie van interferon-gamma te detecteren. |
| Quantiferon-Plus assay | Een specifieke IGRA die gebruikmaakt van vier tubes met Li-heparine om de immuunrespons te meten: een negatieve controle voor achtergrond-IFN-γ, een positieve controle voor de algemene T-cel respons, en twee tubes met Mtb-antigenen om de secretie van IFN-γ door respectievelijk CD4+ T-cellen en CD4+ en CD8+ T-cellen te meten. |
| T-SPOT-TB test (ELISPOT) | Een IGRA die de T-cel activiteit meet door het aantal "spots" te tellen, die oplichten wanneer T-cellen IFN-γ produceren als reactie op stimulatie met *Mycobacterium tuberculosis*-antigenen. |
| Gramkleuring | Een differentiële kleuringstechniek die wordt gebruikt om bacteriën te classificeren op basis van hun celwandstructuur, resulterend in paarse (Gram-positieve) of roze (Gram-negatieve) cellen. |
| Calcofluor kleuring | Een fluorescerende kleurstof die zich bindt aan chitine, een belangrijk bestanddeel van de celwanden van schimmels, waardoor deze zichtbaar worden onder een fluorescerende microscoop. |
| (Pseudo)mycelium | Een structuur gevormd door schimmels waarbij de hyfen (draadvormige structuren) met elkaar verbonden blijven en een keten of netwerk vormen, wat kenmerkend is voor bepaalde schimmelinfecties. |
| Gisten | Eencellige schimmels die zich voornamelijk voortplanten door knopvorming en die, in tegenstelling tot schimmels die mycelium vormen, vaak worden aangetroffen als individuele cellen. |
| Sputolysine | Een reagens dat wordt gebruikt om sputummonsters te verwerken, waarbij het de slijmmatrix afbreekt om bacteriën en andere componenten beter toegankelijk te maken voor analyse en enting. |
| Enten bodems | Het overbrengen van een microbiologisch monster naar een voedingsmedium (bodem) om de groei van micro-organismen te stimuleren voor verdere identificatie en analyse. |
| MacConkey-CNA biplaat | Een combinatie van twee verschillende kweekmedia op één plaat: MacConkey agar, selectief voor Gram-negatieve bacteriën, en CNA agar, selectief voor Gram-positieve bacteriën. |
| Incubatie | Het proces waarbij microbiologische kweken worden bewaard onder gecontroleerde omstandigheden (temperatuur, vochtigheid, gasconcentratie) om de groei van micro-organismen mogelijk te maken. |
| Commensalen | Micro-organismen die normaal gesproken op of in het lichaam leven zonder ziekte te veroorzaken, en die als "banale flora" worden gerapporteerd wanneer ze worden aangetroffen in een monster. |
| MALDI-TOF | Een techniek (Matrix-Assisted Laser Desorption/Ionization - Time Of Flight) die wordt gebruikt voor de snelle identificatie van micro-organismen door hun eiwitprofielen te analyseren. |
| Disk-diffusie | Een methode voor het bepalen van de gevoeligheid van bacteriën voor antibiotica, waarbij schijfjes met verschillende antibiotica op een met bacteriën geïnoculeerd kweekmedium worden geplaatst en de grootte van de remmingszone wordt gemeten. |
| Minimaal inhiberende concentratie (MIC) | De laagste concentratie van een antibioticum die de zichtbare groei van een specifieke bacterie onder laboratoriumomstandigheden remt. |
| β-hemolyse | Een type hemolyse waarbij rode bloedcellen volledig worden afgebroken, wat resulteert in een heldere zone rond de kolonies op een bloedagarplaat. |
| Groeifactor X | Een heem-achtige stof die essentieel is voor de groei van bepaalde bacteriën, waaronder *Haemophilus* soorten. Deze factor wordt ook wel heem genoemd. |
| Groeifactor V | Een co-enzym (NAD of NADP) dat essentieel is voor de groei van bepaalde bacteriën, waaronder *Haemophilus* soorten. Deze factor wordt ook wel difosfopyridine-nucleotide genoemd. |
| β-lactamase | Een enzym dat door sommige bacteriën wordt geproduceerd en dat de β-lactamring van antibiotica zoals penicillines en cefalosporines afbreekt, waardoor deze antibiotica ineffectief worden. |
| Nitrocefinetest | Een snelle laboratoriumtest die wordt gebruikt om de aanwezigheid van β-lactamase-productie in bacteriën aan te tonen. Nitrocefine, een chromogeen cefalosporine, verandert van kleur van geel naar rood wanneer de β-lactamring wordt geopend door β-lactamase. |
| Disk diffusie-antibiogram | Een methode om de gevoeligheid van bacteriën voor antibiotica te testen. Hierbij worden disks met verschillende antibiotica op een met bacteriën geïnoculeerd agarmedium geplaatst, waarna de grootte van de remmingszone rond elke disk de gevoeligheid aangeeft. |
| Mueller-Hinton agar | Een standaard voedingsbodem die veel wordt gebruikt voor antibiogrammen vanwege de goede groei van veel pathogenen en de lage concentratie van remmende stoffen. |
| Haemophilus Test Medium (HTM) | Een speciaal medium, vaak Mueller-Hinton agar aangevuld met groeifactoren X en V, dat wordt gebruikt voor de kweek en gevoeligheidstesten van *Haemophilus* soorten. |
| Cefalosporines (2e en 3e generatie) | Een klasse van β-lactamantibiotica die effectief zijn tegen veel bacteriële infecties. De 2e en 3e generatie cefalosporines hebben een breed spectrum en kunnen de bloed-hersenbarrière passeren, waardoor ze geschikt zijn voor de behandeling van meningitis. |
| β-lactam/β-lactamase-inhibitorcombinaties | Combinaties van een β-lactamantibioticum met een β-lactamase-inhibitor (zoals clavulaanzuur of tazobactam). De inhibitor beschermt het antibioticum tegen afbraak door bacteriële β-lactamase-enzymen. |
| BLNAR-stammen | Stammen die β-lactamase-negatief zijn, maar toch resistent zijn tegen ampicilline. Deze resistentie wordt veroorzaakt door veranderingen in de penicilline-bindende eiwitten (PBP's) in plaats van door enzymatische afbraak van de β-lactamring. |
| Penicilline-bindend proteïne (PBP) | Een eiwit in bacteriële celwanden dat betrokken is bij de synthese van peptidoglycaan. Antibiotica zoals penicillines binden aan PBP's om de celwandsynthese te remmen. Veranderingen in PBP's kunnen leiden tot antibioticaresistentie. |
| Term | Definitie |
| Grampositieve kok | Een bolvormige bacterie die de Gram-kleuring positief kleurt, wat wijst op een dikke celwand van peptidoglycaan. |
| Polysacharidekapsel | Een buitenste laag rondom de bacterie die bestaat uit suikermoleculen. Dit kapsel dient als virulentiefactor door fagocytose te voorkomen. |
| Fagocytose | Het proces waarbij cellen, zoals witte bloedcellen, ziekteverwekkers of vreemde deeltjes "opeten" en vernietigen. |
| Virulentiefactor | Een eigenschap van een ziekteverwekker die bijdraagt aan het vermogen om ziekte te veroorzaken, zoals het vermijden van het immuunsysteem. |
| Commensaal | Een micro-organisme dat op of in het lichaam leeft zonder ziekte te veroorzaken, en soms zelfs voordeel kan hebben van de gastheer. |
| Lobaire pneumonie | Een ernstige longontsteking die zich kenmerkt door ontsteking in één specifieke kwab van de long. |
| Surinfectie | Een infectie die optreedt bovenop een reeds bestaande infectie, vaak veroorzaakt door een andere ziekteverwekker. |
| Purulente exacerbatie | Een verergering van een chronische aandoening, gekenmerkt door de aanwezigheid van pus. |
| Otitis media | Een ontsteking van het middenoor. |
| Sinusitis | Een ontsteking van de sinussen, de met lucht gevulde holtes in de schedel. |
| Mastoïditis | Een ontsteking van het mastoïd, een botuitsteeksel achter het oor. |
| Grampositieve staaf | Een bacterie die bij Gramkleuring een paarse kleur aanneemt en een staafvorm heeft. Deze morfologie is een belangrijk kenmerk voor de classificatie van bacteriën. |
| Pleiomorf | Een organisme dat in verschillende vormen kan voorkomen. Bij bacteriën kan dit betekenen dat ze variëren in grootte en vorm, wat de identificatie kan bemoeilijken. |
| Bloedagar | Een voedingsbodem die bloed bevat, gebruikt voor de kweek van bacteriën. *Arcanobacterium haemolyticum* kan op bloedagar knotsvormige, vertakte bacillen of, na een lange incubatie, kokken in ketens vormen. |
| Purulente faryngitis | Een ontsteking van de keelholte die gepaard gaat met de vorming van pus. Dit is een van de klinische manifestaties die geassocieerd wordt met infecties door *Arcanobacterium haemolyticum*. |
| Scarlatinaform huiduitslag | Een huiduitslag die lijkt op die van roodvonk (scarlatina). Deze uitslag, vaak voorkomend op de thorax, hals en ledematen, is een kenmerkend symptoom bij infecties met *Arcanobacterium haemolyticum*. |
| β-hemolytische kolonies | Bacteriële kolonies die op bloedagar een volledige afbraak van rode bloedcellen rondom de kolonie veroorzaken, wat resulteert in een heldere zone. *Arcanobacterium haemolyticum* vormt dergelijke kolonies, met meer hemolyse op paardenbloedagar. |
| Bacitracine R | Een aanduiding dat de bacterie resistent is tegen het antibioticum bacitracine. Dit kenmerk onderscheidt *Arcanobacterium haemolyticum* van *Streptococcus pyogenes*, dat gevoelig is voor bacitracine. |
| Omgekeerde CAMP-test | Een microbiologische test die wordt gebruikt om de aanwezigheid van bacteriën te identificeren door hun interactie met de hemolyse van *Staphylococcus aureus*. Bij *Arcanobacterium haemolyticum* leidt dit tot inhibitie van de β-hemolyse van *S. aureus*. |
| Macroliden | Een klasse van antibiotica die effectief is tegen een breed spectrum aan bacteriën. Macroliden zijn een eerstelijnsbehandeling voor infecties veroorzaakt door *Arcanobacterium haemolyticum*. |
| Clindamycine | Een antibioticum uit de klasse van de lincosamiden, dat ook een effectieve behandelingsoptie is voor infecties met *Arcanobacterium haemolyticum*. |
| Tolerantie (antibiotica) | Een fenomeen waarbij bacteriën niet gedood worden door een antibioticum, zelfs bij concentraties die normaal gesproken bacteriedodend zouden zijn. Dit kan leiden tot therapiefalen en is een reden waarom penicilline geen goede keuze is voor *Arcanobacterium haemolyticum*. |
| Legionella pneumophila | Een gramnegatieve staafvormige bacterie die voornamelijk groeit in water met een temperatuur onder de 50 °C. Deze bacterie kan zich vermenigvuldigen in grote warmwaterreservoirs zoals koeltorens en airconditioningsystemen, en is de meest frequente veroorzaker van legionellose. |
| Legionellose | Een infectieziekte veroorzaakt door de Legionella bacterie, die voornamelijk wordt overgedragen door het inademen van besmette fijne waterdruppeltjes (aërosolen). De ziekte kan variëren van een milde griepachtige aandoening tot een ernstige longontsteking, bekend als de veteranenziekte. |
| Gramnegatieve staven | Een classificatie van bacteriën die zich kenmerken door hun celwandstructuur, waardoor ze bij Gramkleuring roze of rood kleuren. Legionella pneumophila behoort tot deze groep bacteriën. |
| Alveolaire macrofagen | Gespecialiseerde immuuncellen die zich in de longblaasjes (alveoli) bevinden. Deze cellen spelen een cruciale rol bij het opruimen van ziekteverwekkers, maar Legionella pneumophila kan zich juist intracellulair in deze macrofagen vermenigvuldigen. |
| Intracellulaire vermenigvuldiging | Het proces waarbij een bacterie zich binnenin de cellen van de gastheer vermenigvuldigt. Legionella pneumophila maakt hier gebruik van om zich te onttrekken aan het immuunsysteem van de gastheer. |
| Zilverkleuring (Gimenez) | Een specifieke kleuringstechniek die wordt gebruikt om bacteriën, waaronder Legionella, zichtbaar te maken onder de microscoop. Deze methode is effectiever dan de standaard Gramkleuring voor het detecteren van Legionella. |
| Aërosol | Een zwevende wolk van fijne vloeistof- of vaste deeltjes in de lucht. Inhalatie van aërosolen die Legionella bacteriën bevatten, is de belangrijkste route voor de overdracht van legionellose. |
| Immuungecompromitteerde patiënten | Personen met een verzwakt immuunsysteem, waardoor ze vatbaarder zijn voor infecties. Deze groep loopt een verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige legionellose. |
| Sporadische grote uitbraak | Een onverwachte en wijdverspreide verspreiding van een infectieziekte die niet aan een specifieke bron kan worden gekoppeld. Grote uitbraken van legionellose kunnen voorkomen, hoewel de ziekte meestal sporadisch voorkomt. |
| Veteranenziekte | Een ernstige vorm van longontsteking veroorzaakt door de bacterie *Legionella pneumophila*, die voor het eerst werd geïdentificeerd na een uitbraak in 1976 in Philadelphia. |
| Broncho-alveolair lavagevocht (BAL) | Een diagnostische procedure waarbij vloeistof in de longen wordt gespoten en vervolgens weer wordt opgezogen om cellen en micro-organismen te verzamelen voor analyse, vaak gebruikt bij de identificatie van *Legionella*. |
| Sputum | Slijm dat uit de luchtwegen wordt opgehoest; wordt als minder geschikt beschouwd voor de kweek en identificatie van *Legionella* vergeleken met BAL-vocht. |
| Buffered Charcoal Yeast Extract Agar (BCYE-agar) | Een speciaal voedingsmedium dat wordt gebruikt voor de kweek van *Legionella*-bacteriën, verrijkt met L-cysteïne en ijzer, wat essentieel is voor hun groei. |
| MALDI-TOF MS | Matrix-Assisted Laser Desorption/Ionization - Time Of Flight Mass Spectrometry; een techniek die wordt gebruikt voor de snelle en nauwkeurige identificatie van micro-organismen, waaronder *Legionella*, op basis van hun eiwitprofielen. |
| Antigentest | Een diagnostische test die specifieke antigenen van een pathogeen detecteert, zoals *Legionella* serotype 1, vaak uitgevoerd op urine en met behulp van immunochromatografie. |
| Immunochromatografie | Een snelle testmethode die antigeen-antilichaamreacties gebruikt om de aanwezigheid van specifieke stoffen, zoals bacteriële antigenen, te detecteren. |
| PCR (Polymerase Chain Reaction) | Een moleculaire techniek die wordt gebruikt om specifieke DNA-sequenties te vermenigvuldigen, waardoor de detectie van pathogenen zoals *Legionella* in klinische monsters mogelijk wordt. |
| Antibiogram | Een test die de gevoeligheid van een bacterie voor verschillende antibiotica bepaalt; voor *Legionella* is de disk-diffusietechniek niet geschikt vanwege de trage groei. |
| Grampositief | Een classificatie van bacteriën die, na de Gram-kleuring, een paarse kleur behouden vanwege een dikke peptidoglycaanlaag in hun celwand. |
| Morfologische cyclus | De reeks veranderingen in vorm die een bacterie ondergaat gedurende zijn levenscyclus, zoals de transformatie van staafvormig naar kokvormig. |
| Zuurvast | Een eigenschap van bepaalde bacteriën, met name mycobacteriën, waarbij hun celwand bestand is tegen ontkleuring door een mengsel van zuur en alcohol na kleuring. |
| Saprofyt | Een organisme dat leeft van dood of ontbindend organisch materiaal, en hierbij voedingsstoffen uit de omgeving opneemt. |
| Aerobe bacterie | Een bacterie die zuurstof nodig heeft om te groeien en te overleven; deze organismen gebruiken zuurstof in hun metabolisme. |
| Bacil | Een staafvormige bacterie, een van de meest voorkomende vormen van bacteriële cellen. |
| Mycobacteriën | Een genus van bacteriën dat bekend staat om zijn specifieke celwandstructuur, rijk aan lipiden en mycolzuren, wat hen zuurvast en moeilijk te kleuren maakt. |
| Mycolzuren | Lange ketens van vetzuren die een belangrijk bestanddeel vormen van de celwand van mycobacteriën, wat bijdraagt aan hun zuurvastheid en weerstand tegen veel antibiotica. |
| Zuurvaste kleuring | Een speciale kleuringstechniek, zoals de Ziehl-Neelsen-kleuring, die wordt gebruikt om zuurvaste bacteriën, zoals mycobacteriën, zichtbaar te maken door hun weerstand tegen ontkleuring met zuur-alcohol. |
| Auramine kleuring | Een fluorescerende kleuringstechniek die wordt gebruikt voor de detectie van zuurvaste bacteriën, waarbij de bacteriën oplichten onder een fluorescentiemicroscoop, wat sneller en gevoeliger is dan traditionele methoden. |
| Nontuberculous Mycobacteria (NTM) | Mycobacteriën die niet de ziekte tuberculose veroorzaken, maar wel diverse infecties kunnen geven bij mensen en dieren. |
| Slow growers | Mycobacteriën die een langzame groei vertonen op kweekmedia, doorgaans meer dan 7 dagen nodig hebben om zichtbare kolonies te vormen. |
| Commensale flora | Een gemeenschap van micro-organismen, zoals bacteriën, die van nature aanwezig zijn in het lichaam, bijvoorbeeld in de luchtwegen, zonder ziekte te veroorzaken en vaak zelfs een nuttige rol vervullend in de afweer. |
| Mucociliaire klaring | Het natuurlijke reinigingsmechanisme van de luchtwegen, waarbij slijm geproduceerd door slijmbekercellen en klieren deeltjes en pathogenen vangt, en trilhaartjes (cilia) op het epitheel deze slijm met ingesloten deeltjes naar de keel transporteren om te worden ingeslikt of uitgehoest. |
| Trilhaartjes (cilia) | Kleine, haarachtige uitsteeksels op het oppervlak van epitheelcellen in de luchtwegen die ritmisch bewegen om slijm en ingesloten deeltjes omhoog te transporteren, weg van de longen. |
| Aspiratie | Het inademen van materiaal, zoals voedsel, vloeistoffen of micro-organismen, in de luchtwegen, wat kan leiden tot infecties, vooral als de natuurlijke afweer mechanismen verzwakt zijn. |
| Endogene oorsprong | Een infectie die ontstaat door micro-organismen die al aanwezig zijn in het lichaam van de patiënt, zoals de commensale flora, in plaats van door externe besmetting. |
| Primair pathogeen | Een micro-organisme dat bij vrijwel iedereen een infectie kan veroorzaken, ongeacht de immuunstatus van de gastheer. |
| Opportunistisch pathogeen | Een micro-organisme dat normaal gesproken geen infectie veroorzaakt, maar wel ziekte kan teweegbrengen wanneer de natuurlijke weerstand van de gastheer verzwakt is, bijvoorbeeld door een onderliggende ziekte, medicatie of een doorbroken barrière. |
| Hematogene invasie | De verspreiding van micro-organismen via de bloedbaan vanuit een infectiehaard op een andere locatie in het lichaam naar de luchtwegen. |
| Community-acquired pneumonie (CAP) | Longontsteking die optreedt bij personen die niet recentelijk in een zorginstelling zijn opgenomen. |
| Hospital-acquired pneumonie (HAP) | Longontsteking die optreedt bij patiënten die minstens 48 uur in een ziekenhuis of andere zorginstelling verblijven. |
| Ventilator-associated pneumoniae (VAP) | Longontsteking die zich ontwikkelt bij patiënten die mechanische ventilatie (beademing) ondergaan. |
| Resistente kiem | Een bacterie die niet wordt geremd of gedood door een antibioticum, zelfs niet bij de aanbevolen concentraties, wat behandeling bemoeilijkt. |
| Gewijzigd PBP (PBP’) | Een aangepast Penicilline-Bindend Proteïne in de bacteriecelwand, wat resulteert in verminderde gevoeligheid voor bèta-lactam antibiotica zoals penicilline. |
| Kruisresistentie | Het fenomeen waarbij een bacterie resistent is tegen meerdere, structureel vergelijkbare antibiotica, zelfs als deze niet direct is getest. |
| MIC (Minimale Inhibitoire Concentratie) | De laagste concentratie van een antibioticum die de zichtbare groei van een bacterie in vitro remt na een specifieke incubatietijd. |
| Horizontale overdracht | De overdracht van genetisch materiaal, zoals resistentiegenen, tussen bacteriën van dezelfde of verschillende soorten, niet via voortplanting. |
| Bèta-lactam antibiotica | Een klasse van antibiotica die de synthese van de bacteriële celwand remmen, waaronder penicillines en cefalosporines. |
| Disk diffusie | Een microbiologische testmethode waarbij schijfjes met antibiotica op een met bacteriën geïnoculeerd agarmedium worden geplaatst om de gevoeligheid te beoordelen aan de hand van de remmingszone. |
| EUCAST (European Committee on Antimicrobial Susceptibility Testing) | Een Europees comité dat richtlijnen en interpretatiecriteria opstelt voor antimicrobiële gevoeligheidstesten. |
| Fluoroquinolone | Een klasse van breedspectrum antibiotica die de bacteriële DNA-replicatie remmen door in te werken op DNA-gyrase en topoisomerase IV. |
| Tetracycline | Een klasse van breedspectrum antibiotica die de eiwitsynthese in bacteriën remmen door te binden aan de 30S ribosomale subunit. |
| Corynebacterium diphtheriae | Een grampositieve staafvormige bacterie die de ziekte difterie veroorzaakt. Het is een obligaat pathogeen dat voornamelijk via nasofaryngeale secreties wordt overgedragen. |
| Difterie | Een infectieziekte veroorzaakt door Corynebacterium diphtheriae, gekenmerkt door de vorming van pseudomembranen in de keel en de productie van een exotoxine dat orgaanschade kan veroorzaken. |
| Exotoxine | Een toxine dat door bacteriën wordt uitgescheiden en dat weefselnecrose kan veroorzaken, zoals bij respiratoire difterie waar het de keelmucosa aantast. |
| Pseudomembraan | Een grijs-witte, membraanachtige laag die zich vormt op de slijmvliezen, met name in de keel, als gevolg van een infectie met Corynebacterium diphtheriae. |
| Respiratoire difterie | Een vorm van difterie die de luchtwegen aantast, gekenmerkt door een pseudomembraan in de keel die kan leiden tot obstructie van de larynx en ademhalingsproblemen. |
| Cutane difterie | Een vorm van difterie die de huid aantast, resulterend in huidlaesies. Deze vorm kan ook gepaard gaan met hematogene verspreiding van het toxine. |
| Loefflerbodem | Een verrijkte voedingsbodem die de groei van Corynebacterium diphtheriae bevordert, waardoor deze sneller groeit dan commensale bacteriën. |
| Tellurietbodem | Een selectieve voedingsbodem die de groei van mondcommensalen remt en de identificatie van Corynebacterium diphtheriae mogelijk maakt door de vorming van zwarte kolonies met een bruine halo. |
| Toxinogeen | Een eigenschap van een bacterie die aangeeft dat deze een toxine kan produceren. Toxinogene stammen van Corynebacterium diphtheriae zijn verantwoordelijk voor de ernstigere manifestaties van de ziekte. |
| Nocardia spp. | Een geslacht van bacteriën dat dunne, vertakte staven vormt, grampositief is, niet sporuleert en partieel zuurvast is, wat morfologische gelijkenis vertoont met schimmeldraden maar wel degelijk bacteriën zijn. |
| Actinomycetales | Een orde van bacteriën waartoe Nocardia, Mycobacterium en Actinomyces behoren, gekenmerkt door hun filamentaire groei en grampositieve celwandstructuur. |
| Zuurvastheid | Het vermogen van bepaalde micro-organismen, zoals mycobacteriën en nocardia, om de kleuringsmiddelen te weerstaan na blootstelling aan een zuur-alcohol oplossing, wat duidt op de aanwezigheid van mycolzuren in hun celwand. |
| Aërogeen | Betrekking hebbend op transmissie via de lucht, wat een belangrijke route is voor de verspreiding van Nocardia-infecties, met name naar de longen. |
| Necrotiserende pneumonie | Een ernstige vorm van longontsteking gekenmerkt door weefselafbraak (necrose) en vaak geassocieerd met de vorming van pus (empyeem) in de pleurale ruimte. |
| Metastatische abcessen | Abcessen die zich ontwikkelen op afstand van de oorspronkelijke infectiehaard, veroorzaakt door de verspreiding van pathogenen via de bloedbaan of lymfestelsel naar andere organen zoals de hersenen, lever of nieren. |
| Immuungecompromitteerd | Een toestand waarbij het immuunsysteem van een individu verzwakt is, waardoor het vatbaarder wordt voor infecties door opportunistische pathogenen zoals Nocardia. |
| Fistels | Abnormale verbindingen of kanaaltjes die zich vormen tussen een lichaamsholte of orgaan en het huidoppervlak, of tussen twee organen, vaak als gevolg van chronische infecties zoals die veroorzaakt door Nocardia. |
| BAL (Bronchoalveolaire lavage) | Een diagnostische procedure waarbij vloeistof in de luchtwegen wordt geïntroduceerd en vervolgens wordt teruggezogen om cellen en micro-organismen te verzamelen voor analyse, vaak gebruikt bij verdenking op longinfecties. |
| Löwenstein-Jensen medium | Een specifiek culturemedium dat wordt gebruikt voor de kweek van mycobacteriën en andere zuurvaste bacteriën, waaronder Nocardia, vanwege de voedingsrijke samenstelling die langzame groei ondersteunt. |
| Staalname | Het proces van het verzamelen van biologisch materiaal, zoals sputum, maagvocht, urine, wondvocht, etter, biopten of lumbaal vocht, voor microbiologisch onderzoek. Dit is de eerste stap in de workflow om micro-organismen te detecteren. |
| Microscopie | Een techniek die gebruikmaakt van een microscoop om micro-organismen te visualiseren en te identificeren. Dit kan directe microscopie zijn of na specifieke kleuringen zoals Auramine, wat helpt bij het opsporen van bepaalde bacteriën. |
| Snelle PCR | Polymerase Chain Reaction, een moleculaire techniek die wordt gebruikt voor de snelle detectie van genetisch materiaal van micro-organismen. Methoden zoals GeneXpert maken directe detectie op het staal mogelijk, inclusief resistentiebepalingen zoals voor rifampicine. |
| Kweek | Het proces waarbij micro-organismen uit een biologisch staal worden vermeerderd in een geschikt medium, zoals vloeibaar milieu met antibioticum of Löwenstein-medium. Dit maakt de groei en identificatie van de aanwezige kiemen mogelijk over een periode van weken. |
| Identificatie en antibiogram | Na kweek worden de geïsoleerde micro-organismen geïdentificeerd en wordt hun gevoeligheid voor verschillende antibiotica getest middels een antibiogram. Dit helpt bij het bepalen van de meest effectieve behandeling en kan doorsturing naar een referentiecentrum vereisen. |
| Decontamineren | Een voorbehandelingsstap in de workflow, waarbij het staal wordt behandeld om niet-pathogene micro-organismen of andere verontreinigingen te verwijderen, vaak met behulp van chemicaliën zoals N-acetyl-L-cysteïne, om de selectieve groei van doelmicro-organismen te bevorderen. |
| Centrifugeren | Een techniek die wordt gebruikt om componenten van een vloeistof te scheiden op basis van dichtheid door middel van middelpuntvliedende kracht. In de microbiologische workflow wordt dit vaak toegepast na decontaminatie om cellen aan te concentreren. |
| Morteren | Een proces waarbij biologisch materiaal, zoals weefselbiopten, wordt fijngemaakt of geplet om de cellen vrij te maken en de extractie van micro-organismen te vergemakkelijken voor verdere analyse. |
| Aanconcentreren | Het proces waarbij de hoeveelheid micro-organismen in een staal wordt verhoogd, vaak door middel van centrifugeren of filtratie, om de detectiegevoeligheid te verbeteren, vooral bij lage initiële aantallen. |
| Enten | Het overbrengen van een kleine hoeveelheid van een microbieel staal of kweek naar een nieuw, voedzaam medium om de groei te starten of voort te zetten. Dit is een cruciale stap voor het uitvoeren van kweekanalyses. |
| Vloeibaar milieu met antibioticum | Een type kweekmedium dat speciaal is samengesteld om de groei van micro-organismen te ondersteunen en tegelijkertijd de groei van specifieke bacteriën te monitoren, vaak met continue monitoringstechnieken. |
| Löwenstein | Een specifiek vast kweekmedium, vaak gebruikt voor de kweek van mycobacteriën. De groei op dit medium wordt doorgaans wekelijks afgelezen gedurende een langere periode. |
| Kinkhoest (pertussis) | Een langdurige infectieziekte die wordt veroorzaakt door de bacterie *Bordetella pertussis*. De ziekte kenmerkt zich door drie stadia met langdurige ziektesymptomen, waaronder verkoudheid, hardnekkige hoestbuien met een gierende inspiratie, en een herstelperiode. |
| *Bordetella pertussis* | Een kleine, gram-negatieve, staafvormige bacterie die de verwekker is van kinkhoest. Deze bacterie hecht zich aan het trilhaarepitheel in de luchtwegen en produceert toxines die het epitheel verlammen, wat leidt tot hoesten om slijm te elimineren. |
| Gram-negatieve bacteriën | Een klasse van bacteriën die zich kenmerken door een dunne peptidoglycaanlaag en een buitenmembraan, waardoor ze bij Gram-kleuring roze of rood kleuren. *Bordetella pertussis* behoort tot deze groep. |
| Trilhaarepitheel | Het epitheelweefsel dat bekleed is met trilharen (cilia). Bij kinkhoest infecteert *Bordetella pertussis* dit weefsel in de trachea en bronchiën, wat leidt tot verlamming van de trilharen en daaropvolgend hoesten. |
| Endotoxine | Een toxische component van de celwand van gram-negatieve bacteriën, zoals *Bordetella pertussis*. Dit endotoxine kan leiden tot ontstekingsreacties en weefselschade, en speelt een rol in de pathogenese van kinkhoest door het trilhaarepitheel te verlammen. |
| Catarrhale stadium | Het eerste stadium van kinkhoest, dat gekenmerkt wordt door verkoudheidssymptomen zoals een loopneus en lichte hoest. Dit stadium duurt meestal 1 tot 2 weken voordat de meer kenmerkende hoestbuien beginnen. |
| Paroxysmale stadium | Het tweede en meest ernstige stadium van kinkhoest, gekenmerkt door frequente en hevige hoestbuien, vaak gevolgd door een gierende inademing (de "kink"). Dit stadium kan weken tot maanden aanhouden, vooral bij jonge kinderen. |
| Convalescentiestadium | Het herstelstadium van kinkhoest, waarin de hoestbuien geleidelijk afnemen in frequentie en ernst. Dit stadium kan nog langdurig aanhouden, waarbij patiënten nog steeds last kunnen hebben van periodieke hoestaanvallen. |
| Antilichamen | Eiwitten die door het immuunsysteem worden geproduceerd als reactie op de aanwezigheid van antigenen, zoals bacteriën of virussen. Het aantonen van antilichamen tegen *Bordetella pertussis* kan helpen bij de diagnose van een aanslepende infectie. |
| Cocoonvaccinatie | Een vaccinatiestrategie waarbij mensen in de directe omgeving van een zuigeling, zoals ouders en grootouders, worden gevaccineerd tegen kinkhoest. Dit creëert een "beschermende cocon" rond de baby, die nog niet volledig gevaccineerd is. |
| Gram-negatieve staafjes | Een type bacterie dat, na gramkleuring, een roze of rode kleur vertoont en een staafvorm heeft. Deze bacteriën hebben een dunne celwand die niet goed kleurstof vasthoudt. |
| Groeifactoren | Essentiële organische verbindingen die micro-organismen nodig hebben voor hun groei en metabolisme, maar die ze zelf niet kunnen synthetiseren. Voor *Haemophilus spp.* zijn dit X-factor en V-factor. |
| X-factor | Een hittebestendige groeifactor die aanwezig is in hemine en hemine, en essentieel is voor de groei van bepaalde bacteriën zoals *Haemophilus spp.*. |
| V-factor | Een hittelabiele groeifactor, ook bekend als NAD (nicotinamide-adenine-dinucleotide), die aanwezig is in rode bloedcellen en nodig is voor de groei van bepaalde bacteriën zoals *Haemophilus spp.*. |
| Pleomorf | Een term die wordt gebruikt om micro-organismen te beschrijven die in verschillende vormen en maten kunnen voorkomen, afhankelijk van de omgevingsomstandigheden of de groeifase. |
| Omkapselde stammen | Bacteriële stammen die beschikken over een polysacharidekapsel, een buitenste laag die hen beschermt tegen fagocytose door het immuunsysteem en die een belangrijke virulentiefactor vormt. |
| Niet-omkapselde stammen | Bacteriële stammen die geen polysacharidekapsel bezitten. Deze stammen veroorzaken doorgaans mildere, lokale infecties omdat ze gemakkelijker door het immuunsysteem kunnen worden opgeruimd. |
| Bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. Dit kan leiden tot systemische infecties en sepsis. |
| Atypische mycobacteriën (NTM) | Een groep bacteriën die behoren tot het geslacht *Mycobacterium*, maar die niet de *Mycobacterium tuberculosis*-complex soorten zijn. Ze worden ook wel niet-tuberculeuze mycobacteriën (NTM) genoemd en kunnen atypische koloniemorfologieën vertonen en vaak resistent zijn tegen antibiotica. |
| M. avium complex | Een groep van nauw verwante atypische mycobacteriën, waaronder *M. avium ssp. avium*, *M. intracellulare ssp. intracellulare* en *M. intracellulare ssp. chimaera*. Dit complex is een van de meest voorkomende oorzaken van NTM-infecties. |
| M. abscessus | Een snelgroeiende atypische mycobacterie die bekend staat om het veroorzaken van respiratoire infecties, met name bij patiënten met cystische fibrose. Het *M. abscessus* complex omvat verschillende subspecies zoals *M. abscessus ssp. abscessus* en *M. abscessus ssp. massiliense*. |
| M. marinum | Een atypische mycobacterie die granulomateuze huidinfecties kan veroorzaken, vaak na contact met besmet water, zoals in aquaria. Deze bacterie groeit optimaal bij temperaturen onder de 32°C. |
| Auraminekleuring | Een fluorescerende kleuringstechniek die wordt gebruikt voor de microscopische detectie van zuurvaste staven, waaronder mycobacteriën. Het is een snelle methode die kan worden toegepast op diverse klinische monsters. |
| Löwenstein-Jensen bodem | Een klassiek, eierhoudend vast medium dat veel wordt gebruikt voor de kweek van mycobacteriën. Het bevat ingrediënten zoals glycerine, aardappelbloem en malachietgroen, en de groei van *M. tuberculosis* wordt typisch gekenmerkt door vuilwitte, ruwe, harde kolonies. |
| Semi-synthetische bodems | Moderne cultuurbodems, zoals Middlebrook 7H10 en 7H11, die een snellere groei van mycobacteriën mogelijk maken in vergelijking met traditionele media. Ze vereisen echter een zorgvuldige hantering om bijbesmetting te voorkomen. |
| Tuberculostatica | Medicijnen die worden gebruikt voor de behandeling van tuberculose en infecties veroorzaakt door atypische mycobacteriën. De gevoeligheid voor deze medicijnen wordt bepaald door middel van antibiogrammen. |
| Proportionele gevoeligheidsbepaling | Een laboratoriummethode om de gevoeligheid van mycobacteriën voor tuberculostatica te bepalen. Hierbij wordt de groei van de bacterie op media met verschillende concentraties van antibiotica vergeleken met controlemedia. |
| Obligaat pathogeen | Een pathogeen dat bij vrijwel iedereen infecties veroorzaakt, ongeacht de immuunstatus van de gastheer. Deze pathogenen hebben intrinsieke virulentiefactoren die hen in staat stellen ziekte te veroorzaken. |
| Inoculum | De hoeveelheid micro-organismen die nodig is om een infectie te veroorzaken. Een groter inoculum kan de kans op infectie vergroten, zelfs bij een relatief gezonde gastheer. |
| Exogene oorsprong | Een infectie die wordt veroorzaakt door micro-organismen die van buitenaf het lichaam binnendringen, bijvoorbeeld via inademing, inname of contact met besmette oppervlakken. |