Cover
Start now for free Hoofdstuk 4 Onderzoeksplan.pptx
Summary
# Fasen in het onderzoeksproces
Het onderzoeksproces omvat verschillende fasen, beginnend bij de probleemstelling en eindigend met het conceptueel model, die essentieel zijn voor het opstellen van een gedegen onderzoeksplan.
## 1. Fasen in het onderzoeksproces
### 1.1 Onderzoeksplan
Het onderzoeksplan is de blauwdruk voor een onderzoek en omvat de volgende kernelementen:
#### 1.1.1 Probleemstelling
De probleemstelling schetst de aanleiding voor het onderzoek. Het bevat een korte beschrijving van de situatie, het probleem of de onduidelijkheid die centraal staat. Hierna volgt de doelstelling, die de relevantie van het onderzoek aangeeft, en de vraagstelling die specifiek beschrijft wat er onderzocht wordt.
* **Aanleiding:** De context of situatie die leidt tot de noodzaak van het onderzoek.
* **Doelstelling:** Waarom het onderzoek wordt uitgevoerd, wat ermee bereikt wordt, en het belang van de opgedane kennis voor de oplossing van een praktisch probleem of theoretische relevantie.
* **Afbakening:** Het noodzakelijk beperken van het te onderzoeken onderwerp en de doelgroep, om het onderzoek behapbaar te maken. Dit kan gebeuren aan de hand van vakliteratuur en principes van steekproeftrekking.
#### 1.1.2 Onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen formuleren wat er precies onderzocht wordt en dragen bij aan het bereiken van de doelstelling. Ze moeten duidelijk en concreet zijn.
* **PICO-systeem:** Een gestructureerd systeem voor het formuleren van onderzoeksvragen, vooral in de gezondheidswetenschappen:
* **P**atiënt of Populatie
* **I**nterventie
* **C**omparison (Vergelijking)
* **O**utcome (Uitkomst)
**Voorbeeld PICO-formulering:**
> **P:** Volwassenen (30-60 jaar) met een sedentaire leefstijl en beginnende rugklachten
> **I:** Een 8-weekse trainingsprogramma gericht op core stability en houding
> **C:** Geen training of standaard beweegadvies
> **O:** Vermindering van rugpijn en verbetering van houdingscontrole
Dit leidt tot de onderzoeksvraag: "Vermindert een 8-weekse core stability training het ervaren rugpijnniveau en verbetert het de houdingscontrole bij volwassenen met een sedentaire leefstijl in vergelijking met geen training?"
#### 1.1.3 Soorten onderzoeksvragen
* **Beschrijvende onderzoeksvragen:** Deze richten zich op het in kaart brengen van een situatie, fenomeen, gebeurtenis of gedrag op een gedetailleerde manier. Ze beantwoorden de "wie, wat, waar, wanneer" vragen.
* **Voorbeeld:** "Hoe vaak komt diabetes voor bij mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen?"
* **Verklarende onderzoeksvragen:** Deze gaan verder dan beschrijving en zoeken naar verbanden tussen kenmerken of variabelen. Ze onderzoeken "is er een verband" of "hoe komt dit?"
* **Voorbeeld:** "In hoeverre is het gevonden verschil in glycemiegehalte tussen mannen en vrouwen jonger dan 40 jaar toe te schrijven aan een verschil in eetgewoontes?"
#### 1.1.4 Variabelen
Een variabele is een eigenschap, kenmerk of eenheid die verschillende waarden kan aannemen (bv. gewicht, lengte, geslacht).
* **Beschrijvende onderzoeksvragen** bevatten vaak slechts één variabele.
* **Verklarende onderzoeksvragen** bevatten doorgaans twee of meer variabelen.
* **Afhankelijke variabele (uitkomstvariabele):** De variabele die verklaard moet worden.
* **Onafhankelijke variabele (oorzaakvariabele):** De variabele waarmee variaties in de afhankelijke variabele verklaard worden.
**Voorbeeld:** In de vraag "Heeft het aantal uren slaap per nacht invloed op het herstelvermogen van jonge atleten tussen 16 en 18 jaar?", is "aantal uren slaap per nacht" de onafhankelijke variabele en "herstelvermogen" de afhankelijke variabele.
#### 1.1.5 Formuleren van hypothesen
Hypothesen zijn toetsbare stellingen die een voorspelling doen over de relatie tussen variabelen, gebaseerd op literatuuronderzoek.
* **Nulhypothese ($H_0$):** Stelt geen relatie, geen verschil of geen effect vast.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$):** Stelt wel een relatie, verschil of effect vast.
* **Gerichte hypothese:** Er is een voorspelling over de richting van het verband.
* **Ongerichte hypothese:** Er is geen specifieke voorspelling over de richting.
**Stappen voor het formuleren van een hypothese:**
1. **Start met een hoofdvraag:** Vaak gericht op de relatie tussen een onafhankelijke en afhankelijke variabele.
2. **Verricht oriënterend onderzoek:** Raadpleeg literatuur voor bestaand bewijs dat de verwachting ondersteunt.
3. **Formuleer een voorlopig antwoord:** Een beknopte weergave van de verwachte uitkomst.
4. **Formuleer de hypothese(n):** Bevat minimaal de onderzochte variabelen, de bestudeerde groep en de verwachte uitkomst. Dit kan worden uitgedrukt als een oorzaak-gevolg relatie ("als-dan"), een samenhang of effect, of een verschil tussen groepen.
**Voorbeeld hypothese:** "Als studenten alle lessen bijwonen, dan halen ze hogere cijfers dan studenten die niet alle lessen bijwonen." (Gerichte, oorzaak-gevolg hypothese).
#### 1.1.6 Het conceptueel model
Een conceptueel model is een visuele weergave van de theoretische verbanden tussen de variabelen in een onderzoek. Het toont hoe de verschillende variabelen met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden.
* **Verband:** Een samenhang of relatie waarbij variabelen samen variëren.
* **Effect:** Een variabele gaat een andere variabele vooraf, wat leidt tot een verandering in de afhankelijke variabele na een verandering in de onafhankelijke variabele.
* **Causaal effect:** Een derde variabele kan worden uitgesloten als verklaring.
* **Positief effect/verband (+):** Hoge waarden van de ene variabele corresponderen met hoge waarden van de andere, en vice versa.
* **Negatief effect/verband (-):** Hoge waarden van de ene variabele corresponderen met lage waarden van de andere, en vice versa.
* **Interactie-effect:** Een variabele die de sterkte van het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt.
* **Intermediaire variabele:** Een variabele die zich tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele bevindt en het effect op de afhankelijke variabele verklaart (verloopt via een derde variabele).
* **Beschrijvende variabelen:** Variabelen die geen directe invloed hebben op de afhankelijke variabele, maar wel belangrijk zijn voor de context en interpretatie van het onderzoek.
**Voorbeeld Conceptueel Model:**
> **Onafhankelijke variabele:** Trainingsprogramma
> **Afhankelijke variabele:** Verbetering loopsnelheid
> **Interactie effect:** GESLACHT (het effect van het trainingsprogramma op loopsnelheid is verschillend voor mannen en vrouwen)
> **Intermediaire variabele:** SPIERVEZELTYPE (bepaalt mede het effect van training op sprintprestaties)
### 1.2 Soorten onderzoek (volgens grondvorm)
Onderzoek kan worden ingedeeld in kwantitatieve en kwalitatieve methoden, met verschillende onderzoeksdesigns binnen elke categorie.
#### 1.2.1 Kwantitatief onderzoek
Richt zich op meetbare gegevens en statistische analyse.
* **Niet-experimenteel / Observationeel:**
* **Cohortonderzoek:** Volgt een specifieke groep (cohort) over tijd. Kan observationeel of experimenteel zijn.
* **Voordelen:** Mogelijk meerdere uitkomsten tegelijk te bestuderen.
* **Nadelen:** Grote populatie nodig, uitval van proefpersonen, hoge kosten.
* **Patiënt-controleonderzoek (Case-control study):** Groepen worden samengesteld op basis van een uitkomst. Retrospectief.
* **Voordelen:** Efficiënt, niet langdurig volgen nodig.
* **Nadelen:** Risico op vertekening door selectie van variabelen, moeilijk vinden controlegroep, afhankelijkheid van herinnering van proefpersonen.
* **Cross-sectioneel onderzoek (Transversaal onderzoek):** Eén meetmoment, waarbij afhankelijke en onafhankelijke variabelen tegelijk worden gemeten.
* **Voordelen:** Snel en efficiënt, geen uitval, tijd niet meegenomen.
* **Nadelen:** Geen uitspraken over causaliteit mogelijk.
* **Patiëntenseries / Case study:** Beschrijft kenmerken van patiënten met dezelfde aandoening; geen controlegroep. Vaak beschrijvend en kwalitatief.
* **Experimenteel:**
* **Randomized Controlled Trial (RCT):** De onderzoeker manipuleert bewust een variabele (interventie) en wijst proefpersonen willekeurig toe aan een interventiegroep of controlegroep. Prospectief.
* **Essentiële kenmerken:** Randomisatie, Controle, Manipulatie.
* **Dubbelblind onderzoek:** Zowel onderzoeker als proefpersoon weten niet wie tot welke groep behoort.
* **Enkelblind onderzoek:** Alleen de onderzoeker die de uitkomst meet, weet niet tot welke groep de proefpersoon behoort.
* **Quasi-experimenteel:** Interventie door onderzoeker, maar indeling in groepen gebeurt op basis van bestaande groepen (niet random). Prospectief.
#### 1.2.2 Kwalitatief onderzoek
Richt zich op diepgaand begrip van ervaringen, betekenissen en culturen.
* **Etnografie:** Bestudeert de cultuur van een specifieke groep om deze te begrijpen en te interpreteren.
* **Fenomenologie:** Bundelt de ervaringen van mensen om de essentie van een fenomeen te begrijpen. Vaak met ongestructureerde interviews.
* **Bracketing:** De onderzoeker identificeert vooraf eigen opvattingen om beïnvloeding te beperken.
* **Grounded Theory:** Ontwikkelt theorieën vanuit data ("from the ground up") om menselijk gedrag te begrijpen. Kenmerkend is de constante vergelijking van data.
* **Case study (Case report/series):** Onderzoek gericht op één of enkele cases (personen, groepen). Vaak longitudinaal en beschrijvend, gebruikt als voorbereiding op ander onderzoek. Conclusies zijn moeilijk te generaliseren.
> **Tip:** Het kiezen van het juiste onderzoeksdesign hangt sterk af van de onderzoeksvraag en het doel van het onderzoek. Een RCT is vaak de gouden standaard voor het vaststellen van causaliteit, maar niet altijd haalbaar of ethisch verantwoord. Kwalitatieve methoden zijn waardevol voor het verkennen van complexe fenomenen en het genereren van nieuwe inzichten.
---
# Soorten onderzoeksvragen en variabelen
Dit deel behandelt de formulering van verschillende soorten onderzoeksvragen, inclusief de PICO-methode, en de identificatie en rol van afhankelijke en onafhankelijke variabelen.
## 2. Soorten onderzoeksvragen en variabelen
### 2.1 De probleemstelling, doelstelling en vraagstelling
De probleemstelling vormt de aanleiding voor het onderzoek en schetst de context, het probleem of de onduidelijkheid die centraal staat. Hierna volgen de doelstelling, die de relevantie en het belang van het onderzoek aangeeft, en de vraagstelling.
#### 2.1.1 Doelstelling van het onderzoek
De doelstelling beantwoordt de vraag waarom het onderzoek wordt uitgevoerd, wat ermee bereikt wordt, welk belang de opgedane kennis heeft, en welke bijdrage het levert aan de oplossing van een praktisch probleem. De maatschappelijke of theoretische relevantie is hierbij cruciaal.
#### 2.1.2 Afbakening van doelgroep en onderwerp
Het is noodzakelijk om zowel het onderwerp als de doelgroep af te bakenen, omdat niet alles over iedereen onderzocht kan worden. Dit gebeurt onder andere met behulp van vakliteratuur en steekproeftrekking.
#### 2.1.3 De onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag geeft concreet aan wat er onderzocht wordt en moet duidelijk en helder geformuleerd zijn. Het antwoord op de onderzoeksvraag draagt bij aan het bereiken van de doelstelling.
> **Tip:** Onderzoeksvragen eindigen altijd met een vraagteken.
#### 2.1.4 De PICO-methode voor het formuleren van onderzoeksvragen
De PICO-methode is een gestructureerde manier om onderzoeksvragen te formuleren, vooral in de context van Evidence-Based Practice (EBP). PICO staat voor:
* **P**atiënt / Populatie: De groep die onderzocht wordt.
* **I**nterventie: De handeling, behandeling of blootstelling die onderzocht wordt.
* **C**omparison (Vergelijking): De controlegroep of de standaardbehandeling waarmee de interventie vergeleken wordt.
* **O**utcome (Uitkomst): De uitkomstmaat die gemeten wordt om het effect van de interventie te beoordelen.
**Voorbeelden van PICO-vragen:**
* **P**atiënt: Volwassenen (30-60 jaar) met sedentaire leefstijl en beginnende rugklachten.
**I**nterventie: 8-weekse core stability training.
**C**omparison: Geen training of standaard beweegadvies.
**O**utcome: Vermindering van rugpijn en verbetering van houdingscontrole.
*Onderzoeksvraag:* Vermindert een 8-weekse core stability training het ervaren rugpijnniveau en verbetert het de houdingscontrole bij volwassenen met een sedentaire leefstijl, in vergelijking met geen training?
* **P**atiënt: Mensen met de ziekte van Parkinson.
**I**nterventie: Gebruik van technologische hulpmiddelen.
**C**omparison: Geen gebruik van technologische hulpmiddelen.
**O**utcome: Meer bewegen.
*Onderzoeksvraag:* Zullen patiënten met de ziekte van Parkinson die technologische hulpmiddelen gebruiken meer bewegen dan zij die geen technologische hulpmiddelen gebruiken?
* **P**atiënt: Patiënten met een whiplash.
**I**nterventie: Gedoseerd bewegen.
**C**omparison: Beweging vermijden.
**O**utcome: Sneller herstel van een whiplash.
*Onderzoeksvraag:* Herstellen patiënten met een whiplash sneller als zij gedoseerd bewegen dan wanneer zij beweging vermijden?
### 2.2 Soorten onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen kunnen worden ingedeeld in beschrijvende en verklarende vragen.
#### 2.2.1 Beschrijvende onderzoeksvragen
Beschrijvende onderzoeksvragen hebben als doel een situatie, fenomeen, gebeurtenis of gedrag zo volledig en gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen. Ze beantwoorden vragen zoals "wie", "wat", "waar" en "wanneer".
**Voorbeelden:**
* Hoe vaak komt diabetes voor bij mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen?
* Wat zijn de symptomen van diabetes?
* Wat is het beste beleid bij het verzorgen van een diabetische voet?
#### 2.2.2 Verklarende onderzoeksvragen
Verklarende onderzoeksvragen gaan verder dan beschrijving en zoeken naar verbanden tussen kenmerken. Ze onderzoeken of er een relatie of verschil bestaat tussen variabelen. In kwantitatief onderzoek worden dit ook wel hypothesen genoemd.
**Voorbeelden:**
* In hoeverre is het gevonden verschil in glycemiegehalte tussen mannen en vrouwen jonger dan 40 jaar toe te schrijven aan een verschil in eetgewoontes?
* Verschilt de glycemie bij mannen onder de 40 jaar van die van vrouwen onder de 40 jaar?
### 2.3 Variabelen in onderzoeksvragen
Een variabele is een eigenschap of kenmerk dat verschillende waarden kan aannemen (bv. gewicht, lengte, geslacht).
#### 2.3.1 Variabelen in beschrijvende onderzoeksvragen
Beschrijvende onderzoeksvragen bevatten meestal slechts één variabele.
**Voorbeeld:** "Hoe vaak komt decubitus voor bij ouderen in een woonzorgcentrum in België?" (Hier is 'prevalentie van decubitus' de variabele.)
#### 2.3.2 Variabelen in verklarende onderzoeksvragen
Verklarende onderzoeksvragen bevatten vrijwel altijd twee of meer variabelen.
**Voorbeeld:** "Wat is de relatie tussen de hoeveelheid lichaamsbeweging en de gevoeligheid voor depressies onder adolescenten?" Hier zijn 'hoeveelheid lichaamsbeweging' en 'gevoeligheid voor depressies' de variabelen.
#### 2.3.3 Afhankelijke en onafhankelijke variabelen
* **Afhankelijke variabele:** Dit is de variabele die verklaard moet worden, ook wel de uitkomstvariabele of uitkomstmaat genoemd. Het is het gevolg.
* **Onafhankelijke variabele:** Dit is de variabele waarmee variaties in de afhankelijke variabele verklaard worden. Het is de oorzaak of de beïnvloedende variabele.
Het is cruciaal om duidelijk te specificeren welke variabele als afhankelijk en welke als onafhankelijk wordt beschouwd, aangezien dit soms omkeerbaar kan zijn afhankelijk van de onderzoeksvraag.
**Voorbeelden:**
* "Vermindert het risico op decubitus bij ondervoede vrouwen boven de 65 jaar door het gebruik van een aangepaste matras in plaats van een standaard matras?"
* Onafhankelijke variabele: Gebruik van een aangepaste matras versus standaard matras.
* Afhankelijke variabele: Risico op decubitus.
* "Zullen patiënten met de ziekte van Parkinson die technologische hulpmiddelen gebruiken meer bewegen dan zij die geen technologische hulpmiddelen gebruiken?"
* Onafhankelijke variabele: Gebruik van technologische hulpmiddelen.
* Afhankelijke variabele: Hoeveelheid beweging.
* "Herstellen patiënten met een whiplash sneller als zij gedoseerd bewegen dan wanneer zij beweging vermijden?"
* Onafhankelijke variabele: Gedoseerd bewegen versus beweging vermijden.
* Afhankelijke variabele: Herstelsnelheid.
### 2.4 Hypothesen en conceptuele modellen
#### 2.4.1 Formuleren van hypothesen
Op basis van literatuuronderzoek wordt een theorie geformuleerd over de relatie tussen variabelen, die vervolgens wordt omgezet in toetsbare stellingen: de hypothesen.
* **Nulhypothese ($H_0$):** Veronderstelt geen relatie, geen verschil, geen effect.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$):** Veronderstelt wel een relatie, verschil of effect.
* **Gerichte hypothese:** Er is vooraf een idee over de richting van het verband (bv. positief of negatief effect).
* **Ongerichte hypothese:** Er is geen duidelijke verwachting over de richting van het verband, enkel dat er een verschil of relatie bestaat.
**Stappen voor het formuleren van een hypothese:**
1. **Start met een hoofdvraag:** Vaak gericht op de relatie tussen een onafhankelijke en afhankelijke variabele.
2. **Verricht oriënterend onderzoek:** Literatuuronderzoek naar verwante onderwerpen om verwachtingen te baseren.
3. **Formuleer een voorlopig antwoord:** Gebaseerd op de literatuurstudie, formuleer de verwachte uitkomst.
4. **Formuleer de hypothese(n):** Deze bevat de te onderzoeken variabelen, de bestudeerde groep en de verwachte uitkomst.
**Vormen van hypothesen:**
* **Oorzaak-gevolg (causaliteit):** Vaak in een als-dan-constructie ("Als X gebeurt, dan Y").
* **Samenhang of effect:** Benadrukt de relatie of het effect tussen variabelen ("X heeft een positief effect op Y").
* **Verschillen:** Benadrukt de verschillen tussen groepen ("Groep A presteert beter dan Groep B").
#### 2.4.2 Het conceptueel model
Een conceptueel model is een visuele weergave van hoe variabelen volgens de theorie met elkaar in verband staan. Het toont alle variabelen die een rol spelen en hun onderlinge relaties.
**Soorten variabelen in een conceptueel model:**
* **Onafhankelijke variabele:** De oorzaak.
* **Afhankelijke variabele:** Het gevolg.
* **Interactie-effect:** Een variabele die de sterkte van het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt. Het effect van de ene variabele op de andere is verschillend voor verschillende waarden van de interactievariabele.
* **Voorbeeld:** Het effect van een trainingsprogramma op loopsnelheid is sterker voor mannen dan voor vrouwen. Geslacht is hier de interactievariabele.
* **Intermediaire variabele (mediator):** Deze variabele bevindt zich tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele en verklaart het effect van de ene op de andere. Het effect verloopt via deze derde variabele.
* **Voorbeeld:** Het effect van lichaamsbeweging op depressie kan gemedieerd worden door slaapkwaliteit.
* **Beschrijvende variabelen:** Deze variabelen hebben geen directe invloed op de afhankelijke variabele, maar zijn wel belangrijk voor het weergeven van de context van het onderzoek (bv. leeftijd, trainingsachtergrond).
**Terminologie rond verbanden:**
* **Verband:** Samenhang of relatie tussen variabelen; ze variëren samen.
* **Effect:** Een variabele gaat een andere vooraf; een verandering in de ene variabele treedt op na een verandering in de andere. Een causaal effect vereist dat een derde variabele uitgesloten kan worden.
* **Positief effect/verband (+):** Hoge waarden van de ene variabele gaan gepaard met hoge waarden van de andere, en lage waarden met lage waarden.
* **Negatief effect/verband (-):** Hoge waarden van de ene variabele gaan gepaard met lage waarden van de andere, en vice versa.
---
# Hypothesevorming en conceptuele modellen
Hypothesen vormen de toetsbare stellingen die voortkomen uit literatuuronderzoek en worden visueel voorgesteld in conceptuele modellen om de relaties tussen variabelen weer te geven.
### 3.1 De probleemstelling
De probleemstelling beschrijft de aanleiding, de reden of de onduidelijkheid die het centrale punt van het onderzoek vormt. Deze wordt gevolgd door de doelstelling, die de relevantie van het onderzoek aangeeft, en de vraagstelling.
#### 3.1.1 Aanleiding
De aanleiding schetst kort de situatie, het probleem of de onduidelijkheid die onderzocht zal worden.
#### 3.1.2 Doelstelling
De doelstelling verantwoording voor het onderzoek. Het antwoord op de vraag waarom het onderzoek wordt uitgevoerd, wat er mee bereikt wordt, welk belang de kennis heeft, welke bijdrage het levert aan de oplossing van een praktisch probleem en wie er belang bij heeft. Dit kan zowel maatschappelijke als theoretische relevantie hebben.
#### 3.1.3 Afbakening van doelgroep en onderwerp
Het is noodzakelijk om het onderwerp en de doelgroep af te bakenen, omdat het niet mogelijk is om alles over iedereen te onderzoeken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van vakliteratuur en steekproeftrekking.
#### 3.1.4 Vraagstelling/onderzoeksvragen
De vraagstelling beschrijft concreet wat onderzocht wordt. Het antwoord op deze vraag is essentieel voor het bereiken van de doelstelling. Onderzoeksvragen moeten duidelijk en concreet geformuleerd zijn, bij voorkeur aan de hand van het PICO-systeem:
* **P**atiënt/Populatie
* **I**nterventie
* **C**omparison (vergelijking)
* **O**utcome (uitkomst)
**Voorbeeld PICO-formulering:**
Patiënt/Populatie: volwassenen (30-60 jaar) met een sedentaire leefstijl en beginnende rugklachten
Interventie: een 8-weekse trainingsprogramma gericht op core stability en houding
Comparison: geen training of standaard beweegadvies
Outcome: vermindering van rugpijn en verbetering van houdingscontrole
Hieruit volgt de onderzoeksvraag: ‘Vermindert een 8-weekse core stability training het ervaren rugpijnniveau en verbetert het de houdingscontrole bij volwassenen met een sedentaire leefstijl in vergelijking met geen training?’
#### 3.1.5 Soorten onderzoeksvragen
* **Beschrijvende onderzoeksvragen:** Deze vragen richten zich op het zo volledig en gedetailleerd mogelijk in kaart brengen van een situatie, fenomeen, gebeurtenis of gedrag. Ze beantwoorden de ‘wie, wat, waar, wanneer’ vragen.
* Voorbeeld: Hoe vaak komt diabetes voor bij mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen?
* **Verklarende onderzoeksvragen:** Deze vragen gaan verder dan beschrijving en zoeken naar verbanden tussen kenmerken, zoals geslacht of begeleidingsstijl. Ze beantwoorden vragen als ‘is er een verband?’. In kwantitatief onderzoek worden dit ook wel hypothesen genoemd.
* Voorbeeld: In hoeverre is het gevonden verschil in glycemiegehalte tussen mannen en vrouwen jonger dan 40 jaar toe te schrijven aan een verschil in eetgewoontes?
### 3.2 Variabelen in onderzoeksvragen
Een variabele is een eigenschap of kenmerk dat verschillende waarden kan aannemen.
* **Beschrijvende onderzoeksvragen** bevatten doorgaans slechts één variabele.
* Voorbeeld: ‘prevalentie van decubitus’ in de vraag: ‘Hoe vaak komt decubitus voor bij ouderen in een woonzorgcentrum in België?’
* **Verklarende onderzoeksvragen** bevatten twee of meer variabelen.
* Voorbeeld: ‘hoeveelheid lichaamsbeweging’ en ‘gevoeligheid voor depressies’ in de vraag: ‘wat is de relatie tussen de hoeveelheid lichaamsbeweging en de gevoeligheid voor depressies onder adolescenten?’
#### 3.2.1 Afhankelijke en onafhankelijke variabelen
* **Afhankelijke variabele (uitkomstvariabele):** De variabele die verklaard moet worden.
* **Onafhankelijke variabele (oorzaakvariabele/beïnvloedende variabele):** De variabele waarmee men probeert variaties in de afhankelijke variabele te verklaren. Het is cruciaal om duidelijk te specificeren welke variabele afhankelijk en welke onafhankelijk is, aangezien dit soms omkeerbaar kan zijn.
**Voorbeeld ter identificatie:**
In de vraag: ‘Vermindert het risico op decubitus bij ondervoede vrouwen boven de 65 jaar door het gebruik van een aangepaste matras in plaats van een standaard matras?’
* Afhankelijke variabele: Risico op decubitus
* Onafhankelijke variabele: Gebruik van een aangepaste matras versus standaard matras
### 3.3 Formuleren van hypothesen
Hypotheses zijn toetsbare stellingen die een verwachting weergeven over de relatie tussen variabelen, gebaseerd op literatuuronderzoek.
#### 3.3.1 Soorten hypothesen
* **Nulhypothese ($H_0$):** Veronderstelt geen relatie, geen verschil of geen effect.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$):**
* **Gerichte hypothese:** Er is vooraf een idee over de richting van het verband.
* Voorbeeld: ‘Mensen met de ziekte van Parkinson die neigen tot inactiviteit hebben meer kans op co-morbiditeit.’
* **Ongerichte hypothese:** Er zijn geen duidelijke verwachtingen over de richting van het verband.
* Voorbeeld: ‘Er is een verschil in de kans op co-morbiditeit tussen mensen met de ziekte van Parkinson die veel bewegen en mensen die inactief zijn.’
#### 3.3.2 Stappen voor het formuleren van een hypothese
1. **Start met een hoofdvraag:** Vaak focust deze op de relatie tussen een onafhankelijke en een afhankelijke variabele.
* Voorbeeld: ‘In hoeverre draagt het bijwonen van alle lessen bij aan de hoogte van het scriptiecijfer?’
2. **Verricht oriënterend onderzoek:** Gebruik literatuuronderzoek om eerdere bevindingen te vinden die je verwachting onderbouwen. Dit onderzoek hoeft niet exact hetzelfde te zijn, maar kan vergelijkbare problemen of doelgroepen behandelen.
3. **Formuleer een voorlopig antwoord:** Op basis van de literatuur, geef een duidelijke en beknopte verwachting van de resultaten.
* Voorbeeld: ‘Het bijwonen van lessen leidt tot hogere scriptiecijfers dan het niet bijwonen van lessen.’
4. **Formuleer je hypothese(n):** Een hypothese bevat ten minste de onderzochte variabelen, de bestudeerde groep en de verwachte uitkomst. Hypothesen kunnen worden geformuleerd als:
* **Oorzaak-gevolg (causaliteit):** Als-dan-constructie.
* Voorbeeld: ‘Als studenten alle lessen bijwonen, dan halen ze hogere cijfers.’
* **Samenhang of effect:** Benadrukken van het effect.
* Voorbeeld: ‘Het bijwonen van alle lessen door studenten heeft een positief effect op de hoogte van het cijfer.’
* **Verschillen:** Benadrukken van verschillen tussen groepen.
* Voorbeeld: ‘Studenten die alle lessen bijwonen, behalen hogere cijfers dan studenten die niet alle lessen bijwonen.’
### 3.4 Het conceptueel model
Een conceptueel model is een visuele weergave van de theoretische relaties tussen variabelen. Het toont alle variabelen die een rol spelen en hoe ze met elkaar in verband staan.
#### 3.4.1 Verbanden tussen variabelen
* **Verband:** Samenhang of relatie waarbij variabelen samen variëren.
* **Effect:** Een variabele gaat een andere variabele vooraf (onafhankelijke variabele $\to$ afhankelijke variabele). Een verandering in Y treedt op na een verandering in X.
* **Causaal effect:** Een derde variabele kan uitgesloten worden.
* **Positief effect/verband (+):** Hoge waarden bij de ene variabele leiden tot hoge waarden bij de andere, en vice versa.
* **Negatief effect/verband (-):** Hoge waarden bij de ene variabele leiden tot lage waarden bij de andere, en vice versa.
#### 3.4.2 Soorten variabelen in een conceptueel model
* **Onafhankelijke variabele:** De variabele die een effect heeft.
* **Afhankelijke variabele:** De variabele waarop het effect wordt waargenomen.
* **Interactie-effect:** Een variabele die de sterkte van het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt.
* **Voorbeeld:** Het effect van een trainingsprogramma op loopsnelheid verschilt voor mannen en vrouwen; geslacht is hier de interactieve variabele.
* **Intermediaire variabele:** Een variabele die tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele ligt en invloed uitoefent op de afhankelijke variabele. Het effect verloopt via deze derde variabele.
* **Voorbeeld:** Spiervezeltype kan een intermediaire variabele zijn in het verband tussen trainingsduur en sprintprestaties.
* **Beschrijvende variabelen:** Variabelen die geen invloed hebben op de afhankelijke variabele, maar wel van belang zijn voor de context en interpretatie van het onderzoek.
* **Voorbeeld:** Leeftijd, lichaamsgewicht of trainingsachtergrond kunnen beschrijvende variabelen zijn.
**Visuele weergave van een conceptueel model:**
Onafhankelijke variabele $\xrightarrow{(+)}$ Afhankelijke variabele
Onafhankelijke variabele $\xrightarrow{\text{Interactie-effect (bv. geslacht)}}$ Afhankelijke variabele
Onafhankelijke variabele $\rightarrow$ Intermediaire variabele $\rightarrow$ Afhankelijke variabele
---
# Kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksdesigns
Dit onderdeel beschrijft de fundamentele onderzoeksdesigns die worden gebruikt binnen zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksparadigma's, met specifieke aandacht voor experimentele en niet-experimentele kwantitatieve designs, en etnografie, fenomenologie, grounded theory en case study binnen kwalitatief onderzoek.
### 4.1 Fasen in het onderzoeksproces en probleemstelling
Het formuleren van een onderzoeksplan omvat verschillende fasen, waaronder de probleemstelling, doelstelling, afbakening, vraagstelling en het onderzoeksontwerp.
#### 4.1.1 Probleemstelling
De probleemstelling schetst de aanleiding, het probleem of de onduidelijkheid die centraal staat in het onderzoek. Het legt de context en de urgentie voor het onderzoek uit.
#### 4.1.2 Doelstelling
De doelstelling geeft de relevantie van het onderzoek aan en beantwoordt de vragen: Waarom wordt dit onderzoek uitgevoerd? Wat wordt ermee bereikt? Wat is het belang van de opgedane kennis en welke bijdrage levert het aan de oplossing van een praktisch probleem? Het kan maatschappelijke of theoretische relevantie hebben.
#### 4.1.3 Afbakening van doelgroep en onderwerp
Het is noodzakelijk om het te onderzoeken onderwerp en de doelgroep af te bakenen, omdat het niet mogelijk is om alles over iedereen te onderzoeken. Dit wordt mede bepaald door vakliteratuur en steekproeftrekking.
#### 4.1.4 Vraagstelling en onderzoeksvragen
De vraagstelling beschrijft wat er onderzocht wordt en het antwoord hierop moet bijdragen aan het bereiken van de doelstelling. Onderzoeksvragen moeten duidelijk en concreet geformuleerd zijn, vaak met behulp van het PICO-systeem:
* **P**atiënt / Populatie
* **I**nterventie
* **C**omparison (Vergelijking)
* **O**utcome (Uitkomst)
**Voorbeeld PICO-vraag:**
`P:` volwassenen (30-60 jaar) met een sedentaire leefstijl en beginnende rugklachten
`I:` een 8-weekse trainingsprogramma gericht op core stability en houding
`C:` geen training of standaard beweegadvies
`O:` vermindering van rugpijn en verbetering van houdingscontrole
**Onderzoeksvraag:** 'Vermindert een 8-weekse core stability training het ervaren rugpijnniveau en verbetert het de houdingscontrole bij volwassenen met een sedentaire leefstijl in vergelijking met geen training?'
#### 4.1.5 Soorten onderzoeksvragen
* **Beschrijvende onderzoeksvragen:** Deze trachten een situatie, fenomeen, gebeurtenis of gedrag zo volledig en gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen. Ze beantwoorden 'wie, wat, waar, wanneer'-vragen.
* Voorbeeld: 'Hoe vaak komt diabetes voor bij mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen?'
* **Verklarende onderzoeksvragen:** Deze zoeken naar verbanden tussen kenmerken. Ze gaan verder dan loutere beschrijving en beantwoorden vragen als 'is er een verband?' of 'komt er meer ... voor bij ... dan bij ...?'. In kwantitatief onderzoek worden dit ook wel hypothesen genoemd.
* Voorbeeld: 'In hoeverre is het gevonden verschil in glycemiegehalte tussen mannen en vrouwen jonger dan 40 jaar toe te schrijven aan een verschil in eetgewoontes?'
#### 4.1.6 Variabelen
Een variabele is een eigenschap, kenmerk of eenheid die verschillende waarden kan aannemen (bv. gewicht, lengte, geslacht).
* Beschrijvende onderzoeksvragen bevatten meestal één variabele.
* Verklarende onderzoeksvragen bevatten vrijwel altijd twee of meer variabelen.
#### 4.1.7 Afhankelijke en onafhankelijke variabelen
* **Afhankelijke variabele (uitkomstvariabele/uitkomstmaat):** De variabele die verklaard moet worden.
* **Onafhankelijke variabele (oorzaakvariabele/beïnvloedende variabele):** De variabele waarmee variaties in de afhankelijke variabele verklaard worden.
Het is cruciaal om duidelijk te stellen welke variabele afhankelijk en welke onafhankelijk is, hoewel dit soms omkeerbaar kan zijn.
#### 4.1.8 Formuleren van hypothesen
Hypotheses zijn toetsbare stellingen, gebaseerd op literatuuronderzoek en weergegeven in een conceptueel model, die een verwachting uitspreken over de relatie tussen variabelen.
* **Nulhypothese ($H_0$):** Veronderstelt geen relatie, geen verschil, geen effect.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$):**
* **Gerichte hypothese:** Er is vooraf een idee over de richting van het verband.
* **Ongerichte hypothese:** Er zijn geen duidelijke verwachtingen over de richting van het verband.
**Stappen voor het formuleren van een hypothese:**
1. **Start met een hoofdvraag:** Vaak gericht op de relatie tussen een onafhankelijke (oorzaak) en afhankelijke (gevolg) variabele.
2. **Verricht oriënterend onderzoek:** Gebruik literatuuronderzoek om verwachtingen te baseren op eerdere bevindingen.
3. **Formuleer een voorlopig antwoord:** Geef beknopt de verwachte resultaten weer.
4. **Formuleer je hypothese(n):** Elke hypothese bevat de variabelen, de bestudeerde groep en de verwachte uitkomst.
**Vormen van hypothesen:**
* **Oorzaak-gevolg (causaliteit):** Als-dan-constructie (bv. 'Als studenten alle lessen bijwonen, dan halen ze hogere cijfers.')
* **Samenhang of effect:** Nadruk op het effect van de ene variabele op de andere (bv. 'Het bijwonen van alle lessen door studenten heeft een positief effect op de hoogte van het cijfer.')
* **Verschillen:** Nadruk op de verschillen tussen groepen (bv. 'Studenten die alle lessen bijwonen, behalen hogere cijfers dan studenten die niet alle lessen bijwonen.')
#### 4.1.9 Het conceptueel model
Een conceptueel model is een visuele weergave (pijltjesdiagram) van hoe variabelen volgens de theorie met elkaar in verband staan. Het toont alle variabelen die een rol spelen en hun onderlinge relaties.
* **Verband:** Samenhang/relatie tussen variabelen.
* **Effect:** Een variabele gaat een andere variabele vooraf (onafhankelijke variabele $\rightarrow$ afhankelijke variabele).
* **Causaal effect:** Een derde variabele kan uitgesloten worden.
* **Positief effect/verband (+):** Hoge waarden van de ene variabele leiden tot hoge waarden van de andere, en vice versa.
* **Negatief effect/verband (-):** Hoge waarden van de ene variabele leiden tot lage waarden van de andere, en vice versa.
**Soorten variabelen in een conceptueel model:**
* **Onafhankelijke variabele:** Beïnvloedt de afhankelijke variabele.
* **Afhankelijke variabele:** De uitkomstvariabele.
* **Interactie-effect:** Een variabele die het verband/effect tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt (bv. geslacht kan het effect van training op loopsnelheid beïnvloeden).
* **Intermediaire variabele:** Bevindt zich tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele en heeft effect op de afhankelijke variabele; het effect verloopt via deze variabele (bv. spiervezeltype verklaart het effect van trainingsduur op sprintprestaties).
* **Beschrijvende variabelen:** Hebben geen invloed op de afhankelijke variabele, maar zijn wel belangrijk voor de context (bv. leeftijd, lichaamsgewicht bij onderzoek naar een sprintprogramma).
### 4.2 Soorten onderzoek designs volgens grondvorm
Onderzoeksdesigns kunnen worden ingedeeld in kwantitatieve en kwalitatieve designs.
#### 4.2.1 Kwantitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek richt zich op het meten en analyseren van numerieke data.
##### 4.2.1.1 Niet-experimenteel of observationeel onderzoek
De onderzoeker observeert en neemt waar zonder actief in te grijpen.
* **Cohortonderzoek:** Een vaststaande groep (cohort) wordt bestudeerd. Interventies kunnen 'natuurlijk' optreden of door de onderzoeker worden geïnitieerd (zowel observationeel als experimenteel mogelijk).
* **Nadelen:** Grote populatie nodig, uitval van proefpersonen (loss-to-follow-up), hoge kosten.
* **Voordelen:** Mogelijk meerdere uitkomsten tegelijk te bestuderen.
* Kan cross-sectioneel of longitudinaal, en prospectief of retrospectief zijn.
* **Patiënt-controleonderzoek (Case-control study):** Onderzoeksgroepen worden samengesteld op basis van de uitkomst en het onderzoek is retrospectief (terugkijkend in de tijd).
* **Nadelen:** Vertekening door selectie van variabelen, moeilijkheden bij het vinden van een controlegroep, betrouwbaarheid van dataverzameling uit het verleden (herinnering).
* **Voordelen:** Efficiënter dan cohortonderzoek.
* **Cross-sectioneel onderzoek (Transversaal onderzoek, Dwarsdoorsnede onderzoek):** Data wordt verzameld op één enkel meetmoment, waarbij de afhankelijke en onafhankelijke variabelen tegelijkertijd worden gemeten.
* **Voordelen:** Dataverzameling is snel en efficiënt, geen kans op uitval van proefpersonen, de factor 'tijd' wordt niet meegenomen.
* **Nadelen:** Geen uitspraken mogelijk over causaliteit vanwege mogelijke selectie van proefpersonen en het ontbreken van een duidelijke temporele volgorde tussen oorzaak en gevolg.
* **Patiëntenseries of case study (in kwantitatieve context):** Bijhouden van kenmerken van patiënten met dezelfde aandoening, zonder controlegroep.
##### 4.2.1.2 Experimenteel onderzoek
De onderzoeker verandert bewust iets in de onderzoeksgroep.
* **Randomized Controlled Trial (RCT):**
* Er is een interventie voor een interventiegroep en een controlegroep (die geen interventie of placebo krijgt).
* Proefpersonen worden gerandomiseerd ingedeeld in groepen.
* Het onderzoek is prospectief (eerst interventie, dan uitkomst).
* Vaak met een voormeting en één of meer nametingen.
* Vaak met blindering.
* **Drie essentiële kenmerken:**
1. **Randomisatie:** Willekeurige indeling in groepen.
2. **Controle:** Er is een controlegroep en controle op het gehele proces (manipulatie, randomisatie, protocollen).
3. **Manipulatie:** Er is een interventie door de onderzoeker.
* **Dubbelblind onderzoek:** Zowel onderzoeker als proefpersoon weten niet tot welke groep de proefpersoon behoort.
* **Enkelblind onderzoek:** Alleen de persoon die de uitkomst meet, weet niet tot welke groep de proefpersoon behoort.
* **Doel van blindering:** Voorkomen van bewuste of onbewuste beïnvloeding van onderzoeksresultaten.
* **Quasi-experimenteel onderzoek:**
* Interventie door de onderzoeker.
* Indeling is gebaseerd op bestaande groepen (niet random).
* Prospectief (eerst interventie, dan uitkomst).
#### 4.2.2 Kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek richt zich op het begrijpen van betekenissen, ervaringen en contexten.
* **Etnografie:** Bestudeert de cultuur van een specifieke groep mensen om deze beter te begrijpen en te interpreteren. Dataverzameling omvat observaties en interviews.
* **Fenomenologie:** Bundelt de ervaringen van verschillende mensen om de essentie van een fenomeen te begrijpen. De onderzoeker is geïnteresseerd in de diepere betekenis.
* Dataverzameling gebeurt voornamelijk via ongestructureerde interviews.
* **Nadeel:** Resultaten kunnen gemakkelijk beïnvloed worden door de onderzoeker. Om dit te beperken, identificeert de onderzoeker vooraf zijn eigen opvattingen ("bracketing").
* **Grounded Theory:** Dient om menselijk gedrag te begrijpen door het onderliggende probleem ("main concern") te identificeren dat bepaald gedrag ("core variable") veroorzaakt. Werkt "from the ground up", met constante terugkoppeling ("constant comparison") en stopt wanneer nieuwe gegevens geen nieuwe inzichten meer opleveren ("verzadiging"). Er is geen voorbereidend literatuuronderzoek; bevindingen leiden tot theorievorming.
* **Case study (in kwalitatieve context):** Onderzoek waarbij één of enkele cases centraal staan. Een case kan een individu, een groep of een organisatie zijn.
* Vaak longitudinaal, om de ontwikkeling van een fenomeen te volgen.
* Conclusies zijn moeilijk te generaliseren.
* Vaak ingezet ter voorbereiding op ander onderzoek.
* Meestal beschrijvend en kwalitatief.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Probleemstelling | Het deel van het onderzoeksplan dat de aanleiding van het onderzoek beschrijft, inclusief een korte schets van de situatie, het probleem of de onduidelijkheid die centraal staat. |
| Doelstelling | Geeft de relevantie van het onderzoek aan en onderbouwt waarom het onderzoek wordt uitgevoerd, wat ermee bereikt zal worden en het belang van de op te leveren kennis voor praktische problemen. |
| Afbakening | Het proces van het beperken van het onderzoeksgebied en de doelgroep om het onderzoek haalbaar te maken, waarbij gebruik wordt gemaakt van vakliteratuur en steekproeftrekking. |
| Onderzoeksvraag | De vraag die beschrijft wat er in het onderzoek onderzocht wordt en waarvan het antwoord bijdraagt aan het bereiken van de doelstelling; moet duidelijk en concreet geformuleerd zijn. |
| PICO-systeem | Een methode om onderzoeksvragen te formuleren, waarbij P staat voor Patiënt/Populatie, I voor Intervention, C voor Comparison, en O voor Outcome. |
| Patiënt / Populatie (P) | Het specifieke individu, groep of populatie die wordt onderzocht in de onderzoeksvraag. |
| Intervention (I) | De behandeling, interventie, blootstelling of factor die wordt onderzocht in de onderzoeksvraag. |
| Comparison (C) | Een alternatieve interventie, behandeling of de afwezigheid daarvan, waartegen de interventie wordt afgezet in de onderzoeksvraag. |
| Outcome (O) | Het resultaat, de uitkomst of het effect dat wordt gemeten of verwacht in de onderzoeksvraag. |
| Beschrijvende onderzoeksvragen | Vragen die erop gericht zijn een situatie, fenomeen of gedrag zo volledig en gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen, vaak beginnend met 'wie', 'wat', 'waar' of 'wanneer'. |
| Verklarende onderzoeksvragen | Vragen die verder gaan dan loutere beschrijving en zoeken naar verbanden, relaties of effecten tussen kenmerken of variabelen. |
| Variabele | Een eigenschap of kenmerk dat verschillende waarden kan aannemen en dat gemeten, gemanipuleerd of geobserveerd wordt in een onderzoek. |
| Afhankelijke variabele | De variabele die verklaard of beïnvloed wordt; de uitkomstvariabele die het gevolg is van veranderingen in de onafhankelijke variabele. |
| Onafhankelijke variabele | De variabele die wordt gemanipuleerd of geobserveerd om te zien of deze een effect heeft op de afhankelijke variabele; de oorzaakvariabele. |
| Conceptueel model | Een visuele weergave die de verwachte relaties en verbanden tussen verschillende variabelen in een onderzoek samenvat, gebaseerd op theorie. |
| Hypothese | Een toetsbare stelling die een verwachte relatie of uitkomst specificeert tussen variabelen, gebaseerd op literatuuronderzoek. |
| Nulhypothese (H0) | Een hypothese die veronderstelt dat er geen relatie, geen verschil of geen effect is tussen de onderzochte variabelen. |
| Alternatieve hypothese (H1) | Een hypothese die een specifieke relatie, verschil of effect verwacht, en die de nulhypothese probeert te weerleggen. |
| Causaliteit | Het principe dat een verandering in één variabele (oorzaak) direct leidt tot een verandering in een andere variabele (gevolg). |
| Kwantitatief onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het meten en analyseren van numerieke gegevens om objectieve feiten te achterhalen en verbanden te leggen. |
| Kwalitatief onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het begrijpen van ervaringen, betekenissen en perspectieven, vaak met behulp van niet-numerieke gegevens zoals interviews en observaties. |
| Cohortonderzoek | Een type observationeel onderzoek waarbij een specifieke groep (cohort) over tijd wordt gevolgd om de ontwikkeling van uitkomsten te bestuderen. |
| Patiënt-controleonderzoek | Een retrospectief observationeel onderzoek waarbij groepen worden samengesteld op basis van een bepaalde uitkomst en de blootstelling aan mogelijke oorzaken uit het verleden wordt onderzocht. |
| Cross-sectioneel onderzoek | Een type onderzoek waarbij gegevens op één enkel meetmoment worden verzameld om een momentopname van een populatie te verkrijgen. |
| Randomised controlled trial (RCT) | Een experimenteel design waarbij proefpersonen willekeurig worden toegewezen aan een interventiegroep of een controlegroep om de effectiviteit van een interventie te evalueren. |
| Experimenteel onderzoek | Onderzoek waarbij de onderzoeker bewust een of meerdere variabelen manipuleert om het effect daarvan op een andere variabele te meten, vaak met randomisatie en een controlegroep. |
| Etnografie | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die zich richt op het bestuderen en beschrijven van de cultuur van een specifieke groep mensen in hun natuurlijke omgeving. |
| Fenomenologie | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die de subjectieve ervaringen van individuen onderzoekt om de essentie van een fenomeen te begrijpen. |
| Grounded theory | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die theorieën ontwikkelt vanuit systematisch verzamelde en geanalyseerde gegevens, met een focus op het begrijpen van menselijk gedrag. |
| Case study | Een diepgaande studie van één of enkele gevallen (individuen, groepen, organisaties) om complexe fenomenen te onderzoeken en te begrijpen. |