Cover
Start now for free Officiële samenvatting_hf 12 en 13 .pdf
Summary
# Volgorde-effecten in onderzoeksdesigns
Dit topic verkent hoe volgorde-effecten binnen within-subjects designs worden geïdentificeerd, geëvalueerd en geanalyseerd, inclusief de verschillende patronen die ze kunnen vertonen en de rol van counterbalancing [1](#page=1).
### 1.1 Het concept van volgorde-effecten
Volgorde-effecten worden algemeen beschouwd als storende variabelen die de werkelijke effecten van behandelingscondities kunnen beïnvloeden of veranderen. Echter, in bepaalde onderzoekssituaties kan de onderzoeker juist geïnteresseerd zijn in het onderzoeken van de aanwezigheid en omvang van deze volgorde-effecten. Door een specifiek onderzoeksdesign toe te passen, is het mogelijk om volgorde-effecten te meten en deze te onderscheiden van de overige data [1](#page=1).
### 1.2 Volgorde van behandelingen als tweede factor
Om volgorde-effecten te kunnen meten en evalueren, is het essentieel om gebruik te maken van counterbalancing. In dit design worden de verschillende behandelingen beschouwd als een within-subjects factor, terwijl de volgorde waarin deze behandelingen worden aangeboden, wordt behandeld als een between-subjects factor. Door de volgorde van de behandelingen als een afzonderlijke factor op te nemen, wordt het mogelijk om de aanwezige volgorde-effecten in de data te analyseren [1](#page=1).
Er kunnen drie mogelijke uitkomsten voortkomen uit deze analysemethode, elk resulterend in een specifiek patroon in de data:
#### 1.2.1 Geen volgorde-effecten
Wanneer er geen sprake is van volgorde-effecten, maakt de presentatievolgorde van een behandeling (eerste of tweede) geen verschil voor de uitkomsten. De data zullen in dit geval een patroon vertonen zonder enige interactie tussen de behandelingen en de volgorde. Het gemiddelde van de scores zal gelijk blijven, ongeacht of een behandeling als eerste of als tweede wordt aangeboden [1](#page=1).
#### 1.2.2 Symmetrische volgorde-effecten
Indien volgorde-effecten aanwezig zijn, worden de scores van een deelnemer in de tweede aangeboden behandeling beïnvloed door de deelname aan de eerste behandeling. Dit effect wordt weerspiegeld in de data als een interactie tussen de behandelingen en de volgorde van de behandelingen in een tweefactorenanalyse. Een symmetrische interactie wordt gekenmerkt door een grafische weergave waarbij twee lijnen elkaar precies in het midden kruisen [1](#page=1).
#### 1.2.3 Asymmetrische volgorde-effecten
Vaak zijn volgorde-effecten niet symmetrisch. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat deelname aan verschillende behandelingscondities leidt tot variërende niveaus van vermoeidheid of oefening bij de deelnemers. Asymmetrische volgorde-effecten resulteren doorgaans in een scheve of asymmetrische interactie tussen de behandelingen en de volgordes in de analyse [1](#page=1).
---
# De correlationele onderzoeksstrategie
Deze studie-eenheid introduceert de correlationele onderzoeksstrategie, die gericht is op het meten en beschrijven van de relatie tussen variabelen, inclusief de statistische analyse van data en de interpretatie van correlaties.
### 2.1 Introductie tot correlationeel onderzoek
Het doel van correlationeel onderzoek is het onderzoeken en beschrijven van de associatie en relatie tussen variabelen. In deze strategie worden twee of meer variabelen gemeten om een set scores te verkrijgen voor elk individu. De metingen worden vervolgens geanalyseerd om een relatiepatroon te identificeren en de sterkte van deze relatie te kwantificeren. Correlationeel onderzoek tracht de relaties niet te verklaren, noch de variabelen te manipuleren of te controleren [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 2.1.1 Vergelijking met experimenteel en differentieel onderzoek
* **Experimenteel onderzoek** heeft als doel een oorzaak-gevolgrelatie aan te tonen door manipulatie van een variabele en controle van andere variabelen. Er wordt één variabele gemeten en gezocht naar verschillen tussen groepen scores [2](#page=2).
* **Correlationeel onderzoek** heeft als doel een relatie aan te tonen, maar deze niet te verklaren. Twee of meer variabelen worden gemeten bij elk individu, waarna gezocht wordt naar een relatie in de scores [2](#page=2).
* **Differentieel onderzoek** toont een relatie aan door verschillen tussen groepen aan te duiden. Eén variabele wordt gebruikt om groepen te definiëren, en de tweede variabele wordt gemeten binnen elke groep. De focus ligt op de verschillen tussen groepen. Differentieel onderzoek is een non-experimenteel design [2](#page=2).
### 2.2 Data en statistische analyse in correlationele studies
Correlationeel onderzoek genereert één of meerdere scores per individu, waarbij onderzoekers geïnteresseerd zijn in de relatie tussen twee variabelen tegelijk [2](#page=2).
#### 2.2.1 Relaties evalueren voor numerieke scores en rangen
Wanneer data numeriek zijn (interval- of ratioschalen) of rangen (ordinale schaal), worden de scores geïdentificeerd als X en Y voor elk individu. De data kunnen gepresenteerd worden in een lijst of een scatter plot, waarbij elk punt een individu representeert. Een scatter plot toont de kenmerken van de relatie tussen variabelen [2](#page=2).
Een correlatiecoëfficiënt is een numerieke waarde die de relatie tussen twee variabelen meet en beschrijft, en kenmerkt zich door:
1. **Richting van de relatie**:
* **Positieve relatie**: Variabelen veranderen in dezelfde richting [3](#page=3).
* **Negatieve relatie**: Variabelen veranderen in tegengestelde richting [3](#page=3).
2. **Vorm van de relatie**:
* **Lineaire relatie**: Een patroon dat een consistente en voorspelbare relatie suggereert, waarbij datapunten rond een rechte lijn clusteren. De **Pearsoncorrelatie** wordt gebruikt voor lineaire relaties met numerieke scores [3](#page=3).
* **Monotone relatie**: Een relatie die consistent eenrichtingsverkeer vertoont (positief of negatief), maar waarbij de grootte van de verandering niet constant hoeft te zijn. De **Spearmancorrelatie** wordt gebruikt voor monotone relaties met rangen [3](#page=3).
3. **Consistentie of sterkte van de relatie**: Gemeten door de numerieke waarde van de correlatiecoëfficiënt [3](#page=3).
* Een correlatie van $+1.00$ of $-1.00$ duidt op een perfecte consistente relatie [3](#page=3).
* Een waarde van $0$ duidt op geen enkele consistentie [3](#page=3).
> **Tip:** Zelfs een perfecte correlatie van $+1.00$ of $-1.00$ garandeert geen oorzaak-gevolgrelatie tussen de variabelen [3](#page=3).
De correlatiecoëfficiënt wordt aangegeven door de letter $r$. Het teken $(+$ of $-)$ geeft de richting aan, de numerieke waarde (0.0 tot 1.0) de sterkte, en het type correlatie (Pearson of Spearman) de vorm van de relatie [3](#page=3).
#### 2.2.2 Relaties evalueren voor niet-numerieke scores
Bij niet-numerieke scores (nominale schalen) zijn er verschillende strategieën:
* Als één score numeriek is en de andere niet, is het beter om de niet-numerieke variabele te gebruiken om groepen te organiseren (differentieel onderzoek) [3](#page=3).
* Als de niet-numerieke variabele exact twee categorieën heeft, kan deze numeriek gecodeerd worden als 0 en 1. De **Pearsoncorrelatie** kan dan berekend worden, wat resulteert in een **point-biseriale correlatie**. Hierbij is de numerieke waarde van de correlatie de sterkte, maar het teken en het concept van een lineaire relatie zijn betekenisloos [4](#page=4).
* Als beide variabelen niet-numeriek zijn, wordt de relatie meestal geëvalueerd met een **chi-kwadraat hypothesetest** door de data in een frequentiematrix te organiseren [4](#page=4).
* Als beide niet-numerieke variabelen exact twee categorieën hebben, kan dit numeriek gecodeerd worden als 0 en 1. De Pearsoncorrelatie op deze gecodeerde data wordt de **phi-coëfficiënt** genoemd. De numerieke waarde meet de sterkte, maar het teken en het concept van een lineaire relatie zijn betekenisloos [4](#page=4).
#### 2.2.3 Interpreteren en statistisch evalueren van een correlatie
Naast de correlatiecoëfficiënt (van 0.00 tot 1.00) zijn er twee extra factoren bij de interpretatie van de sterkte van een relatie:
1. **Coëfficiënt van determinatie ($r^2$)**:
* Wordt verkregen door de correlatie te kwadrateren ($r^2$) [4](#page=4).
* Meet hoeveel van de variabiliteit in de ene variabele voorspelbaar is vanuit zijn relatie met de andere variabele [4](#page=4).
* Voorbeeld: een correlatie van $r = 0.80$ betekent $r^2 = 0.64$ (64%) van de verschillen zijn voorspelbaar [4](#page=4).
| Graad van de relatie | Waarde van de correlatiecoëfficiënt ($r$) | Waarde van de coëfficiënt van determinatie ($r^2$) |
| :------------------- | :-------------------------------------- | :----------------------------------------------- |
| Klein | 0.10 | 0.01 (1%) |
| Gemiddeld | 0.30 | 0.09 (9%) |
| Groot | 0.50 | 0.25 (25%) |
> **Tip:** Onderzoekers zoeken vaak naar grote waarden (groter dan 0,50) bij het gebruik van correlatie voor betrouwbaarheidsmetingen. Theoretisch belangrijke relaties kunnen echter ook kleine correlaties hebben (0,10 als substantiële relatie) [5](#page=5).
2. **Significantie van de correlatie**:
* Een gevonden correlatie in de steekproef is statistisch significant als deze zeer onwaarschijnlijk is voortgekomen uit willekeurige variatie [5](#page=5).
* Een significante correlatie suggereert een echte relatie die bestaat in de populatie [5](#page=5).
* Een correlatie gevonden in een relatief grote steekproef is meestal betekenisvol [5](#page=5).
> **Waarschuwing:** Een statistisch significante correlatie betekent niet noodzakelijk dat de correlatie groot of sterk is [5](#page=5).
### 2.3 Toepassingen van de correlationele strategie
De correlationele onderzoeksstrategie wordt gebruikt voor het identificeren en beschrijven van relaties tussen variabelen [5](#page=5).
* **Predictie**: Correlationeel onderzoek maakt het mogelijk om verbanden tussen variabelen te gebruiken voor voorspellingsdoeleinden via **regressie**. Het doel is de vergelijking te vinden die de meest accurate voorspellingen produceert van de criteriumvariabele (Y) voor elke waarde van de voorspellingsvariabele (X) [5](#page=5).
* **Betrouwbaarheid en Validiteit**: Zowel betrouwbaarheid (consistentie/stabiliteit van metingen) als validiteit (mate waarin een meting meet wat het beoogt te meten) worden gedefinieerd en vastgesteld door correlatieonderzoek [5](#page=5).
* **Theorieën evalueren**: Correlationeel onderzoek kan worden gebruikt om theoretische problemen aan te pakken [5](#page=5).
### 2.4 Sterktes en zwaktes van de correlationele onderzoeksstrategie
Deze strategie is vaak nuttig voor voorbereidend werk in een onderzoeksgebied, waarbij verbanden worden geïdentificeerd die verder onderzoek met experimentele methoden rechtvaardigen [6](#page=6).
**Sterktes**:
* Beschrijft relaties tussen variabelen [6](#page=6).
* Niet-opdringerig; observeert natuurlijk gedrag [6](#page=6).
* Hoge externe validiteit [6](#page=6).
**Zwaktes**:
* Kan geen causaliteit verklaren [6](#page=6).
* **Derde-variabele probleem**: Een ongeïdentificeerde derde variabele kan de geobserveerde relatie tussen twee variabelen verklaren [6](#page=6).
* **Directionaliteitsprobleem**: Bepaalt niet welke variabele de oorzaak is en welke het gevolg [6](#page=6).
* Lage interne validiteit [6](#page=6).
#### 2.4.1 Relaties met meer dan twee variabelen
**Meervoudige regressie** is een statistische procedure om multivariate relaties te bestuderen, waarbij een criteriumvariabele voorspeld kan worden door een set voorspellingsvariabelen (bijv. academische prestatie door IQ en motivatie). Het kan de relatie tussen twee specifieke variabelen onderzoeken terwijl de invloed van andere, potentieel verstorende variabelen, wordt gecontroleerd [6](#page=6).
> **Belangrijk:** De voorspellingsvariabelen voorspellen enkel; ze verklaren nooit [6](#page=6).
---
# De beschrijvende onderzoeksstrategie
De beschrijvende onderzoeksstrategie richt zich op het gedetailleerd beschrijven van individuele variabelen zoals deze in hun natuurlijke context voorkomen, zonder het onderzoeken van relaties tussen variabelen [6](#page=6).
### 3.1 Een introductie tot beschrijvend onderzoek
Beschrijvend onderzoek heeft als doel om een of meerdere variabelen te beschrijven zoals ze natuurlijk voorkomen, zonder relaties tussen variabelen te onderzoeken. Het is een nuttige voorbereidende onderzoeksstrategie en kan ook op zichzelf staan om een eerste begrip van een nieuw fenomeen te krijgen of om interessant, natuurlijk voorkomend gedrag vast te leggen. Er zijn drie hoofdtypes van beschrijvend onderzoek: observationeel onderzoek, survey-onderzoek en casestudy-onderzoek [6](#page=6) [7](#page=7).
### 3.2 Het observationeel onderzoeksdesign
Bij observationeel onderzoek observeert en noteert de onderzoeker systematisch het gedrag van individuen om dit gedrag te beschrijven. Gedragsobservatie omvat de directe observatie en systematische notering van gedragingen, meestal in een natuurlijke setting [7](#page=7).
#### 3.2.1 Meetproblemen bij gedragsobservatie
Er zijn twee belangrijke meetproblemen bij gedragsobservatie:
1. **Reactiviteit**: Het gedrag mag niet beïnvloed worden door de aanwezigheid van de observator. Dit kan worden opgelost door de onderzoeker te vermommen of door participanten te laten habitueren aan de aanwezigheid van de onderzoeker [7](#page=7).
2. **Subjectiviteit**: De metingen zijn deels gebaseerd op subjectieve oordelen, wat de betrouwbaarheid kan aantasten. Dit kan worden aangepakt door [7](#page=7):
* Het ontwikkelen van een lijst met goed beschreven gedragscategorieën [7](#page=7).
* Het gebruiken van goed getrainde observeerders [7](#page=7).
* Het gebruiken van meerdere observeerders om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te beoordelen [7](#page=7).
#### 3.2.2 Gedragsobservaties kwantificeren
Observaties worden omgezet in numerieke scores met behulp van de volgende technieken:
1. **Frequentiemethode**: Het tellen van het aantal keren dat een specifiek gedrag voorkomt binnen een vaste observatieperiode [8](#page=8).
2. **Duurmethode**: Het noteren van de tijd die een individu besteedt aan een specifiek gedrag binnen een vaste observatieperiode [8](#page=8).
3. **Intervalmethode**: Het verdelen van de observatieperiode in intervallen en noteren of een specifiek gedrag binnen elk interval voorkomt [8](#page=8).
#### 3.2.3 Sampling van observaties
Wanneer een complexe situatie niet volledig geobserveerd kan worden, kunnen samplingtechnieken worden toegepast:
1. **Tijdsampling**: Observeren in één interval en pauzeren in het volgende om observaties te noteren [8](#page=8).
2. **Eventsampling**: Focussen op een specifieke gebeurtenis of gedraging in het ene interval, en op een andere in het volgende [8](#page=8).
3. **Individusampling**: Observeren van een participant in het ene interval, en van een ander individu in het volgende [8](#page=8).
#### 3.2.4 Inhoudsanalyse en archiefonderzoek
Deze technieken worden toegepast op media en historische documenten:
* **Inhoudsanalyse**: Gebruikt gedragsobservatietechnieken om gebeurtenissen in media (boeken, films, etc.) te meten [9](#page=9).
* **Archiefonderzoek**: Meet gedragingen of gebeurtenissen uit historische archieven [9](#page=9).
Beide processen volgen de regels van gedragsobservatie voor objectiviteit en betrouwbaarheid [9](#page=9).
#### 3.2.5 Observatietypes en voorbeelden
Er zijn drie basissoorten van observatie:
1. **Naturalistische observatie (niet-participerende observatie)**: Observatie van gedrag in een natuurlijke setting zonder inmenging van de onderzoeker [9](#page=9).
* **Sterktes**: Hoge externe validiteit, handig voor gedrag dat niet gemanipuleerd kan worden [9](#page=9).
* **Zwaktes**: Tijdrovend, risico op beïnvloeding van het geobserveerde gedrag [9](#page=9).
2. **Participantenobservatie**: De onderzoeker engageert zich in dezelfde activiteiten als de geobserveerden [10](#page=10).
* **Sterktes**: Observeert gedrag dat normaal niet toegankelijk is, biedt uniek perspectief en inzicht, hoge externe validiteit [10](#page=10).
* **Zwaktes**: Tijdrovend, potentieel gevaarlijk, kan gedrag van participanten beïnvloeden, risico op verlies van objectiviteit [10](#page=10).
3. **Bedrieglijke observatie (gestructureerde observatie)**: Observatie in speciaal opgezetten settings om het voorkomen van specifiek gedrag te vergemakkelijken, vaak in laboratoria [10](#page=10).
* **Sterktes**: Onderzoekers hoeven niet te wachten op natuurlijk gedrag [10](#page=10).
* **Zwaktes**: Gedrag kan minder natuurlijk zijn door de gecreëerde omgeving [10](#page=10).
#### 3.2.6 Sterktes en zwaktes van observationele onderzoeksdesigns
* **Sterktes**: Observeert werkelijk gedrag (hoge externe validiteit), flexibel in het observeren van antecedenten, gedragingen en consequenties [11](#page=11).
* **Zwaktes**: Ethische bezwaren (idee van "bespioneren"), beschrijft gedrag maar verklaart het niet [11](#page=11).
### 3.3 Het survey onderzoeksdesign
Survey-onderzoek gebruikt een enquête om een beschrijving van een specifieke groep individuen te verkrijgen door middel van zelf-gerapporteerde informatie. Het doel is een accuraat beeld te krijgen van de onderzochte individuen op een bepaald tijdstip [11](#page=11).
#### 3.3.1 Soorten vragen
Er zijn drie algemene typen zelfrapportagevragen:
1. **Open vragen**: Introduceren een onderwerp en laten participanten in hun eigen woorden antwoorden.
* **Sterktes**: Grote flexibiliteit voor de participant [12](#page=12).
* **Zwaktes**: Moeilijk te vergelijken en samen te vatten, vereist subjectieve interpretatie, respons kan beperkt zijn door taalvaardigheid of bereidheid [12](#page=12).
2. **Gesloten vragen**: Presenteren een gelimiteerd aantal responsalternatieven.
* **Sterktes**: Makkelijk te analyseren en samen te vatten, mogelijkheid tot kwantitatieve analyse met geordende antwoordopties, kan uitgebreid worden met een "andere" categorie [12](#page=12).
* **Zwaktes**: Beperkte antwoordmogelijkheden [12](#page=12).
3. **Schaalvragen**: Vereisen dat participanten een numerieke waarde op een vooraf bepaalde schaal selecteren [12](#page=12).
* **Sterktes**: Produceren numerieke waarden die als intervalmeetschaal behandeld kunnen worden, makkelijk te begrijpen en beantwoorden, efficiënt voor dataverzameling [13](#page=13).
* **Zwaktes**: Risico op "response set" (consistente antwoorden over alle vragen), de centrale categorie wordt vaak als neutrale respons gebruikt. Een bekende schaal is de Likertschaal. De semantische differentiaalschaal gebruikt bipolaire adjectiefparen [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 3.3.2 Een survey opstellen
Algemene richtlijnen voor het creëren van een georganiseerde enquête:
* Demografische vragen aan het einde plaatsen [13](#page=13).
* Gevoelige vragen in het midden plaatsen [13](#page=13).
* Vragen over hetzelfde onderwerp/formaat groeperen [13](#page=13).
* Het formaat van elke pagina moet simpel en overzichtelijk zijn [14](#page=14).
* Woordenschat en taalstijl moeten makkelijk te begrijpen zijn [14](#page=14).
#### 3.3.3 Relevante en representatieve individuen selecteren
De externe validiteit van een studie wordt deels gelimiteerd door de representativiteit van de steekproef. De steekproef mag niet te beperkt zijn als de survey een ruime doorsnede van de populatie beoogt te beschrijven [14](#page=14).
#### 3.3.4 Een survey beheren
Verschillende methoden om een survey te distribueren:
1. **Internet surveys**:
* **Sterktes**: Economisch, efficiënt, grote toegankelijkheid tot specifieke deelnemers, flexibiliteit in vraagpresentatie [14](#page=14).
* **Zwaktes**: Steekproef kan verschillen van internetgebruikers in het algemeen, onderhevig aan non-respons bias, controle op steekproef kan moeilijk zijn [14](#page=14).
2. **Mail surveys (met de post)**:
* **Sterktes**: Individuen kunnen de enquête invullen wanneer het hen past, anonimiteit en vertrouwelijkheid [15](#page=15).
* **Zwaktes**: Duur en tijdrovend voor printen, adresseren en frankeren, lage responsratings (10-20%), non-respons bias. Responsgraden kunnen verbeterd worden met een goede voorpagina, een beloning, of een waarschuwing en reminder [15](#page=15).
3. **Telefoon surveys**:
* **Sterktes**: Kunnen vanuit huis/kantoor worden uitgevoerd, relatief grote groep kan ondervraagd worden in korte tijd (indien vragenlijst niet lang is) [15](#page=15).
* **Zwaktes**: Zeer tijdrovend, directe relatie tussen tijd besteed door onderzoeker en participant. Belangrijke punten: korte vragen, weinig antwoordmogelijkheden, neutrale stem van interviewer [15](#page=15).
4. **Persoonlijke surveys en interviews**:
* **Sterktes**: Meest efficiënte methode voor een groep, kan diepte en detail bieden, bereikt individuen die niet kunnen lezen/schrijven of kleine kinderen, nuttig voor sleutelinformanten [16](#page=16).
* **Zwaktes**: Risico op interviewerbias (consistente attitude noodzakelijk) [16](#page=16).
#### 3.3.5 Sterktes en zwaktes van survey onderzoek
* **Sterktes**: Flexibel, relatief simpel en efficiënt middel om veel data te verzamelen [16](#page=16).
* **Zwaktes**: Lage responsrates, non-responsbias, verkregen informatie is zelfrapportage en mogelijk niet altijd accuraat [16](#page=16).
### 3.4 Het casestudy design
Het casestudiedesign omvat de diepte-studie en gedetailleerde beschrijving van één enkel individu of een heel kleine groep. Als er geen interventie of behandeling is, wordt het een casegeschiedenis genoemd. Het wordt vaak toegepast in klinische psychologie en gedragswetenschappen [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 3.4.1 Applicaties van het casestudy design
Casestudies worden ingezet om:
* Waardevolle inzichten te bieden die algemene waarheden aanvullen en uitbreiden [17](#page=17).
* Theorieën te ontwikkelen (bv. Piaget) [17](#page=17).
* Zeldzame fenomenen en ongewone klinische cases te onderzoeken (bv. persoonlijkheidsstoornissen, hersenaandoeningen) [17](#page=17).
* Uitzonderingen op de regel aan te tonen, hoewel een enkele case study niet volstaat om universele effectiviteit van een behandeling te bewijzen, kan het wel aantonen dat een behandeling niet altijd werkt [17](#page=17).
#### 3.4.2 Sterktes en zwaktes van het casestudy design
* **Sterktes**: Niet veralgemeend over een diverse groep, zeer gedetailleerde beschrijving, levendig en overtuigend, compatibel met klinisch werk, kan zeldzame en ongewone gebeurtenissen onderzoeken, kan uitzonderingen identificeren [17](#page=17).
* **Zwaktes**: Gelimiteerde generalisatie, beschrijft en identificeert niet het onderliggende mechanisme van het gedrag, weinig interne als externe validiteit, potentieel voor selectieve bias, potentieel voor subjectieve interpretatie. Een case studie vormt een serieuze bedreiging voor interne en externe validiteit en heeft een selectieve bias, wat gereduceerd kan worden door replicatie [18](#page=18).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Within-Subjects Designs | Onderzoeksdesigns waarbij dezelfde participanten meerdere keren worden gemeten, bijvoorbeeld onder verschillende omstandigheden. Dit maakt het mogelijk om individuele verschillen te controleren, maar vereist aandacht voor volgorde-effecten. |
| Twee-factorenstudie | Een experimenteel design dat twee onafhankelijke variabelen (factoren) manipuleert om hun effecten, en de interactie ertussen, op een afhankelijke variabele te onderzoeken. |
| Counterbalancing | Een techniek die wordt gebruikt in within-subjects designs om volgorde-effecten te minimaliseren door de volgorde waarin de condities worden aangeboden systematisch te variëren tussen participanten. |
| Correlationeel onderzoek | Een onderzoeksstrategie die zich richt op het meten en beschrijven van de associatie of relatie tussen twee of meer variabelen, zonder dat er sprake is van manipulatie of controle van variabelen. |
| Scatter plot | Een grafische weergave van data waarbij elk individu wordt weergegeven door een punt, met de scores op twee variabelen op de horizontale en verticale assen, om de relatie tussen de variabelen te visualiseren. |
| Correlatiecoëfficiënt | Een statistische maat die de richting en sterkte van de lineaire relatie tussen twee variabelen kwantificeert, met waarden variërend van -1.00 (perfecte negatieve correlatie) tot +1.00 (perfecte positieve correlatie), en 0 (geen lineaire correlatie). |
| Lineaire relatie | Een relatie tussen twee variabelen waarbij de datapunten in een scatter plot de neiging hebben om rond een rechte lijn te clusteren, wat suggereert dat er een consistente en voorspelbare verandering is. |
| Pearsoncorrelatie | Een correlatiecoëfficiënt die wordt gebruikt om de sterkte en richting van de lineaire relatie tussen twee numerieke variabelen te meten. |
| Monotone relatie | Een relatie die consistent in één richting is, hetzij positief of negatief, waarbij de mate van verandering niet noodzakelijkerwijs constant is. |
| Spearmancorrelatie | Een correlatiecoëfficiënt die wordt gebruikt om monotone relaties te meten, met name wanneer de variabelen ordinaal zijn of zijn omgezet naar rangen. |
| Coëfficiënt van determinatie ($r^2$) | De gekwadrateerde waarde van een correlatiecoëfficiënt ($r$), die het percentage van de variabiliteit in één variabele weergeeft dat verklaard kan worden door de relatie met een andere variabele. |
| Statistische significantie | Een maat die aangeeft hoe waarschijnlijk het is dat een waargenomen resultaat (zoals een correlatie) in de steekproef door toeval is ontstaan, in plaats van een echte relatie in de populatie te representeren. |
| Predictie | Het gebruik van correlatieresultaten om voorspellingen te doen over de waarde van een variabele op basis van de waarde van een andere variabele, een proces dat vaak statistisch wordt geanalyseerd met regressie. |
| Betrouwbaarheid (meetinstrument) | De mate waarin een meetinstrument consistente en stabiele resultaten produceert onder vergelijkbare omstandigheden. |
| Validiteit (meetinstrument) | De mate waarin een meetinstrument daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten. |
| Meervoudige regressie | Een statistische techniek die wordt gebruikt om de relatie tussen een afhankelijke variabele en twee of meer onafhankelijke variabelen te analyseren, om te bepalen hoe goed de onafhankelijke variabelen de afhankelijke variabele kunnen voorspellen. |
| Beschrijvend onderzoek | Een onderzoeksstrategie die zich richt op het beschrijven van individuele variabelen of kenmerken van een populatie, zonder relaties tussen variabelen te onderzoeken of te verklaren. |
| Observationeel onderzoeksdesign | Een research design waarbij gedrag systematisch wordt geobserveerd en genoteerd om het te beschrijven, zonder manipulatie van variabelen. |
| Gedragsobservatie | Het proces van directe observatie en systematische notering van gedragingen, meestal in een natuurlijke setting, om deze te beschrijven. |
| Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid | De mate van overeenstemming tussen twee of meer observeerders die hetzelfde gedrag observeren en beoordelen, wat de objectiviteit van de meting indiceert. |
| Frequentiemethode | Een techniek voor het kwantificeren van gedrag door het tellen van het aantal keren dat een specifiek gedrag voorkomt gedurende een bepaalde observatieperiode. |
| Duurmethode | Een techniek voor het kwantificeren van gedrag door het meten van de tijdsduur die een individu besteedt aan een specifiek gedrag gedurende een bepaalde observatieperiode. |
| Intervalmethode | Een techniek voor het kwantificeren van gedrag door een observatieperiode in intervallen te verdelen en te noteren of een specifiek gedrag gedurende elk interval voorkomt. |
| Tijdsampling | Een observatietechniek waarbij observatieperiodes worden afgewisseld met pauzes om observaties te noteren. |
| Eventsampling | Een observatietechniek waarbij de aandacht wordt gericht op specifieke gebeurtenissen of gedragingen gedurende opeenvolgende intervallen. |
| Individusampling | Een observatietechniek waarbij de focus wordt verlegd van de ene participant naar de andere gedurende opeenvolgende intervallen. |
| Inhoudsanalyse | Het toepassen van gedragsobservatietechnieken om het voorkomen van specifieke gebeurtenissen in media zoals boeken, films of televisieseries te meten. |
| Archiefonderzoek | Het onderzoeken van historische archieven om gedragingen of gebeurtenissen uit het verleden te meten. |
| Naturalistische observatie | Het observeren van gedrag in een natuurlijke setting op een zo niet-opdringerige manier mogelijk, om natuurlijk gedrag te bestuderen met hoge externe validiteit. |
| Participant observatie | Een onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker deelneemt aan dezelfde activiteiten als de te observeren groep om hun gedrag te observeren en te begrijpen vanuit een intern perspectief. |
| Bedrieglijke observatie (gestructureerde observatie) | Het observeren van gedrag in settings die specifiek zijn opgezet om het optreden van bepaalde gedragingen te faciliteren, vaak in een laboratoriumsetting. |
| Survey-onderzoeksopzet | Een onderzoeksmethode die een enquête gebruikt om een beschrijving te verkrijgen van een specifieke groep individuen, door het stellen van vragen over hun meningen, persoonlijkheid, of gedragingen. |
| Open (einde) vragen | Vragen in een enquête die participanten toestaan om in hun eigen woorden te antwoorden, wat flexibiliteit biedt maar de analyse bemoeilijkt. |
| Gesloten vragen | Vragen in een enquête die een beperkt aantal vooraf gedefinieerde antwoordalternatieven presenteren, wat de analyse vergemakkelijkt. |
| Schaalvragen | Vragen in een enquête waarbij participanten een numerieke waarde moeten selecteren op een vooraf bepaalde schaal, zoals de Likertschaal, om hun mening of houding weer te geven. |
| Likertschaal | Een veelgebruikte schaal in enquêtes die een reeks numerieke waarden presenteert om de mate van overeenstemming, frequentie, of tevredenheid uit te drukken, meestal van zeer positief tot zeer negatief. |
| Semantische differentiaalschaal | Een schaalvraag die bipolaire adjectiefparen presenteert, waarbij participanten de positie tussen de adjectieven moeten aangeven die het best een specifiek individu, object of concept beschrijft. |
| Respons set | Een fenomeen waarbij participanten in een enquête geneigd zijn om consistente antwoordpatronen te gebruiken voor een reeks vragen, ongeacht de inhoud. |
| Casestudie design | Een onderzoeksmethode die zich richt op de diepgaande en gedetailleerde studie van één enkel individu of een zeer kleine groep, vaak toegepast in klinische psychologie. |
| Idiografische benadering | Een onderzoeksaanpak die zich richt op de intensieve studie van individuen om hun unieke kenmerken en ervaringen te begrijpen. |
| Nomothetische benadering | Een onderzoeksaanpak die zich richt op het identificeren van algemene principes en wetten die van toepassing zijn op groepen mensen. |