Cover
Start now for free ML2 - WC 24 - Overzicht leerstof en voorbeeld examenvragen - studenten versie (1).pptx
Summary
# Overzicht leerstof en examenvoorbereiding
Dit gedeelte biedt een overzicht van de leerdoelen, studietips en aanwijzingen voor het beantwoorden van examenvragen voor Mens en Leren 2, met nadruk op de diagnostiek en begeleiding van diverse stoornissen.
### 1.1 Algemene leerdoelen en studietips
De leerdoelen voor Mens en Leren 2 omvatten het creëren van een faire diagnostiek door het opbouwen van een vertrouwensrelatie, het hanteren van een positief en constructief kader, het verzamelen van voldoende informatie, het onder ogen zien van eigen waarden en vooroordelen, breed kijken met oog voor context, en het gebruik van toegankelijk taalgebruik. Men dient te geloven in de veranderbaarheid, zelfs bij kansarmen en hun omgeving.
> **Tip:** Maak van de powerpoints de hoofdzaak van je samenvatting. Het handboek en de literatuur zijn bedoeld om de grote lijnen te kennen.
#### 1.1.1 Examenstrategieën
Op het examen is het cruciaal om de vraag zeer aandachtig te lezen en precies te doen wat gevraagd wordt. Antwoord niet meer of minder dan gevraagd, zorg voor volledige maar beknopte antwoorden, en zorg dat begeleidingsadviezen concreet zijn en gekoppeld aan de casus.
### 1.2 Stoornissen: kernaspecten voor het examen
Voor alle geziene stoornissen is het essentieel om de volgende aspecten te kennen en toe te passen:
* **Definities:** Deze moeten niet letterlijk van buiten geleerd worden, maar wel toegepast kunnen worden om de stoornis te herkennen en uit te leggen, bijvoorbeeld voor psycho-educatie.
* **Gedragskenmerken:** Zowel primaire als secundaire gedragskenmerken (inclusief neuropsychologische kenmerken) moeten benoemd en herkend kunnen worden.
* **Prevalentie en comorbiditeit:** Prevalentie moet toegepast kunnen worden bij het vormen van hypothesen. Comorbiditeiten dienen goed gekend te worden.
* **Beloop en prognose:** Deze zijn belangrijk voor het geven van psycho-educatie en worden vaak gekoppeld aan etiologie.
#### 1.2.1 Diagnostiek en signalering
Het diagnostisch protocol moet goed gekend zijn. De nadruk ligt op het belang van gesprekken, observaties en andere bronnen voor een multidisciplinaire aanpak.
* **Screeningsvragenlijsten:** Kennis van de SDQ en SEV is vereist.
* **Leerstoornissen:** Het LVS (Leerlingvolgsysteem) is een belangrijk signaleringsinstrument.
* **Specifieke tools:** Het bestaan van specifieke vragenlijsten, interviews en andere tools moet bekend zijn, evenals wanneer ze ingezet kunnen worden. De specifieke namen zijn echter niet altijd vereist.
* **Kinderen vs. volwassenen:** De verschillen tussen kinderen en volwassenen moeten aangegeven kunnen worden indien relevant.
* **Differentiaaldiagnose:** De overeenkomsten en verschillen tussen stoornissen moeten gekend zijn.
#### 1.2.2 Begeleiding
De begeleiding richt zich op de schoolse en pedagogische context. Het is belangrijk te weten hoe om te gaan met de problematiek, wanneer en naar wie door te verwijzen, en wat de rol is van een pedagogisch coach in een zorg- en preventieplan (SPP). Zowel werken met het kind/de jongere/de volwassene zelf als met de context (ouders, school) is van belang.
### 1.3 Geziene stoornissen volgens DSM-5 en consensus
#### 1.3.1 Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
* Autismespectrumstoornis (ASS)
* ADHD
* Communicatiestoornissen:
* Taalstoornis (STOS)
* Spraakklankstoornis
* Stoornis in spraakvloeiendheid (stotteren)
* Sociale (pragmatische) communicatiestoornis
* Motorische stoornissen:
* Developmental Coordination Disorder (DCD)
* Ticstoornissen:
* Syndroom van Gilles de la Tourette
* Persisterende motorische of vocale ticstoornis
* Voorlopige ticstoornis (duur < 1 jaar)
#### 1.3.2 Disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen
* Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD)
* Gedragsstoornis (CD)
#### 1.3.3 Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen
* Reactieve hechtingsstoornis
* Ontremd-sociaalcontactstoornis
#### 1.3.4 Angststoornissen
* Selectief mutisme
* Faalangst (als onderdeel van sociale angst of gegeneraliseerde angst)
#### 1.3.5 Sectie III – Stoornissen die nog nader onderzocht dienen te worden
* Automutilatie (niet-suïcidale zelfbeschadigingsstoornis)
#### 1.3.6 Leerstoornissen volgens Vlaamse consensus
* Dyslexie
* Dyscalculie
Voor leerstoornissen zijn de volgende criteria relevant:
* **Achterstandscriterium:** De prestaties liggen significant onder het verwachte niveau.
* **Hardnekkigheidscriterium:** De problemen blijven bestaan ondanks normale instructie en inspanningen.
* **Exclusiviteitscriterium:** De problemen worden niet beter verklaard door andere factoren zoals een intellectuele beperking of sensorische stoornissen.
### 1.4 Overkoepelende thema's en specifieke problematieken
#### 1.4.1 Houvast bieden bij diagnostiek en begeleiding
Algemene principes van faire diagnostiek en HGD (Handelingsgericht Diagnostiek) moeten toegepast kunnen worden. Dit omvat:
* Het belang van breed informatie verzamelen.
* Het belang van de (soort) hulpvraag voor het verdere traject.
* Weten hoe je best in gesprek kan gaan met leerlingen en/of ouders.
* Het kunnen stellen en MOTIVEREN van een onderkennende hypothese op basis van kennis van primaire gedragskenmerken en casuselementen.
* Het herkennen en stellen van handelingsgerichte hypothesen.
* Bij begeleidingsvoorstellen breder kijken dan de diagnose: wat heeft het kind/de jongere/de ouder/de leerkracht nodig?
* Het kunnen clusteren van gegevens en herkennen van risico- en beschermende factoren.
* Het vormen van een integratief beeld van de beschikbare informatie.
* Het doen van concrete en haalbare aanbevelingen.
#### 1.4.2 Agressie
* **Soorten agressie:** Herkennen en weten hoe hier best mee om te gaan.
* **Begeleiding:** Weten hoe je een kind met agressieproblematiek best begeleidt.
* **Secundair kenmerk:** Agressie kan een secundair kenmerk zijn van andere problematieken.
* **Window of tolerance:** Kennis van het 'window of tolerance' helpt verklaren waarom kinderen soms een kort lontje hebben.
#### 1.4.3 Overige overkoepelende thema's
Kennis van de volgende concepten is vereist, evenals het kunnen linken ervan aan de verschillende stoornissen/problematieken:
* Prikkelverwerking
* Executieve functies
* Window of tolerance
* Neurodiversiteit
* Niet-gelabelde leerstoornissen (NLD)
#### 1.4.4 (Cyber)pesten en grooming
* **Pesten:** Begrijpen dat pesten meer omvat dan enkel de pester en de gepeste; de omgeving speelt een cruciale rol.
* **Plan van aanpak:** Kennis van een goed plan van aanpak is essentieel.
* **Peer-mediation & schoolbrede aanpak:** Het belang hiervan dient gekend te zijn.
* **Sextortion/Grooming:** Het probleem herkennen en weten hoe hier best op te reageren.
### 1.5 Voorbeeld examenvragen
#### 1.5.1 Casusvraag (Joppe)
* **Vraag:** Aan welke mogelijke stoornis denk je bij deze casus? Formuleer een onderkennende hypothese. Motiveer je keuze door gebruik te maken van minstens 3 elementen/kenmerken vanuit de casus. Kies twee methodes die je kan gebruiken om voldoende informatie te verzamelen om je hypothese te toetsen. Motiveer de gekozen methode. Welke soort zorgvraag wordt er in deze casus gesteld? Onderkennend / verklarend / handelingsgericht + motiveer kort waarom.
* **Vraag:** Geef psycho-educatie aan de ouders, richt je in jouw antwoord rechtstreeks tot hen. Wat is jouw prognose, hoe verwacht je dat deze stoornis verder zal verlopen? Geef 2 concrete tips/begeleidingsadviezen voor op school en voor thuis.
> **Tip:** Bij casusvragen is het belangrijk om de link te leggen tussen de geschetste gedragingen en de theoretische kennis van de stoornissen. Gebruik concrete voorbeelden uit de casus ter onderbouwing van je antwoord.
#### 1.5.2 Gelijkenissen en verschillen (ODD en CD)
* **Vraag:** Benoem twee gelijkenissen tussen ODD en CD. Benoem twee verschillen tussen ODD en CD.
#### 1.5.3 Meerkeuzevraag
* **Vraag:** Een kind dat agressief gedrag stelt omdat hij het gevoel heeft dat hij bedreigd en/of uitgedaagd wordt door de andere. In dit geval spreken we over…
* Relationele agressie
* Reactieve agressie
* Proactieve agressie
* Geen van bovenstaande antwoorden is correct
#### 1.5.4 Kort open antwoord (ADHD-casus)
* **Vraag:** Je neemt deel aan het wekelijks overleg van je CLB-team. Een collega bespreekt een leerling van 8 jaar bij wie er een vermoeden is van ADHD. De ouders stelden zelf de vraag aan het CLB, je collega kreeg van hen reeds info over de problemen die zij thuis ervaren, de ouders vulden een screeningsvragenlijst in (die wees op een verhoogde kans op ADHD) en je collega bracht met de ouders in kaart hoe de vroege ontwikkeling van hun zoon is verlopen. Welke essentiële info ontbreekt er nog, die jouw collega zelf kan verzamelen, voordat hij kan doorverwijzen voor verder multidisciplinair onderzoek?
> **Tip:** Denk bij deze vraag aan de verschillende domeinen waarin ADHD zich kan uiten (thuis, school, vrije tijd) en de noodzaak van informatie uit al deze domeinen voor een correcte diagnose.
---
# Stoornissen volgens DSM 5 en Vlaamse consensus
Dit onderdeel belicht de stoornissen die aan bod komen, ingedeeld volgens de DSM-5 en aangevuld met de Vlaamse consensus, met een focus op neurobiologische ontwikkelingsstoornissen, communicatiestoornissen, motorische stoornissen, disruptieve gedragsstoornissen, trauma- en stressorgerelateerde stoornissen, angststoornissen en leerstoornissen.
### 2.1 Overzicht van stoornissen volgens DSM-5
#### 2.1.1 Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
Deze categorie omvat stoornissen die hun oorsprong vinden in de vroege ontwikkeling en invloed hebben op het neurologisch functioneren.
* **Autismespectrumstoornis (ASS)**
* **Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)**
#### 2.1.2 Communicatiestoornissen
Deze stoornissen betreffen problemen met het gebruiken en begrijpen van taal, spraak of de vloeiendheid van spraak.
* **Taalstoornis (STOS)**
* **Spraakklankstoornis**
* **Stoornis in spraakvloeiendheid (stotteren)**
* **Sociale (pragmatische) communicatiestoornis**
#### 2.1.3 Motorische stoornissen
Stoornissen die de motorische ontwikkeling en controle beïnvloeden.
* **Developmental Coordination Disorder (DCD)**
* **Ticstoornissen**:
* Gilles de la Tourette
* Persisterende motorische of vocale ticstoornis
* Voorlopige ticstoornis (duur korter dan 1 jaar)
#### 2.1.4 Disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen
Deze stoornissen kenmerken zich door gedragsproblemen, vaak gerelateerd aan impulscontrole en het overtreden van regels en rechten van anderen.
* **Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD)**
* **Dissentie (CD)**
#### 2.1.5 Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen
Stoornissen die ontstaan als gevolg van blootstelling aan traumatische gebeurtenissen of stressvolle situaties.
* **Reactieve hechtingsstoornis**
* **Ontremd-sociaalcontactstoornis**
#### 2.1.6 Angststoornissen
Dit omvat problemen met angst die disproportioneel zijn en het dagelijks functioneren belemmeren.
* **Selectief mutisme**
* **Faalangst** (wordt beschouwd als onderdeel van sociale angst of gegeneraliseerde angststoornis)
#### 2.1.7 Sectie III – Stoornissen die nog nader onderzocht dienen te worden
Dit betreft stoornissen die in de DSM-5 nog als experimenteel worden beschouwd of verder onderzoek vereisen.
* **Automutilatie (niet-suïcidale zelfbeschadigingsstoornis)**
### 2.2 Leerstoornissen volgens Vlaamse consensus
De Vlaamse consensus onderscheidt leerstoornissen op basis van specifieke criteria die de aard en persistentie van de leerproblemen beschrijven.
* **Dyslexie**: Specifieke leerstoornis in het lezen.
* **Dyscalculie**: Specifieke leerstoornis in het rekenen.
Deze leerstoornissen worden gekenmerkt door drie kerncriteria:
* **Achterstandscriterium**: De prestaties liggen significant lager dan wat verwacht wordt voor de leeftijd en het opleidingsniveau.
* **Hardnekkigheidscriterium**: Het leerprobleem blijft bestaan ondanks adequate instructie en ondersteuning.
* **Exclusiviteitscriterium**: Het leerprobleem is niet te wijten aan een andere intellectuele, zintuiglijke of neurologische stoornis.
### 2.3 Overkoepelende thema's en algemene principes
Bij de diagnostiek en begeleiding van stoornissen zijn er algemene principes en overkoepelende thema's die relevant zijn.
#### 2.3.1 Algemene principes voor diagnostiek en begeleiding
* **Faire diagnostiek**:
* Vertrouwensrelatie creëren.
* Positief, constructief kader opbouwen.
* Voldoende informatie verzamelen.
* Eigen waarden en vooroordelen onderkennen.
* Breed kijken, rekening houdend met context.
* Toegankelijk taalgebruik hanteren.
* Geloof in veranderbaarheid, ook bij kansarmen en hun omgeving.
* **Studietips**:
* Powerpoints als hoofdzaak voor samenvattingen.
* Handboek en literatuur voor de grote lijnen.
* **Examenprincipes**:
* Vragen nauwkeurig lezen en beantwoorden wat gevraagd wordt.
* Antwoorden volledig maar beknopt houden.
* Begeleidingsadviezen concreet en gekoppeld aan de casus formuleren.
#### 2.3.2 Kenmerken en diagnostiek van stoornissen
Voor alle geziene stoornissen is het van belang om:
* **Definities te kunnen toepassen**: niet letterlijk van buiten leren, maar wel herkennen en uitleggen voor psycho-educatie.
* **Gedragskenmerken te benoemen en herkennen**: primair en secundair, inclusief neuropsychologische kenmerken.
* **Prevalentie en comorbiditeit te kennen**: toepassen voor hypothesevorming en comorbiditeiten te kennen.
* **Beloop en prognose te begrijpen**: belangrijk voor psycho-educatie.
* **Diagnostische protocollen te kennen**: belang van gesprekken, observaties en multidisciplinair werken.
* **Screeningsvragenlijsten te kennen**: zoals de SDQ en SEV.
* **Signaleringsinstrumenten te herkennen**: bij leerstoornissen is het LVS een voorbeeld.
* **Specifieke tools te herkennen**: weten dat ze bestaan en wanneer ze ingezet worden.
* **Verschillen tussen kinderen en volwassenen aan te geven**: indien relevant.
* **Differentiaaldiagnose te kunnen uitvoeren**: overeenkomsten en verschillen tussen stoornissen kennen.
#### 2.3.3 Begeleiding in de schoolse en pedagogische context
* **Omgaan met problematiek**: Hoe kan je de problematiek aanpakken?
* **Doorverwijzing**: Wanneer doorverwijzen en naar wie?
* **Rol van de Pedagogisch Coach (PC) in een School Psychologisch Centrum (SPP)**.
* **Werken met het kind/jongere/volwassene zelf**.
* **Werken met de context**: ouders, school, etc.
#### 2.3.4 Overkoepelende thema's
* **Prikkelverwerking**: Begrijpen hoe prikkels verwerkt worden en linken leggen met verschillende stoornissen.
* **Executieve functies**: Kennis van deze functies en hun impact.
* **Window of tolerance**: Begrijpen wat het is en hoe het kan verklaren waarom kinderen een "kort lontje" hebben.
* **Neurodiversiteit**: Het concept kennen en de implicaties ervan.
* **Niet-gelabelde leerstoornis (NLD)**: Kennen wat het inhoudt in de praktijk.
#### 2.3.5 Specifieke problematieken
* **Agressie**:
* Soorten agressie herkennen.
* Weten hoe te reageren bij agressie.
* Begeleidingsmethoden voor kinderen met agressieproblematiek.
* Agressie kunnen bekijken als een secundair kenmerk.
* **(Cyber)pesten, grooming en sextortion**:
* **Pesten**: Meer dan enkel pester versus gepeste, de omgeving is cruciaal.
* **Plan van aanpak**: Kennis van de aanpak.
* **Peer-mediation en schoolbrede aanpak**: Belang ervan erkennen.
* **Sextortion/Grooming**: Probleem herkennen en weten hoe te reageren.
#### 2.3.6 Handelen in de praktijk
* **Breed informatie verzamelen**: Essentieel voor diagnostiek.
* **Zorgvraag**: Begrijpen van de soort hulpvraag (onderkennend, verklarend, handelingsgericht) en motiveren.
* **Onderkennende hypothese**: Stellen en motiveren op basis van kennis van gedragskenmerken en casuselementen.
* **Handelingsgerichte hypotheses**: Herkennen en stellen.
* **Begeleidingsvoorstellen**: Breder kijken dan de diagnose, focussen op de behoeften van het kind/jongere/ouder/leerkracht.
* **Gegevens clusteren**: Risico- en beschermende factoren herkennen.
* **Integratief beeld vormen**: van de beschikbare informatie.
* **Concrete en haalbare aanbevelingen**: Doen van aanbevelingen.
* **Gespreksvoering**: Weten hoe best in gesprek te gaan met leerling/ouder in specifieke situaties.
> **Tip:** Bij het formuleren van hypothesen en begeleidingsadviezen, focus op concreetheid en link dit altijd aan de specifieke elementen uit de casus.
> **Tip:** Vergeet niet dat een multidisciplinaire aanpak cruciaal is voor een correcte diagnostiek en effectieve begeleiding.
#### 2.3.7 Voorbeeld van casusvragen
* **Casusvraag Joppe**: Bevat vragen over het herkennen van mogelijke stoornissen, het formuleren en motiveren van een onderkennende hypothese, het kiezen en motiveren van methodes voor informatieverzameling, het duiden van de zorgvraag, het geven van psycho-educatie, de prognose en concrete begeleidingsadviezen.
* **Verschillen en gelijkenissen ODD en CD**: Vragen over de overlap en distinctie tussen deze gedragsstoornissen.
* **Meerkeuzevraag agressie**: Onderscheid tussen relationele, reactieve en proactieve agressie.
* **Kort open antwoord ADHD**: Vragen welke essentiële informatie nog ontbreekt voor een doorverwijzing voor verder onderzoek bij een vermoeden van ADHD, gegeven reeds verzamelde informatie.
---
# Thema's en overkoepelende concepten
Dit onderdeel belicht specifieke thematieken zoals faire diagnostiek, agressie, prikkelverwerking, executieve functies, neurodiversiteit, (cyber)pesten en grooming, en hoe algemene principes hierop van toepassing zijn.
### 3.1 Faire diagnostiek
Faire diagnostiek vereist een zorgvuldige en respectvolle benadering waarbij de vertrouwensrelatie centraal staat. Het creëren van een positief en constructief kader is essentieel voor het verzamelen van voldoende informatie. Hierbij is het belangrijk om eigen waarden en vooroordelen te erkennen, breed te kijken naar de context van de cliënt, en toegankelijk taalgebruik te hanteren. Een fundamenteel principe is het geloof in de veranderbaarheid, ook bij kwetsbare individuen en hun omgeving.
#### 3.1.1 Algemene tips voor diagnostiek
* **Informatieverzameling:** Zorg voor een brede en diepgaande informatieverzameling, rekening houdend met de aard van de hulpvraag, aangezien dit het verdere traject beïnvloedt.
* **Communicatie:** Wees in gesprek met de leerling of ouder(s) op een manier die aansluit bij de specifieke situatie.
* **Hypothesevorming:** Stel een onderkennende hypothese die gemotiveerd wordt op basis van kennis van gedragskenmerken en specifieke elementen uit de casus. Handelingsgerichte hypotheses moeten herkend en geformuleerd kunnen worden.
* **Begeleidingsvoorstellen:** Kijk bij het formuleren van begeleidingsvoorstellen breder dan de diagnose. Richt je op de specifieke behoeften van het kind/jongere/ouder/leerkracht.
* **Data-analyse:** Cluster de verkregen gegevens en identificeer risico- en beschermende factoren binnen een casus.
* **Integratief beeld:** Vorm een geïntegreerd beeld van de beschikbare informatie.
* **Concretisering:** Doe concrete en haalbare aanbevelingen.
### 3.2 Agressie
Het herkennen van verschillende soorten agressie is cruciaal, evenals het weten hoe hierop wel en niet te reageren. De begeleiding van een kind met agressieproblematiek vereist specifieke aandacht. Agressie kan ook beschouwd worden als een secundair kenmerk van andere problematiek. Het concept van de "window of tolerance" (venster van tolerantie) is relevant om te verklaren waarom bepaalde kinderen een kort lontje kunnen hebben.
#### 3.2.1 Soorten agressie
* **Relationele agressie:** Gedrag gericht op het schaden van sociale relaties of de reputatie van een ander.
* **Reactieve agressie:** Agressief gedrag dat optreedt als reactie op een waargenomen bedreiging, uitdaging of frustratie.
* **Proactieve agressie:** Agressief gedrag dat doelgericht is, vaak instrumenteel, en niet direct voortkomt uit een provocatie.
> **Tip:** Begrijp dat agressie vaak een signaal is van onderliggende behoeften of moeilijkheden.
### 3.3 Overkoepelende thema's en concepten
Verschillende overkoepelende thema's kunnen gelinkt worden aan diverse stoornissen en problematieken:
* **Prikkelverwerking:** De manier waarop informatie uit de omgeving wordt waargenomen, geïnterpreteerd en verwerkt. Dit kan leiden tot over- of ondergevoeligheid voor zintuiglijke prikkels.
* **Executieve functies:** Een reeks cognitieve processen die nodig zijn voor doelgericht gedrag, zoals plannen, organiseren, impulscontrole, werkgeheugen en flexibel denken.
* **Window of tolerance (Venster van tolerantie):** Het optimale bereik van arousal (fysiologische opwinding) waarin een persoon effectief kan functioneren, informatie kan verwerken en adequaat kan reageren op de omgeving. Buiten dit venster kan men in een hyper- of hypoarousal staat raken.
* **Neurodiversiteit:** Het concept dat variatie in neurologische ontwikkeling en functie normaal en waardevol is, en dat omstandigheden gecreëerd moeten worden die ruimte bieden aan deze diversiteit. Dit omvat onder andere Autism Spectrum Disorder (ASS) en Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD).
* **Niet-gelabelde leerstoornissen (NLD):** Hoewel niet expliciet uitgewerkt in het document, wordt het genoemd als een praktisch relevant concept binnen de overkoepelende thema's.
### 3.4 (Cyber)pesten, grooming en sextortion
Bij het bespreken van (cyber)pesten is het belangrijk te erkennen dat dit fenomeen breder is dan enkel de pester en de gepeste; de omgeving speelt een cruciale rol. Een goed plan van aanpak is essentieel, waarbij de nadruk ligt op peer-mediation en een schoolbrede aanpak.
* **Sextortion/Grooming:** Het herkennen van deze problematiek en weten hoe er adequaat op te reageren is van groot belang.
#### 3.4.1 Aandachtspunten bij (cyber)pesten
* **Omgevingsfactoren:** De dynamiek van de groep en de schoolcultuur zijn bepalend.
* **Plan van aanpak:** Een gestructureerd plan met preventieve en reactieve maatregelen.
* **Peer-mediation:** Het inzetten van leeftijdsgenoten om conflicten op te lossen.
* **Schoolbrede aanpak:** Betrokkenheid van alle geledingen binnen de school.
> **Tip:** Bij de aanpak van pesten is het cruciaal om zowel de individuele gevallen als de bredere sociale dynamiek op school aan te pakken.
### 3.5 Stoornissen volgens DSM-5 en Vlaamse consensus
Het is essentieel om de definities, gedragskenmerken (primair en secundair), prevalentie, comorbiditeit, beloop en prognose van de volgende stoornissen te kennen, evenals de diagnostische protocollen en begeleidingsmogelijkheden in schoolse en pedagogische contexten.
#### 3.5.1 Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
* Autisme Spectrum Stoornis (ASS)
* Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)
* Communicatiestoornissen:
* Taalstoornis (STOS)
* Spraakklankstoornis
* Stoornis in spraakvloeiendheid (stotteren)
* Sociale (pragmatische) communicatiestoornis
* Motorische stoornissen:
* Developmental Coordination Disorder (DCD)
* Ticstoornissen:
* Gilles de la Tourette
* Persisterende motorische of vocale ticstoornis
* Voorlopige ticstoornis (< 1 jaar)
#### 3.5.2 Disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen
* Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD)
* Gedragsstoornis (CD)
#### 3.5.3 Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen
* Reactieve hechtingsstoornis
* Ontremd-sociaalcontactstoornis
#### 3.5.4 Angststoornissen
* Selectief mutisme
* Faalangst (als onderdeel van sociale angst of gegeneraliseerde angst)
#### 3.5.5 Stoornissen die nog nader onderzocht dienen te worden (Sectie III)
* Automutilatie (niet-suïcidale zelfbeschadigingsstoornis)
#### 3.5.6 Leerstoornissen volgens Vlaamse consensus
* Dyslexie
* Dyscalculie
Deze stoornissen worden gekenmerkt door specifieke criteria:
* **Achterstandscriterium:** Een significante achterstand in specifieke academische vaardigheden.
* **Hardnekkigheidscriterium:** De problematiek blijft bestaan ondanks adequate instructie en ondersteuning.
* **Exclusiviteitscriterium:** De problemen zijn niet te wijten aan andere factoren zoals een algemene intellectuele beperking of een andere stoornis.
> **Tip:** Bij het diagnosticeren van leerstoornissen is het belangrijk om te differentiëren tussen een achterstand die overwonnen kan worden en een structurele leerstoornis.
### 3.6 Voorbeeld examenvragen ter illustratie
#### 3.6.1 Casusvraag (Joppe)
**Aan welke mogelijke stoornis denk je bij deze casus? Formuleer een onderkennende hypothese. Motiveer je keuze door gebruik te maken van minstens 3 elementen/kenmerken vanuit de casus.**
Mogelijke stoornis: Dyslexie en/of dyscalculie.
Onderkennende hypothese: Joppe vertoont kenmerken van een verworven leerstoornis, specifiek dyslexie, gezien zijn significant trage en moeizame leesvaardigheid ondanks adequate ondersteuning, alsook dyscalculie gezien de discrepantie met zijn sterke rekenprestaties.
Motivatie:
1. **Discrepantie:** Er is een grote discrepantie tussen zijn uitstekende rekenprestaties en zijn beduidend onder het verwachte niveau liggende lees- en spellingvaardigheden.
2. **Hardnekkigheid:** Ondanks diverse ondersteunende maatregelen, zoals extra aandacht en aangepaste groepsindeling, is zijn vooruitgang op het gebied van lezen en spelling onvoldoende.
3. **Specifieke fouten:** Joppe maakt telkens dezelfde schrijffouten (bv. kaud ipv koud, sestig ipv zestig), wat wijst op specifieke moeilijkheden met de transcriptie van klanken naar letters.
**Kies twee methodes die je kan gebruiken om voldoende informatie te verzamelen om je hypothese te toetsen. Motiveer de gekozen methode.**
1. **Gestandaardiseerde testen:** Specifieke toetsen voor leesvaardigheid (leessnelheid, accuratesse, begrijpend lezen) en spelling (woord- en spelschrijftest).
* Motivatie: Deze testen bieden een objectieve en normatieve meting van Joppes vaardigheden, waardoor de omvang van de achterstand kan worden bepaald en vergeleken met leeftijdsgenoten. Ze kunnen ook specifieke subvaardigheden in kaart brengen.
2. **Observatie in de klas:** Gerichte observatie van Joppes lees- en schrijfgedrag tijdens de les.
* Motivatie: Dit levert inzicht in hoe Joppe omgaat met de taken in een natuurlijke omgeving, welke strategieën hij wel of niet toepast, en hoe hij reageert op instructies en feedback. Het helpt ook om te zien of de problemen zich enkel manifesteren tijdens specifieke taken of meer algemeen aanwezig zijn.
**Welke soort zorgvraag wordt er in deze casus gesteld? Onderkennend / verklarend / handelingsgericht + motiveer kort waarom.**
De zorgvraag is primair **handelingsgericht**, met elementen van een **onderkennende** en **verklarende** vraag.
* **Handelingsgericht:** De ouders willen weten waar Joppe "wel nood aan heeft" en welke aanbevelingen er zijn voor begeleiding thuis en op school, wat wijst op de behoefte aan concrete handelingsplannen.
* **Onderkennend:** De ouders en leerkracht willen de aard van Joppes moeilijkheden identificeren.
* **Verklarend:** De vraag naar de oorzaak van de discrepantie en de twijfel aan de effectiviteit van het doubleren duiden op een behoefte aan verklaring.
**Geef psycho-educatie aan de ouders, richt je in jouw antwoord rechtstreeks tot hen. Wat is jouw prognose, hoe verwacht je dat deze stoornis verder zal verlopen? Geef 2 concrete tips/begeleidingsadviezen voor op school en voor thuis.**
"Geachte ouders,
Bedankt dat u bij ons langskomt om uw zorgen over Joppe te bespreken. Wat we uit uw verhaal en de informatie van school hebben opgevangen, is dat Joppe een sterke leerling is op het gebied van rekenen, wat geweldig is om te zien! Tegelijkertijd zien we dat hij momenteel veel moeite heeft met lezen en spellen, en dat dit ondanks de inspanningen van de school nog niet voldoende verbetert.
Op basis van deze signalen, en met de nodige voorzichtigheid, denken we dat Joppe mogelijk worstelt met een specifieke leerstoornis, zoals dyslexie. Dit betekent dat zijn hersenen informatie op een net iets andere manier verwerken wanneer het gaat om taal en lezen. Het is belangrijk te weten dat dit niets te maken heeft met intelligentie; Joppe is zeker niet minder slim, maar heeft een andere aanpak nodig om deze specifieke vaardigheden te ontwikkelen.
**Onze prognose:** Als we hier tijdig en gericht op inspelen, is onze verwachting dat Joppe deze achterstand kan inhalen en succesvol kan doorstromen. Het is een proces dat tijd en specifieke begeleiding vraagt. Zonder gerichte hulp kan de achterstand echter groter worden en leiden tot frustratie en een negatief zelfbeeld. Met de juiste aanpak verwachten we dat Joppe zijn potentieel op alle gebieden kan waarmaken.
Hier zijn enkele concrete tips om Joppe te ondersteunen, zowel thuis als op school:
**Voor thuis:**
1. **Leesplezier voorop:** Creëer een ontspannen leesomgeving. Lees samen voor, laat Joppe zelf kiezen wat hij wil lezen (strips, informatieve boekjes over zijn interesses) en focus op het plezier van het verhaal, niet op perfectie. Maak het geen 'moetje'.
2. **Visuele hulpmiddelen en spelletjes:** Gebruik spelletjes die helpen bij klankbewustzijn of woordherkenning. Visuele hulpmiddelen, zoals plaatjes bij woorden, kunnen ook ondersteunend werken bij het onthouden van de correcte spelling.
**Voor op school:**
1. **Aangepaste leesteksten en schrijfoefeningen:** Zorg voor teksten die passen bij zijn huidige leesniveau en bied extra oefeningen aan die zich richten op specifieke spellingsmoeilijkheden of leesstrategieën, met veel herhaling en directe feedback. Gebruik eventueel software die helpt bij het lezen of dicteren.
2. **Flexibele beoordeling:** Overweeg om voor spelling en schrijven tijdelijk te focussen op de inhoud in plaats van de perfectie van de spelling, zeker bij opdrachten waar de focus op iets anders ligt. Geef hem de kans om zijn antwoorden te laten nalezen of te dicteren.
Het is heel begrijpelijk dat u twijfelt aan het doubleren. Wij geloven dat met de juiste, specifieke ondersteuning Joppe zijn leerjaar met succes kan afronden en dat er andere, meer effectieve wegen zijn om hem te helpen. We staan klaar om samen met u en de school een plan op te stellen dat Joppe optimaal ondersteunt."
#### 3.6.2 Gelijkenissen en verschillen tussen ODD en CD
**Twee gelijkenissen tussen ODD en CD:**
1. **Gedragspatronen:** Beide stoornissen worden gekenmerkt door aanhoudende gedragspatronen die de rechten van anderen schenden en sociale normen of regels overtreden.
2. **Impulsiviteit en agressie:** Vaak vertonen individuen met ODD en CD symptomen van impulsiviteit en kunnen zij agressief gedrag vertonen naar mensen of dieren.
**Twee verschillen tussen ODD en CD:**
1. **Ernst van gedrag:** De gedragingen bij CD zijn over het algemeen ernstiger en meer transgressief dan bij ODD. CD kan leiden tot ernstige schade aan eigendommen, fysieke gevechten, diefstal en ernstige schendingen van regels, terwijl ODD vaker draait om driftbuien, ruzie zoeken en koppigheid.
2. **Leeftijd van aanvang:** ODD begint doorgaans op jongere leeftijd dan CD. CD kan zich uiten in de kindertijd of adolescentie, terwijl ODD vaak al in de vroege kinderjaren zichtbaar is.
#### 3.6.3 Meerkeuzevraag
Een kind dat agressief gedrag stelt omdat hij het gevoel heeft dat hij bedreigd en/of uitgedaagd wordt door de andere. In dit geval spreken we over…
* Relationele agressie
* **Reactieve agressie**
* Proactieve agressie
* Geen van bovenstaande antwoorden is correct
#### 3.6.4 Kort open antwoord
Je neemt deel aan het wekelijks overleg van je CLB-team. Een collega bespreekt een leerling van 8 jaar bij wie er een vermoeden is van ADHD. De ouders stelden zelf de vraag aan het CLB, je collega kreeg van hen reeds info over de problemen die zij thuis ervaren, de ouders vulden een screeningsvragenlijst in (die wees op een verhoogde kans op ADHD) en je collega bracht met de ouders in kaart hoe de vroege ontwikkeling van hun zoon is verlopen. Welke essentiële info ontbreekt er nog, die jouw collega zelf kan verzamelen, voordat hij kan doorverwijzen voor verder multidisciplinair onderzoek?
Essentiële ontbrekende informatie die de collega zelf kan verzamelen, is informatie vanuit de **schoolcontext**. Specifiek gaat het om:
* **Observaties van het gedrag van de leerling in de klas:** Hoe uit het vermoedelijke ADHD-gedrag zich op school (bijv. concentratieproblemen, hyperactiviteit, impulsiviteit, sociale interacties met klasgenoten en leerkrachten)?
* **Functioneren op school:** Hoe presteert de leerling schoolse taken? Zijn er specifieke problemen met leren, werkgeheugen, executieve functies in de klasomgeving?
* **Reacties van de leerkracht:** Wat zijn de ervaringen en observaties van de leerkracht met betrekking tot het gedrag en functioneren van de leerling? Welke aanpakken werden reeds geprobeerd?
Deze informatie is cruciaal om een compleet beeld te krijgen van de problematiek, te differentiëren met andere mogelijke verklaringen (zoals leerproblemen of sociale angsten), en de ernst en impact van het vermoedelijke ADHD op het dagelijks functioneren van de leerling te beoordelen.
---
# Voorbeeld examenvragen en casusanalyses
Dit gedeelte presenteert concrete voorbeeldvragen om de kennis van studenten te toetsen op het gebied van diagnostiek en begeleiding, door middel van casusanalyses, vergelijkingen van stoornissen, meerkeuzevragen en kort open antwoordvragen die de toepassing van theorie in de praktijk demonstreren.
### 4.1 Studietips voor het examen
Bij het bestuderen van de leerstof voor het examen zijn de volgende algemene tips van belang:
* **Powerpoints:** Deze dienen als de hoofdzaak en samenvatting van de stof.
* **Handboek en literatuur:** Deze bieden de grote lijnen en diepere context.
Op het examen zelf is het cruciaal om:
* De vraag zeer goed te lezen en precies te doen wat er gevraagd wordt.
* Het antwoord beknopt en volledig te houden, zonder meer of minder te geven dan nodig.
* Begeleidingsadviezen concreet te formuleren en te koppelen aan de specifieke casus.
### 4.2 Kennis van stoornissen
Voor alle geziene stoornissen dient de student de volgende aspecten te kennen en toe te passen:
* **Definities:** Niet letterlijk van buiten leren, maar de stoornis herkennen en kunnen uitleggen ten behoeve van psycho-educatie.
* **Gedragskenmerken:** Primair en secundair kunnen benoemen en herkennen (inclusief neuropsychologische kenmerken).
* **Prevalentie en comorbiditeit:** Prevalentie kunnen toepassen bij het vormen van hypothesen en comorbiditeiten goed kennen.
* **Beloop en prognose:** Belangrijk voor het geven van psycho-educatie.
* **Etiologie:** De oorzaken van de stoornis begrijpen.
### 4.3 Diagnostiek
Het diagnostisch protocol dient goed gekend te zijn. Hierbij is het van belang om het belang van gesprekken, observaties en andere bronnen te erkennen, wat wijst op multidisciplinair werken.
* **Screeningsvragenlijsten:** Kennis van instrumenten zoals de SDQ en SEV is vereist.
* **Leerstoornissen:** De LVS (Leervoorwaardenscan) dient gekend te worden als signaleringsinstrument.
* **Specifieke tools:** Het bestaan van specifieke vragenlijsten, interviews en andere diagnostische tools dient gekend te zijn, evenals wanneer deze ingezet kunnen worden, maar specifieke namen zijn niet altijd vereist.
* **Verschillen kinderen en volwassenen:** De relevantie van deze verschillen dient begrepen te worden.
* **Differentiaaldiagnose:** De overeenkomsten en verschillen tussen stoornissen moeten gekend zijn.
### 4.4 Begeleiding
Begeleidingsadviezen moeten zowel in een schoolse als een pedagogische context toepasbaar zijn.
* **Omgaan met problematiek:** Weten hoe om te gaan met de problematiek.
* **Doorverwijzing:** Weten wanneer doorverwijzen en naar wie.
* **Rol van de pedagoogisch consulent (PC) in SPP:** De rol en taken in het samenwerkingsverband tussen school en psychologisch-pedagogische voorzieningen.
* **Werken met de cliënt:** Zowel met het kind/jongere/volwassene zelf als met de context (ouders, school).
### 4.5 Geziene stoornissen volgens DSM-5 en andere classificaties
De volgende stoornissen dienen gekend te zijn, met hun kenmerken en relevantie voor diagnostiek en begeleiding:
* **Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen:**
* Autismespectrumstoornis (ASS)
* ADHD
* Communicatiestoornissen: Taalstoornis (STOS), Spraakklankstoornis, Stoornis in spraakvloeiendheid (stotteren), Sociale (pragmatische) communicatiestoornis.
* Motorische stoornissen: Development Coordination Disorder (DCD).
* Ticstoornissen: Syndroom van Gilles de la Tourette, Persisterende motorische of vocale ticstoornis, Voorlopige ticstoornis (< 1 jaar).
* **Disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen:**
* Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD)
* Normaal gedragsstoornis (CD)
* **Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen:**
* Reactieve hechtingsstoornis
* Ontremd-sociaalcontactstoornis
* **Angststoornissen:**
* Selectief mutisme
* Faalangst (als onderdeel van sociale angst of gegeneraliseerde angst).
* **Sectie III – Stoornissen die nog nader onderzocht dienen te worden:**
* Automutilatie (niet-suïcidale zelfbeschadigingsstoornis).
* **Leerstoornissen volgens Vlaamse consensus:**
* Dyslexie
* Dyscalculie
* Met de bijbehorende criteria: achterstandscriterium, hardnekkigheidscriterium, exclusiviteitscriterium.
### 4.6 Overkoepelende thema's en casusanalyses
Naast specifieke stoornissen, zijn er overkoepelende thema's die van belang zijn bij het analyseren van casusvragen:
* **HGD/HGD/Faire diagnostiek:** Algemene principes zoals breed informatie verzamelen, het belang van de hulpvraag, effectieve gespreksvoering met leerling/ouder, het stellen en motiveren van onderkennende hypothesen (gebaseerd op primaire gedragskenmerken en casuselementen), het herkennen en stellen van handelingsgerichte hypothesen, breder kijken dan de diagnose bij begeleidingsvoorstellen, het clusteren van gegevens en herkennen van risico- en beschermende factoren, en het vormen van een integratief beeld met concrete en haalbare aanbevelingen.
* **Agressie:** Het herkennen van soorten agressie, weten hoe te reageren bij agressie, en het begeleiden van kinderen met agressieproblematiek. Het concept van het "window of tolerance" is hierbij relevant om te verklaren waarom kinderen een korte lontje kunnen hebben.
* **Overkoepelende thema's:**
* Prikkelverwerking
* Executieve functies
* Window of tolerance
* Neurodiversiteit
* Niet-aangeboren hersenletsel (NAH) – in de praktijk.
* **(Cyber)pesten en grooming:**
* **Pesten:** Begrijpen dat pesten meer inhoudt dan alleen een pester en een gepeste; de omgeving is cruciaal. Een goed plan van aanpak is essentieel, evenals peer-mediation en een schoolbrede aanpak.
* **Sextortion / Grooming:** Het probleem herkennen en weten hoe hier effectief op te reageren.
### 4.7 Voorbeeld examenvragen en analyses
Hieronder worden de voorbeeldvragen uit het document geanalyseerd om de toepassing van de leerstof te illustreren.
#### 4.7.1 Casusvraag Joppe (7 jaar)
**Aan welke mogelijke stoornis denk je bij deze casus? Formuleer een onderkennende hypothese. Motiveer je keuze door gebruik te maken van minstens 3 elementen/kenmerken vanuit de casus.**
* **Mogelijke stoornis:** Dyslexie.
* **Onderkennende hypothese:** Joppe vertoont kenmerken van dyslexie, wat zich uit in significante problemen met lezen en spellen, ondanks dat zijn rekenvaardigheden en andere cognitieve/creatieve vaardigheden (tekenen, kleuren, vertellen, zingen) ver boven gemiddeld zijn.
* **Motivatie:**
1. **Discrepantie tussen rekenprestaties en lezen/spellen:** De casus benadrukt een grote discrepantie tussen uitmuntende rekenprestaties en ondermaatse lees- en spellingsvaardigheden. Dit is een klassiek kenmerk van dyslexie.
2. **Langzaam lezen en veel fouten bij schrijven:** Het feit dat Joppe in april nog letter per letter leest en traag is, met het maken van specifieke schrijffouten (kaud ipv koud, sestig ipv zestig), wijst op problemen met het decoderen van woorden en het automatiseren van spellingregels, wat typerend is voor dyslexie.
3. **Onvoldoende verbetering ondanks interventies:** De leerkracht heeft al verschillende maatregelen genomen (bv. extra aandacht na een verrijkt rekenaanbod) zonder significant resultaat. Dit suggereert een onderliggend probleem dat niet met algemene didactische ondersteuning opgelost kan worden, wat past bij een specifieke leerstoornis zoals dyslexie.
**Kies twee methodes die je kan gebruiken om voldoende informatie te verzamelen om je hypothese te toetsen. Motiveer de gekozen methode.**
1. **Afname van specifieke diagnostische instrumenten voor dyslexie:**
* **Motivatie:** Er bestaan gestandaardiseerde testen (bv. CITO-leestest, spellingtests, dyslectietests) die specifiek de leesvaardigheid (leestempo, nauwkeurigheid, accuratesse) en spellingvaardigheid (fonologische vaardigheden, spelling van woorden en zinnen) in kaart brengen. Deze tests bieden objectieve data die de observaties uit de casus kunnen bevestigen of weerleggen en helpen bij het vaststellen van de ernst van de problematiek en de specifieke tekorten. Dit is cruciaal voor een onderkennende diagnose.
2. **Gedragsobservatie in een gestructureerde taakcontext (bv. lees- of schrijftaak):**
* **Motivatie:** Door Joppe te observeren tijdens het lezen van een tekst of het uitvoeren van een schrijftaak, kan de hulpverlener directe inzichten verkrijgen in *hoe* hij de taken uitvoert. Wordt er gelet op de richting van letters, worden klanken correct samengevoegd, worden er specifieke substituties gemaakt bij het spellen? Dit biedt kwalitatieve informatie die aanvullend is op de testresultaten en de leerkrachtinformatie, en kan helpen bij het duiden van de aard van de problemen.
**Welke soort zorgvraag wordt er in deze casus gesteld? Onderkennend / verklarend / handelingsgericht + motiveer kort waarom.**
* **Soort zorgvraag:** Verklarend en handelingsgericht.
* **Motivatie:**
* **Verklarend:** De ouders stellen de vraag niet alleen om te weten *wat* er aan de hand is (onderkennend), maar vooral *waarom* Joppe moeite heeft met lezen en spellen en waarom de huidige aanpak niet werkt. Ze twijfelen aan de beslissing van de school en willen begrijpen wat de oorzaak is van Joppe's problemen.
* **Handelingsgericht:** De ouders geven aan niet te willen dat Joppe blijft zitten en willen weten waar hij "wel nood aan heeft". Dit duidt op de behoefte aan concrete adviezen en oplossingen voor de begeleiding van Joppe, zowel thuis als op school. Ze overwegen zelfs een andere school, wat aantoont dat ze op zoek zijn naar een aanpak die beter aansluit bij de behoeften van hun kind.
**Geef psycho-educatie aan de ouders, richt je in jouw antwoord rechtstreeks tot hen.**
"Beste ouders, ik begrijp dat u zich zorgen maakt over de schoolse vorderingen van Joppe, zeker nu de school voorstelt om hem het tweede leerjaar te laten doubleren. Op basis van de informatie die we nu hebben, vermoeden we dat Joppe mogelijk dyslexie heeft. Dit betekent dat hij, ondanks zijn intelligentie en vele andere talenten zoals rekenen en creativiteit, specifieke moeilijkheden ervaart met lezen en spellen. Dyslexie is geen kwestie van luiheid of gebrek aan inspanning, maar een neurologische variatie die invloed heeft op hoe de hersenen taal verwerken. Het is belangrijk te weten dat veel kinderen met dyslexie uitstekend presteren op andere gebieden, wat bij Joppe zeker het geval is met rekenen en zijn creatieve vaardigheden. Het is ook goed om te weten dat er effectieve methoden zijn om kinderen met dyslexie te ondersteunen, die zich richten op de specifieke uitdagingen die zij ervaren. Wij willen graag samen met u onderzoeken welke aanpak het beste is voor Joppe, zodat hij zich verder kan ontwikkelen en succes kan ervaren op school."
**Wat is jouw prognose, hoe verwacht je dat deze stoornis verder zal verlopen?**
* **Prognose:** Met de juiste ondersteuning en een aangepaste aanpak is de prognose voor Joppe gunstig wat betreft zijn algemene ontwikkeling en schoolse succes. Zonder adequate ondersteuning kan de achterstand op het gebied van lezen en spellen echter verder oplopen, wat kan leiden tot frustratie, verminderd zelfvertrouwen en mogelijk ook problemen met andere schoolvakken die veel lees- en schrijfvaardigheid vereisen. Indien dyslexie tijdig wordt herkend en adequaat wordt aangepakt, kan Joppe leren omgaan met zijn moeilijkheden en zich ook op academisch vlak verder ontwikkelen, zij het mogelijk met specifieke hulpmiddelen en strategieën. De sterke cognitieve vaardigheden op andere gebieden zijn een belangrijke beschermende factor.
**Geef 2 concrete tips/begeleidingsadviezen voor op school en voor thuis.**
1. **Voor op school:**
* **Aangepast leestempo en ondersteuning bij lezen:** Zorg ervoor dat Joppe voldoende tijd krijgt om te lezen, zonder druk van de klok. Bied ondersteuning bij het ontcijferen van woorden door bijvoorbeeld gebruik te maken van visuele hulpmiddelen, voorleesfuncties op digitale apparaten, of door de tekst te laten voorlezen door een klasgenoot of leerkracht. Differentieer leestaken waar mogelijk.
* **Aangepaste spellingondersteuning:** Focus op een beperkt aantal spellingregels per keer, met veel herhaling en variatie in oefenvormen. Gebruik multisensoriële aanpakken (bv. schrijven in zand, met vinger in de lucht). Verminder de hoeveelheid schrijf- of dicteerwerk en geef hem extra tijd of een spellingschecker voor taken waarbij spelling cruciaal is.
2. **Voor thuis:**
* **Positieve benadering en focus op sterktes:** Moedig Joppe aan in zijn lees- en schrijfwerk, maar leg de nadruk vooral op zijn sterktes, zoals rekenen en zijn creatieve talenten. Creëer een ontspannen sfeer rondom lezen en schrijven thuis; geen druk, maar spelenderwijs oefenen.
* **Hulpmiddelen en afspraken:** Maak duidelijke afspraken over het gebruik van bijvoorbeeld een voorleesfunctie op een tablet voor het lezen van zijn favoriete boeken, of het gebruik van een laptop met spellingscontrole voor huiswerk. Zorg dat hij thuis niet overmatig belast wordt met extra lees- of schrijfopdrachten, maar dat er een goede balans is met andere, meer ontspannende activiteiten.
#### 4.7.2 Gelijkenissen en verschillen tussen ODD en CD
**Benoem twee gelijkenissen tussen ODD en CD**
1. **Gedragsproblemen:** Zowel ODD als CD worden gekenmerkt door aanhoudende gedragsproblemen die de rechten van anderen schenden en/of leiden tot significante problemen in het functioneren.
2. **Agressie en destructiviteit:** Beide stoornissen kunnen gepaard gaan met agressief gedrag richting mensen of dieren, vernieling van eigendommen, bedrog of diefstal, en schending van regels.
**Benoem twee verschillen tussen ODD en CD**
1. **Ernst van gedrag:** CD omvat een breder en ernstiger patroon van gedrag, inclusief ernstigere agressie, bedreigingen, diefstal, en schending van rechten (bv. fysiek geweld, seksueel misbruik). ODD focust meer op oppositioneel, opstandig, negatief en vijandig gedrag.
2. **Schending van rechten van anderen:** Bij CD is er sprake van een duidelijke en ernstige schending van de rechten van anderen, wat leidt tot ernstige problemen op sociaal, academisch of beroepsmatig gebied. Bij ODD is de schending van rechten minder ernstig en meer gericht op het niet naleven van autoriteit of regels.
#### 4.7.3 Meerkeuzevraag
**Een kind dat agressief gedrag stelt omdat hij het gevoel heeft dat hij bedreigd en/of uitgedaagd wordt door de andere. In dit geval spreken we over…**
* Relationele agressie
* **Reactieve agressie**
* Proactieve agressie
* Geen van bovenstaande antwoorden is correct
**Motivatie:** Reactieve agressie is agressie die wordt uitgelokt door een waargenomen dreiging of provocatie. Het kind reageert op een manier die het als verdediging ziet.
#### 4.7.4 Kort open antwoordvraag
**Je neemt deel aan het wekelijks overleg van je CLB-team. Een collega bespreekt een leerling van 8 jaar bij wie er een vermoeden is van ADHD. De ouders stelden zelf de vraag aan het CLB, je collega kreeg van hen reeds info over de problemen die zij thuis ervaren, de ouders vulden een screeningsvragenlijst in (die wees op een verhoogde kans op ADHD) en je collega bracht met de ouders in kaart hoe de vroege ontwikkeling van hun zoon is verlopen. Welke essentiële info ontbreekt er nog, die jouw collega zelf kan verzamelen, voordat hij kan doorverwijzen voor verder multidisciplinair onderzoek?**
De essentiële informatie die nog ontbreekt, is informatie vanuit de **schoolcontext**. Hoewel de thuis- en ontwikkelingsgeschiedenis reeds in kaart zijn gebracht, is het cruciaal om ook de symptomen van ADHD (zoals onoplettendheid, hyperactiviteit en impulsiviteit) te observeren en te beoordelen in de schoolse omgeving. Dit omvat:
* **Observatie van gedrag in de klas:** Hoe functioneert de leerling tijdens lessen, in interactie met klasgenoten en leerkrachten? Zijn de kenmerken van ADHD ook daar aanwezig en in welke mate?
* **Informatie van de leerkracht(en):** Wat zijn de ervaringen van de leerkracht(en) met de leerling? Welke problemen ondervindt de leerling op school? Hoe wordt het functioneren van de leerling op school beoordeeld?
* **Invulling van een screeningsvragenlijst door de leerkracht(en):** Een leerkracht-specifieke vragenlijst kan helpen om de gedragskenmerken van ADHD te objectiveren vanuit het perspectief van de schoolomgeving.
Deze schoolse informatie is essentieel omdat ADHD zich vaak op verschillende manieren manifesteert in diverse omgevingen en de criteria voor diagnostiek vereisen dat de symptomen significant interfereren met het functioneren in minstens twee verschillende settings (bv. thuis én school). Zonder deze informatie kan een nauwkeurige diagnose niet gesteld worden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Faire diagnostiek | Het proces van het objectief en onbevooroordeeld beoordelen van de problemen en behoeften van een persoon, waarbij rekening wordt gehouden met diverse factoren en contexten om tot een passende diagnose en begeleidingsplan te komen. |
| Vertrouwensrelatie creëren | Het opbouwen van een veilige en open band met de cliënt, gebaseerd op wederzijds respect en empathie, wat essentieel is voor effectieve communicatie en het verzamelen van betrouwbare informatie. |
| Psycho-educatie | Het proces waarbij informatie en uitleg wordt verstrekt aan een persoon en/of diens omgeving over een specifieke stoornis, de oorzaken, symptomen, beloop en behandelingsmogelijkheden, met als doel begrip te vergroten en copingstrategieën te bevorderen. |
| Gedragskenmerken | Specifieke observeerbare gedragingen die kenmerkend zijn voor een bepaalde stoornis of problematiek. Deze kunnen primair (direct voortkomend uit de stoornis) of secundair (een reactie op de stoornis of de omgeving) zijn. |
| Prevalentie | Het percentage van de populatie dat op een bepaald moment aan een specifieke stoornis lijdt. Kennis van prevalentie is belangrijk voor hypothesevorming en het inschatten van de waarschijnlijkheid van een diagnose. |
| Comorbiditeit | De gelijktijdige aanwezigheid van twee of meer stoornissen of aandoeningen bij dezelfde persoon. Het correct identificeren van comorbiditeiten is cruciaal voor een accurate diagnose en een effectieve behandeling. |
| Benoemen | Het identificeren en benoemen van specifieke kenmerken, concepten of stoornissen. In de context van gedragskenmerken betekent dit onderscheid kunnen maken tussen primaire en secundaire uitingen. |
| Diagnostisch protocol | Een gestructureerde reeks stappen en procedures die gevolgd worden om tot een diagnose te komen. Dit omvat doorgaans het verzamelen van informatie uit verschillende bronnen zoals gesprekken, observaties en tests. |
| Screeningsvragenlijsten | Instrumenten die gebruikt worden om snel en efficiënt te bepalen of er mogelijk sprake is van een bepaalde stoornis of risico daarop, waardoor verdere diagnostiek geïndiceerd kan zijn. Voorbeelden zijn de SDQ en SEV. |
| Differentiaaldiagnose | Het proces van het onderscheiden van een aandoening van andere aandoeningen met vergelijkbare symptomen, door systematisch overeenkomsten en verschillen tussen mogelijke diagnoses te analyseren. |
| Begeleiding | De ondersteuning en advisering die geboden wordt aan een persoon en diens omgeving om om te gaan met specifieke problemen of stoornissen, gericht op het verbeteren van functioneren en welzijn. Dit kan plaatsvinden in diverse contexten zoals school of thuis. |
| Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen | Een groep stoornissen die hun oorsprong vinden in verschillen in de hersenontwikkeling en -functie, en die zich manifesteren tijdens de kindertijd, zoals ASS en ADHD. |
| Executieve functies | Een reeks hogere cognitieve processen die nodig zijn voor doelgericht gedrag, zoals plannen, organiseren, werkgeheugen, inhibitie en flexibiliteit. Verstoringen in deze functies kunnen leiden tot diverse gedragsproblemen. |
| Neurodiversiteit | Het concept dat variaties in hersenstructuur en -functie (zoals bij autisme, ADHD) normaal zijn en gewaardeerd moeten worden, in plaats van gezien te worden als afwijkingen die gecorrigeerd moeten worden. |
| (Cyber)pesten | Vormen van pesten die plaatsvinden via digitale middelen zoals internet en mobiele telefoons, wat kan leiden tot ernstige psychische schade bij het slachtoffer. |
| Grooming | Een manipulatief proces waarbij een persoon (vaak een volwassene) het vertrouwen wint van een kind of kwetsbare persoon met het oog op seksueel misbruik of exploitatie. |
| Sextortion | Vorm van afpersing waarbij seksueel expliciet materiaal wordt gebruikt om iemand onder druk te zetten, vaak in combinatie met grooming. |
| Onderkennende hypothese | Een voorlopige diagnose of een verklaring voor de aanwezige problemen van een cliënt, gebaseerd op de verzamelde informatie en klinische kennis. Deze hypothese moet vervolgens getoetst worden. |
| Handelingsgerichte hypotheses | Hypothesen die niet alleen de aard van het probleem beschrijven, maar ook suggereren welke interventies of aanpakken effectief zouden kunnen zijn voor de cliënt en diens omgeving. |
| Risico- en beschermende factoren | Factoren die de kans op het ontwikkelen of voortduren van psychische problemen vergroten (risicofactoren) of juist verkleinen en het welzijn bevorderen (beschermende factoren). |
| Window of tolerance | Een concept dat de optimale arousal-zone beschrijft waarin iemand effectief kan functioneren, informatie kan verwerken en reageren op de omgeving. Buiten dit venster kan iemand hyper- of hypoaroused raken, wat leidt tot disfunctioneel gedrag. |