Cover
Start now for free TOL 3. Musculair stelsel of spierstelsel.pdf
Summary
# Indeling en types spierweefsel
Het menselijk lichaam kent drie hoofdtypen spierweefsel, elk met unieke structurele en functionele eigenschappen [3](#page=3).
### 1.1 Skeletspierweefsel
Skeletspierweefsel, ook wel dwarsgestreepte willekeurige spieren genoemd, is gekenmerkt door grote, veelkernige cellen die spiervezels worden genoemd. Deze vezels zijn lang en dun en vertonen een georganiseerd patroon van actine- en myosinefilamenten, wat resulteert in een gestreept uiterlijk. Skeletspieren bevinden zich doorgaans in een ontspannen toestand, tenzij ze door zenuwsignalen worden geactiveerd om samen te trekken, wat betekent dat hun contractie onderhevig is aan de wil [4](#page=4).
> **Tip:** De term "dwarsgestreept" verwijst naar de zichtbare banden (strepen) veroorzaakt door de geordende filamenten, en "willekeurig" benadrukt de controle die we erover hebben [4](#page=4).
### 1.2 Hartspierweefsel
Hartspierweefsel, ook bekend als cardiomyocyten, bestaat uit kleinere cellen dan skeletspiervezels, met doorgaans één celkern per cel. Deze cellen vertakken zich en zijn verbonden via speciale aanhechtingsplaatsen genaamd intercalaire schijven. Hartspiercellen initiëren hun eigen samentrekkingen zonder directe zenuwstimulatie; dit ritme wordt gereguleerd door gespecialiseerde pacemakercellen. Hoewel het zenuwstelsel de activiteit van deze pacemakercellen kan beïnvloeden, kunnen individuele hartspiercellen niet bewust worden aangestuurd, waardoor hartspierweefsel als gestreept, onwillekeurig spierweefsel wordt geclassificeerd [6](#page=6).
> **Tip:** De intercalaire schijven zijn cruciaal voor de snelle verspreiding van elektrische signalen door het hart, wat zorgt voor gecoördineerde samentrekkingen [6](#page=6).
### 1.3 Glad spierweefsel
Glad spierweefsel is te vinden in de wanden van bloedvaten, rondom holle organen zoals de urineblaas, en in lagen rondom de luchtwegen, het spijsverteringskanaal en de voortplantingsorganen. De cellen van glad spierweefsel zijn klein, dun en spoelvormig, elk met één celkern. In tegenstelling tot skelet- en hartspierweefsel zijn de actine- en myosinefilamenten in glad spierweefsel verspreid door het cytoplasma, wat resulteert in een niet-gestreept uiterlijk. Glad spierweefsel kan spontaan samentrekken of door het zenuwstelsel worden gestimuleerd, maar is over het algemeen niet bewust te beïnvloeden, wat het classificeren als niet-gestreept, onwillekeurig spierweefsel rechtvaardigt [8](#page=8).
> **Tip:** De locatie van glad spierweefsel in organen die continu hun functie moeten uitvoeren (zoals bloedvaten en spijsverteringskanaal) onderstreept het belang van hun onwillekeurige en langdurige contractievermogen [8](#page=8).
---
# Spiercontracties en anatomische termen
Dit gedeelte behandelt de verschillende soorten spiercontracties en de anatomische terminologie die gebruikt wordt om spierfuncties te beschrijven, inclusief de rollen van agonisten, antagonisten en synergisten.
### 2.1 Statische en dynamische spiercontracties
Spiercontracties kunnen opgedeeld worden in dynamische en statische (isometrische) vormen [10](#page=10).
#### 2.1.1 Dynamische contracties
Dynamische contracties omvatten beweging en worden verder onderverdeeld in concentrisch en excentrisch:
* **Concentrische contractie:** Dit is een contractie waarbij de spier zich verkort. Dit gebeurt wanneer de spierkracht groter is dan de weerstand die overwonnen moet worden [10](#page=10).
* **Excentrische contractie:** Hierbij wordt de spier langer tijdens de contractie. Dit treedt op wanneer de weerstand groter is dan de spierkracht, wat resulteert in een remmende beweging [10](#page=10).
#### 2.1.2 Statische (isometrische) contractie
Een statische of isometrische contractie vindt plaats zonder dat er een zichtbare beweging optreedt. De spierlengte verandert niet, maar de spier staat wel onder constante spanning en levert kracht. Isometrische oefeningen zijn dus statische oefeningen waarbij de spier onder constante spanning wordt gehouden zonder dat er duw- of trekbewegingen worden gemaakt [10](#page=10) [13](#page=13).
> **Tip:** Denk bij een concentrische contractie aan het optillen van een gewicht (spier verkort), bij een excentrische contractie aan het gecontroleerd laten zakken van een gewicht (spier verlengt), en bij een isometrische contractie aan het vasthouden van een object zonder te bewegen (spierlengte blijft gelijk).
### 2.2 Anatomische termen: origo, insertie en functie
Elke spier is verbonden met botten en heeft een specifieke functie [18](#page=18).
#### 2.2.1 Origo en insertie
* **Origo (oorsprong):** Dit is het aanhechtingspunt van de spier dat meestal stil blijft tijdens de beweging [18](#page=18).
* **Insertie (aanhechting):** Dit is het aanhechtingspunt van de spier dat meestal beweegt tijdens de contractie [18](#page=18).
#### 2.2.2 Beschrijving van spierfunctie
De functie van een spier kan op twee manieren worden beschreven [18](#page=18):
1. **Functie ten opzichte van het betrokken bot:** Bijvoorbeeld, de m. biceps veroorzaakt flexie van de onderarm [18](#page=18).
2. **Functie ten opzichte van het bewegende gewricht:** Bijvoorbeeld, de m. biceps brengt flexie bij (of van) de elleboog [18](#page=18).
### 2.3 Spierrollen: agonist, antagonist en synergist
Spieren worden ook geclassificeerd op basis van hun primaire rol bij een specifieke beweging [19](#page=19).
* **Agonist:** Dit is de spier die primair verantwoordelijk is voor een bepaalde beweging [19](#page=19).
* **Voorbeeld:** De m. biceps is een agonist die de elleboog buigt [19](#page=19).
* **Antagonist:** Dit is de spier waarvan de functie tegengesteld is aan de beweging die door een andere spier wordt veroorzaakt. Agonisten en antagonisten hebben tegengestelde functies; de ene spier veroorzaakt bijvoorbeeld buiging, terwijl de primaire functie van de andere spier strekken is [19](#page=19).
* **Voorbeeld:** De m. triceps brachii is een agonist die de elleboog strekt. Deze spier is daardoor een antagonist van de m. biceps [19](#page=19).
* **Synergist:** Dit is een spier die een agonist helpt bij zijn primaire functie door extra trekkracht bij de insertie teweeg te brengen [19](#page=19).
* **Voorbeeld:** De m. deltoideus beweegt de arm vanaf het lichaam in buitenwaartse richting (abductie). Een kleinere spier, de m. supraspinatus, helpt de m. deltoideus door deze beweging te initiëren [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Bij het buigen van de elleboog is de m. biceps de agonist. De m. triceps, die de elleboog strekt, is de antagonist. Andere spieren die helpen bij het buigen van de elleboog, bijvoorbeeld door stabilisatie, kunnen synergisten zijn.
---
# Axiale en appendiculaire spieren
Dit onderwerp onderscheidt axiale spieren, die aan het axiale skelet zijn bevestigd en de romp, nek en hoofd ondersteunen, van appendiculaire spieren, die de ledematen bewegen [15](#page=15).
### 3.1 Axiale spieren
Axiale spieren hebben hun aanhechting aan het axiale skelet. Ze positioneren het hoofd en de wervelkolom, bewegen de ribbenkast en helpen bij de bewegingen die de ademhaling mogelijk maken. Ze spelen geen rol bij de beweging of ondersteuning van de schoudergordel, de bekkengordel of de ledematen [15](#page=15).
De axiale spieren worden onderverdeeld in:
* De spieren van het hoofd en de hals (mond, oog, schedel, onderkaak en hals) [23](#page=23) [24](#page=24).
* De spieren van de wervelkolom [23](#page=23) [24](#page=24).
* De axiale spieren van de romp [23](#page=23) [24](#page=24).
* De spieren van de bekkenbodem [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.1.1 De spieren van hoofd en hals
##### 3.1.1.1 De mondspieren
De mondspieren zijn betrokken bij gelaatsuitdrukkingen en de beweging van de mond. De belangrijkste spieren zijn [25](#page=25):
* **m. buccinator (wangspier):** Drukt de wangen samen, zoals bij tuiten en krachtig blazen [26](#page=26).
* **m. orbicularis oris (circulaire mondspier):** Vernauwt de opening van de mond [27](#page=27).
* **m. depressor anguli oris (driehoekige kinspier):** Trekt de mondhoeken naar beneden en achteren, wat een grimas veroorzaakt [28](#page=28).
* **m. zygomaticus (jukspier):** Bestaat uit de minor (kleinste, bovenste) en major (grootste, onderste). Deze spieren bewegen de mondhoeken naar boven en naar achteren, wat bijdraagt aan gelaatsuitdrukkingen [25](#page=25) [29](#page=29).
##### 3.1.1.2 De oogspieren
* **m. orbicularis oculi (oogkringspier):** Een kringspier rond het oog die voornamelijk verantwoordelijk is voor het sluiten van de oogleden [30](#page=30).
##### 3.1.1.3 De schedelspieren
* **m. frontalis (voorhoofdspier):** Trekt de wenkbrauwen omhoog en veroorzaakt rimpels op het voorhoofd [31](#page=31) [32](#page=32).
* **m. occipitalis (achterhoofdspier):** Trekt de beweeglijke peeskap naar achteren, waardoor het voorhoofd glad wordt en de hoofdhuid wordt aangespannen en teruggetrokken [31](#page=31).
##### 3.1.1.4 De onderkaakspieren (kauwspieren)
De onderkaakspieren (kauwspieren) zijn essentieel voor het bewegen van de mandibula (onderkaak). De vier kauwspieren die het kaakgewricht (temporomandibularis) sluiten, zijn [35](#page=35) [40](#page=40):
* **m. masseter (wangkauwspier):** Beweegt de mandibula omhoog [35](#page=35) [36](#page=36).
* **m. temporalis (slaapspier):** Beweegt de mandibula omhoog [35](#page=35) [36](#page=36).
* **m. pterygoideus medialis:** Beweegt de mandibula omhoog, naar voren en zijwaarts [37](#page=37) [41](#page=41).
* **m. pterygoideus lateralis:** Beweegt de mandibula omhoog, naar voren en zijwaarts [37](#page=37) [41](#page=41).
##### 3.1.1.5 De halsspieren
* **m. digastricus (tweebuikige spier):** Opent de mond door de mandibula omlaag te trekken [43](#page=43).
* **m. mylohyoideus (mondbodemspier):** Biedt een spierbodem voor de mond en ondersteunt de tong [43](#page=43).
* **m. stylohyoideus (stijltongbeenspier):** Vormt een spierverbinding tussen het os hyoideum (tongbeen) en het processus styloideus van de schedel [43](#page=43).
* **m. sternohyoideus:** Loopt van het tongbeen naar het borstbeen en trekt het strottenhoofd (larynx) en tongbeen naar beneden [43](#page=43).
* **m. sternocleidomastoideus (borstbeen-sleutelbeen-tepelspier):** Loopt van de clavicula (sleutelbeen) en het sternum (borstbeen) naar het processus mastoideus van het os temporale [43](#page=43).
#### 3.1.2 De spieren van de wervelkolom
De spieren van de wervelkolom zijn bedekt door oppervlakkigere rugspieren zoals de m. trapezius (monnikskapspier) en de m. latissimus dorsi (brede rugspier) [47](#page=47) [49](#page=49).
* **m. trapezius:** Bestaat uit de upper, middle en lower trapezius [47](#page=47) [49](#page=49).
* **m. latissimus dorsi:** De brede rugspier [47](#page=47) [49](#page=49).
De diepere spieren van de wervelkolom omvatten:
* **Dorsale nekspieren:**
* **m. splenius capitis (hoofdspalkspier):** Oppervlakkig gelegen [52](#page=52).
* **m. semispinalis capitis:** Dieper gelegen [52](#page=52).
Samen helpen deze spieren bij het strekken van de nek en het omhoog komen van het hoofd bij gelijktijdige contractie van linker- en rechterparen. Bij contractie aan één zijde kantelt het hoofd [52](#page=52).
* **m. erector spinae:** Deze spiergroep, bestaande uit m. ilio costalis, m. longissimus, en m. spinalis, werkt samen om de wervelkolom en het hoofd recht te houden [53](#page=53).
* **m. quadratus lumborum:** In het lumbale gebied zorgt deze spier voor flexie van de wervelkolom en depressie van de ribben (het buigen van de wervelkolom en het omhoog trekken van de ribben) [53](#page=53).
#### 3.1.3 De axiale spieren van de romp
De axiale spieren van de romp omvatten spieren die betrokken zijn bij de ademhaling en de stabiliteit van de romp [55](#page=55).
* **Tussenribspieren (mm. Intercostales externi en interni):** De uitwendige en inwendige tussenribspieren spelen een rol bij de ademhaling [55](#page=55) [58](#page=58).
* **Diafragma (middenrif):** Een grote koepelvormige spier die de buikholte scheidt van de borstholte. Bij contractie zet de borstholte uit en worden de buik- en bekkenholte ingedrukt, wat essentieel is voor ademhaling [55](#page=55) [60](#page=60).
* **Buikspieren:**
* **m. obliquus externus abdominis (uitwendige schuine buikspier):** Betrokken bij rompstabiliteit en beweging [55](#page=55) [63](#page=63).
* **m. obliquus internus abdominis (inwendige schuine buikspier):** Betrokken bij rompstabiliteit en beweging [55](#page=55) [63](#page=63).
* **m. transversus abdominis (dwars buikspier):** De diepste buikspier, belangrijk voor rompstabiliteit [55](#page=55) [63](#page=63).
* **m. rectus abdominis (rechte buikspier):** De "buikspier" die verantwoordelijk is voor buiging van de romp [55](#page=55) [63](#page=63).
#### 3.1.4 De spieren van de bekkenbodem
De bekkenbodemspieren vormen de bodem van de bekkenholte, ook wel het perineum genoemd [64](#page=64) [65](#page=65).
### 3.2 Appendiculaire spieren
Appendiculaire spieren stabiliseren of bewegen onderdelen van het appendiculaire skelet, dat bestaat uit de botstukken van de ledematen. Deze spieren zijn niet direct verbonden met het axiale skelet en richten zich op de beweging van de armen, benen, schouders en heupen [15](#page=15) [17](#page=17).
---
# Spieren van de ledematen
Dit hoofdstuk behandelt de spieren die de ledematen bewegen, onderverdeeld in spieren van de schouders en bovenarmen, en spieren van het bekken en de benen, inclusief hun specifieke functies [67](#page=67).
### 4.1 Spieren van de schouders en bovenarmen
De spieren van de schouders en bovenarmen worden onderverdeeld in vier categorieën: spieren die de houding van de schoudergordel bepalen, spieren die de bovenarm bewegen, spieren die de onderarm en pols bewegen, en spieren die de hand en vingers bewegen [67](#page=67) [73](#page=73) [80](#page=80) [93](#page=93) [98](#page=98).
#### 4.1.1 Spieren die de houding van de schoudergordel bepalen
Deze spieren zijn essentieel voor de stabiliteit en beweging van de schoudergordel [68](#page=68).
* **M. trapezius (monnikskapsspier):** Een brede, ruitvormige spier die de rug en nek bedekt en doorloopt naar de schedelbasis [69](#page=69).
* Functies: Beweging van de scapula (omhoog, omlaag, adductie, rotatie) en beweging van de clavicula. Kan ook zorgen voor extensie of hyperextensie van de nek [69](#page=69).
* **M. rhomboideus major en minor (grote en kleine ruitvormige spier):** Deze spieren worden door de m. trapezius bedekt [70](#page=70).
* Functie: Adductie van de scapula, waardoor deze naar het midden van de rug wordt getrokken [70](#page=70).
* **M. levator scapulae (schouderbladheffer):** Deze spier tilt de scapula omhoog, wat zichtbaar is bij het ophalen van de schouders [70](#page=70).
* **M. serratus anterior (voorste getaande spier):** Gelegen op de borstkas [71](#page=71).
* Functie: Abductie en protractie van de scapula, en het naar voren bewegen van de schouder [71](#page=71).
* **M. pectoralis minor (kleine borstspier):** Bevestigd aan het processus coracoïdeus van de scapula [71](#page=71).
* **M. subclavius:** Een driehoekige spier tussen het sleutelbeen en de eerste rib [71](#page=71).
* Functie: Beweegt de schouder omlaag en naar voren [71](#page=71).
#### 4.1.2 Spieren die de bovenarm bewegen
Deze spieren zijn primair verantwoordelijk voor de bewegingen van de bovenarm in het schoudergewricht [74](#page=74).
* **M. deltoideus (deltavormige spier):** De belangrijkste abductor van de arm [75](#page=75).
* **M. supraspinatus (bovendoornspier):** Helpt bij de initiatie van abductie van de arm [75](#page=75).
* **Rotator cuff:** Een groep van vier spieren die het schoudergewricht stabiliseren en bewegen. LetseLs aan de rotator cuff komen vaak voor bij sporten waarbij ballen worden gegooid [77](#page=77).
* **M. subscapularis (onderschouderbladspier):** Zorgt voor endorotatie (naar binnen draaien) van de bovenarm [78](#page=78).
* **M. supraspinatus:** Zorgt voor abductie (omhoog brengen) van de bovenarm [78](#page=78).
* **M. infraspinatus (onderschouderbladspier):** Zorgt voor exorotatie (naar buiten draaien) van de bovenarm [78](#page=78).
* **M. teres minor (kleine ronde armspier):** Zorgt eveneens voor exorotatie van de bovenarm [78](#page=78).
* **M. pectoralis major (grote borstspier):** Loop tussen de thorax en de tuberculum majus humeri [76](#page=76).
* Functie: Flexie bij het schoudergewricht. Werkt ook samen met de m. latissimus dorsi voor adductie en rotatie van de humerus [76](#page=76).
* **M. latissimus dorsi (brede rugspier):** Loop tussen de thoracale wervels en de humerus [76](#page=76).
* Functie: Extensie bij het schoudergewricht [76](#page=76).
#### 4.1.3 Spieren die de onderarm en pols bewegen
Deze spieren bevinden zich rond de elleboog en pols en sturen de bewegingen van de onderarm en de pols aan [81](#page=81).
* **Elleboog:**
* **Buigspieren (flexoren):**
* **M. biceps brachii (tweehoofdige bovenarmspier):** Buigt de elleboog en supineert de onderarm [83](#page=83).
* **M. brachialis en m. brachioradialis:** Dragen ook bij aan de flexie van de elleboog [83](#page=83).
* **Strekspier (extensor):**
* **M. triceps brachii (driehoofdige armstrekker):** Zorgt voor extensie (strekken) van de elleboog [84](#page=84).
* **Pronatoren en supinatoren:**
* **M. pronator quadratus (vierkante pronatiespier) en m. pronator teres:** Zorgen voor pronatie van de onderarm en hand (zonder buigen of strekken van de elleboog) [85](#page=85).
* **M. supinator:** Zorgt voor supinatie, het naar buiten draaien van de hand zodat de duim naar buiten wijst [85](#page=85).
* **Pols:**
* **Buigspieren (flexoren):**
* **M. flexor carpi ulnaris:** Zorgt voor flexie en ulnaire deviatie van de pols [89](#page=89).
* **M. flexor carpi radialis:** Zorgt voor flexie en radiale deviatie van de pols [89](#page=89).
* **M. palmaris longus:** Werkt samen met de bovenstaande spieren voor flexie van de pols [89](#page=89).
* **Strekspieren (extensoren):**
* **M. extensor carpi radialis (longus en brevis):** Zorgt voor extensie en abductie aan de pols [90](#page=90) [92](#page=92).
* **M. extensor carpi ulnaris:** Zorgt voor extensie en adductie aan de pols [90](#page=90).
#### 4.1.4 Spieren die de hand en vingers bewegen
Deze spieren zijn verantwoordelijk voor de fijne motoriek van de handen en vingers [94](#page=94).
* **M. extensor digitorum:** Zorgt voor extensie bij de vingergewrichten en de pols [95](#page=95).
* **M. flexor digitorum (superficialis en profundus):** Zorgt voor flexie bij de vingergewrichten en de pols [95](#page=95).
* **M. abductor pollicis:** Zorgt voor abductie bij de duimgewrichten en de pols [95](#page=95).
* **M. extensor pollicis (brevis en longus):** Zorgt voor extensie bij de duimgewrichten en abductie bij de pols [95](#page=95).
### 4.2 Spieren van het bekken en de benen
De spieren van het bekken en de benen worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën: spieren die het femur (dijbeen) bewegen, spieren die het been bewegen (knie), en spieren die de voeten en tenen bewegen [67](#page=67) [99](#page=99).
#### 4.2.1 Spieren die het femur bewegen (heup)
Deze spieren zijn essentieel voor de beweging en stabiliteit van het heupgewricht en omvatten de bilspieren, adductorengroep en de iliopsoasgroep [99](#page=99).
* **Gluteus groep (bilspieren):** Deze vier spieren bedekken de laterale oppervlakten van de ossa iliaca .
* **M. gluteus maximus (grote bilspier):** .
* **M. gluteus medius (middelste bilspier):** .
* **M. gluteus minimus (kleine bilspier):** .
* **M. tensor fasciae latae (spanner van peesblad van bovenbeen):** .
* Functies van de gluteus groep: Extensie, rotatie en abductie van de heup .
* **Adductorengroep:** Deze spieren bevinden zich aan de binnenzijde van het bovenbeen en zijn verantwoordelijk voor adductie van het femur (het naar elkaar toe bewegen van de benen) .
* **M. adductor brevis (korte dij adductor):** .
* **M. adductor longus (lange dij adductor):** .
* **M. adductor magnus (grote dij adductor):** .
* **M. pectineus (schaambeenkamspier):** .
* **M. gracilis (slanke spier):** .
* **M. iliopsoas (heupbuiger):** De grootste buigspier van de heup, bestaande uit de m. psoas major en m. iliacus. Deze spieren hebben een gezamenlijke insertie bij de trochanter minor van het femur .
* Functie: Flexie van de heup .
#### 4.2.2 Spieren die het been bewegen (knie)
De spieren die het been bewegen, met name de knie, zijn onderverdeeld in flexoren (buigspieren) en extensoren (strekspieren). De opbouw van deze spieren in het been lijkt op die in de arm .
* **Flexoren (buigers) van de knie:** Deze omvatten de hamstrings of ischiocrurale spieren .
* **M. biceps femoris (tweehoofdige dijspier):** .
* **M. semimembranosus (halfvlezige spier):** .
* **M. semitendinosus (halfpeesachtige spier):** .
* **M. sartorius (kleermakerspier):** Overspant zowel het heup- als het kniegewricht .
* **M. popliteus (knieholtespier):** Maakt het kniegewricht los na langdurig strekken door de tibia mediaal te roteren .
* **Extensoren (strekkers) van de knie:** Deze spieren worden gezamenlijk de m. quadriceps femoris of vierhoofdige dijspier genoemd .
* **M. vastus medialis:** .
* **M. vastus lateralis:** .
* **M. vastus intermedius:** .
* **M. rectus femoris (rechte dijbeenspier):** .
* Insertie van de quadriceps spieren: Op de patella (knieschijf) .
#### 4.2.3 Spieren die de voeten en tenen bewegen
Deze spieren controleren de bewegingen van de enkel en de tenen .
* **Functies bij de enkel:**
* **Dorsiflexie:** Buiging van het enkelgewricht en het omhoog bewegen van de voet .
* **Flexoren (dorsiflexoren):**
* **M. tibialis anterior (voorste scheenbeenspier):** Veroorzaakt dorsiflexie van de enkel .
* **Plantaire flexie:** Het strekken van het enkelgewricht, waarbij de hiel omhoog komt en men op de tenen staat .
* **Extensoren (plantaire flexoren):**
* **M. gastrocnemius (oppervlakkige kuitspier):** Werkt samen met de m. soleus .
* **M. soleus (scholspier):** Werkt samen met de m. gastrocnemius .
* **M. tibialis posterior (achterste scheenbeenspier):** .
* **M. fibularis (longus en brevis):** .
* **M. plantaris (voetzoolspanner):** Loopt van het hielbeen naar de knieholte .
* De gezamenlijke pees van de m. gastrocnemius en m. soleus is de achillespees .
* **Functies bij de tenen:**
* **Flexoren en extensoren** van de tenen .
* **M. digitorum longus:** Betreft tenen 2 tot 5 .
* **M. hallucis longus:** Betreft de grote teen .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Skeletspierweefsel | Ook wel dwarsgestreept willekeurig spierweefsel genoemd. Het bevat grote, veelkernige, langwerpige cellen die spiervezels worden genoemd. De georganiseerde rangschikking van actine- en myosinefilamenten zorgt voor een gestreept uiterlijk en deze spieren zijn onderhevig aan wilskracht. |
| Hartspierweefsel | Dit type spierweefsel, ook wel cardiomyocyten genoemd, is gestreept en onwillekeurig. Hartspiercellen zijn kleiner dan skeletspiervezels, vertakken zich en zijn verbonden door intercalaire schijven. Ze worden aangestuurd door pacemakercellen en niet door de wil. |
| Glad spierweefsel | Dit is niet-gestreept, onwillekeurig spierweefsel dat voorkomt in de wanden van bloedvaten, organen en luchtwegen. De gladde spiercellen zijn klein, spoelvormig en bevatten één kern. De actine- en myosinefilamenten zijn verspreid, waardoor er geen streping is. |
| Concentrische contractie | Een type dynamische spiercontractie waarbij de spierlengte verkort doordat de spierkracht groter is dan de weerstand. |
| Excentrische contractie | Een type dynamische spiercontractie waarbij de spierlengte toeneemt doordat de weerstand groter is dan de spierkracht, wat resulteert in een remmende beweging. |
| Statische of isometrische contractie | Een spiercontractie waarbij de spierlengte niet verandert en er geen beweging plaatsvindt, hoewel de spier wel onder constante spanning staat en kracht levert. |
| Axiale spieren | Spieren die aanhechten aan het axiale skelet (schedel, wervelkolom, ribbenkast). Ze positioneren het hoofd, de wervelkolom, bewegen de ribbenkast en ondersteunen de ademhaling. |
| Appendiculaire spieren | Spieren die het appendiculaire skelet (ledematen, schouder- en bekkengordel) stabiliseren of bewegen. |
| Origo | Het beginpunt van een spier, meestal het minst beweeglijke deel. |
| Insertie | Het eindpunt van een spier, meestal het meest beweeglijke deel dat aan het bot is bevestigd. |
| Agonist | De spier die primair verantwoordelijk is voor het uitvoeren van een specifieke beweging. |
| Antagonist | Een spier waarvan de functie tegengesteld is aan die van de agonist. Tijdens een beweging ontspant de antagonist. |
| Synergist | Een spier die een agonist helpt bij het uitvoeren van zijn primaire functie door extra trekkracht te leveren. |
| Kauwspieren | Een groep spieren die verantwoordelijk zijn voor het kauwen, waaronder de m. temporalis, m. masseter, m. pterygoideus medialis en m. pterygoideus lateralis. |
| Rotator cuff | Een groep van vier spieren (m. supraspinatus, m. infraspinatus, m. subscapularis, m. teres minor) die het schoudergewricht stabiliseren en bewegen, essentieel voor bewegingen zoals rotatie en abductie van de arm. |
| Hamstrings | Een groep van drie spieren aan de achterkant van het bovenbeen (m. biceps femoris, m. semimembranosus, m. semitendinosus) die verantwoordelijk zijn voor de flexie van de knie en extensie van de heup. |
| Quadriceps femoris | Een groep van vier spieren aan de voorkant van het bovenbeen (m. vastus medialis, m. vastus lateralis, m. vastus intermedius, m. rectus femoris) die de knie strekken en de heup helpen buigen. |
| Dorsiflexie | Het buigen van het enkelgewricht waardoor de voet omhoog beweegt, richting het scheenbeen. |
| Plantaire flexie | Het strekken van het enkelgewricht waardoor de voet naar beneden beweegt, zoals bij het staan op de tenen. |
| Achillespees | Een sterke pees die de kuitspieren (m. gastrocnemius en m. soleus) verbindt met het hielbeen (calcaneus), essentieel voor plantaire flexie. |