Cover
Start now for free Immuunsuppressie 2021.pptx
Summary
# Immuunsuppressie na orgaantransplantatie
Immuunsuppressie na orgaantransplantatie
Immuunsuppressie na orgaantransplantatie is essentieel om afstoting van het getransplanteerde orgaan te voorkomen, aangezien de ontvanger en de donor genetisch verschillend zijn.
## 1. Immuunsuppressie en infectiepreventie: waarom?
Na een orgaantransplantatie is immuunsuppressie noodzakelijk om rejectie te voorkomen, omdat de donor en ontvanger niet identiek zijn. Het risico op rejectie is een reëel gevaar, tenzij de donor een eeneiïge tweeling is. Deze studie richt zich op immuunsuppressie en infectiepreventie in de acute fase na orgaantransplantatie, en niet op langetermijnzorg zoals vaccinaties.
## 2. Soorten immunosuppressiva
Er zijn twee hoofdcategorieën immunosuppressiva: inductie-immunosuppressiva en onderhoudsimmunosuppressiva.
### 2.1 Inductie-immunosuppressiva
Deze worden enkel gebruikt in de acute fase direct na de transplantatie om een onmiddellijk en krachtig effect te sorteren.
#### 2.1.1 RATG (Rabbit Anti-Thymocyte Globulin)
* **Werkingsmechanisme:** Polyclonale konijnenantistoffen gericht tegen humane T-cellen, wat leidt tot een depletie (uitputting) van cytotoxische T-cellen.
* **Toediening:** De eerste drie dagen, eenmaal daags 3 mg/kg intraveneus (over 8 uur).
* **Nevenwerkingen:**
* Anafylactische/anafylactoïde reacties (koorts, rillingen, rash, tachycardie).
* Leukopenie, trombopenie.
#### 2.1.2 Basiliximab
* **Werkingsmechanisme:** Monoklonale antistoffen gericht tegen de interleukine-2 (IL-2) receptor, wat leidt tot inhibitie van T-celproliferatie. Dit heeft een krachtig immunosuppressief effect.
* **Toediening:** Twee toedieningen: één op dag 0 en één op dag 4.
* **Werkingsduur:** Langwerkend, met een eliminatiehalfwaardetijd van ongeveer 4 dagen, wat resulteert in effectieve receptorblokkade gedurende circa 3 weken.
* **Cave:** Verloren gaan van antistoffen kan optreden bij bijvoorbeeld bloedingen of ascites.
### 2.2 Onderhoudsimmunosuppressiva
Deze medicijnen worden voor langere tijd gebruikt na de acute fase. Ze omvatten calcineurine-inhibitoren, antimetabolieten en steroïden. Soms worden ook mTOR-inhibitoren en azithromycine gebruikt.
#### 2.2.1 Calcineurine-inhibitoren
* **Geneesmiddelen:** Tacrolimus (Prograft, Advagraf) en Cyclosporine (Neoral).
* **Werkingsmechanisme:** Inhiberen calcineurine, wat leidt tot een verminderde transcriptie van pro-inflammatoire cytokines. Dit resulteert in een krachtig immunosuppressief effect.
* **Toediening:**
* Preferentieel enterale toediening (capsules/siroop per os).
* Intraveneus indien enterale toediening niet mogelijk is, met name na darmtransplantatie (dan is een lagere dosis nodig).
* **Dosering:** Gebaseerd op dagelijkse monitoring van de dalspiegels op de intensieve zorg, vanwege grote inter- en intra-individuele variabiliteit in absorptie.
* **Metabolisme:** Via de lever.
* **Interacties:** Met azolen (antischimmelmiddelen), bepaalde anti-epileptica, rifamycines, HIV protease-inhibitoren, etc.
* **Nevenwerkingen (dosis-afhankelijk):**
* **Nefrotoxiciteit:** Acuut (vaak reversibel) of chronisch (vaak irreversibel).
* **Arteriële hypertensie (AHT).**
* **Neurotoxiciteit:** Delirium, tremor, epilepsie, posterieur reversibel encefalopathie syndroom (PRES).
* **Trombotische trombocytopenische purpura (TTP).**
* **Metabool:** Glucose-intolerantie en diabetes mellitus, hyperlipidemie, elektrolytenstoornissen (hyperkaliëmie, hypomagnesiëmie).
* Verhoogd risico op infecties en maligniteit.
> **Tip:** Tacrolimus wordt in de acute fase vaak geprefereerd vanwege de makkelijkere titratie van spiegels (Prograft 2x/dag, Advagraf 1x/dag). De intraveneuze dosis is aanzienlijk lager dan de orale dosis omdat de absorptie partieel is.
#### 2.2.2 Antimetabolieten
* **Geneesmiddelen:** Mycofenolaat mofetil (Cellcept) en Azathioprine (Imuran, voornamelijk bij intestinale transplantatie).
* **Werkingsmechanisme:** Verminderen de proliferatie van B- en T-cellen. Mycofenolaat mofetil inhibeert IMP dehydrogenase, terwijl Azathioprine de purinesynthese verlaagt.
* **Toediening:** Intraveneus of oraal (IV dosis = PO dosis voor Mycofenolaat mofetil).
* **Dosering:**
* Mycofenolaat mofetil: Klassiek 2x500mg of 2x1g/dag. Bij levertransplantatie (SLTX) 2x/week.
* Azathioprine: Bij intestinale transplantatie 1x1mg/kg/dag. Dosisreductie is nodig bij gebruik van allopurinol (relatief gecontra-indiceerd).
* **Nevenwerkingen (toxiciteit):**
* **Gastro-intestinaal:** Diarree, braken (minder bij Azathioprine).
* **Hematologisch:** Beenmergsuppressie met leukopenie, trombopenie, anemie.
* Verhoogd risico op infecties en maligniteit.
* **Teratogeen:** Overdracht via moedermelk, gecontra-indiceerd bij zwangerschap en borstvoeding.
#### 2.2.3 Steroïden
* **Geneesmiddelen:** Methylprednisolon (Medrol, Solu-Medrol).
* **Werkingsmechanisme:** Breed ontstekingsremmend via verschillende wegen. Wordt ook gebruikt voor de behandeling van acute rejectie.
* **Toediening:** Solu-Medrol intraveneus, Medrol oraal.
* **Nevenwerkingen (dosis- en duurafhankelijk):**
* **Metabool-endocrien:** Hyperglycemie, onderdrukking van endogene cortisolproductie, insulineresistentie.
* **Gastro-intestinaal:** Gastritis, maagzweren, gastro-intestinale bloedingen.
* **Cardiovasculair:** Natrium- en vochtretentie, arteriële hypertensie.
* **Neurologisch:** Wisselende gemoedstoestand.
* **Musculoskeletaal:** Spieratrofie en spierzwakte, osteoporose.
* **Dermatologisch:** Fragiele huid, ecchymosen, vertraagde wondgenezing.
* **Oftalmologisch:** Cataract, verhoogde intraoculaire druk.
* Cushingoid uiterlijk (opgezwollen kop).
* Verhoogde kans op infecties.
#### 2.2.4 mTOR-inhibitoren
* **Voorbeeld:** Rapamycine (Sirolimus) wordt soms gebruikt, voornamelijk na niertransplantatie.
#### 2.2.5 Azithromycine
* **Indicatie:** Longtransplantatie. Naast antibioticumwerking heeft het ook een immuunmodulerend effect en een gunstig effect op de longfunctie.
* **Dosering:** Eerste 5 dagen 250 mg/dag oraal of intraveneus, daarna 3x250 mg/week oraal of intraveneus.
* **Nevenwerkingen:** Beperkte QTc-verlenging, gastro-intestinale klachten (misselijkheid, braken), leverdysfunctie.
## 3. Standaard immuunsuppressieschema's
De intensiteit van de immuunsuppressie is variabel per transplantprogramma en hangt af van het risico op rejectie. Over het algemeen geldt:
* **Darmtransplantatie:** Hoogste intensiteit.
* **Longtransplantatie:** Hoge intensiteit.
* **Hart/nier transplantatie:** Gemiddelde intensiteit.
* **Levertransplantatie:** Laagste intensiteit.
De immunosuppressie is intenser in de acute fase na transplantatie dan in de chronische fase. Een standaard schema in de acute fase omvat meestal:
* Eén inductie-immunosuppressivum (RATG of basiliximab).
* Een drieledige onderhoudstherapie:
* Calcineurine-inhibitor (bijv. tacrolimus).
* Antimetaboliet (mycofenolaat mofetil, behalve bij darmtransplantatie waar azathioprine wordt gebruikt).
* Steroïden (bijv. methylprednisolon).
## 4. Infectiepreventie
Infectiepreventie is cruciaal vanwege de verhoogde vatbaarheid van de immuungecompromitteerde patiënt. Dit omvat niet-medicamenteuze maatregelen, antibiotische profylaxie, antivirale profylaxie en profylaxie tegen specifieke infecties.
### 4.1 Niet-medicamenteuze preventie
* Algemene hygiënische maatregelen.
* Protectieve isolatie.
* Luchtzuivering, ramen gesloten houden, geen bloemen (om schimmelsporen te vermijden).
* Kiemarme voeding.
* Zo snel mogelijk verwijderen van vreemd materiaal (katheters, drains).
* Geen intramusculaire injecties.
### 4.2 Postoperatieve antibiotische profylaxie (incl. SDD)
* Meestal worden intraveneuze antibiotica de eerste 48 uur toegediend, waarna er gestopt wordt.
* Selectieve darmdecontaminatie (SDD) wordt oraal of via een maagsonde toegediend zolang de patiënt geïntubeerd is. Na extubatie wordt enkel nog SDD Nilstat oraal gegeven.
* Soms is langduriger antibiotische profylaxie nodig, afhankelijk van preoperatieve kolonisatie of infecties.
* Peroperatieve culturen van zowel donor als acceptor worden genomen. Indien positief, wordt er gericht antibiotica gegeven.
### 4.3 Profylaxie van schimmelinfecties
* **Orale/gastro-intestinale infecties:** SDD (selectieve darmdecontaminatie).
* **Dermatologische infecties:** Miconazol (Daktarin) poeder voor huidplooien en tinctuur voor nagels.
* **Na longtransplantatie:** Amfotericine B (Abelcet) aërosols tijdens intubatie, daarna tweemaal per week.
* **Na intestinale transplantatie:** Liposomale amfotericine B (Ambisome) intraveneus.
* **Nevenwerkingen:** Acute nierinsufficiëntie (AKI), anafylactoïde reacties, elektrolytenstoornissen.
### 4.4 Profylaxie van CMV- en/of herpesinfecties
#### 4.4.1 Profylaxie van CMV
* **Geneesmiddelen:** Ganciclovir (Cymevene) intraveneus.
* **Indicatie:** Altijd bij donor-receptor mismatch (CMV +/-), soms ook bij receptor +.
* **Dosering:** 2x5 mg/kg/dag intraveneus (over 1 uur). Dosisreductie bij verminderde nierfunctie.
* **Nevenwerkingen:** Beenmergsuppressie (leukopenie, trombopenie), nefrotoxiciteit (vooral in combinatie met andere geneesmiddelen).
* **Switch:** Zodra mogelijk wordt er omgeschakeld naar valganciclovir (Valcyte) 1x900 mg/dag oraal (met dosisreductie bij verminderde nierfunctie).
* **Andere optie:** Humane CMV-immunoglobuline (Megalotect) intraveneus.
* **Indicatie:** Strikte terugbetalingscriteria.
* **Nevenwerkingen:** Anafylactische/anafylactoïde reacties.
* **Dosering:** 1 ml/kg intraveneus per gift (100 E/kg).
#### 4.4.2 Profylaxie van herpesinfecties
* **Geneesmiddelen:** Aciclovir (Zovirax).
* **Indicatie:** Bij intense immunosuppressie en wanneer zowel donor als receptor CMV-negatief zijn. **Aciclovir is enkel ter preventie van herpes, niet van CMV.**
* **Dosering:** 3x5 mg/kg/dag intraveneus (over 1 uur). Dosisreductie bij verminderde nierfunctie.
* **Nevenwerkingen:** Zelden AKI, neurologische effecten (delirium, tremor).
* **Switch:** Zo spoedig mogelijk naar orale toediening (met dosisreductie bij verminderde nierfunctie).
### 4.5 PJP profylaxie
* **PJP:** Pneumocystis jirovecii pneumonie, een opportunistische infectie na transplantatie.
* **Eerste keuze:** Trimethoprim-sulfamethoxazole (co-trimoxazole, Eusaprim). Dit middel biedt ook preventie tegen andere infecties zoals Toxoplasma en Listeria.
* **Standaardschema:** Timing, dosis en frequentie variëren per transplantprogramma.
* **Nevenwerkingen:** Gastro-intestinale klachten, huiduitslag, verhoging van creatinine door verminderde secretie (zelden AKI), hyperkaliëmie.
* **Cave:** Sulfonamide-allergie kan leiden tot anafylaxie en toxische huidreacties. Foliumzuurdeficiëntie en cytopenie kunnen optreden.
* **Alternatieven bij intolerantie of contra-indicatie:** Dapsone, Pentamidine (Pentacarinate) aërosols.
---
# Infectiepreventie na orgaantransplantatie
Dit topic bespreekt de preventie van infecties na orgaantransplantatie, met aandacht voor niet-medicamenteuze maatregelen, antibiotische profylaxe en specifieke profylaxe tegen virale, fungale en *Pneumocystis jirovecii* pneumonie infecties.
### 2.1 Waarom infectiepreventie na orgaantransplantatie?
Na een orgaantransplantatie is er altijd een risico op rejectie van het getransplanteerde orgaan. Om deze rejectie te voorkomen, wordt immuunsuppressieve therapie toegepast. Deze therapie onderdrukt echter ook het immuunsysteem van de patiënt, waardoor de vatbaarheid voor infecties aanzienlijk toeneemt. Het beheer van immuunsuppressie en infectiepreventie is daarom cruciaal in de acute fase na orgaantransplantatie.
### 2.2 Soorten immunosuppressiva
Immunosuppressiva kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
#### 2.2.1 Inductie-immunosuppressiva
Deze worden enkel in de acute fase na transplantatie gebruikt, gedurende de eerste dagen, om onmiddellijk een sterk immuunonderdrukkend effect te bekomen.
* **RATG (rabbit anti-thymocyte globulin, Grafalon ® )**: Polyclonale konijnenantistoffen tegen humane T-cellen die leiden tot depletie van cytotoxische T-cellen.
* **Toediening**: 1 maal daags 3 mg/kg traag intraveneus (over 8 uur) gedurende de eerste 3 dagen.
* **Nevenwerkingen**: Anafylactoïde reacties (koorts, rillingen, rash, tachycardie) en leukopenie, trombopenie.
* **Basiliximab (Simulect ® )**: Monoklonale antistoffen tegen de IL-2 receptor, wat leidt tot inhibitie van T-celproliferatie.
* **Toediening**: Twee toedieningen: één op dag 0 en één op dag 4.
* **Effect**: Langwerkend met een effectieve receptorblokkade gedurende ongeveer 3 weken. Cave: kan interfereren bij bloeding of ascites door verlies van antistoffen.
#### 2.2.2 Onderhoudsimmunosuppressiva
Deze worden voor langdurig gebruik ingezet na de acute fase.
* **Calcineurine-inhibitoren**:
* **Geneesmiddelen**: Tacrolimus (Prograft ®, Advagraf ® ), Cyclosporine (Neoral ® ).
* **Werkingsmechanisme**: Inhibitie van calcineurine, wat leidt tot inhibitie van de transcriptie van pro-inflammatoire cytokines.
* **Nevenwerkingen (dosis-afhankelijk)**: Nefrotoxiciteit (acuut en chronisch), hypertensie (AHT), neurotoxiciteit (delier, tremor, epilepsie, PRES), trombotische trombocytopenische purpura (TTP), metabole stoornissen (glucose intolerantie, diabetes mellitus, hyperlipidemie, elektrolytenstoornissen zoals hyperkalemie en hypomagnesiëmie), verhoogd risico op infecties en maligniteit.
* **Toediening**: Voorkeur enterale toediening (capsules/siroop per os). Intraveneuze toediening is mogelijk indien enterale toediening niet mogelijk is (bijvoorbeeld na darmtransplantatie, waarbij een lagere dosis nodig is).
* **Dosering**: Gebaseerd op dagelijkse monitoring van dalspiegels, vanwege grote inter- en intra-individuele variabiliteit in absorptie. Cave: interacties met andere geneesmiddelen (bv. azoles, bepaalde anti-epileptica, rifamycines, HIV protease inhibitoren).
* **Antimetabolieten**:
* **Geneesmiddelen**: Mycofenolaat mofetil (Cellcept ® ), Azathioprine (Imuran ® ) (vooral bij intestinale transplantatie).
* **Werkingsmechanisme**: Remming van de proliferatie van B- en T-cellen door inhibitie van IMP dehydrogenase (MMF) of vermindering van purine synthese (AZA).
* **Nevenwerkingen**: Gastro-intestinale klachten (diarree, braken), beenmergsuppressie (leukopenie, trombopenie, anemie), verhoogd risico op infecties en maligniteit. Teratogeen en overdraagbaar via moedermelk (gecontra-indiceerd bij zwangerschap en borstvoeding).
* **Toediening**: Intraveneus of per os. De IV dosis is gelijk aan de PO dosis.
* **Dosering (voorbeeld)**: MMF klassiek 2x500 mg of 2x1 g/dag. AZA bij intestinale Tx: 1x1 mg/kg/dag. Cave: dosisreductie bij gelijktijdig gebruik van allopurinol.
* **Steroïden**:
* **Geneesmiddelen**: Methylprednisolon (Medrol ®, Solu-Medrol ® ).
* **Werkingsmechanisme**: Breed anti-inflammatoir effect via verschillende pathways; ook gebruikt voor de behandeling van acute rejectie.
* **Nevenwerkingen (dosis- en duurafhankelijk)**: Metabole en endocriene stoornissen (hyperglycemie, suppressie van endogene cortisolproductie), gastro-intestinale problemen (gastritis, maagzweren, bloedingen), cardiovasculaire effecten (natrium- en vochtretentie, hypertensie), neurologische symptomen (wisselende gemoedstoestand), spieratrofie, fragiele huid, vertraagde wondheling, oogproblemen (cataract, verhoogde intraoculaire druk), osteoporose, cushingoid uiterlijk, verhoogde kans op infecties.
* **Azithromycine (Zithromax ® )**: Een macrolide antibioticum met een immuunmodulerend effect en een gunstig effect op de longfunctie na transplantatie, met name bij longtransplantatie.
* **Indicatie**: Longtransplantatie.
* **Nevenwerkingen**: Beperkt QTc verlenging, gastro-intestinale klachten, leverdysfunctie.
* **Dosering**: Eerste 5 dagen: 250 mg/dag per os/MS. Daarna: 3x250 mg/week per os/MS.
**Tip**: De intensiteit van de immunosuppressie varieert en hangt af van het type orgaan, de acute versus chronische fase, en het specifieke transplantatieprogramma. Darmtransplantatie vereist doorgaans de meest intensieve immunosuppressie, gevolgd door long-, hart-, nier- en levertransplantatie. In de acute fase na transplantatie wordt vaak een combinatie van een inductie-immunosuppressivum (RATG of basiliximab) met een drieledige onderhoudstherapie (calcineurine-inhibitor, antimetaboliet, en steroïd) gebruikt.
### 2.3 Infectiepreventie
Infectiepreventie omvat zowel niet-medicamenteuze maatregelen als medicamenteuze profylaxe.
#### 2.3.1 Niet-medicamenteuze preventie
Algemene hygiënische maatregelen zijn essentieel om het infectierisico te minimaliseren:
* Protectieve isolatie.
* Luchtzuivering: ramen gesloten houden, geen bloemen in de kamer plaatsen (riskant vanwege schimmelsporen).
* Kiemarme voeding.
* Zo snel mogelijk verwijderen van vreemd materiaal (bv. katheters).
* Geen intramusculaire injecties.
#### 2.3.2 Postoperatieve antibiotische profylaxe (incl. SDD)
Na orgaantransplantatie wordt standaard postoperatieve antibiotische profylaxe toegepast. De schema's variëren per transplantprogramma.
* Meestal wordt gedurende 48 uur intraveneuze antibiotica toegediend, gevolgd door stopzetting.
* **Selectieve darmdecontaminatie (SDD)**: Oraal of via maagsonde, wordt toegepast zolang de patiënt geïntubeerd is. Na extubatie wordt enkel nog SDD met Nilstat ® oraal continueren. Soms wordt deze profylaxe langer voortgezet of aangepast indien er preoperatieve kolonisatie of infectie aanwezig was (bv. bij mucoviscidose).
* Peroperatieve culturen (zowel van donor als acceptor) worden afgenomen. Indien positief, wordt overgeschakeld op gerichte antibiotica.
#### 2.3.3 Profylaxe van schimmelinfecties
Preventie van schimmelinfecties is belangrijk, vooral bij patiënten met een verhoogd risico.
* **Orale/gastro-intestinale infecties**: SDD (zie boven) wordt toegepast.
* **Dermatologische infecties**: Miconazole (Daktarin ® ) poeder in de huidplooien (2x/dag) en tinctuur aan de nagels (1x/dag).
* **Na longtransplantatie**: Amfotericine B (Abelcet ® ) aërosols (dagelijks wanneer geïntubeerd, daarna 2x/week).
* **Na intestinale transplantatie**: Liposomaal amfotericine B (Ambisome ® ) intraveneus.
* **Nevenwerkingen**: Acuut nierfalen (AKI), anafylactoïde reacties, elektrolytenstoornissen.
#### 2.3.4 Profylaxie van CMV- en/of herpesinfecties
* **Profylaxie van CMV en herpesinfecties (Ganciclovir)**:
* **Indicatie**: Steeds bij donor mismatch (CMV +/-), soms ook bij receptor +.
* **Dosering**: 2x5 mg/kg/dag traag intraveneus (over 1 uur). Dosisreductie is nodig bij verminderde nierfunctie.
* **Nevenwerkingen**: Beenmergsuppressie (leukopenie, trombopenie) en nefrotoxiciteit (vooral in combinatie met andere geneesmiddelen). Switch naar valganciclovir (Valcyte ® ) 1x900 mg/dag per os is mogelijk zodra de patiënt orale medicatie kan innemen (dosisreductie bij verminderde nierfunctie).
* **Profylaxie van CMV (Humaan CMV immunoglobuline)**:
* **Indicatie**: Strikte terugbetalingscriteria.
* **Nevenwerkingen**: Anafylactische/anafylactoïde reacties (koorts, rillingen, rash, tachycardie).
* **Dosering**: 1 ml/kg intraveneus per gift (100 E/kg).
* **Herpesprofylaxie (Acyclovir)**:
* **Indicatie**: Intense immuunsuppressie en CMV - /- patiënten. Heeft geen effect op CMV.
* **Dosering**: 3x5 mg/kg/dag traag intraveneus (over 1 uur). Dosisreductie is nodig bij verminderde nierfunctie.
* **Nevenwerkingen**: Zelden acuut nierfalen (AKI), neurologische effecten (delier, tremor). Switch naar orale toediening is mogelijk zodra de patiënt orale medicatie kan innemen (dosisreductie bij verminderde nierfunctie).
#### 2.3.5 PJP profylaxie
*Pneumocystis jirovecii* pneumonie (PJP) is een opportunistische infectie die na transplantatie kan optreden.
* **Eerste keuze**: Trimethoprim-sulfamethoxazole (co-trimoxazole, Eusaprim ® ). Dit middel biedt tevens preventie tegen andere infecties zoals Toxoplasma en Listeria.
* **Schema**: Standaardschema's (timing, dosis, frequentie) variëren per transplantatieprogramma.
* **Nevenwerkingen**: Gastro-intestinale klachten, huiduitslag, verhoogd creatinine door verminderde secretie (zelden AKI), hyperkaliëmie. Cave: sulfonamide-allergie, foliumzuurdeficiëntie en cytopenie.
* **Alternatieven bij intolerantie of contra-indicatie**: Dapsone, Pentamidine (Pentacarinate) aërosols.
**Tip**: Een zorgvuldige afweging van de voordelen van immuunsuppressie (rejectiepreventie) en de nadelen (verhoogd infectierisico) is essentieel. Regelmatige monitoring en aanpassing van de therapie zijn cruciaal voor een optimaal behandelresultaat.
---
# Soorten immunosuppressiva
Dit gedeelte behandelt de inductie- en onderhoudsimmunosuppressiva, inclusief hun werkingsmechanismen, toedieningswijzen en belangrijkste bijwerkingen in de acute fase na orgaantransplantatie.
### 3.1 Inductie-immunosuppressiva
Inductie-immunosuppressiva worden uitsluitend in de acute fase direct na de orgaantransplantatie gebruikt om onmiddellijk een krachtig immuunsuppressief effect te bewerkstelligen en orgaanafstoting te voorkomen.
#### 3.1.1 Rabbit anti-thymocyte globulin (RATG)
RATG zijn polyclonale konijnenantistoffen gericht tegen humane T-cellen. Ze induceren depletie van cytotoxische T-cellen, wat leidt tot een sterke immuunsuppressie.
* **Toediening:** Alleen in de acute fase, de eerste dagen na transplantatie. Wordt langzaam intraveneus toegediend, gedurende ten minste acht uur.
* *Klassiek schema:* Eerste drie dagen: 1 maal daags 3 mg/kg.
* **Belangrijkste nevenwerkingen:**
* Anafylactische/anafylactoïde reacties (koorts, rillingen, huiduitslag, tachycardie).
* Leukopenie en trombopenie (onderdrukking van witte bloedcellen en bloedplaatjes).
#### 3.1.2 Basiliximab
Basiliximab is een monoklonaal antilichaam gericht tegen de interleukine-2 (IL-2) receptor op T-cellen. Door deze receptor te blokkeren, wordt de proliferatie van T-cellen geïnhibeerd, wat leidt tot krachtige immuunsuppressie.
* **Toediening:** Alleen in de acute fase. Wordt in twee doses gegeven: één op dag nul en één op dag vier na de transplantatie.
* **Werkingsmechanisme:** Inhibitie van T-celproliferatie via blokkade van de IL-2 receptor.
* **Farmacokinetiek:** Langwerkend, met een effectieve receptorblokkade die ongeveer drie weken aanhoudt. Het eliminatie-halfleven is ongeveer vier dagen.
* **Cave:** De effectiviteit kan verminderd zijn bij bijvoorbeeld bloedingen of ascites, waarbij de antistoffen mogelijk verloren gaan.
### 3.2 Onderhoudsimmunosuppressiva
Onderhoudsimmunosuppressiva worden langdurig gebruikt na de initiële acute fase om het immuunsysteem continu te onderdrukken en rejectie op lange termijn te voorkomen. Ze omvatten calcineurine-inhibitoren, antimetabolieten en corticosteroïden. Soms worden ook mTOR-inhibitoren en azathromycine (een macrolide antibioticum met immuunmodulerende eigenschappen) als onderhoudstherapie ingezet.
#### 3.2.1 Calcineurine-inhibitoren
Dit zijn de hoekstenen van de onderhoudsimmunosuppressie.
* **Geneesmiddelen:**
* Tacrolimus (Prograf®, Advagraf®)
* Cyclosporine (Neoral®)
* **Werkingsmechanisme:** Inhiberen calcineurine, een enzym dat cruciaal is voor de transcriptie van pro-inflammatoire cytokines. Dit leidt tot een krachtig immuunsuppressief effect.
* **Belangrijkste nevenwerkingen (dosis-afhankelijk):**
* **Nefrotoxiciteit:** Kan acuut (vaak reversibel) of chronisch (vaak irreversibel) zijn.
* **Hypertensie (AHT).**
* **Neurotoxiciteit:** Delirium, tremor, epilepsie, Posterior Reversible Encephalopathy Syndrome (PRES).
* Trombotische trombocytopenische purpura (TTP).
* **Metabool:** Glucose-intolerantie en diabetes mellitus, hyperlipidemie, elektrolytenstoornissen (hyperkaliëmie, hypomagnesiëmie).
* Verhoogd risico op infecties en maligniteit.
* **Toediening:**
* Preferentieel enterale toediening (capsules/siroop per os).
* Intraveneus (IV) alleen indien enterale toediening niet mogelijk is, zoals bij darmtransplantatie (dan is een lagere dosis vereist).
* Dosering is gebaseerd op dagelijkse monitoring van dalspiegels in het bloed, met name op de intensive care. Er is grote inter- en intra-individuele variabiliteit in absorptie.
* **Interacties:** Belangrijk om rekening mee te houden met interacties met andere geneesmiddelen, zoals azolen (antischimmelmiddelen), bepaalde anti-epileptica, rifamycines, en HIV protease-inhibitoren.
#### 3.2.2 Antimetabolieten
Deze middelen remmen de proliferatie van B- en T-cellen door de synthese van purines te beïnvloeden.
* **Geneesmiddelen:**
* Mycofenolaat mofetil (Cellcept®)
* Azathioprine (Imuran®) - wordt met name gebruikt bij intestinale transplantatie.
* **Werkingsmechanisme:**
* Mycofenolaat mofetil: Inhibitie van IMP dehydrogenase, wat de proliferatie van B- en T-cellen vermindert.
* Azathioprine: Vermindert de purinesynthese, wat de celproliferatie remt.
* **Belangrijkste nevenwerkingen:**
* **Gastro-intestinaal:** Diarree, braken (minder frequent bij azathioprine).
* **Hematologisch:** Beenmergsuppressie met leukopenie, trombopenie en anemie.
* Verhoogd risico op infecties en maligniteit.
* **Teratogeen:** Gecontra-indiceerd bij zwangerschap en borstvoeding vanwege overdracht via moedermelk.
* **Toediening:**
* Oraal (PO) of intraveneus (IV). De IV-dosis is gelijk aan de PO-dosis, in tegenstelling tot bij calcineurine-inhibitoren.
* *Dosis MMF (klassiek):* 2 maal daags 500 mg of 1000 mg.
* *Dosis MMF bij SLLTX (hartlongtransplantatie):* 2 maal per week.
* *Dosis AZA (bij intestinale Tx):* 1 maal daags 1 mg/kg.
* **Cave:** Dosisreductie van azathioprine is nodig bij gelijktijdig gebruik van allopurinol (relatief gecontra-indiceerd).
#### 3.2.3 Corticosteroïden
Corticosteroïden hebben een breed anti-inflammatoir effect en worden ook ingezet als behandeling voor acute rejectie.
* **Geneesmiddelen:**
* Methylprednisolon (Solu-Medrol®) - IV vorm.
* Prednison/Prednisolon (Medrol®) - Oraal (PO) vorm.
* **Werkingsmechanisme:** Brede anti-inflammatoire werking via diverse paden.
* **Belangrijkste nevenwerkingen (dosis- en duurafhankelijk):**
* **Metabool/endocrien:** Hyperglycemie (insulineresistentie), suppressie van de endogene cortisolproductie.
* **Gastro-intestinaal:** Gastritis, maagzweren, gastro-intestinale bloedingen.
* **Cardiovasculair:** Natrium- en vochtretentie, hypertensie.
* **Neurologisch:** Wisselende gemoedstoestanden.
* Spieratrofie en spierzwakte.
* **Dermatologisch:** Fragiele huid, ecchymose, vertraagde wondheling.
* **Oftalmologisch:** Cataract, verhoogde intraoculaire druk.
* Osteoporose.
* Cushingoid uiterlijk (bv. opgezwollen gezicht).
* Verhoogde kans op infecties.
#### 3.2.4 Azathromycine
Azathromycine is een macrolide antibioticum dat, naast zijn antibacteriële werking, ook immuunmodulerende eigenschappen bezit. Het heeft een gunstig effect op de longfunctie na transplantatie.
* **Indicatie:** Met name bij longtransplantatie.
* **Nevenwerkingen:** Beperkte QTc-verlenging, gastro-intestinale klachten (misselijkheid, braken), leverdysfunctie.
* **Toediening (voorbeeld):**
* Eerste vijf dagen: 250 mg/dag PO/MS.
* Daarna: 3 maal 250 mg per week PO/MS.
### 3.3 Standaard immuunsuppressieschema's
De intensiteit van de immuunsuppressie varieert sterk per transplantprogramma en hangt af van het risico op rejectie. Dit is met name relevant in de acute fase na transplantatie.
* **Vuistregels:**
* De intensiteit van immuunsuppressie is doorgaans hoger bij darmtransplantatie, gevolgd door long-, hart- en niertransplantatie. Levertransplantatie kent doorgaans de laagste intensiteit in de acute fase.
* De immuunsuppressie in de acute fase is intenser dan de chronische onderhoudstherapie.
* **Typisch schema in de acute fase na transplantatie:** Vaak een combinatie van een inductie-immunosuppressivum (RATG of basiliximab) samen met een drievoudige onderhoudstherapie: een calcineurine-inhibitor, een antimetaboliet en een steroïd.
* *Voorbeeld van een drievoudige therapie:* Tacrolimus + Mycofenolaat mofetil (tenzij darmtransplantatie, dan Azathioprine) + Methylprednisolon.
### 3.4 Infectiepreventie gerelateerd aan immunosuppressie
Een cruciaal aspect na orgaantransplantatie is het voorkomen van infecties, die verhoogd zijn door de verzwakte immuunrespons.
#### 3.4.1 Niet-medicamenteuze preventie
* Algemene hygiënische maatregelen.
* Protectieve isolatie.
* Optimalisatie van de omgeving (bv. gesloten ramen, geen bloemen vanwege schimmelsporen).
* Kiemarme voeding.
* Zo snel mogelijk verwijderen van vreemd materiaal (bv. katheters).
* Vermijden van intramusculaire injecties.
#### 3.4.2 Medicamenteuze infectieprofylaxe
* **Postoperatieve antibiotische profylaxe (incl. SDD):**
* Standaard protocol per transplantprogramma.
* Meestal intraveneuze antibiotica gedurende 48 uur, daarna stop.
* Selectieve darmdecontaminatie (SDD) per os wordt soms oraal gegeven zolang de patiënt geïntubeerd is, en daarna eventueel verdergezet met orale Nilstat® indien geïndiceerd.
* Aanpassingen zijn mogelijk bij preoperatieve kolonisatie of infectie.
* **Profylaxe van schimmelinfecties:**
* Vaak met systemische antifungale middelen, afhankelijk van het type transplantatie.
* Bij intestinale transplantatie: SDD.
* Dermatologische infecties: Miconazol (Daktarin®) poeder of tinctuur.
* Na longtransplantatie: Amphotericine B aërosols.
* Na intestinale transplantatie: Liposomale Amphotericine B IV.
* *Nevenwerkingen van Amphotericine B:* Acuut nierfalen (AKI), anafylactoïde reacties, elektrolytenstoornissen.
* **Profylaxe van CMV- en/of herpesinfecties:**
* **CMV-profylaxe:** Vaak met Ganciclovir (Cymevene®) IV, gevolgd door Valganciclovir (Valcyte®) oraal zodra mogelijk. Dit is met name geïndiceerd bij donor-receptor mismatch voor CMV.
* *Nevenwerkingen Ganciclovir:* Beenmergsuppressie (leukopenie, trombopenie), nefrotoxiciteit.
* Humaan CMV-immunglobuline kan ook gebruikt worden voor CMV-profylaxe.
* **Herpes-profylaxe:** Acyclovir (Zovirax®) IV of oraal. Dit heeft geen effect op CMV.
* *Nevenwerkingen Acyclovir:* Zelden AKI, neurologische effecten zoals delier en tremor.
* **PJP (Pneumocystis jirovecii pneumonie) profylaxie:**
* Eerste keuze is Trimethoprim-sulfamethoxazol (co-trimoxazol, Eusaprim®). Dit middel biedt ook preventie tegen andere opportunistische infecties zoals Toxoplasma en Listeria.
* *Nevenwerkingen:* Gastro-intestinale klachten, huiduitslag, verhoging creatinine, hyperkaliëmie. Belangrijk om te letten op sulfonamide-allergie en foliumzuurdeficiëntie.
* Alternatieven bij intolerantie of contra-indicaties zijn Dapsone of Pentamidine aërosols.
---
# Profylaxe van specifieke infecties
Dit hoofdstuk behandelt de profylaxe van specifieke infecties zoals Cytomegalovirus (CMV), herpesvirussen en Pneumocystis jirovecii pneumonie (PJP) na orgaantransplantatie, inclusief de gebruikte medicatie en de algemene principes die hierbij gelden.
### 4.1 Algemene principes van infectiepreventie na orgaantransplantatie
Infectiepreventie na orgaantransplantatie omvat zowel niet-medicamenteuze maatregelen als medicamenteuze profylaxie. De intensiteit van de immuunsuppressie, die noodzakelijk is om orgaanafstoting te voorkomen, verhoogt het risico op diverse infecties, waaronder virale, bacteriële en opportunistische infecties.
#### 4.1.1 Niet-medicamenteuze preventie
Niet-medicamenteuze preventieve maatregelen zijn essentieel en omvatten:
* Algemene hygiënische maatregelen.
* Het toepassen van protectieve isolatie.
* Het controleren van de luchtkwaliteit, zoals het gesloten houden van ramen en het vermijden van bloemen (vanwege schimmelsporen).
* Het hanteren van kiemarme voeding.
* Zo snel mogelijk verwijderen van vreemd materiaal, zoals katheters.
* Het vermijden van intramusculaire injecties.
#### 4.1.2 Postoperatieve antibiotische profylaxie
Postoperatieve antibiotische profylaxie is een standaardpraktijk na orgaantransplantatie. De duur en het type antibiotica variëren per transplantatieprogramma en het specifieke getransplanteerde orgaan.
* **Standaard:** Doorgaans worden intraveneuze antibiotica gedurende de eerste 48 uur na de ingreep toegediend, waarna de behandeling eventueel wordt gestopt of voortgezet met orale toediening.
* **Selectieve darmdecontaminatie (SDD):** Orale of via maagsonde (MS) SDD wordt vaak toegepast zolang de patiënt geïntubeerd is. Na extubatie kan de SDD eventueel worden voortgezet met bijvoorbeeld Nilstat oraal.
* **Aanpassingen:** De profylaxe kan langer duren of aangepast worden op basis van preoperatieve kolonisatie of infecties (bijvoorbeeld bij mucoviscidose).
* **Kweken:** Peroperatieve kweken van zowel de donor als de acceptor worden afgenomen. Indien deze positief zijn, wordt de antibiotische behandeling gericht aangepast.
#### 4.1.3 Profylaxe van schimmelinfecties
Preventie van schimmelinfecties is cruciaal, vooral bij patiënten met een verhoogd risico.
* **Orale/gastro-intestinale infecties:** Selectieve darmdecontaminatie (SDD) wordt toegepast.
* **Dermatologische infecties:** Miconazol (Daktarin) poeder wordt gebruikt in huidplooien, en Miconazol tinctuur wordt toegepast op de nagels.
* **Na longtransplantatie:** Amfotericine B (Abelcet) in aërosolvorm wordt dagelijks toegediend wanneer de patiënt geïntubeerd is, en daarna tweemaal per week.
* **Na intestinale transplantatie:** Liposomaal amfotericine B (Ambisome) intraveneus wordt gebruikt. Mogelijke nevenwerkingen zijn acute nierschade (AKI), anafylactoïde reacties en elektrolytenstoornissen.
#### 4.1.4 Profylaxe van CMV- en/of herpesinfecties
De profylaxe van Cytomegalovirus (CMV) en herpesvirussen is afhankelijk van de CMV-serologische status van donor en receptor.
**CMV-profylaxie:**
* **Indicatie:** Meestal geïndiceerd bij een donor-receptor mismatch (CMV-positieve donor en CMV-negatieve receptor), en soms ook bij een CMV-positieve receptor.
* **Medicatie:** Ganciclovir (Cymevene) intraveneus, tweemaal daags 5 mg/kg, langzaam IV gedurende 1 uur. Dosisreductie is noodzakelijk bij verminderde nierfunctie. Een switch naar valganciclovir (Valcyte) 1x 900 mg per dag oraal wordt nagestreefd zodra dit mogelijk is, eveneens met dosisreductie bij nierfunctiestoornissen.
* **Nevenwerkingen van Ganciclovir:** Beenmergsuppressie (leukopenie, trombopenie) en nefrotoxiciteit, vooral in combinatie met andere nefrotoxische medicatie.
* **Humaan CMV-immunoglobuline (Megalotect):** Kan worden gebruikt voor CMV-profylaxie onder strikte terugbetalingscriteria. De dosering is 1 ml/kg IV per gift (100 E/kg). Mogelijke nevenwerkingen zijn anafylactische/anafylactoïde reacties zoals koorts, rillingen, rash en tachycardie.
**Herpesprofylaxie:**
* **Indicatie:** Wordt toegepast bij patiënten met een intense immuunsuppressie en een CMV-negatieve status, of specifiek ter preventie van herpesvirussen. Deze profylaxe heeft geen effect op CMV.
* **Medicatie:** Acyclovir (Zovirax) intraveneus, driemaal daags 5 mg/kg, langzaam IV gedurende 1 uur. Dosisreductie is noodzakelijk bij verminderde nierfunctie. Een switch naar orale toediening wordt zo snel mogelijk nagestreefd.
* **Nevenwerkingen van Acyclovir:** Zelden acute nierschade. Neurologische bijwerkingen zoals delier en tremor kunnen optreden.
#### 4.1.5 PJP profylaxie
Profylaxe van *Pneumocystis jirovecii* pneumonie (PJP), een opportunistische infectie, is standaard na orgaantransplantatie.
* **Eerste keuze medicatie:** Trimethoprim-sulfamethoxazol (co-trimoxazol, Eusaprim). Dit middel biedt tevens preventie tegen andere infecties zoals toxoplasmose en Listeria.
* **Schema:** Het standaard schema (timing, dosis, frequentie) wisselt per transplantatieprogramma.
* **Nevenwerkingen:**
* Gastro-intestinale klachten en huiduitslag (rash).
* Verhoging van creatinine door verminderde secretie (zelden AKI).
* Hyperkaliëmie.
* Sulfonamide-allergie kan leiden tot anafylaxie en ernstige huidreacties zoals Stevens-Johnson syndroom en toxische epidermale necrolyse.
* Foliumzuurdeficiëntie en cytopenie door verminderde beschikbaarheid van foliumzuur.
* **Alternatieven bij intolerantie of contra-indicatie:**
* Dapsone.
* Pentamidine (Pentacarinate) via aërosols.
### 4.2 Standaard immuunsuppressieschema's en hun relevantie voor profylaxe
De intensiteit van de immuunsuppressie is direct gerelateerd aan het risico op infecties en vereist specifieke profylactische maatregelen. De gebruikte schema's variëren per transplantatieprogramma en orgaantransplantatie:
* **Variatie:** De intensiteit van de immuunsuppressie is hoger bij darmtransplantaties en lager bij levertransplantaties. Long- en harttransplantaties bevinden zich daartussenin.
* **Acute fase:** In de acute fase na transplantatie wordt doorgaans een inductie-immunosuppressivum (zoals RATG of basiliximab) gecombineerd met een drieledige onderhoudstherapie: een calcineurine-inhibitor, een antimetaboliet en een steroïd.
* **Medicatiecombinaties:** Een veelvoorkomende combinatie is tacrolimus (calcineurine-inhibitor) met mycofenolaat mofetil (antimetaboliet, behalve bij darmtransplantatie waar azathioprine wordt gebruikt) en een steroïd.
#### 4.2.1 Inductie-immunosuppressiva
Deze middelen worden kort na de transplantatie gebruikt voor een krachtig en onmiddellijk effect.
* **RATG (rabbit anti-thymocyte globulin):**
* Polyclonale konijnenantistoffen tegen humane T-cellen, leidend tot depletie van cytotoxische T-cellen.
* Toediening: Eerste 3 dagen, 1x 3 mg/kg per dag traag IV (over 8 uur).
* Nevenwerkingen: Anafylactische/anafylactoïde reacties (koorts, rillingen, rash, tachycardie), leukopenie, trombopenie.
* **Basiliximab (Simulect):**
* Monoklonale antistoffen tegen de IL-2 receptor, die de T-celproliferatie inhiberen.
* Toediening: 2 doses, één op dag 0 en één op dag 4. Het effect houdt ongeveer 3 weken aan.
* Cave: Mogelijk verminderd effect door bijvoorbeeld bloedingen of ascites.
#### 4.2.2 Onderhoudsimmunosuppressiva
Deze medicatie wordt langdurig gebruikt om rejectie te voorkomen.
##### 4.2.2.1 Calcineurine-inhibitoren
* **Geneesmiddelen:** Tacrolimus (Prograft, Advagraf) en Cyclosporine (Neoral). Tacrolimus wordt in de acute fase vaak geprefereerd vanwege de makkelijkere monitoring van spiegels.
* **Werkingsmechanisme:** Inhiberen calcineurine, wat leidt tot reductie van de transcriptie van pro-inflammatoire cytokines.
* **Toediening:** Voorkeur gaat uit naar enterale toediening (capsules/siroop). IV toediening is mogelijk indien nodig (bijvoorbeeld na darmtransplantatie, waarbij de dosis lager is). Dosering wordt gebaseerd op dagelijkse monitoring van dalspiegels, vanwege grote inter- en intra-individuele variabiliteit in absorptie.
* **Metabolisme:** Gemetaboliseerd door de lever. Belangrijke interacties met andere medicijnen (bv. azolen, anti-epileptica, rifamycines, HIV-protease-inhibitoren).
* **Nevenwerkingen/toxiciteit (dosis-afhankelijk):**
* **Nefrotoxiciteit:** Acuut (vaak reversibel) en chronisch (vaak irreversibel).
* **Cardiovasculair:** Hypertensie, hyperkaliëmie (kan leiden tot hartritmestoornissen).
* **Neurologisch:** Delier, tremor, epilepsie, PRES (posterieur reversibel encefalopathie syndroom).
* **Hematologisch:** Trombotische thrombocytopenische purpura (TTP).
* **Metabool:** Glucose-intolerantie en diabetes mellitus, hyperlipidemie, elektrolytenstoornissen (hyperkaliëmie, hypomagnesiëmie).
* Verhoogd risico op infecties en maligniteit.
##### 4.2.2.2 Antimetabolieten
* **Geneesmiddelen:** Mycofenolaat mofetil (Cellcept) is de standaard, azathioprine (Imuran) wordt bij intestinale transplantatie gebruikt.
* **Werkingsmechanisme:** Verminderen de proliferatie van B- en T-cellen door inhibitie van IMP dehydrogenase (bij MMF) of purine synthese (bij AZA).
* **Toediening:** IV of oraal, waarbij de IV-dosis gelijk is aan de orale dosis.
* MMF: Klassiek 2x500mg of 2x1g per dag. Bij specifieke transplantaties kan de dosering aangepast worden.
* AZA: Bij intestinale transplantatie 1x1mg/kg per dag. Dosisreductie is nodig bij gelijktijdig gebruik van allopurinol (relatief gecontra-indiceerd).
* **Nevenwerkingen/toxiciteit:**
* Gastro-intestinaal: Diarree, braken (minder bij AZA).
* Hematologisch: Beenmergsuppressie met leukopenie, trombopenie, anemie.
* Verhoogd risico op infecties en maligniteit.
* Teratogeen: Gecontra-indiceerd bij zwangerschap en borstvoeding; overdracht via moedermelk is mogelijk.
##### 4.2.2.3 Steroïden
* **Geneesmiddelen:** Methylprednisolon (Medrol, Solu-Medrol). Worden ook gebruikt voor de behandeling van acute rejectie.
* **Werkingsmechanisme:** Breed anti-inflammatoir effect via verschillende mechanismen.
* **Nevenwerkingen (dosis- en duurafhankelijk):**
* **Metabool-endocrien:** Hyperglycemie, suppressie van endogene cortisolproductie, Cushing-achtig uiterlijk.
* **Gastro-intestinaal:** Gastritis, maagulcera, gastro-intestinale bloedingen.
* **Cardiovasculair:** Natrium- en vochtretentie, hypertensie.
* **Neurologisch:** Wisselende gemoedstoestand.
* **Musculoskeletaal:** Spieratrofie en spierzwakte, osteoporose.
* **Dermatologisch:** Fragiele huid, ecchymose, vertraagde wondheling.
* **Oftalmologisch:** Cataract, verhoogde intraoculaire druk.
* Verhoogde kans op infecties.
#### 4.2.3 Azithromycine (Zithromax)
* **Indicatie:** Na longtransplantatie, vanwege het immuunmodulerende effect en potentiële gunstige invloed op de longfunctie. Het gebruik varieert per transplantatieprogramma.
* **Dosering:** Eerste 5 dagen: 250 mg/dag (oraal of via maagsonde). Daarna: 3x 250 mg per week (oraal of via maagsonde).
* **Nevenwerkingen:** Beperkte QTc-verlenging, gastro-intestinale klachten (misselijkheid, braken) en leverdysfunctie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Immuunsuppressie | Het onderdrukken van het immuunsysteem van een patiënt om te voorkomen dat het getransplanteerde orgaan wordt afgestoten. Dit is cruciaal om rejectie na orgaantransplantatie te voorkomen. |
| Rejectie | Het proces waarbij het immuunsysteem van de ontvanger het getransplanteerde orgaan als vreemd herkent en aanvalt, wat kan leiden tot orgaanfalen als dit niet wordt onderdrukt. |
| Inductie-immunosuppressiva | Geneesmiddelen die worden gebruikt in de acute fase direct na een orgaantransplantatie om een snelle en krachtige onderdrukking van het immuunsysteem te bewerkstelligen. |
| Onderhoudsimmunosuppressiva | Geneesmiddelen die langdurig worden toegediend na een orgaantransplantatie om het immuunsysteem continu onderdrukt te houden en rejectie op lange termijn te voorkomen. |
| Calcineurine-inhibitoren | Een klasse van krachtige immunosuppressiva, zoals Tacrolimus en Cyclosporine, die de transcriptie van pro-inflammatoire cytokines remmen door de activiteit van calcineurine te blokkeren. |
| Antimetabolieten | Geneesmiddelen die de proliferatie van B- en T-cellen remmen door de synthese van purines te verstoren, zoals Mycofenolaat mofetil en Azathioprine. |
| Steroiden | Ontstekingsremmende medicijnen die breed inwerken op verschillende pathways om ontstekingen te verminderen en het immuunsysteem te onderdrukken, ook gebruikt bij acute rejectie. |
| Profylaxie | Preventieve maatregelen die worden genomen om het optreden van een specifieke ziekte of infectie te voorkomen, vooral bij patiënten met een verhoogd risico. |
| Selectieve darmdecontaminatie (SDD) | Een behandelstrategie die gericht is op het elimineren van potentieel pathogene bacteriën in het maagdarmkanaal om systemische infecties te voorkomen, vaak gebruikt na orgaantransplantatie. |
| CMV (Cytomegalovirus) | Een veelvoorkomend virus dat bij immuungecompromitteerde patiënten, zoals transplantpatiënten, ernstige infecties kan veroorzaken. |
| Herpesinfecties | Infecties veroorzaakt door het herpes simplex virus (HSV) of varicella zoster virus (VZV), die ook een verhoogd risico vormen bij transplantpatiënten. |
| PJP (Pneumocystis jirovecii pneumonie) | Een opportunistische longontsteking die wordt veroorzaakt door de gist Pneumocystis jirovecii en vooral voorkomt bij patiënten met een verzwakt immuunsysteem. |
| Nefrotoxiciteit | Schadelijkheid voor de nieren, wat een veelvoorkomende bijwerking kan zijn van diverse immunosuppressiva zoals calcineurine-inhibitoren. |
| Beenmergsuppressie | Een bijwerking waarbij de aanmaak van bloedcellen in het beenmerg wordt geremd, leidend tot een tekort aan witte bloedcellen, rode bloedcellen of bloedplaatjes. |