Cover
Start now for free Medicatietoediening Basis .pdf
Summary
# Medicatietoediening
Medicatietoediening omvat de verschillende methoden, vormen en materialen die gebruikt worden om geneesmiddelen toe te dienen, waarbij de toedieningswijze de snelheid van werking bepaalt [5](#page=5).
## 1. Toedieningswijzen van medicatie
Verschillende toedieningswijzen zijn noodzakelijk omdat niet alle geneesmiddelen (GM) op dezelfde manier toe te dienen zijn, niet elk GM voor hetzelfde doel is samengesteld, en GM soms afgebroken worden in bepaalde organen. Bovendien moeten GM soms in verschillende vormen beschikbaar zijn omwille van de ziektetoestand van de patiënt [5](#page=5).
### 1.1 Lokale versus Systemische Werkzaamheid
* **Lokale werkzaamheid:** Toediening direct op de plaats waar het effect moet hebben. Het farmacon moet hiervoor kunnen vrijkomen, bijvoorbeeld door absorptie aan de huid waarbij het niet in het bloed terechtkomt [6](#page=6).
* **Systemische werking:** Wanneer het farmacon in de bloedbaan of lymfebaan terechtkomt en zich door het lichaam verspreidt. De werking treedt niet op vanuit de plaats van toediening [6](#page=6).
### 1.2 Hoofdindeling van Toedieningswegen
De hoofdindeling van toedieningswegen is: enteraal, parenteraal en topisch [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.1 Enterale toediening
Dit is de toediening van GM via het gastro-intestinaal stelsel. Oraal toegediende preparaten vormen ongeveer 80% van alle GM en zijn beschikbaar in vormen zoals tabletten, poeders, capsules en siropen. De werking berust op passieve diffusie door gastro-intestinale membranen, waarna GM via de darmwand in de bloedbaan terechtkomt. Soms worden GM beschermd tegen maagafbraak door een coating die oplost in het alkalische milieu van de dunne darm (enteric coating). Er bestaan ook preparaten met gecontroleerde afgifte om constante plasmaspiegels te verkrijgen [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Factoren die resorptie beïnvloeden:**
* Maaglediging [9](#page=9).
* Darmmobiliteit [9](#page=9).
* Toestand van de patiënt [9](#page=9).
* Gelijktijdige opname met andere voedingsstoffen [9](#page=9).
* **Interacties met voedingsstoffen/dranken:**
* **Pompelmoessap:** Versterkt tot 5x het effect van bloeddrukmedicatie, cholesterolverlagende medicatie en astmamedicatie [9](#page=9).
* **Alcohol:** Best niet combineren met antidepressiva, slaapmiddelen, kalmerende middelen en middelen tegen epilepsie [9](#page=9).
* **Drop:** Niet combineren met diuretica vanwege vochtretentie, wat kan leiden tot vermoeidheid, zwakte en hoge bloeddruk [9](#page=9).
* **Sublinguale toediening:** GM lost op in speeksel en gaat via het mondslijmvlies direct naar de algemene circulatie. Het GM moet goed oplosbaar zijn in speeksel [10](#page=10).
* **Rectale toediening:** Kan voor lokale of systemische aandoeningen worden gebruikt via suppo's of clysma's. De resorptie passeert de rectale mucosa via dezelfde mechanismen als elders in het gastro-intestinaal stelsel. Nadelen zijn een kleiner resorptie-oppervlak, slecht voorspelbare biologische beschikbaarheid en moeilijkheid bij verstoorde gastro-intestinale functies (bv. diarree). De portale circulatie wordt vermeden, aangezien GM via de onderste hemorroïdale venen direct in de systemische circulatie terechtkomen [10](#page=10).
#### 1.2.2 Parenterale toediening
Dit is de toediening van GM via een andere weg dan het gastro-intestinaal stelsel, wat injecties of inhalatie kan omvatten [11](#page=11).
* **Intraveneuze (IV) toediening:** Het GM komt rechtstreeks in de bloedbaan terecht zonder resorptie. Dit wordt vooral gebruikt voor snelle toediening wanneer snel effect vereist is, of bij een slechte biologische beschikbaarheid na orale toediening. De toedieningssnelheid kan worden aangepast, bijvoorbeeld via een infuuspomp versus een 'shot'. Nadelen zijn het risico op complicaties [11](#page=11).
* **Intramusculaire (IM) toediening:** Resorptie is afhankelijk van de doorbloeding van het spierweefsel, het volume van de spier, de viscositeit en pH van het farmacon, en de buffercapaciteit ervan. Verhoogde doorbloeding (bv. door spierarbeid) verhoogt de resorptie. Waterige oplossingen worden binnen 10 tot 30 minuten geresorbeerd, terwijl onoplosbare stoffen en olieachtige oplossingen een depot vormen voor trage resorptie (depot-preparaten) [13](#page=13).
* **Subcutane (SC) toediening:** Toediening via inspuiting in het onderhuidse bindweefsel/vetweefsel. De resorptie is minder snel, wat zorgt voor een grotere spreiding van de werking. Best enkel isotonische oplossingen toedienen [13](#page=13).
* **Intradermale toediening:** Toe te passen bij onder andere Mantoux testen. Een zeer kleine hoeveelheid wordt in de lederhuid ingebracht, wat resulteert in een papel. Opvolging van de papel is noodzakelijk [14](#page=14).
* **Pulmonaire toediening:** Resorptie van het GM in de long wordt vergemakkelijkt door het grote oppervlak van de alveolaire membranen en het hoge bloeddebiet. Aerozols worden meestal gebruikt voor lokale effecten (bv. astma), terwijl gassen vaker voor systemische werking worden gebruikt (bv. vluchtige anesthetica) [14](#page=14).
* **Intra-osseuze toediening:** (niet gedetailleerd in de documentatie ) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Topische toediening
Dit omvat de toediening van GM op de huid of slijmvliezen [8](#page=8).
* **Cutane toediening (huid):** Zalven, crèmes en poeders worden meestal voor lokale behandeling gebruikt, met als doel systemische werking te beperken. De diffusiesnelheid door de huid wordt bepaald door de vetoplosbaarheid van het farmacon. Resorptie door de huid is slecht voorspelbaar, maar transdermale toedieningssystemen worden steeds meer ontwikkeld [15](#page=15).
* **Oog/oordruppels:** (niet gedetailleerd in de documentatie ) [8](#page=8).
* **Nasal:** (niet gedetailleerd in de documentatie ) [8](#page=8).
* **Vaginaal:** (niet gedetailleerd in de documentatie ) [8](#page=8).
## 2. Materialen bij inspuitingen
Voor inspuitingen zijn de volgende materialen nodig: het geneesmiddel zelf, eventueel een oplosmiddel, een spuit en een naald [16](#page=16).
### 2.1 Geneesmiddel en Oplosmiddel
Geneesmiddelen worden geleverd in verschillende vormen:
* **Flacon:** Een glazen flesje met een rubberen afsluiting [17](#page=17).
* **Ampul:** Een glazen buisje dat verzegeld is en gebroken moet worden om toegang te krijgen tot de inhoud [17](#page=17).
* **Miniplasco:** Een klein plastic zakje, vaak voor intraveneuze toediening [17](#page=17).
### 2.2 Naalden
Naalden kunnen worden ingedeeld op basis van gebruik, lengte (in mm) en diameter (in Gauge, G). Een hogere G-waarde betekent een smallere naald [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Gebruikswijze en afmetingen:**
| Gebruikswijze | Afmetingen (gauge) | Lengte (mm) |
| :------------------- | :----------------- | :---------- |
| Optreknaalden | 16G – 19G | 38-50 |
| IV afname | 19G - 22G | 38-50 |
| IM | 21G - 22G (- 23G) | 38-40 |
| IM kinderen | 23-24G | 24-25 |
| IV toediening | 22G - 23G | 38-50 |
| SC (loodrecht) | 23G - 26G | 5-12 |
| SC (loodrecht kinderen) | 23G - 26G | 5-12 |
| SC (hoek 45°) | 23G - 26G | 19-32 |
| Intradermale | 26G | 10 |
* **LET OP:** Kleurcodes van naalden zijn fabrikant-specifiek. Controleer altijd de diameter in Gauge (G) [19](#page=19).
### 2.3 Spuiten
Spuiten bestaan in verschillende maten qua inhoud en zijn meestal van kunststof, steriel verpakt [21](#page=21).
* **Basisvorm spuit onderdelen:**
1. Stamper of zuiger [21](#page=21).
2. Cilinder of lichaam [21](#page=21).
3. Vingersteun [21](#page=21).
4. Conus of aanzetstuk spuit [21](#page=21).
5. Aanzetstuk naald [21](#page=21).
7. Naaldschacht [21](#page=21).
8. Naaldpunt [21](#page=21).
9. Gradatie van de spuit [21](#page=21).
* **Soorten spuiten:**
* **Wegwerpspuit:** Geheel van kunststof, afzonderlijk steriel verpakt, met een luer aanzetstuk (soms luer-lock). Een rubbertje op de stamper voorkomt spontane beweging. Meestal voorzien van een druppeltje inerte siliconenolie voor vlottere beweging van de stamper. Ze zijn gebruiksvriendelijk maar niet milieuvriendelijk [21](#page=21).
* **Luer-lock spuit / Amerikaanse spuit:** De naald wordt met een draaibeweging op de spuit bevestigd. Kan in metaal of kunststof vervaardigd zijn [22](#page=22).
* **Insulinespuit:** Vaak met een vast gemonteerde naald. De schaalverdeling is in eenheden insuline (1 ml = 100 eenheden). Beschikbaar in 100, 50 en 30 eenheden [23](#page=23).
* **Insulinepen:** Een pen die gebruikt wordt voor insulinetoediening [24](#page=24).
* **Tuberculinespuit:** Gebruikt voor de Mantoux test (tuberculose opsporing). Inhoud is 1 ml met een schaalverdeling van 0,01 ml [25](#page=25).
* **Janetspuit:** Een groot model spuit met een groot aanzetstuk (niet voor naalden). De inhoud varieert van 50 tot 100 ml. Gebruikt voor spoelingen, het inbrengen of aanzuigen van vloeistoffen (bv. blaasspoeling, aspireren maagsonde) [26](#page=26).
## 3. Soorten injecties en plaatsbepaling
Injecties kunnen intramusculair, subcutaan, intradermaal, intraveneus, intra-arterieel, intracardiaal en intrarrachidaal zijn [28](#page=28).
### 3.1 De "Rights of Medication"
Bij medicatietoediening is het cruciaal om de "rights of medication" te respecteren om medicatiefouten en complicaties te voorkomen [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Basis rechten:**
* Juiste patiënt [29](#page=29).
* Juiste medicament [29](#page=29).
* Juiste hoeveelheid [29](#page=29).
* Juiste concentratie [29](#page=29).
* Juiste tijdstip & frequentie [29](#page=29).
* Juiste toedieningswijze [29](#page=29).
* Juiste bereidingswijze en bewaarwijze [29](#page=29).
* **Aanvullende rechten/aandachtspunten:**
* Juiste voorbereidend opzoekwerk (bv. eerdere bloedspiegels nagaan) [30](#page=30).
* Juiste reden van medicatietoediening [30](#page=30).
* Juiste patiënteneducatie [30](#page=30).
* Juiste rapportering in het patiëntendossier [30](#page=30).
* Juiste evaluatie van het effect [30](#page=30).
* Patiënt heeft het recht om medicatie te weigeren [30](#page=30).
### 3.2 Intramusculaire inspuiting
Dit is het inbrengen van een vloeibaar geneesmiddel in spierweefsel met een steriele spuit en naald [31](#page=31).
* **Indicaties:**
* Snellere resorptie door de grote bloedcirculatie in spieren [32](#page=32).
* Toedienen van geneesmiddelen die schadelijk zijn voor het maag-darmstelsel [32](#page=32).
* Toedienen aan comateuze patiënten, patiënten met maag-darmaandoeningen of patiënten die nuchter moeten blijven [32](#page=32).
* **Voorbeelden medicatie:** Vaccinaties, antibiotica, pijnstillers, kalmerende middelen, ijzerpreparaten, vitaminepreparaten [32](#page=32).
* **Plaatsbepaling:** Op plaatsen met voldoende spiermassa en waar zonder risico op beschadiging van andere weefsels (zenuwen, bloedvaten) geïnjecteerd kan worden [33](#page=33).
* **Optie 1: Musculus Gluteus maximus / medius (Dorsogluteaal):** Inspuiting in de boven/buitenkant van de bil [33](#page=33).
* **Indicaties:** Grotere volumes (tot 4 ml), langwerkende medicatie (B12, ijzer) [33](#page=33).
* **Let op:** De nervus ischiadicus loopt door de Gluteus maximus; inspuiten in de Gluteus medius verkleint het risico op zenuwbeschadiging [34](#page=34).
* **Plaatsbepaling Dorsogluteaal:**
1. Twee vingers boven het uiteinde van de bilplooi, denkbeeldige horizontale lijn [35](#page=35).
2. Midden tussen staartbeen en heupkam, denkbeeldige verticale lijn [35](#page=35).
3. In het bovenste buitenste kwadrant van de vier gevormde vlakken injecteren [35](#page=35).
4. Bloedvatcontrole aanbevolen [35](#page=35).
* **Houding patiënt:** Bij voorkeur liggend (buikligging met voeten naar binnen, of zijligging met opgetrokken bovenste been). Ontspannen spier = minder pijn [36](#page=36).
* **Z-methode (Rangeertechniek):** Gebruikt voor ijzerpreparaten, olieachtige/stropige, of sterk irriterende producten om terugvloei en huidirritatie te vermijden [37](#page=37).
* **Techniek:** Gebruik optreknaald, vervang door lange IM-naald; purgeer enkel optreknaald. Huid spannen en verschuiven (2-3 cm lateraal). Volledige naaldlengte loodrecht inbrengen. Niet inmasseren, wel goed afduwen [37](#page=37).
* **Optie 2: Musculus Gluteus medius (Ventrogluteaal):** Inspuiting aan de ventrale zijde van de Gluteus Medius, ter hoogte van de zijkant van de heup [38](#page=38).
* **Voordelen:** Minder pijnlijk, minder risico op zenuw-/bloedvatbeschadiging. Minder toegepast in de praktijk [38](#page=38).
* **Indicaties:** Patiënten die veel IM-injecties nodig hebben, veilig voor grotere volumes (tot 3-4 ml), ook geschikt voor olieachtige of irriterende stoffen [38](#page=38).
* **Plaatsbepaling Ventrogluteaal:** Hiel hand op trochanter major, wijsvinger op spina iliaca anterior superior, middenvinger naar crista iliaca; prikken in het midden van de V gevormd door wijs- en middelvinger [39](#page=39).
* **Optie 3: Musculus quadriceps femoris (vierhoofdige dijbeenspier):**
* **3A: Vastus Lateralis (zijspier):** Voorkeursplaats binnen de quadriceps vanwege minder grote zenuwen/bloedvaten en dunnere vetlaag. Kortere naald nodig. Minder grote spiermassa, dus voor kleinere volumes [40](#page=40).
* **Indicaties:** Patiënten in strikte rugligging of zittende houding, vaste vaccinatieplek bij zuigelingen (<1 jaar) [40](#page=40).
* **Plaatsbepaling Vastus Lateralis:** Handbreedte onder trochanter tot handbreedte boven knie; injecteren op deze verticale lijn richting bovenzijde dijbeen. Niet naar achteren (nervus ischiadicus) [41](#page=41).
* **3B: Rectus Femoris (rechte dijbeenspier):** Mogelijk bij afwezigheid van andere opties, maar hogere kans op zenuwirritatie en pijnlijker [41](#page=41).
* **Indicaties:** Bij zeer magere patiënten, littekenweefsel, noodsituaties, beperkte bewegingsvrijheid, zelfinjectie door patiënt, enkel bij volwassenen [41](#page=41).
* **Plaatsbepaling Rectus Femoris:** Meet afstand spina iliaca anterior superior tot bovenrand patella; deel in 3 en kies middelste derde deel van de voorzijde van het bovenbeen [42](#page=42).
* **Aandachtspunten Quadriceps:** Geen te grote hoeveelheden, iets kortere naald [42](#page=42).
* **Optie 4: Musculus Deltoideus (deltavormige spier):** Geschikt voor kleine volumes en niet-prikkelende vloeistoffen (bv. vaccinaties). Snelle en goede resorptie door actieve bloedvoorziening [43](#page=43).
* **Indicaties:** Kleinere volumes (max. 1-2 ml bij volwassenen), vaccinaties [43](#page=43).
* **Plaatsbepaling Deltoideus:** Zoek acromion, meet 2-3 vingers naar beneden; injecteren in het dikste gedeelte van de spier. **Let op:** Vermijd te lage insteekplaats om nervus radialis of nervus circumflexus niet te raken [43](#page=43).
* **Complicaties na IM inspuiting:**
* Aseptisch abces (slechte resorptie, te oppervlakkig, te snel, te frequent op dezelfde plaats, reactie op product) [45](#page=45).
* Septisch abces (fouten tegen steriliteit) [45](#page=45).
* Hematomen (aanprikken bloedvaten) [45](#page=45).
* Zwelling [45](#page=45).
* Weefselnecrose (te weinig diep, foutieve wijze/product) [45](#page=45).
* Kwetsen van een nervus [45](#page=45).
* Verkeerde inspuiting (patiënt, geneesmiddel, dosering, tijdstip, toedieningswijze) [45](#page=45).
* Kwetsen van de nier (na verkeerde plaatsbepaling gluteus maximus) [48](#page=48).
* Embolie door lucht (vergeten te purgeren, vooral IV gevaarlijk) [48](#page=48).
* Afbreken van de naald [48](#page=48).
* Huidreactie (roodheid, necrose) [48](#page=48).
* Algemene reacties (overgevoeligheid, anafylactische shock) [48](#page=48).
* Pijn [48](#page=48).
* **Maatregelen om pijn te verminderen/vermijden:**
* Psychologische voorbereiding patiënt [48](#page=48).
* Ontspannen patiënt en spier [48](#page=48).
* Goed spannen van de huid [48](#page=48).
* Traag inspuiten [48](#page=48).
* Geen koude vloeistof inspuiten [48](#page=48).
* Goede houding patiënt [48](#page=48).
* Scherpe en correcte naald [48](#page=48).
* Kwaliteit van het product [48](#page=48).
### 3.3 Subcutane inspuiting
Vloeistof wordt ingebracht onder de opperhuid en lederhuid, in het onderhuids bind-/vetweefsel [49](#page=49).
* **Kenmerken:**
* Minder gevoelszenuwen dan de huid zelf [50](#page=50).
* Minder snelle resorptie dan IM door minder bloedvaten, wat zorgt voor een grotere spreiding van de werking [50](#page=50).
* **Aanwijzingen:**
* Goed geschikt voor toediening van hormonen [50](#page=50).
* Enkel isotonische, inspuitbare medicatie mag onderhuids worden toegediend; nooit oplossen met aqua [50](#page=50).
* **Plaatsbepaling:** Principieel elke plaats met onderhuids bindweefsel [51](#page=51).
* **Voorwaarden:** Huid en sub-cutaan weefsel in goede conditie, geen irritatieplekken, wondjes, eczeem of littekens [51](#page=51).
* **Meest gebruikte plaatsen:**
* Buitenzijde van de opperarm: Tussen een handbreedte onder schoudertop en een handbreedte boven elleboog [51](#page=51).
* Buitenzijde van de dij: Handbreedte onder trochanter tot zelfde afstand boven knie [52](#page=52).
* Bovenzijde van de dij: Van een handbreedte onder lies tot een handbreedte boven knie [52](#page=52).
* Gebied rond het schouderblad [52](#page=52).
* Buikwand: Goed geschikt voor iets grotere hoeveelheden; 5 cm van de navel weg (cave bloedvaatjes) [52](#page=52).
* **Inspuitingstechniek:**
* Kortere en fijnere naald gebruiken [53](#page=53).
* Huidplooi maken: naald in 45° hoek inbrengen [53](#page=53).
* Of met korte naald loodrecht inspuiten [53](#page=53).
* Inprikken voorzichtig en met gevoel [53](#page=53).
* **Mogelijke complicaties:**
* Reactie op het geneesmiddel [53](#page=53).
* Necrose van subcutaan weefsel (door slechte resorptie) [53](#page=53).
* Ecchymose (onderhuidse bloeding, vaak bij stollingsproblemen) [53](#page=53).
* Zwelling (door te grote ingespoten hoeveelheid) [53](#page=53).
### 3.4 Intradermale toediening
Inbrengen van een zeer kleine hoeveelheid in de lederhuid. Enkel toegepast voor een Mantoux test [54](#page=54).
---
# Soorten injecties en plaatsbepaling
Dit hoofdstuk beschrijft de verschillende soorten injecties en hun specifieke plaatsbepaling, met de nadruk op intramusculaire, subcutane en intradermale toediening.
### 2.1 Algemene soorten injecties
Injecties worden onderscheiden op basis van het weefsel waarin het geneesmiddel wordt toegediend. De belangrijkste typen zijn [28](#page=28):
* Intramusculaire inspuiting: in de spier [28](#page=28).
* Subcutane inspuiting: onder de huid, in het onderhuids vetweefsel [28](#page=28).
* Intradermale of intracutane inspuiting: in de huid [28](#page=28).
* Intraveneuze inspuiting: in de ader [28](#page=28).
* Intra-arteriële inspuiting: in de slagader [28](#page=28).
* Intracardiale inspuiting: in het hart [28](#page=28).
* Intraspinale inspuiting (intrathecale, epidurale, subarachnoïdale): in het ruggenmerg [28](#page=28).
### 2.2 Intramusculaire inspuiting
Een intramusculaire (IM) inspuiting is het inbrengen van een vloeibaar geneesmiddel in spierweefsel met behulp van een steriele spuit en naald [31](#page=31).
#### 2.2.1 Indicaties voor intramusculaire inspuiting
IM-injecties worden toegepast om verschillende redenen:
* Snellere resorptie van het geneesmiddel door de rijke bloedvoorziening in de spieren [32](#page=32).
* Toediening van geneesmiddelen die schadelijk zijn voor het maag-darmstelsel [32](#page=32).
* Toediening aan comateuze patiënten, patiënten met maag-darmaandoeningen, of patiënten die nuchter moeten blijven [32](#page=32).
Voorbeelden van medicatie die intramusculair wordt toegediend zijn vaccins, antibiotica, pijnstillers (zoals Voltaren), kalmerende middelen, ijzerpreparaten en vitaminepreparaten [32](#page=32).
#### 2.2.2 Plaatsbepaling voor intramusculaire inspuiting
De injectieplaats moet voldoende spiermassa hebben en veilig zijn om andere weefsels zoals zenuwen en bloedvaten te vermijden. Er zijn vier belangrijke opties [33](#page=33):
##### 2.2.2.1 Optie 1: M. Gluteus maximus / M. Gluteus medius (Dorsogluteaal)
Dit is een injectie in de bovenste/buitenste kant van de bil, in de grote bilspier (Gluteus Maximus) of de dieper gelegen middelste bilspier (Gluteus Medius). De Gluteus Maximus bedekt de Gluteus Medius gedeeltelijk [33](#page=33).
* **Indicaties:** Geschikt voor grotere volumes medicatie (tot 4 ml), inclusief olieachtige substanties, en voor langwerkende medicatie zoals vitamine B12 en ijzerpreparaten [33](#page=33).
* **Aandachtspunt:** De nervus ischiadicus (heupzenuw) loopt door de M. Gluteus Maximus en bezenuwt de onderste ledematen. Correcte plaatsbepaling is cruciaal om zenuwschade te voorkomen; inspuiten in de Gluteus Medius verkleint dit risico [34](#page=34).
* **Plaatsbepaling Dorsogluteaal:**
1. Trek een denkbeeldige horizontale lijn twee vingers boven het uiteinde van de bilplooi [35](#page=35).
2. Trek een denkbeeldige verticale lijn tussen het staartbeen en de heupkam [35](#page=35).
3. De injectie wordt gegeven in het bovenste buitenste kwadrant van de vier gevormde vlakken [35](#page=35).
4. Bloedvatcontrole wordt aanbevolen [35](#page=35).
* **Patiënthouding:** Bij voorkeur liggend op de buik met de voeten naar binnen gedraaid voor maximale spierontspanning. Een zijligging met het bovenste been opgetrokken en voor het onderste been gelegd is een alternatief [36](#page=36).
##### 2.2.2.2 Z-methode (Rangeertechniek)
Deze techniek wordt gebruikt voor ijzerpreparaten, olieachtige/stroperige vloeistoffen, sterk irriterende producten en producten die diep intramusculair moeten worden toegediend. Het doel is het terugvloeien van vloeistof naar het onderhuidse weefsel te vermijden en huidirritatie te minimaliseren [37](#page=37).
* **Techniekaanpassing:**
* Gebruik altijd een optreknaald en vervang deze na het optrekken door een lange IM-naald [37](#page=37).
* Purgeer enkel de optreknaald, niet de IM-naald [37](#page=37).
* Injecteer in de Gluteus Maximus of Medius [37](#page=37).
* Span de huid tussen duim en wijsvinger, maar verschuif de huidlaag 2-3 cm lateraal (opzij) vóór het inbrengen van de naald [37](#page=37).
* Breng de volledige naaldlengte loodrecht in [37](#page=37).
* Niet inmasseren na de injectie, maar wel goed afduwen [37](#page=37).
##### 2.2.2.3 Optie 2: M. Gluteus Medius (Ventrogluteaal)
Deze injectie vindt plaats aan de ventrale ("voorkant") zijde van de Gluteus Medius, aan de zijkant van de heup [38](#page=38).
* **Voordelen:** Minder pijnlijk voor de patiënt en minder risico op zenuw- en bloedvatbeschadiging. Wordt echter minder vaak toegepast in de praktijk [38](#page=38).
* **Indicaties:** Geschikt voor patiënten die veel IM-injecties nodig hebben, voor grotere volumes (3-4 ml) en voor olieachtige of irriterende stoffen [38](#page=38).
* **Plaatsbepaling Ventrogluteaal:**
1. Plaats de hiel van de hand op de trochanter major (botuitsteeksel aan de zijkant van het dijbeen) [39](#page=39).
2. Plaats de wijsvinger op de spina iliaca anterior superior (voorste bovenste bekkenstekel) [39](#page=39).
3. Breng de middelvinger naar de crista iliaca (bekkenkam) [39](#page=39).
4. Vorm een V met de wijsvinger en middelvinger; de injectie wordt gegeven in het midden van deze V [39](#page=39).
##### 2.2.2.4 Optie 3: M. Quadriceps Femoris (vierhoofdige dijbeenspier)
Deze spier biedt twee mogelijkheden: de Vastus Lateralis (zijspier) en de Rectus Femoris (rechte dijbeenspier) [40](#page=40).
* **Optie 3A: Vastus Lateralis**
* **Voorkeur:** De voorkeursplaats binnen de Quadriceps Femoris vanwege weinig grote zenuwen en bloedvaten in de buurt. De onderhuidse vetlaag is hier dunner, wat de kans op injectie in de vetlaag vermindert, en er is een kortere naald nodig [40](#page=40).
* **Beperking:** Minder grote spiermassa vergeleken met de bilspieren, dus enkel geschikt voor kleinere volumes [40](#page=40).
* **Indicaties:** Zeer geschikt voor patiënten in strikte rugligging of zittende houding, en een vaste vaccinatieplek bij zuigelingen jonger dan 1 jaar [40](#page=40).
* **Plaatsbepaling Vastus Lateralis:**
1. Houd een handbreedte onder de trochanter major [41](#page=41).
2. Houd een handbreedte boven de zijkant van de knie [41](#page=41).
3. Trek een denkbeeldige verticale lijn tussen deze twee punten op de zijkant van het dijbeen [41](#page=41).
4. Injecteer op deze lijn, naar de bovenzijde van de dijspier toe. Vermijd de achterzijde van het been om de nervus ischiadicus niet te raken [41](#page=41).
* **Optie 3B: Rectus Femoris**
* **Gebruik:** Mogelijk, vooral als andere opties niet beschikbaar zijn [41](#page=41).
* **Risico's:** Hogere kans op zenuwirritatie en wordt als pijnlijk ervaren [41](#page=41).
* **Indicaties:** Als andere IM-plaatsen niet beschikbaar zijn (bv. bij zeer magere patiënten of veel littekenweefsel), in noodgevallen, bij beperkte bewegingsvrijheid, of wanneer patiënten zichzelf injecteren en de voorkant van het been makkelijker toegankelijk is. Alleen voor volwassenen [41](#page=41).
* **Plaatsbepaling Rectus Femoris:**
1. Laat de patiënt ontspannen liggen of zitten [42](#page=42).
2. Meet de afstand tussen de spina iliaca anterior superior en de bovenrand van de patella (knieschijf) [42](#page=42).
3. Verdeel deze lengte in drieën en kies het middelste derde deel van de voorzijde van het bovenbeen [42](#page=42).
* **Aandachtspunten bij Quadriceps:** Geen te grote hoeveelheden vloeistof injecteren en een iets kortere naald gebruiken [42](#page=42).
##### 2.2.2.5 Optie 4: M. Deltoideus (deltavormige spier)
Deze spier bedekt het bovenste deel van het schouder-humerale gewricht [43](#page=43).
* **Indicaties:** Alleen geschikt voor kleine volumes (maximaal 1 tot 2 ml bij volwassenen) en niet-prikkelende vloeistoffen, zoals vaccinaties (bv. griep- of COVID-19-vaccin) [43](#page=43).
* **Voordelen:** Snelle en goede resorptie vanwege actieve bloedvoorziening, frequent spiergebruik en weinig vetrijk weefsel [43](#page=43).
* **Aandachtspunt:** Complicaties kunnen optreden bij haastige of verkeerde plaatsing, met name het raken van de nervus radialis of nervus circumflexus bij te lage insteekplaats [43](#page=43).
* **Plaatsbepaling M. Deltoideus:**
1. Zoek het acromion (schouderdak) [43](#page=43).
2. Meet ongeveer 2 tot 3 vingers vanaf het acromion naar beneden [43](#page=43).
3. De injectie wordt gegeven in het dikste gedeelte van de spier [43](#page=43).
### 2.3 Subcutane inspuiting
Bij een subcutane (SC) inspuiting wordt de vloeistof ingebracht onder de opperhuid en lederhuid, in het onderhuids bind- of vetweefsel [49](#page=49).
* **Kenmerken:** Het onderhuids weefsel heeft minder gevoelszenuwen dan de huid, waardoor de injectie na het passeren van de huid nauwelijks gevoeld wordt. De resorptie van medicatie is langzamer dan bij IM-injecties vanwege minder bloedvaten, wat leidt tot een langere en meer gespreide werking [50](#page=50).
#### 2.3.1 Aanwijzingen voor subcutane inspuiting
* De langzamere resorptie zorgt voor een grotere spreiding van de medicatiewerking [50](#page=50).
* Geschikt voor de toediening van hormonen [50](#page=50).
* Alleen isotonische, injecteerbare medicatie mag subcutaan worden toegediend. Isotonisch betekent dat de concentratie gelijk is aan fysiologisch vocht; medicijnen mogen dus niet met aqua (zuiver water) worden opgelost, omdat dit hypotoon is [50](#page=50).
#### 2.3.2 Plaatsbepaling voor subcutane inspuiting
In principe is elke plaats met onderhuids bindweefsel geschikt [51](#page=51).
* **Voorwaarden voor de huid en weefsel:**
* Moeten in goede conditie zijn [51](#page=51).
* Geen irritatieplekken, wondjes, eczeem of littekens aanwezig. Anders kan de resorptie slecht zijn [51](#page=51).
* **Meest gebruikte plaatsen:**
* **Buitenzijde van de opperarm:** Gebied tussen een handbreedte onder de schoudertop tot een handbreedte boven de elleboog [51](#page=51).
* **Buitenzijde van de dij:** Van een handbreedte onder de trochanter major tot een handbreedte boven de knie [52](#page=52).
* **Bovenzijde van de dij:** Van een handbreedte onder de lies tot een handbreedte boven de knie [52](#page=52).
* **Gebied rond het schouderblad** [52](#page=52).
* **Buikwand:** Goed geschikt voor iets grotere hoeveelheden. Houd 5 cm afstand van de navel (let op bloedvaatjes) [52](#page=52).
#### 2.3.3 Inspuitingstechniek van een SC-inspuiting
* Gebruik een kortere en fijnere naald [53](#page=53).
* Maak een huidplooi en breng de naald in een hoek van 45° in [53](#page=53).
* Alternatief: met een korte naald loodrecht inspuiten [53](#page=53).
* Inprikken dient voorzichtig en met gevoel te gebeuren [53](#page=53).
#### 2.3.4 Mogelijke complicaties bij een SC-inspuiting
* **Reactie op het geneesmiddel** [53](#page=53).
* **Necrose van het subcutane weefsel:** Door te langzame resorptie [53](#page=53).
* **Ecchymose (blauwverkleuring):** Door onderhuidse bloeding, vaak bij patiënten met stollingsproblemen [53](#page=53).
* **Zwelling:** Door een te grote ingespoten hoeveelheid [53](#page=53).
### 2.4 Intradermale toediening
Intradermale toediening houdt in dat een zeer kleine hoeveelheid vloeistof in de lederhuid wordt ingebracht. Dit wordt voornamelijk toegepast voor een Mantoux-test [54](#page=54).
---
# Materialen en complicaties bij medicatietoediening
Dit onderwerp behandelt de benodigde materialen voor injecties en de mogelijke complicaties die kunnen optreden bij diverse toedieningswijzen.
### 3.1 Benodigde materialen voor medicatietoediening
Voor het toedienen van medicatie via injectie zijn verschillende materialen essentieel [16](#page=16).
#### 3.1.1 Geneesmiddel en oplosmiddel
Het geneesmiddel zelf is het primaire materiaal. Soms is een oplosmiddel nodig om het geneesmiddel gebruiksklaar te maken. Geneesmiddelen kunnen zich bevinden in verschillende houders [16](#page=16):
* **Flacon:** Een glazen flesje dat meestal een rubberen stop heeft en vaak met een aluminium kapje is afgesloten [17](#page=17).
* **Ampul:** Een glazen capsule die hermetisch gesloten is en verbroken moet worden om de inhoud te verkrijgen [17](#page=17).
* **Miniplasco:** Een kleine plastic container voor medicatie [17](#page=17).
#### 3.1.2 Spuiten
Spuiten zijn er in diverse soorten en maten, elk met een specifiek doel. De basisvorm van een spuit omvat verschillende componenten:
1. Stamper of zuiger [21](#page=21).
2. Cilinder of lichaam [21](#page=21).
3. Vingersteun [21](#page=21).
4. Conus of aanzetstuk spuit [21](#page=21).
5. Aanzetstuk naald [21](#page=21).
7. Naaldschacht [21](#page=21).
8. Naaldpunt [21](#page=21).
9. Gradatie van de spuit [21](#page=21).
Er zijn verschillende types spuiten:
* **De wegwerpspuit:** Deze zijn volledig van kunststof en steriel verpakt. Ze hebben een luer aanzetstuk, soms een luer-lock. Een rubbertje aan het uiteinde van de stamper zorgt voor een soepele beweging en voorkomt spontane verschuiving. Vaak bevatten deze spuiten een druppeltje inerte siliconenolie voor een soepele werking. Ze zijn gebruiksvriendelijk maar niet milieuvriendelijk [21](#page=21).
* **Luer-lock spuit / Amerikaanse spuit:** Bij dit type wordt de naald met een draaibeweging op de spuit bevestigd. Deze spuiten kunnen van metaal of kunststof vervaardigd zijn [22](#page=22).
* **Insulinespuit:** Deze spuiten zijn vaak zo geconstrueerd dat de naald vast gemonteerd is. De schaalverdeling is uitgedrukt in eenheden insuline, waarbij 1 ml overeenkomt met 100 eenheden. Ze zijn beschikbaar in modellen van 100, 50 en 30 eenheden [23](#page=23).
* **Insulinepen:** Dit is een apparaat voor het toedienen van insuline [24](#page=24).
* **Tuberculinespuit:** Een spuitje van 1 ml met een schaalverdeling van 0,01 ml, gebruikt bij de Mantoux test voor de opsporing van tuberculose [25](#page=25).
* **De Janetspuit:** Dit is een groter model spuit (50 tot 100 ml inhoud) met een groot aanzetstuk (niet voor naalden). Het wordt gebruikt voor spoelingen, of om vloeistof in te brengen of aan te zuigen, zoals bij blaasspoelingen of het aspireren van een maagsonde [26](#page=26).
#### 3.1.3 Naalden
Naalden kunnen worden onderverdeeld op basis van hun gebruikswijze, lengte (in mm) en diameter (in G - gauge). Een hogere G-waarde duidt op een smallere naald. Kleurcodes op naalden zijn fabrikant-specifiek, dus men moet altijd de diameter (G) controleren [18](#page=18) [19](#page=19).
Enkele voorbeelden van naaldafmetingen en hun gebruik:
* Optreknaalden: 16G – 19G, 38-50 mm [19](#page=19).
* IM (intramusculair): 21G - 22G (- 23G), 38-40 mm [19](#page=19).
* IM kinderen: 23-24G, 24-25 mm [19](#page=19).
* Subcutaan (SC): 23G - 26G, 5-12 mm (loodrecht), 5-12 mm (kinderen loodrecht), 19-32 mm (hoek 45°) [19](#page=19).
* Intradermale: 26G, 10 mm [19](#page=19).
### 3.2 Complicaties bij medicatietoediening
Diverse complicaties kunnen optreden na een injectie, afhankelijk van de toedieningsweg en de uitgevoerde procedure.
#### 3.2.1 Complicaties na een intramusculaire (IM) inspuiting
Complicaties na een IM inspuiting omvatten:
* **Aseptisch abces:** Veroorzaakt door slechte resorptie van het product, slechte plaatsbepaling, te oppervlakkige of te snelle toediening, te frequent injecteren op dezelfde plaats, of een reactie op het product [45](#page=45).
* **Septisch abces:** Ontstaat door fouten tegen de steriliteit [45](#page=45).
* **Hematomen:** Ontstaan door het aanprikken of kneuzen van capillairen of grotere bloedvaten [45](#page=45).
* **Zwelling** [45](#page=45).
* **Weefselnecrose:** Kan ontstaan door te oppervlakkige inspuiting, een foutieve wijze van inspuiten, of een foutief product [45](#page=45).
* **Kwetsen van een zenuw** [45](#page=45).
* **Verkeerde inspuiting:** Dit kan meerdere oorzaken hebben, zoals de verkeerde patiënt, een foutief geneesmiddel, een slechte dosering, of een niet correct tijdstip van toediening [45](#page=45).
#### 3.2.2 Algemene complicaties na een (foutieve) inspuiting
Andere mogelijke complicaties, ook na een foutieve inspuiting, zijn:
* **Kwetsen van de nier:** Na verkeerde plaatsbepaling in de gluteus maximus [48](#page=48).
* **Embolie:** Door het vergeten te purgeren van lucht uit de spuit, wat vooral gevaarlijk is bij intraveneuze medicatietoediening [48](#page=48).
* **Afbreken van de naald** [48](#page=48).
* **Huidreactie:** Roodheid of zelfs necrose [48](#page=48).
* **Algemene reacties:** Deze kunnen optreden door overgevoeligheid aan het product, soms leidend tot anafylactische shock [48](#page=48).
#### 3.2.3 Pijn na een inspuiting
Pijn is een veelvoorkomende complicatie na een inspuiting. Maatregelen om pijn te verminderen of uit te sluiten zijn [48](#page=48):
* Psychologische voorbereiding van de patiënt [48](#page=48).
* Ontspannen houding van de patiënt en de spier [48](#page=48).
* Goed spannen van de huid [48](#page=48).
* Traag inspuiten [48](#page=48).
* Geen koude vloeistof inspuiten [48](#page=48).
* Een goede houding van de patiënt aannemen [48](#page=48).
* Gebruik van een scherpe en correcte naald [48](#page=48).
* De eigenschappen van het product zelf kunnen ook invloed hebben [48](#page=48).
> **Tip:** Altijd de meest recente richtlijnen en productinformatie raadplegen voor de specifieke medicatie en toedieningswijze, aangezien fabrikant-specifieke details of productupdates van invloed kunnen zijn op de keuze van materialen en de techniek [19](#page=19).
---
# De 'Rights of Medication'
De 'rights of medication' zijn essentiële principes en procedures die bij medicatietoediening nageleefd moeten worden om medicatiefouten te minimaliseren en patiëntveiligheid te garanderen. Het correct toepassen van deze rechten vermindert de kans op complicaties aanzienlijk [29](#page=29) [30](#page=30).
### 4.1 Basisprincipes van de 'rights of medication'
De basisprincipes omvatten de controle op diverse aspecten van het geneesmiddel en de toediening ervan [29](#page=29).
#### 4.1.1 De zeven basisrechten
De zeven initiële kernprincipes zijn [29](#page=29):
* **Juiste patiënt:** Verifiëren dat het medicijn aan de correcte patiënt wordt toegediend [29](#page=29).
* **Juiste medicament:** Zorgen dat het juiste geneesmiddel wordt verstrekt [29](#page=29).
* **Juiste hoeveelheid:** Toedienen van de correcte dosering [29](#page=29).
* **Juiste concentratie:** Controleren of de medicatie de juiste concentratie heeft [29](#page=29).
* **Juiste tijdstip & frequentie:** Toedienen op het correcte moment en volgens de voorgeschreven frequentie [29](#page=29).
* **Juiste toedieningswijze:** Gebruiken van de correcte methode van toediening (bv. oraal, intraveneus) [29](#page=29).
* **Juiste bereidingswijze en bewaarwijze:** Zorgen voor correcte bereiding en bewaring van het medicijn [29](#page=29).
#### 4.1.2 Aanvullende belangrijke rechten
Naast de basisprincipes zijn er verdere cruciale aspecten die aandacht vereisen [30](#page=30):
* **Juiste voorbereidend opzoekwerk:** Dit omvat onder andere het nagaan van eerdere bloedspiegels van medicatie indien relevant [30](#page=30).
* **Juiste reden van medicatietoediening:** Begrijpen waarom een specifiek medicijn wordt toegediend [30](#page=30).
* **Juiste patiënteneducatie:** Patiënten informeren over het geneesmiddel dat wordt toegediend [30](#page=30).
* **Juiste rapportering in het patiëntendossier:** Nauwkeurige registratie van de medicatietoediening in het dossier [30](#page=30).
* **Juiste evaluatie van het effect van het geneesmiddel:** Beoordelen van de werkzaamheid van het medicijn, bijvoorbeeld bij pijnmedicatie [30](#page=30).
* **Recht op weigering door de patiënt:** De patiënt heeft het inherente recht om medicatie te weigeren [30](#page=30).
> **Tip:** Het nalaten om deze 'rights of medication' zorgvuldig na te leven, vergroot significant de kans op medicatiefouten, wat direct kan leiden tot complicaties voor de patiënt [30](#page=30).
> **Example:** Bij de toediening van pijnmedicatie is het niet alleen belangrijk om de juiste dosis toe te dienen op het juiste tijdstip, maar ook om de effectiviteit van de pijnverlichting te evalueren en de patiënt te informeren over mogelijke bijwerkingen. Dit valt onder de aanvullende 'rights of medication' [30](#page=30).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Medicatietoediening | Het proces waarbij een geneesmiddel aan een patiënt wordt toegediend via een specifieke route en methode, volgens een doktersvoorschrift om een therapeutisch effect te bereiken. |
| Enterale toediening | Toediening van geneesmiddelen via het maag-darmstelsel, zoals oraal (via de mond), rectaal (via de anus) of sublinguaal (onder de tong). |
| Parenterale toediening | Toediening van geneesmiddelen via een weg anders dan het maag-darmstelsel, meestal door injecties (intraveneus, intramusculair, subcutaan) of inhalatie. |
| Topische toediening | Lokale toediening van geneesmiddelen direct op de plaats waar het effect moet hebben, zoals op de huid (crèmes, zalven) of in de ogen/oren. |
| Intra veneuze toediening | Toediening van een geneesmiddel rechtstreeks in een ader, wat leidt tot een snelle opname in de bloedbaan en onmiddellijk effect. |
| Intra musculaire toediening | Inbrengen van een vloeibaar geneesmiddel in een spierweefsel met behulp van een steriele spuit en naald, wat resulteert in een relatief snelle absorptie. |
| Sub cutane toediening | Inspuiting van medicatie in het onderhuidse bindweefsel of vetweefsel, wat resulteert in een langzamere en meer gespreide resorptie van het geneesmiddel. |
| Intradermale toediening | Het inbrengen van een zeer kleine hoeveelheid vloeistof in de lederhuid, voornamelijk gebruikt voor diagnostische tests zoals de Mantoux-test. |
| Pulmonaire toediening | Toediening van geneesmiddelen via de longen, meestal door inhalatie van aerosolen of gassen, voor lokale of systemische effecten. |
| Transdermale toediening | Toediening van geneesmiddelen via de huid, waarbij het medicijn door de huidbarrière diffundeert om systemische effecten te bereiken, vaak via pleisters. |
| Spuit | Een medisch instrument, bestaande uit een cilinder en een stamper, gebruikt om vloeistoffen op te zuigen en/of toe te dienen, vaak in combinatie met een naald. |
| Naald | Een dun, hol medisch instrument met een scherpe punt, gebruikt om door de huid of ander weefsel te prikken voor injecties of bloedafname. |
| Gauge (G) | Een maateenheid die de diameter van een naald aangeeft; hoe hoger de G-waarde, hoe smaller de naald. |
| Luer-lock | Een type aansluiting op spuiten en naalden die zorgt voor een veilige, schroefbare verbinding om lekken te voorkomen. |
| Insulinespuit | Een speciale spuit, geschaald in eenheden, ontworpen voor de precieze toediening van insuline. |
| Tuberculinespuit | Een kleine spuit, meestal met een inhoud van 1 ml en een nauwkeurige schaalverdeling, gebruikt voor de Mantoux-test. |
| Janetspuit | Een grote spuit, vaak met een inhoud van 50-100 ml en een groot aanzetstuk, gebruikt voor spoelingen of het aspireren van vloeistoffen. |
| "Rights of Medication" | Een set van essentiële richtlijnen die verpleegkundigen moeten volgen bij medicatietoediening om fouten te voorkomen, zoals de juiste patiënt, medicijn, dosis, tijdstip en toedieningswijze. |
| Aseptisch abces | Een ontsteking in het weefsel die niet veroorzaakt is door bacteriële infectie, maar door een aseptische reactie op het toegediende medicijn of een techniekfout. |
| Septisch abces | Een abces dat ontstaat als gevolg van een bacteriële infectie, vaak veroorzaakt door het schenden van steriele technieken tijdens medicatietoediening. |
| Hematomen | Een ophoping van bloed buiten de bloedvaten, veroorzaakt door het aanprikken of beschadigen van capillairen of grotere bloedvaten tijdens een injectie. |
| Weefselnecrose | Afsterven van weefsel, wat kan optreden als gevolg van onjuiste injectietechniek, een foutief product of een ontoereikende bloedtoevoer. |
| Nervus ischiadicus | De grote heupzenuw die door de bilspieren loopt en belangrijk is om te vermijden bij intramusculaire injecties in de bilstreek. |
| Ventrogluteaal | Een intramusculaire injectieplaats in de middelste bilspier (Musculus Gluteus Medius), beschouwd als een veilige en minder pijnlijke optie. |
| Quadriceps femoris | De vierhoofdige dijbeenspier, een mogelijke intramusculaire injectieplaats, met sublocaties zoals Vastus Lateralis en Rectus Femoris. |
| Musculus Deltoideus | De deltavormige spier op de schouder, een intramusculaire injectieplaats geschikt voor kleine volumes en vaccinaties. |
| Z-methode (Rangeertechniek) | Een speciale injectietechniek die wordt gebruikt om terugvloei van medicatie te voorkomen en huidirritatie te minimaliseren, vooral bij olieachtige of irriterende stoffen. |