Cover
Start now for free lesnotas economie.pdf
Summary
# Actualiteit en economische indicatoren
Deze sectie bespreekt de huidige economische toestand aan de hand van diverse indicatoren zoals werkloosheid, economische groei, bedrijfswinsten, overheidschuld en beurskoersen, en analyseert hun interpretatie en relatie tot welzijn.
### 1.1 De huidige economische situatie: een overzicht
De huidige economische situatie wordt gekenmerkt door een aantal belangrijke elementen. Er is sprake van een zeer lage werkloosheid, wat deels te wijten is aan een krimpende beroepsbevolking, waardoor vacatures moeilijker in te vullen zijn. Dit wordt mede veroorzaakt door vergrijzing. Na een krimp in 2020 is er weer sprake van economische groei. Grote bedrijven realiseren recordwinsten, wat leidt tot (zeer) hoge beurskoersen. Een significant pijnpunt in de Belgische economie is de steeds grotere schuld van de overheid, die volgens de EU-richtlijnen moet afnemen [2](#page=2).
### 1.2 Interpretatie van economische indicatoren
#### 1.2.1 Economische groei en BBP
Economische groei wordt vaak gemeten aan de hand van het Bruto Binnenlands Product (BBP), dat kan worden beschouwd als het gemiddelde inkomensvermogen. Historisch gezien kende de economie gedurende de eerste 800 jaar een stationair inkomensniveau, zoals in de Middeleeuwen. Vanaf ongeveer 1830-1840 begon het inkomensniveau in enkele landen, zoals Europese landen en de VS, verticaal te evolueren. Mexico bleef hier lange tijd bij achter, terwijl China na 1950 een grote inhaalslag maakte [3](#page=3).
#### 1.2.2 De Industriële Revolutie als verklaring voor groei
De Industriële Revolutie (IR) vanaf 1850 wordt vaak aangehaald als een verklaring voor deze economische groei, hoewel het verhaal complexer is dan een eenvoudig, lineair proces. Hoewel technologieën zoals de stoommachine al langer bestonden, was de IR Brits. James Watt verbeterde bestaande stoommachines en verkreeg patenten, wat leidde tot een energetisch rendement van 18%. Dit stimuleerde industriële productie, tewerkstelling, massaproductie en massaconsumptie. De complexere kijk op de IR benadrukt het gebruik van waterkracht of paarden voor machinaal aangedreven fabrieken, onafhankelijk van stoomkracht. Engeland was een pionier in kleinschalige naar grootschalige productie, mede dankzij wetgeving en betere organisatie van werk, zoals de specialisatie in fabrieken, zoals beschreven door Adam Smith [3](#page=3).
> **Tip:** Technologie kan enkel renderen en economische veranderingen teweegbrengen wanneer de omgeving daarvoor rijp is.
De overgang van hout als energiebron naar steenkool was een cruciale factor, waarbij stoomtechnologie werd ingezet om water uit mijnen te pompen. De succesvolle implementatie van de IR in Engeland was dus te danken aan een combinatie van factoren, waaronder nieuwe organisatievormen in de industrie, wat aantoont dat de omgeving van essentieel belang is voor effectieve verandering [3](#page=3).
#### 1.2.3 Beurskoersen en bedrijfswinsten
De uitspraak "als het goed gaat op de beurs, gaat het goed met de economie" verdient nuancering. Niet alle grote bedrijven staan genoteerd op de beurs; dit zijn voornamelijk bedrijven met een groot groeipotentieel. Beurskoersen reflecteren vaak een groeipotentieel dat vanaf circa 2013 enorm is gestegen in landen als de VS, Duitsland en het VK. In België is dit minder het geval, mede door de aanwezigheid van veel banken in de BEL20, die conjunctuurgevoelig zijn [2](#page=2).
Bedrijven maken meer winst dan ooit tevoren, wat echter niet betekent dat iedereen ervan profiteert. Jan Eeckhout wijst erop dat de algemene gemiddelde winstmarge sterk stijgt, terwijl de winstmarge van de mediaanonderneming gelijk blijft of licht daalt. Een kleine groep beursgenoteerde bedrijven, de zogenaamde "big core" of "superstar economy", realiseert enorme winsten. Deze topbedrijven hebben veel macht verkregen door concurrenten te elimineren via "killer acquisitions", waardoor ze markten controleren en hoge prijzen kunnen hanteren, met als gevolg minder concurrentie en innovatie [2](#page=2).
De rentabiliteit van Amerikaanse bedrijven toont aan dat de loonmassa niet is toegenomen, wat impliceert dat de winsten niet bij de werknemers terechtkomen, maar bij de aandeelhouders. Hoge prijzen, gedreven door winstmaximalisatie, kunnen leiden tot lagere productie, minder tewerkstelling en relatief lage lonen, wat ongelijkheid aanwakkert en leidt tot frustratie en polarisatie [2](#page=2).
> **Conclusie:** Hoge beursprijzen zijn niet per se een teken van een gezonde economie, vooral niet als de winsten geconcentreerd zijn bij een kleine groep en ten koste gaan van concurrentie en lonen voor de gewone werknemer.
Technologische vooruitgang is voordelig voor iedereen, mits er sprake is van competitieve markten [2](#page=2).
### 1.3 Welvaart en welzijn
Welvaart wordt geassocieerd met productie en consumptie, en de manier waarop een maatschappij is georganiseerd. De relatie tussen welvaart en welzijn is echter complex. Hoewel er een verband bestaat tussen een hoger inkomensniveau en meer welzijn, zijn de rijkste landen niet altijd de gelukkigste [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.3.1 Het verband tussen rijkdom en welzijn
Figuren tonen aan dat er een verband is tussen inkomen per hoofd en welzijn, met de rijkste landen die vaak meer welzijn rapporteren, mede door beschermingsmaatregelen. Echter, in de rijkste landen worden ook relatief veel antidepressiva gebruikt, wat suggereert dat rijkdom op zichzelf geen garantie is voor geluk of welzijn. De "sufficiency doctrine" stelt dat men vaak al voldoende heeft van wat men ambieert, en dat een lager inkomen tot meer geluk kan leiden [4](#page=4).
#### 1.3.2 Levensverwachting en welvaart
De levensverwachting neemt over het algemeen toe met rijkdom, maar het verschil tussen de allerrijkste en de middenklasse op het gebied van levensverwachting is beperkt. Dit betekent dat men niet per se zeer rijk hoeft te zijn om lang te leven. "Blue zones", gebieden waar mensen lang en vitaal leven, kenmerken zich door factoren zoals sterke familiebanden, niet roken, een vegetarisch dieet, fysieke activiteit, sociaal engagement en groentepconsumptie, onafhankelijk van rijkdom [4](#page=4).
### 1.4 Complicaties in economische analyse: De problemen van Weaver
Warren Weaver onderscheidde drie soorten problemen in de wetenschap:
* Problems of simplicity: Lineaire en eenvoudig te begrijpen problemen.
* Problemen van georganiseerde complexiteit: Problemen die achteraf volledig te verklaren zijn.
* Problems of disordered complexity: Complexiteit zonder duidelijke structuur, zoals het oplossen van armoede [4](#page=4).
Het economische verhaal, met name rond de Industriële Revolutie en de relatie tussen welvaart en welzijn, is complexer dan een simpel, lineair verhaal. Dit onderstreept het belang van het analyseren van de context en de onderliggende structuren bij het interpreteren van economische indicatoren [3](#page=3) [4](#page=4).
---
# Welvaart, welzijn en de rol van de markt
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Welvaart, welzijn en de rol van de markt", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 2. Welvaart, welzijn en de rol van de markt
Dit onderdeel onderzoekt de concepten welvaart en welzijn, de oorsprong van welvaart, en de rol van markttransacties, vraag en aanbod bij het creëren van welvaart, met een analyse van markt efficiëntie en overheidsinterventie.
### 2.1 Welvaart en de oorsprong ervan
Welvaart wordt gerelateerd aan productie en consumptie, en aan de manier waarop een maatschappij georganiseerd is. De economische geschiedenis toont een lange periode van stationaire economieën, waarin het inkomensniveau gedurende de eerste 800 jaar grotendeels gelijk bleef. Vanaf ongeveer 1830-1840 begon in enkele Europese landen en de VS een verticale evolutie van het inkomensniveau, wat later ook in China plaatsvond na 1950 [3](#page=3).
De Industriële Revolutie (IR) wordt vaak aangehaald als de drijvende kracht achter deze verandering, hoewel de technologieën, zoals stoomkracht, al veel langer bestonden. De klassieke uitleg over de IR, waarbij stoomtechnologie vanuit Groot-Brittannië zich verspreidde, is te simplistisch. Belangrijker was dat de omgeving rijp moest zijn voor technologische toepassing. De IR in Groot-Brittannië werd gekenmerkt door de verbetering en patentering van stoommachines door Watt, wat leidde tot een hoger energetisch rendement. Dit stimuleerde industriële productie, tewerkstelling, massaproductie en massaconsumptie [3](#page=3).
Een complexer beeld van de IR benadrukt de toepassing van waterkracht of paarden voor machinaal aangedreven fabrieken, evenals betere organisatie van werk door specialisatie, zoals beschreven door Adam Smith. De overgang van hout naar steenkool als energiebron was eveneens cruciaal, waarbij stoomtechnologie werd gebruikt om water uit mijnen te pompen. Het succes van Engeland werd mede bepaald door nieuwe organisatievormen in de industrie en de toestemming van de wetgever [3](#page=3).
Warren Weaver onderscheidde drie typen problemen: problemen van eenvoud (lineair), problemen van georganiseerde complexiteit (achteraf verklaarbaar) en problemen van ongeordende complexiteit (zonder duidelijke structuur). Het oplossen van armoede valt bijvoorbeeld onder de laatste categorie [4](#page=4).
### 2.2 Welvaart versus welzijn en geluk
De relatie tussen welvaart (gemeten aan de hand van inkomen per hoofd) en welzijn (inclusief gezondheid en maatschappelijke factoren) is complex. Hoewel er een verband bestaat waarbij een hoger inkomensniveau vaak leidt tot meer welzijn, geldt dit niet onbeperkt. Zelfs in de rijkste landen, die door beschermingsmaatregelen een hoger welzijn vertonen, wordt een toename in het gebruik van antidepressiva waargenomen [4](#page=4).
De "sufficiency doctrine" stelt dat men vaak al genoeg heeft wat men ambieert, en dat met een lager inkomen gelukkiger kan worden geleefd [4](#page=4).
#### 2.2.1 Levensverwachting en welvaart
Er is een correlatie tussen rijkdom en levensverwachting, maar deze is niet lineair. Landen die minder rijk zijn, kunnen ook een hoge levensverwachting hebben. Het verschil in levensverwachting tussen de allerrijkste en de middenklasse is beperkt, wat aangeeft dat extreme rijkdom niet noodzakelijk is om lang te leven. "Blue zones" zijn plaatsen waar mensen lang en vitaal leven, met constante factoren zoals familiebanden, niet roken, vegetarische voeding, fysieke activiteit, sociaal engagement en groentenconsumptie, onafhankelijk van rijkdom [4](#page=4).
### 2.3 De economie in de moderne context
Een goede economie creëert welvaart vandaag en behoudt deze voor de toekomst door te investeren in mensen, infrastructuur en onderwijs. De Global Competitiveness Index (GCI) van het World Economic Forum (WEF) meet de "gezondheid" van economieën aan de hand van indicatoren zoals schoolprestaties en gezondheid, onderverdeeld in 'basisvereisten', 'efficiëntiestimuli', en 'innovatie en sofisticatie'. België zakt op deze index, mede door een zwakke macro-economische omgeving zoals een grote staatsschuld en begrotingstekort [6](#page=6).
Welvaartsanalyses beperken zich niet tot materiële productie, maar omvatten ook een inclusieve maatschappij, welzijn, en niet-discriminerende toegang tot onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting en gezondheidszorg. De efficiëntie van zowel private bedrijven als publieke systemen (zoals rechtspraak, gezondheidszorg en onderwijs) is hierbij relevant [6](#page=6).
#### 2.3.1 Gezondheidszorg en preventie
Veel chronische aandoeningen zijn "lifestyle diseases" die vermeden konden worden door een andere levensstijl. Het huidige gezondheidssysteem is reactief en genereert hoge kosten, zowel direct (minimaal 35% van de gezondheidsuitgaven) als indirect (2% van het BBP door productiviteitsverlies). Meer investeringen in preventie zouden leiden tot lagere kosten en een beter toekomstpotentieel. Een aanzienlijk deel van de chronische aandoeningen is vermijdbaar, wat ook gerelateerd is aan gezondheidsongeletterdheid [6](#page=6).
### 2.4 Welvaart uit markttransacties
De markt is een ontmoetingsplaats voor kopers en verkopers waar transacties de basis vormen van welvaart. Elk type product kent zijn eigen markt met aanbieders, consumenten en producenten, waarbij vraag en aanbod centraal staan [6](#page=6).
#### 2.4.1 Vraag en consumentensurplus
De bereidheid van een consument om te betalen voor een product bepaalt de individuele vraag. Het consumentensurplus ontstaat wanneer de bereidheid tot betalen hoger is dan de marktprijs. Mensen die een transactie aangaan, hebben een bereidheid die gelijk is aan of hoger is dan de marktprijs. Het totale consumentensurplus is de som van de individuele surpluses [7](#page=7).
#### 2.4.2 Aanbod, kosten en producentensurplus
De aanbieder wordt geconfronteerd met verschillende kosten: kapitaalkost per item, materiaalkost per item en de marginale kost (de bijkomende productiekost per eenheid, zoals materiaalkost). De totale kostprijs per product is de som van kapitaalkost en marginale kost. Aanbieders zullen verkopen onder hun totale kostprijs als ze ten minste de materiaalkost kunnen dekken en een deel van de kapitaalkost kunnen recupereren [7](#page=7).
De aanbodrechte vertegenwoordigt de minimale vergoeding die een aanbieder wenst voor de marginale kost. Als de marginale kost lager is dan de marktprijs, ontstaat er producentensurplus. Aanbieders met een marginale kost die gelijk is aan of lager is dan de marktprijs, nemen deel aan de markt. Een aanbod dat lager is dan de marginale kost zal niet plaatsvinden, om marginale verliezen te vermijden. Sunk costs, kosten die reeds gemaakt zijn en niet teruggedraaid kunnen worden, spelen hierbij geen rol [7](#page=7).
#### 2.4.3 Marktevenwicht
Het marktevenwicht ontstaat waar de vraag- en aanbodrechte elkaar snijden, wat resulteert in de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid. De horizontale as vertegenwoordigt de kwantiteit (Q) en de verticale as de prijs (P). Het totale surplus, dat de welvaart vertegenwoordigt, is de som van consumentensurplus en producentensurplus. De markt werkt efficiënt doordat zij de laagste marginale kosten combineert met de hoogste bereidheid tot betalen [7](#page=7).
### 2.5 De dynamiek van markten en overheidsinterventie
De "wet van de vraag" stelt dat bij een prijsdaling de gevraagde hoeveelheid stijgt, terwijl de "wet van het aanbod" stelt dat bij een prijsdaling het aangeboden aanbod daalt [8](#page=8).
#### 2.5.1 Zelfregulerende markten
Markten zijn zelfregulerend omdat veranderingen in vraag en aanbod leiden tot een nieuw evenwicht zonder externe interventie. Een stijging van de vraag leidt bijvoorbeeld tot een hogere evenwichtsprijs en -hoeveelheid, wat ook resulteert in meer banen. Een daling van de vraag leidt tot een lagere evenwichtsprijs en -hoeveelheid, met mogelijke jobverliezen tot gevolg. Zelfregulerende markten houden echter geen rekening met de indirecte effecten (implicaties) van deze veranderingen, iets waar de overheid zich wel mee bezighoudt [8](#page=8).
#### 2.5.2 Verliezers, winnaars en overheidsinterventie
Overheidsinterventie, zoals het vastleggen van een gereguleerde prijs (bv. P1, lager dan de marktprijs P2), verstoort het marktevenwicht. Aanbieders met marginale kosten hoger dan P1 verdwijnen uit de markt, wat leidt tot een lager aanbod (Q1). De gevraagde hoeveelheid (Q4) wordt groter dan het aangeboden aanbod (Q1), wat resulteert in een vraagoverschot en ontevreden vragers. Als de overheid probeert dit aanbod te verhogen met subsidies, ontstaat er een welvaartsverlies omdat de productiekost lager is dan de waardering door de consument [8](#page=8).
> **Tip:** Bestudeer de grafieken van vraag en aanbod grondig en oefen het tekenen ervan herhaaldelijk om de dynamiek van marktevenwicht en overheidsinterventie te begrijpen [8](#page=8).
#### 2.5.3 Soorten markten
* **Bulkmarkten:** Deze markten kenmerken zich door homogene bulkproducten (bv. olie, graan) en ervaren aanzienlijke prijsveranderingen op dagelijkse basis [8](#page=8).
* **Retailmarkten:** Op retailniveau, met niet-homogene consumptiegoederen (bv. producten van Nestlé), zijn de prijzen vaak vooraf vastgelegd en minder direct gevoelig voor inflatie. Consumenten worden zelden direct blootgesteld aan prijsdynamiek [8](#page=8).
* **Publieke sector:** Markten in de publieke sector (bv. onderwijs) zijn niet direct zelfregulerend, maar kunnen op termijn wel aanpassingen vertonen door het creëren van plaatsen [8](#page=8).
### 2.6 De evolutie van markten
Zelfregulerende markten zijn grotendeels ontstaan na de Industriële Revolutie. Vóór de IR waren markten lokaal en gereguleerd door lokale overheden, wat vrije marktwerking beperkte. Industriëlen streefden naar grotere, nationale markten om massaproductie mogelijk te maken, wat een politieke strijd vergde. De vrije markt is dus een geconstrueerd fenomeen, niet een natuurlijk gegeven [9](#page=9).
De expansie van industriële productie was enkel mogelijk door de invoering van vrije nationale markten. Het principe van "laisser-faire" was een geplande ontwikkeling, gedreven door het eigenbelang van industriëlen en het maatschappelijke doel om economische vooruitgang te boeken en stagnatie te doorbreken. Dit leidde tot een welvaartsexplosie [9](#page=9).
Na verloop van tijd nam de omvang van de overheid toe als reactie op maatschappelijke behoeften, deels doordat taken die voorheen door gilden werden uitgevoerd (zoals sociale voorzieningen en werkopleiding) wegvielen. Dit leidde tot politieke onrust en een grotere rol voor de overheid. Technologie en innovatie zijn fundamenteel voor maatschappelijke veranderingen. Het geloof in vrije marktwerking was selectief, met vaak hoge invoertarieven [9](#page=9).
De Industriële Revolutie was niet enkel een technologische, maar ook een economische revolutie, mogelijk gemaakt door ingrijpende institutionele en maatschappelijke evoluties die het potentieel van nieuwe technologieën op fossiele brandstoffen konden benutten. De instroom van landbouwers naar fabrieken was een gevolg van maatschappelijke veranderingen, zoals de privatisering van gemeenschappelijke gronden ("enclosure of the commons") [9](#page=9).
> **Example:** Terwijl China in de 11e eeuw hoogstwaarschijnlijk de hoogste levensstandaard en meest geavanceerde technologische kennis had, weerhielden interne factoren en de focus op eigen militaire macht hen ervan om Europese technologieën effectief te adopteren, in tegenstelling tot bijvoorbeeld België dat technologieën kon imiteren dankzij de toestemming van de autoriteiten. Dit illustreert dat technologie alleen niet voldoende is; een ondersteunende omgeving is cruciaal [3](#page=3).
---
# Economische scholen en hun denkwijzen
Dit hoofdstuk biedt een overzicht van de evolutie van economisch denken door de eeuwen heen, belicht verschillende economische scholen en hun kernconcepten.
### 3.1 De klassieke school
De klassieke school, die rond 1700 begon, legde de basis voor de moderne economie met denkers als Adam Smith. Smith introduceerde het concept van de 'onzichtbare hand', wat impliceert dat het nastreven van eigenbelang door individuen, zonder directe overheidssturing, leidt tot maximale welvaart en efficiënte allocatie van middelen. Hij benadrukte ook het belang van specialisatie voor productiviteitsgroei en het opschalen van productie. Jean-Baptiste Say formuleerde de Wet van Say, die stelt dat elk aanbod zijn eigen vraag creëert, wat de nadruk legt op de productiezijde van de economie en een minimale rol voor de overheid (laissez-faire) suggereert. De waarde van een goed werd primair bepaald door de geïncorporeerde productiekosten. De klassieke school verdeelde de bevolking in klassen: kapitalisten, werkende klasse en grondeigenaars, waarbij de kapitalisten als drijvende kracht achter welvaartcreatie werden gezien. David Ricardo stelde dat inkomen naar kapitalisten moest vloeien om investeringen in vooruitgang te stimuleren.Smith en later Marx observeerden dat de mens in massaproductie steeds meer voor machines ging werken, wat kon leiden tot vervreemding en een gebrek aan connectie met het geproduceerde werk. De klassieke economie werd nog beschouwd als onderdeel van de filosofie, met een brede kijk op de menselijke conditie [15](#page=15).
### 3.2 De neoklassieke school
De neoklassieke school introduceerde de vraagkant van de economie, met aandacht voor de consument en zijn betalingsbereidheid (nut). Het filosofische aspect verdween naar de achtergrond ten gunste van een focus op marktevolutie. Centraal stond de theorie van de rationeel handelende consument, de 'homo economicus', die streeft naar maximale surplus, perfecte informatie en perfecte calculatie. Deze homo economicus is een werkhypothese, geen universeel principe. Arthur C. Pigou benadrukte het belang van de overheid bij het corrigeren van marktfalen, zoals negatieve externe effecten (bv. milieuvervuiling) en misbruik van marktmacht (bv. kartels). De overheid diende enkel te controleren wat verkeerd liep. Informatieproblemen, zoals asymmetrische informatie, werden erkend als oorzaak van marktverstoringen en redenen voor overheidsingrijpen. Voorbeelden hiervan zijn 'adverse selection' (bv. levensverzekeringen met hoge premies door slechte klanten) en 'moral hazard' (bv. banken die risico's nemen met de wetenschap dat de overheid mogelijk zal ingrijpen). George Akerlof's artikel 'The Market for Lemons' illustreerde hoe kwaliteitsonzekerheid, zoals op de automarkt, kan leiden tot het verdwijnen van goede producten uit de markt en de noodzaak van regulering zoals garantieverplichtingen. Samenvattend introduceerde de neoklassieke school het vraag- en aanbodschema, erkende marktfalen en begon met overheidsregulering [16](#page=16).
### 3.3 De marxistische school
Karl Marx, met zijn werk 'Das Kapital', vertrok van de klassieke leer maar zag de economie als onlosmakelijk verbonden met de maatschappij. Hij pleitte voor een holistische kijk en geloofde dat economische verandering tot maatschappelijke verandering leidt. Marx benadrukte de vervreemding van de arbeid door massaproductie en het idee dat de waarde van een product gelijk is aan de geïncorporeerde arbeidswaarde. De economische basisstructuur (productie) bepaalt de cultuur, politiek en maatschappij (superstructuur). Volgens Marx zou het kapitalisme uiteindelijk falen door massaproductie, concurrentie en coördinatieproblemen, om plaats te maken voor een planeconomie. Hij zag een conflict tussen de interne planning van grote ondernemingen en de spontane marktwerking. De beperking van Marx was dat hij de vraagzijde en onbeperkte begeerten negeerde. Pogingen om marxistische ideeën in de praktijk te brengen in landbouw-economieën (Rusland, China) leidden tot rampen, omdat de theorie was ontwikkeld voor industrie-economieën. Het kapitalisme reageerde op de marxistische uitdaging met de ontwikkeling van de verzorgingsstaat om sociale revoluties te voorkomen. Robert Owen was al voor Marx bezig met initiatieven voor werknemers. Marx was overigens niet uitgesproken tegen het kapitalisme zelf, maar zag de noodzaak van verandering [17](#page=17).
### 3.4 De Oostenrijkse school
De Oostenrijkse school ontstond als tegenbeweging tegen het marxisme en planeconomie, vooral na de Tweede Wereldoorlog. Een fundamentele kritiek was dat planeconomieën enkel functioneren in statische economieën zonder innovatie, terwijl vrije economieën juist innovatie bevorderen. Friedrich Hayek voorspelde in 'The Road to Serfdom' het falen van planeconomieën en communisme, omdat deze de individuele vrijheid beknotten. De school benadrukt het mensbeeld van een individu met behoefte aan vrijheid en pleit voor een terugkeer naar 'laissez-faire' voor innovatie en spontane markwerking als de enige manier vooruitgang te boeken. Joseph Schumpeter introduceerde het concept van 'creative destruction', waarbij radicale innovaties de maatschappij veranderen, en stelde dat de overheid nieuwe technologieën moet ondersteunen. Hij zag ook dat succesvolle, maar logge organisaties innovaties kunnen afremmen, wat tot stagnatie leidt [18](#page=18).
### 3.5 De keynesiaanse school
John Maynard Keynes is een sleutelfiguur in de hedendaagse wereldorde. Vóór Keynes was de rol van de overheid beperkt tot het corrigeren van marktfalen. Keynes stelde dat in tijden van recessie, gekenmerkt door hoge werkloosheid en lage benutting van productief kapitaal, de economie kan blijven krimpen. Hij betoogde dat niet alle productieve inkomens aan consumptie worden besteed, wat een vicieuze cirkel van sparen en onderinvesteren creëert. Keynes pleitte voor tijdelijke overheidsinterventie, zoals een toename van overheidsconsumptie en investeringen, om deze cyclus te doorbreken en het consumentenvertrouwen te vergroten. Dit wordt gezien als macro-economische compensatie, waarbij de overheid reageert op de conjunctuur. Een nadeel van deze aanpak is dat tijdelijke interventies kunnen leiden tot permanente instituties en een toename van de publieke schuld. Keynes' beroemde uitspraak is: "in the long run we're all dead" [18](#page=18).
### 3.6 De institutionele school
De institutionele school richt zich op de structuur van de economie, de effectiviteit van instituties (rechtssysteem, sociale zekerheid, onderwijs, cultuur, normen) en het verbeteren daarvan. Ze introduceerden sectorbeleid, overheidsbeleid gericht op specifieke sectoren om hun efficiëntie te verhogen. De New Deal van President Roosevelt in de jaren 1930, met sectorale ondersteuning voor o.a. landbouw en banken, is een voorbeeld hiervan en wordt als niet-Keynesiaans beschouwd. Grote, verticaal geïntegreerde ondernemingen ontstaan vaak omdat ze onzekerheid van de vrije markt willen vermijden. Ronald Coase introduceerde het concept van transactiekosten, waarbij het efficiënter kan zijn om zaken intern te regelen dan via de markt. De overheid dient volgens deze school zo veel mogelijk transactiekosten te verminderen [19](#page=19).
### 3.7 De gedragseconomische school
De gedragseconomische school onderzoekt hoe economische agenten zich in de praktijk gedragen. Herbert Simon introduceerde het concept van 'bounded rationality', wat inhoudt dat mensen in de praktijk begrensd rationeel zijn en niet altijd diepgaande analyses maken, maar 'mental shortcuts' gebruiken. Dit vormt de basis voor bedrijfsstrategieën. Grenzen aan de markt leiden tot de ontstaan van grote organisaties die blootstelling aan vrije marktwerking minimaliseren. Volgens Simon verloopt ongeveer 80% van de economische activiteit binnen afgeschermde organisaties, waardoor het belang van vrije marktwerking mogelijk overschat wordt. Zowel consumenten als bedrijven hebben behoefte aan stabiele prijzen en langetermijncontracten [19](#page=19).
### 3.8 De school van het geluk
Deze school neemt afstand van het streven naar economische groei en richt zich op het welzijn en de gelukservaringen van mensen. John Stuart Mill onderzocht wat te doen bij materiële overvloed, wat vandaag de dag nog steeds relevant is gezien we onbeperkte begeertes hebben. Ondanks toegenomen welvaart in vergelijking met 1960, is het geluksniveau gelijk gebleven, deels door steeds hoger wordende verwachtingen. Moderne consumptie leidt niet tot duurzame voldoening. Deze school stelt dat niet absolute welvaart, maar de relatieve positie in de verdeling van rijkdom primeert, wat leidt tot meer frustratie en aandacht voor inkomensongelijkheid. Beleid dat zich richt op hoge tewerkstelling, aandacht voor laaggeschoolden, balans tussen werk en privé, en geestelijke gezondheidszorg, zoals in Scandinavische landen, kan leiden tot meer productiviteit en maatschappelijk rendement, zonder economische groei als primair doel [20](#page=20).
### 3.9 De evolutionair-biologische school
In tegenstelling tot de gelukseconomen die gelukservaringen als institutioneel maakbaar zien, stelt de evolutionair-biologische school dat genetische programmering onze gelukservaringen bepaalt. Ons biochemisch systeem stamt uit een 'struggle for life' tijdperk en is niet geoptimaliseerd voor moderne gelukservaringen. Consumptiedrift is geen autonome keuze maar een poging geluk na te streven, waarbij beheersing nodig is om deze drift te kanaliseren. Geluk neemt niet toe door economische groei, sociale hervormingen of politieke revoluties [20](#page=20).
### 3.10 De praktijk school van economische ontwikkeling
De "Aziatische Tijgers" (Zuid-Korea, Singapore, Taiwan) zijn voorbeelden van landen die dankzij een speciaal, sterk interveniërend overheidsbeleid een grote economische expansie hebben doorgemaakt. Dit staat in contrast met het dominante westerse denken na Bretton Woods, dat een vrije markteconomie met een beperkte rol voor de overheid propageert. Zuid-Korea's model van een 'developmental state', gebaseerd op Europese mercantilistische ideeën, hield in dat de overheid eerst investeerde in infrastructuur en onderwijs, de markt afschermde tot bedrijven concurrerend waren, en daarna pas blootstelde aan internationale concurrentie. Alexander Hamilton's 'infant industry' argument om jonge Amerikaanse bedrijven te beschermen, is een vroege vorm hiervan. In Zuid-Korea selecteerden bureaucraten sectoren en bedrijven, subsidieerden technologie en organiseerden concurrentie tussen bedrijven, een simulatie van het selectiemechanisme van de vrije markt. Echter, in Latijns-Amerika en Afrika leidde een 'developmental state' model, waarbij concurrentie werd vergeten, tot catastrofale resultaten en bedrijven die niet beter werden ("easy life, no performance") [20](#page=20) [21](#page=21).
### 3.11 De neoliberale ideologie
Neoliberalisme is een actualisatie van het klassieke 'laissez-faire' liberalisme, waarbij alles wat verkeerd loopt in de maatschappij wordt toegeschreven aan te veel overheidsinterventie. Denkers als Hayek en Milton Friedman waren hierin prominent. Friedman's revisionistische analyse van de Grote Depressie legde de nadruk op de geldvoorraad (monetarisme) en beschouwde de hoge inflatie en werkloosheid na 1970 als schuld van het keynesiaanse beleid. De oplossing volgens neoliberalen is minder overheid, minder belastingen, deregulering en privatisering, met de vrije markt als leidraad. Dit beleid werd gevoerd door leiders als Ronald Reagan en Margaret Thatcher. Deregulering van de Amerikaanse financiële sector vanaf 1986, gebaseerd op de hypothese van efficiënte markten, leidde uiteindelijk tot de financiële crisis van 2008 [21](#page=21).
---
# Groei, ongelijkheid en mondiale economische dynamiek
De relatie tussen economische groei, de mechanismen die deze stimuleren, en de impact ervan op inkomensongelijkheid, inclusief de rol van globalisering en internationale handel.
### 4.1 Mechanismen achter economische groei op lange termijn
Economische groei wordt gedreven door technologische innovaties die leiden tot creatieve destructie, waarbij oude technologieën en bedrijven verdwijnen ten gunste van nieuwe. Kondratieff suggereerde lange golven van ongeveer 50 jaar, gedreven door technologische activiteit. Critici stellen echter dat groei op lange termijn te complex is om enkel door technologie te verklaren, en dat technologische dynamiek endogeen is, wat betekent dat we deze zelf creëren door investeringen en beleid. Groei wordt ook gezien als een toename van economische transacties, weerspiegeld in het Bruto Binnenlands Product (BBP) [26](#page=26).
### 4.2 Economische groei en welvaart
Economische groei leidt tot een toename van economische activiteit en inkomsten, wat de koopkracht verhoogt. Hoe de economie verder kan groeien, hangt af van de (arbeids)productiviteit die verhoogd kan worden door onder andere wetenschappelijk onderzoek, een relevant onderwijssysteem, infrastructuur, levenskwaliteit, en overheidssturing zoals verplichte spaarprogramma's. Hoewel economische groei wenselijk kan zijn voor sociale mobiliteit en cohesie, en om overheidsschulden te verminderen, brengt het ook uitdagingen met zich mee, zoals de ongelijke verdeling van welvaart en de impact op het milieu. Wereldwijd leven nog steeds miljoenen mensen zonder elektriciteit of met een zeer laag besteedbaar inkomen [26](#page=26) [29](#page=29).
#### 4.2.1 De wenselijkheid van economische groei
De vraag of economische groei wenselijk is, kent meerdere facetten. Hoewel rijker worden geen obsessie mag worden, kan groei sociale mobiliteit en cohesie verhogen. Dit vereist investeringen in participatie en opleidingen, met name voor laaggeschoolden. Er is echter ook een dringende behoefte aan andere vormen van groei, zoals groene, circulaire en ecologische groei, gezien de beperkingen van ons ecosysteem. De extreme impact van de levensstandaard in rijke landen op de planeet wordt benadrukt door de constatering dat bij een wereldwijde adoptie van deze levensstijl, 4,3 aardes nodig zouden zijn [29](#page=29).
### 4.3 De impact van groei op ongelijkheid
Economische groei leidt niet altijd tot een gelijkmatige stijging van inkomens; de inkomensgroei kan zeer ongelijk verdeeld zijn. McKinsey-onderzoek in 25 rijke landen tussen 2005-2014 toonde aan dat voor 65 tot 70% van de gezinnen het marktinkomen stabiel bleef of daalde, wat impliceert dat slechts een derde van de gezinnen profiteerde van de economische groei. Na correctie voor overheidstransferten daalde of bleef het inkomen stabiel voor 20 tot 25% van de gezinnen [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 4.3.1 Verklaringen voor toenemende ongelijkheid
Verschillende factoren dragen bij aan de toenemende inkomensongelijkheid ondanks economische groei:
* De crisis van 2008/2009 [30](#page=30).
* Automatisering en productiviteitsstijgingen [30](#page=30).
* Globalisering [30](#page=30).
* De daling van het aandeel arbeidsinkomens in de totale inkomens [30](#page=30).
Het vrije marktmechanisme creëert economische groei, maar de inkomens die hieruit voortvloeien, worden steeds selectiever verdeeld, wat leidt tot stijgende inkomensongelijkheid [30](#page=30).
#### 4.3.2 De olifantengrafiek van Milanovic
De olifantengrafiek van Milanovic, die inkomensstatistieken van landen vergelijkt over tijd, illustreert de impact van globalisering op inkomensverdeling. De grafiek toont aan dat de allerarmsten zeer arm zijn gebleven, de armen (met name in Azië) aanzienlijk verrijkt zijn, de lage- tot middeninkomens in Westerse landen weinig stijging kenden, en de allerrijksten fors rijker zijn geworden. Dit suggereert dat globalisering weliswaar tot inkomstentoename heeft geleid, maar dat dit niet voor iedereen gold, met name de laaggeschoolden in de middenklasse in het Westen ondervonden minder voordeel [30](#page=30).
#### 4.3.3 De stelling van Thomas Piketty
Thomas Piketty stelt dat de toename van mondiale ongelijkheid voortkomt uit de groeiende ongelijkheid in de verdeling van kapitaal. Hij identificeert twee soorten inkomsten: arbeid en kapitaal. Historisch gezien heeft kapitaal een hoger rendement ($r$, 6%) dan de economische groei ($g$, 3%), wat betekent dat zij die veel kapitaal bezitten, vanzelf rijker worden, een fenomeen dat wordt uitgedrukt door de ongelijkheidswet $r > g$. Echter, een analyse van het aandeel van de rijkste 10% in het totale inkomen toont aan dat dit aandeel nauw volgt op het aandeel van de hoogste lonen in de totale loonmassa. Dit suggereert dat ongelijkheid primair toeneemt als gevolg van toenemende ongelijkheid in de verdeling van lonen uit arbeid [30](#page=30) [31](#page=31).
##### 4.3.3.1 De 80-20 regel van Pareto
De regel van Pareto, ook wel de 80-20 regel genoemd, stelt dat in veel situaties een klein percentage van de oorzaken verantwoordelijk is voor een groot percentage van de effecten. Oorspronkelijk waargenomen in de vermogensverdeling in Italië, waar 20% van de gezinnen 80% van de eigendommen bezat, is deze verdeling ook in andere landen en disciplines terug te vinden [31](#page=31).
#### 4.3.4 Ongelijkheid in België
België kent een relatief lage Gini-coëfficiënt, wat duidt op een egalitaire inkomensverdeling. Opmerkelijk is dat deze Gini-coëfficiënt in België daalt, terwijl deze in veel andere landen stijgt, wat België atypisch maakt en aangeeft dat de inkomensongelijkheid hier lichtjes afneemt [31](#page=31).
### 4.4 Mondiale economische dynamiek en globalisering
Globalisering, gemeten aan de hand van toenemende mondiale handel en de inbedding van productieprocessen in mondiale toeleveringsketens ('global supply chains'), heeft vanaf de jaren '60 een significante toename gekend. Deze ketens, waarbij onderdelen van over de hele wereld komen en assemblage in een ander land plaatsvindt, maken producten spotgoedkoop maar leiden ook tot een afhankelijkheid van de wereldwijde markt. De daling van transport- en communicatiekosten sinds 1940 was een belangrijke motor achter deze globalisering, hoewel deze kosten recentelijk stijgen [26](#page=26) [46](#page=46).
#### 4.4.1 Handel, welvaart en ongelijke effecten
Handel wordt beschouwd als een middel voor samenwerking en welvaartswinst, aangezien het consumenten- en producentensurplus vergroot. Zonder internationale handel leeft een economie in autarkie, wat tegenwoordig vrijwel nergens meer voorkomt [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Exportlanden:** In een exportland leidt internationale handel tot een hogere prijs voor producenten (de wereldprijs) en een groter producentensurplus. Consumenten betalen de wereldprijs, wat kan leiden tot een verminderd consumentensurplus. Het verschil tussen de binnenlandse gevraagde en aangeboden hoeveelheid resulteert in export [47](#page=47).
* **Importlanden:** In een importland ligt de wereldprijs lager dan de binnenlandse prijs zonder internationale handel. Consumenten profiteren van lagere prijzen, wat leidt tot een stijging van het consumentensurplus. Producenten met productiekosten boven de wereldprijs kunnen verdwijnen, wat resulteert in een daling van het producentensurplus. Het verschil tussen de binnenlandse aangeboden en gevraagde hoeveelheid wordt geïmporteerd [47](#page=47).
#### 4.4.2 Handelsbelemmeringen en hun gevolgen
Handelsbelemmeringen, zoals douaneheffingen en hoeveelheidsbeperkingen, worden vaak ingevoerd ter bescherming van de binnenlandse markt [48](#page=48).
* **Douaneheffingen:** Een douaneheffing verhoogt de prijs van geïmporteerde goederen, waardoor de binnenlandse markt wordt beschermd. Dit resulteert in een dalend consumentensurplus, een stijgend producentensurplus, en inkomsten voor de overheid door de douaneheffingen. Er ontstaat echter ook een welvaartsverlies ('deadweight loss') doordat de markt krimpt en productie duurder wordt gemaakt dan noodzakelijk op wereldschaal. Donald Trump's beleid van extra douanekosten op buitenlandse producten is een voorbeeld van dergelijke handelsbeperkingen [48](#page=48).
#### 4.4.3 De Europese Unie en handelsintegratie
Binnen de Europese Unie is er sprake van een geëengemaakte interne markt, waardoor intra-Europese handel zonder invoer- of uitvoerbelasting plaatsvindt. Vóór de invoering van de euro waren er vaste bilaterale wisselkoersen en periodieke devaluaties mogelijk, die de concurrentiepositie van landen zoals België konden verbeteren. De introductie van de euro elimineerde het instrument van devaluatie definitief, wat ertoe leidde dat landen hun loonkost moesten verlagen om de competitiviteit te behouden. Sterke economieën zoals Duitsland profiteerden van de euro, die kunstmatig goedkoop was ten opzichte van de Deutsche Mark, wat hun concurrentiepositie op de internationale markt versterkte [49](#page=49).
#### 4.4.4 De China-schok en globalisering 2.0
De toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in 2001 en de toepassing van het 'most favorite nation'-tarief (MFN-tarief) leidden tot een aanzienlijke stijging van het Chinese aandeel in de wereldexport. Dit wordt de 'China-schok' genoemd en heeft geleid tot jobverlies en dalende inkomens in het Westen, wat deels de opkomst van protectionisme en populisme verklaart [49](#page=49).
Globalisering kan worden onderverdeeld in twee fasen [50](#page=50):
* **Fase 1 (grote divergentie):** Productie en innovatie concentreerden zich in het Westen, met een geografische ontkoppeling van productie en consumptie.
* **Fase 2 (antiglobalisme & herschikking):** Drastische daling van coördinatie- en communicatiekosten leidde tot het opsplitsen van complexe productieprocessen en offshoring van arbeidsintensieve delen naar het Zuiden.
#### 4.4.5 Mobiliteit van productief kapitaal en migratie
De mobiliteit van productief kapitaal en migratie zijn ook belangrijke aspecten van mondiale economische dynamiek, hoewel de documentatie hierover beknopt is op de betreffende pagina's [50](#page=50).
---
# Milieu, externe effecten en duurzame ontwikkeling
De impact van menselijke activiteiten op het ecosysteem, de concepten van planetaire grenzen en tipping points, en de noodzaak van duurzame ontwikkeling en klimaatbeleid vormen de kern van dit thema, waarbij de rol van externe effecten en beleidsmaatregelen zoals belastingen en subsidies wordt onderzocht [51](#page=51) [52](#page=52) [53](#page=53).
### 5.1 De mens en het ecosysteem: van stabiliteit naar instabiliteit
De welvaart van de afgelopen jaren is sterk gekoppeld aan de stabiliteit van het ecosysteem. Historisch gezien leefden we in het Holoceen, een periode van relatieve stabiliteit met geringe temperatuurschommelingen. Tegenwoordig bevinden we ons in het Antropoceen, een nieuw geologisch tijdperk waarin menselijke activiteiten het ecosysteem ingrijpend veranderen. Dit leidt tot instabiliteit en overschrijding van planetaire grenzen, wat ernstige gevolgen kan hebben voor de maatschappij en de economie. De drijfveer achter klimaatbeleid is dan ook primair gericht op het waarborgen van economische stabiliteit [51](#page=51).
#### 5.1.1 Planetaire grenzen en tipping points
Planetaire grenzen representeren kritieke drempelwaarden binnen diverse subsystemen van de aarde, wier overschrijding leidt tot instabiliteit. Tipping points zijn daarvan een specifieke manifestatie: ze markeren een 'point of no return' waarbij systemen op een domino-achtige wijze met elkaar kunnen interageren en veranderen [51](#page=51).
Belangrijke planetaire grenzen en gerelateerde fenomenen omvatten:
* **Klimaatverandering**: De stijging van de globale temperatuur, met een kritieke grens van +1,5°C. Een belangrijk tipping point hierbij is het smelten van ijskappen, die een zelfkoelend effect hebben en kunnen overgaan naar een zelfopwarmend proces. De CO2-concentratie is hierbij cruciaal; niveaus boven 350 ppm duiden op een overgang naar een gevarenzone, en boven 450 ppm naar een risicozone [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Verlies aan biodiversiteit**: Veroorzaakt door ontbossing, wat kan leiden tot savannisering en het vrijkomen van CO2. Het verlies aan insecten, essentieel voor bestuiving en de werking van de planeet, is een zorgwekkend gevolg. De grens voor biodiversiteitsverlies is complex en is waarschijnlijk al overschreden, met als doel nul verlies te realiseren [52](#page=52).
* **Hydrologische cyclus – aanbod zoet water**: Momenteel nog in de groene zone, maar snel richting de gevarenzone. Er is een maximale afname van zoet water gedefinieerd [52](#page=52).
* **Stikstof- en fosforcyclus (voedingsstoffen)**: De impact van kunstmest, met eutrofiëring van waterwegen en oceanen als gevolg. Dit fenomeen bevindt zich diep in de gevarenzone [52](#page=52).
* **Oceaanverzuring**: Veroorzaakt door CO2, met potentieel voor massa-extinctie. Hoewel momenteel nog veilig, nadert het snel de gevarenzone [52](#page=52).
* **“Nieuwe entiteiten”**: Stoffen zoals nucleair afval, waarvan de langetermijneffecten nog onzeker zijn [52](#page=52).
* **Aerosols - luchtvervuiling**: Hoewel luchtvervuiling de aarde kan koelen, maskeert het ook gevaren en heeft het negatieve gevolgen voor de levensverwachting. De grens is niet gekwantificeerd, maar waarschijnlijk overschreden [52](#page=52).
* **Ozonlaag**: Deze bevindt zich weer in de goede richting, van risico- naar veilige zone, dankzij gecoördineerd beleid [52](#page=52).
Gevolgen van overschrijding van deze grenzen zijn onder andere koraalverbleking, bosbranden en pandemieën. Oplossingen omvatten zero-emissie, het verhogen van biodiversiteit (bv. door bomen te planten) en een gezondere voeding met een lagere ecologische druk [52](#page=52).
#### 5.1.2 De rol van de menselijke activiteit en consumptie
De evolutie van de atmosferische CO2-concentratie toont een duidelijke stijging sinds de industriële revolutie, mede door het gebruik van fossiele brandstoffen. Deze consumptie heeft op de lange termijn aanzienlijke kosten met zich meegebracht [5](#page=5).
De moderne samenleving kenmerkt zich door schaarste in tijden van overvloed. Privaat vermogen is toegenomen, maar publieke schuld is groot en er is sprake van een ecologisch passief. Adam Smith's concept van de 'onzichtbare hand' en zelfregulerende markten, gericht op het tegengaan van honger en ontbering, staat tegenover de hedendaagse realiteit van relatieve consumptie en een 'ratrace' naar status. Dit competitieve gedrag, versterkt door sociale media, leidt tot druk en spanning, en kan zich uiten in psychische klachten en agressief gedrag [11](#page=11).
De transformatie van behoeften naar begeertes, mede gestimuleerd door massamarketing, heeft geleid tot massaconsumptie met ecologische gevolgen zoals afvalbergen en stress. De 'infantiele consument', gericht op gemak, eenvoud en snelheid, en die zichzelf uitsluitend met eigen belangen bezighoudt, is een kenmerk van een maatschappij die consumenten produceert in plaats van burgers. Dit wordt versterkt door onderwijs dat leidt tot volgzaamheid en een snelle belooncultuur [12](#page=12).
### 5.2 Externe effecten en beleidsmaatregelen
Externe effecten zijn niet-intentionele impacts op partijen buiten de markttransactie. Vervuiling is hiervan een primair voorbeeld. De gevolgen van luchtvervuiling zijn aanzienlijk, met miljoenen doden per jaar wereldwijd. Ondanks decennia van bewustzijn over klimaatverandering, zoals de inzichten van Svante Arrhenius in 1895 blijft interventie in de economie complex en lastig [53](#page=53).
#### 5.2.1 Markt falen en de noodzaak tot bijsturing
Markten bieden goederen en diensten aan, maar creëren ook 'nevenkosten' zoals gezondheidskosten. Dit wordt deels veroorzaakt door markt falen, waarbij de consument niet altijd de juiste, gezonde keuzes maakt, mede door gezondheidsongeletterdheid [54](#page=54).
Om deze externe effecten te internaliseren, kunnen overheden beleidsmaatregelen inzetten:
* **Belastingen**:
* **Financierende belastingen**: Deze genereren inkomsten, maar veranderen gedrag nauwelijks [54](#page=54).
* **Regulerende belastingen**: Gericht op het veranderen van consumentengedrag. Voorbeelden zijn belastingen op watervervuiling, energieverbruik (benzine, diesel) en recentelijk de suikerbelasting op frisdranken. Een goed ontworpen belasting kan niet alleen gedrag bijsturen, maar ook inkomen genereren. De Pigouviaanse belasting, gelijk aan de marginale vervuilingskost, kan welvaartsverlies minimaliseren en zelfs welvaart creëren door vervuiling te optimaliseren in plaats van te verbieden. Deze belasting stimuleert ook de zoektocht naar nieuwe, schonere technologieën [54](#page=54) [57](#page=57).
* **Subsidies**: Worden ingezet voor bijvoorbeeld zonnepanelen en elektrische auto's. Echter, subsidies voor fossiele energieverbruik, zoals voor salariswagens, ondermijnen de consistentie van het beleid [54](#page=54).
#### 5.2.2 Het internationale klimaatbeleid en innovatie
Internationaal klimaatbeleid, zoals de doelstellingen van de UNFCCC en de EU om de CO2-uitstoot te reduceren, wordt gehinderd doordat productie vaak verplaatst wordt naar Azië. Desondanks kan streng milieubeleid productiviteit en innovatie stimuleren, zoals gesuggereerd door Michael Porter. Door regulering nieuwe markten te creëren, kunnen bedrijven die vooroplopen op milieugebied een internationaal concurrentievoordeel behalen [55](#page=55).
#### 5.2.3 Nieuwe economische modellen
De focus verschuift naar circulaire economie en het vermijden van afvalproductie. Modellen zoals 'light as a service', waarbij een producent verantwoordelijk blijft voor het product gedurende de levenscyclus en gestimuleerd wordt tot topkwaliteit en duurzaamheid, zijn hier voorbeelden van. Het principe van 'planned obsolescence' (geplande veroudering), waarbij producten bewust inferieur worden gemaakt, wordt steeds meer tegengewerkt door beleid. Materialenpaspoorten en circulair bouwen dragen bij aan een duurzamer gebruik van grondstoffen [56](#page=56).
### 5.3 Duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling houdt in dat rekening wordt gehouden met de behoeften van toekomstige generaties. Dit kan niet volledig aan de markt worden overgelaten, wat interventies vereist. De manier waarop rijkdommen, zoals olievondsten, worden beheerd, kan grote impact hebben op de welvaart van een land, zoals het verschil tussen Noorwegen (collectief beheer) en Groot-Brittannië (geprivatiseerde rijkdom) aantoont [57](#page=57) [58](#page=58).
#### 5.3.1 SDG's en 'wicked problems'
De Sustainable Development Goals (SDG's) pakken 'wicked problems' aan: complexe problemen die moeilijk te begrijpen en op te lossen zijn, waarbij beleid vaak naïef uitpakt. De aanpak van armoede, zelfs met aanzienlijke investeringen, illustreert dit [58](#page=58).
#### 5.3.2 Stakeholder versus Shareholder Capitalism
De discussie rondom de rol van private bedrijven raakt aan de kern van stakeholder versus shareholder capitalism. Shareholder capitalism richt zich uitsluitend op de belangen van aandeelhouders, terwijl stakeholder capitalism kijkt naar wat goed is voor de maatschappij als geheel [58](#page=58).
---
# Technologie, innovatie en de toekomst van werk
Technologie en innovatie spelen een cruciale rol in economische groei en maatschappelijke veranderingen, met name door hun impact op de arbeidsmarkt en de toekomst van werk, met digitalisering, robotisering en AI als drijvende krachten [3](#page=3) [59](#page=59) [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62) [9](#page=9).
### 6.1 De rol van technologie in economische en maatschappelijke verandering
#### 6.1.1 Historische context van technologische evolutie
* De economische geschiedenis laat zien dat technologische ontwikkelingen fundamenteel zijn voor welvaartsgroei. Lange perioden van stagnatie, zoals de eerste 800 jaar van onze jaartelling waarin het inkomensniveau stabiel bleef, werden doorbroken door periodes van snelle economische evolutie, met de Industriële Revolutie als een sleutelmoment [3](#page=3).
* De Industriële Revolutie (IR) in Europa, vanaf ongeveer 1830-1840, markeerde het begin van een verticale evolutie van het inkomensniveau in enkele landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Dit was geen gevolg van het plotseling ontstaan van technologie, aangezien veel technologieën al langer bestonden [3](#page=3).
* Het klassieke verhaal van de IR focust op Britse innovaties zoals de verbeterde stoommachine door Watt, die door een hogere energetische efficiëntie massaproductie mogelijk maakte. Dit leidde tot een stijging in tewerkstelling, massaconsumptie en verdere massaproductie [3](#page=3).
* Een complexer verhaal van de IR benadrukt echter dat het niet enkel ging om stoomkracht, maar ook om de inzet van waterkracht en paarden voor machinaal aangedreven fabrieken. In Engeland faciliteerden grootschalige productie, wetgevende steun en betere technologieën een efficiëntere organisatie van het werk, met specialisatie in fabrieken (een concept van Adam Smith) als gevolg. De overgang van hout naar steenkool als energiebron was eveneens een drijvende factor voor de ontwikkeling van de stoomtechnologie [3](#page=3).
* Technologie kan alleen renderen als de omgeving daarvoor rijp is, wat betekent dat instituties, wetgeving en maatschappelijke structuren de implementatie ervan moeten ondersteunen. België kon bijvoorbeeld Britse technieken imiteren doordat de autoriteiten dit toelieten [3](#page=3).
#### 6.1.2 De rol van markten en overheid in innovatie
* De IR leidde tot het ontstaan van zelfregulerende, vrije markten na een periode van lokaal gereguleerde markten. De expansie van de industriële productie vereiste de openbreking van lokale markten en de creatie van nationale, vrije markten [9](#page=9).
* Het concept van de vrije markt is een **gemaakte constructie** en vereiste overheidsinterventie om tot stand te komen. Het streven naar eigenbelang door industriëlen, in combinatie met economische vooruitgang als maatschappelijk doel, leidde tot een welvaartsexplosie [9](#page=9).
* Mazzucato's werk benadrukt dat de **overheid een cruciale rol speelt als ondernemer en innovator** . Veel baanbrekende innovaties, zoals die in de iPhone of Google, komen voort uit onderzoek gefinancierd door publieke administraties en departementen, niet primair uit de private sector [59](#page=59).
* Het Amerikaanse economische succes wordt deels verklaard door de omvangrijke financiering van technologisch onderzoek door publieke administraties, met name gericht op radicale innovaties en nieuwe technologieën [59](#page=59).
* De private sector investeert vaak niet graag in risicovol, abstract onderzoek omdat de kans op falen groot is. De overheid moet deze kloof dichten om radicale nieuwe innovaties en vooruitgang te waarborgen. Dit gebeurt door abstract onderzoek te financieren (bv. microprocessoren, DNA-onderzoek) zonder een concreet product in gedachten [60](#page=60).
* Naarmate een technologisch concept marktpotentieel heeft, volgt gericht financieren van toegepast onderzoek en publiek-private samenwerkingen. Onderzoeksgroepen presenteren hun werk aan private bedrijven, wat leidt tot commercialisering en winstverdeling [60](#page=60).
* De introductie van technologieën gebeurt vaak via openstelling aan geïnteresseerden om feedback te verzamelen en de technologie te verbeteren, gevolgd door financiering van nichemarkten en subsidies/fiscale voordelen voor de private sector en consumenten om vraag te stimuleren en massaproductie te bewerkstelligen. Dit proces kan 30-40 jaar duren en verklaart de langdurige dominantie van bepaalde technologieën [60](#page=60) [61](#page=61).
#### 6.1.3 De impact van technologie op werk en maatschappij
* **Digitalisering, robotisering en AI** hebben een significante impact op de arbeidsmarkt en de toekomst van werk. Er bestaat een vrees voor massawerkloosheid als gevolg van deze technologische ontwikkelingen [59](#page=59) [62](#page=62).
* **"Smart factories"** en geautomatiseerde productie kunnen leiden tot een drastische afname van tewerkstelling in bepaalde sectoren, zoals de textielindustrie in Aziatische landen. Dit creëert een aanzienlijke sociale uitdaging omdat er mogelijk geen alternatieve sectoren zijn om het verloren werk op te vangen [61](#page=61).
* Automatisering leidt tot krimp van bepaalde sectoren en groei van andere, waarbij **hoogopgeleiden voordeel halen** ("skill-biased technical change") . Dit kan leiden tot **polarisatie van de arbeidsmarkt**: kansen aan de boven- en onderkant, maar verdwijnen van het middensegment, wat de middenklasse aantast [62](#page=62).
* Er wordt gesuggereerd dat slechts een klein deel van de banen zal verdwijnen, terwijl veel banen sterk zullen veranderen. Het vermogen van technologieën om op een "natuurlijke" manier met mensen te communiceren, zoals AI dat muziek, films en papers kan creëren, is hierbij een cruciale factor [62](#page=62).
* De vrees voor massawerkloosheid is niet nieuw en deed zich ook voor bij de introductie van de personal computer (pc) in de jaren '70-'80, die weliswaar kosten drukte maar ook veel banen creëerde. De huidige snelheid van automatisering, bijvoorbeeld in de transportsector, baart echter meer zorgen over wat verloren werknemers zullen gaan doen [62](#page=62).
* Het concept van een **Universeel Basisinkomen (UBI)** wordt opnieuw voorgesteld als een mogelijke oplossing om een stabiel inkomen te garanderen, zelfs als het aantal banen daalt, om zo de consumptie en productie op peil te houden [63](#page=63).
* Investeren in mensen en het omgaan met ICT zijn essentiële strategieën tegen massawerkloosheid [63](#page=63).
* De rol van de overheid in het stimuleren van de arbeidsmarkt, zoals te zien in Europa, kan de arbeidsparticipatie verhogen, in tegenstelling tot situaties waar individuen hun plan moeten trekken na bijvoorbeeld een economische crisis [63](#page=63).
#### 6.1.4 Vormen van innovatie
* **Innovare** betekent vernieuwen of aanpassen van wat al bestaat. **Assemblage-innovaties**, waarbij bestaande onderdelen samengevoegd worden tot een nieuwe entiteit (bv. de computer, het internet), kunnen zeer ingrijpend zijn [59](#page=59).
* **Radicale innovaties** ontstaan vaak wanneer bestaande middelen en technologieën op een nieuwe manier worden ingezet, vaak mogelijk gemaakt door maatschappelijke veranderingen zoals liberalisering van sectoren. De context waarin een innovatie plaatsvindt, is cruciaal [59](#page=59).
#### 6.1.5 De rol van publieke en private sector in innovatie (Mazzucato's perspectief)
* Mazzucato bekritiseert het neoliberalistische idee van een minimale overheid en de focus op de vrije markt. Hij stelt dat economisch succes altijd een **samenwerking** is tussen publieke en private sectoren [60](#page=60).
* De publieke sector speelt een sleutelrol bij het financieren van risicovol, abstract onderzoek dat leidt tot **radicale innovaties** . Zonder deze investeringen zou er weinig vooruitgang zijn [60](#page=60).
* De **"Moonshotmissie"** (bv. het Apollo-programma) is een voorbeeld van hoe publiek gecoördineerde, ambitieuze doelen tot een golf van technologische innovaties leiden die de maatschappij veranderen. Veel van deze innovaties, zoals software en microprocessoren, worden nu op grote schaal gebruikt [61](#page=61).
* Een markt op zich creëert zelden radicale innovaties; dit is de rol van de publieke sector. Nadien kan de publieke sector deze innovaties loslaten in een open markt voor opschaling en verbetering [61](#page=61).
* Het succes van innovaties hangt sterk af van de omgeving en de juiste economische structuur; een planeconomie kan bijvoorbeeld leiden tot minder innovatie [61](#page=61).
#### 6.1.6 Digitalisering, robotisering en AI: nieuwe uitdagingen
* **Disruptie door digitalisering, robotisering en AI** roept vragen op over de voortdurende verbetering door innovatie en de impact op tewerkstelling [61](#page=61).
* De opkomst van **AI** in sectoren zoals de medische sector, waar AI consistenter ziektes kan herkennen op basis van beelden, roept vragen op over machtsconcentratie en mogelijke monopolies, bijvoorbeeld door grote technologiebedrijven die grote hoeveelheden data verzamelen [62](#page=62).
* Het voorbeeld van de Mariel-exodus toont aan hoe plotselinge migratie van arbeidskrachten de vraag kan doen stijgen, wat leidt tot productie- en jobgroei, maar ook tot potentieel meer criminaliteit. Dit illustreert de dynamische en soms onvoorziene gevolgen van economische veranderingen [14](#page=14).
### 6.2 Voorbeelden en kanttekeningen
> **Tip:** Denk bij "technologie, innovatie en de toekomst van werk" altijd aan de interactie tussen technologische mogelijkheden, economische structuren (markten, overheid) en maatschappelijke gevolgen (arbeidsmarkt, welvaart).
> **Voorbeeld:** Het succes van Ford, met de 'moving assembly line' en de Model T, maakte auto's betaalbaarder, wat leidde tot massaproductie en een enorme stijging van de tewerkstelling. Dit illustreert hoe technologische innovatie gekoppeld aan nieuwe organisatievormen en een vergrote vraag (door betaalbaarheid) economische groei kan stimuleren [61](#page=61).
> **Voorbeeld:** De dominante positie van Amerikaanse technologiebedrijven kan verklaard worden door het supply-push meets demand-pull model, waarbij de overheid langdurig investeert in risicovol onderzoek en de private sector vervolgens gestimuleerd wordt om deze technologieën te ontwikkelen en te commercialiseren [60](#page=60).
> **Voorbeeld:** Zonder continue innovatie kunnen bedrijven hun dominante positie verliezen, zoals te zien is in de auto-industrie waar vernieuwingen vaak uit Europa en Azië komen, en niet meer primair uit de VS [61](#page=61).
> **Kanttekening:** De rol van de overheid, de financiële sector en de natuurlijke omgeving worden soms over het hoofd gezien bij het analyseren van economische ontwikkelingen. De economie is een kringloop waarin alles met elkaar verbonden is, inclusief ecologische en maatschappelijke factoren [14](#page=14).
> **Kanttekening:** De vrije markt is geen natuurlijk gegeven, maar een "gemaakte constructie" die overheidsinterventie vereiste om te ontstaan [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bruto Binnenlands Product (BBP) | Het BBP vertegenwoordigt de totale economische productie die binnen de landsgrenzen wordt gegenereerd. Het is een sleutelindicator voor de economische activiteit en welvaart van een land en wordt berekend als de som van alle toegevoegde waarden. |
| Vraag en Aanbod | Vraag en aanbod zijn de fundamentele krachten die de prijs en hoeveelheid van goederen en diensten in een markt bepalen. De vraag vertegenwoordigt de bereidheid van consumenten om tegen een bepaalde prijs te kopen, terwijl het aanbod de bereidheid van producenten vertegenwoordigt om tegen die prijs te verkopen. |
| Marktevenwicht | Het punt waar de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid, wat resulteert in een stabiele marktprijs. Bij marktevenwicht zijn er geen tekorten of overschotten op de markt, en zowel consumenten als producenten zijn in principe tevreden met de prijs en hoeveelheid. |
| Consumentensurplus | Het verschil tussen de maximale prijs die een consument bereid is te betalen voor een goed of dienst, en de werkelijke marktprijs die betaald wordt. Het vertegenwoordigt de welvaartswinst voor de consument door deel te nemen aan een markttransactie. |
| Producentensurplus | Het verschil tussen de marktprijs die een producent ontvangt voor een goed of dienst, en de minimale prijs waarvoor hij bereid was dit goed te verkopen (de marginale kost). Het vertegenwoordigt de welvaartswinst voor de producent door deel te nemen aan een markttransactie. |
| Marginale Kost | De bijkomende kosten die gemaakt worden om één extra eenheid van een product te produceren. Het omvat variabele kosten en is essentieel voor het bepalen van de optimale productiehoeveelheid en prijsstrategie van een bedrijf. |
| Opportuniteitskost | De waarde van de best mogelijke alternatieve besteding die wordt opgeofferd wanneer een bepaalde keuze wordt gemaakt. Bijvoorbeeld, de opportuniteitskost van studeren is het mislopen van inkomen door niet voltijds te werken. |
| Industriële Revolutie | Een periode van ingrijpende technologische en sociaaleconomische veranderingen die begon in Groot-Brittannië in de late 18e eeuw, gekenmerkt door de overgang van handmatige productie naar machinale productie en grootschalige fabrieken. Dit leidde tot aanzienlijke economische groei en maatschappelijke transformaties. |
| Neoklassieke School | Een stroming binnen de economische wetenschap die de nadruk legt op de rol van vraag en aanbod, het nut van consumenten en de rationele keuzes van individuen (homo economicus). Deze school analyseert marktevolutie en de efficiëntie van prijsmechanismen. |
| Keynesiaanse Economie | Een economische theorie ontwikkeld door John Maynard Keynes, die stelt dat overheidsinterventie noodzakelijk is om economische recessies te bestrijden. In tijden van lage vraag en hoge werkloosheid kan de overheid de economie stimuleren door overheidsuitgaven te verhogen. |
| Neoliberalisme | Een economische ideologie die pleit voor minimale overheidsinterventie, vrije markten, deregulering, privatisering en lage belastingen. Het gelooft dat economische vooruitgang het best wordt bereikt door de vrije werking van de markt. |
| Globalisering | Het proces van toenemende economische, politieke en culturele integratie tussen landen wereldwijd. Dit omvat de toename van internationale handel, investeringen, migratie en de verspreiding van ideeën en technologieën. |
| Planetaire Grenzen | Theoretische grenzen aan de menselijke invloed op het aardse ecosysteem die, indien overschreden, kunnen leiden tot onomkeerbare en catastrofale veranderingen in het planetaire systeem. Voorbeelden zijn klimaatverandering, verlies aan biodiversiteit en de stikstofcyclus. |
| Externe Effecten | Niet-intentionele effecten van economische activiteiten op partijen die niet direct bij de transactie betrokken zijn. Dit kan zowel positief (bv. een mooie tuin die de buurt opfleurt) als negatief (bv. milieuvervuiling) zijn. |
| Duurzame Ontwikkeling | Ontwikkeling die voorziet in de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties in gevaar te brengen om in hun eigen behoeften te voorzien. Het integreert economische, sociale en ecologische aspecten. |
| Circulaire Economie | Een economisch model gericht op het minimaliseren van afval en het maximaliseren van het hergebruik van materialen en producten. Het staat tegenover de lineaire economie van 'nemen, maken, weggooien' en streeft naar een gesloten kringloop. |
| Technische Innovatie | Het proces van het ontwikkelen van nieuwe technologieën, methoden of producten die de efficiëntie, productiviteit of functionaliteit verbeteren. Dit kan variëren van incrementele verbeteringen tot radicale doorbraken. |
| Homo Economicus | Een hypothetisch economisch agent die wordt gekenmerkt door perfecte rationaliteit, zelfinteresse en een streven naar maximalisatie van zijn eigen nut. Het is een werkhypothese die wordt gebruikt in economische modellen. |
| Welvaart | De mate waarin menselijke behoeften en wensen worden bevredigd, zowel materieel als immaterieel. Het omvat factoren als inkomen, levensstandaard, gezondheid, onderwijs en algemeen welzijn. |
| Ver vervreemding van de arbeid | Een concept, prominent in de marxistische economie, dat verwijst naar het gevoel van ontkoppeling en onbelangrijkheid dat werknemers ervaren wanneer hun arbeid is gespecialiseerd en ze geen connectie meer voelen met het eindproduct. Dit leidt tot een gebrek aan voldoening en autonomie in het werk. |
| Marktfalen | Situaties waarin de vrije markt er niet in slaagt om middelen efficiënt toe te wijzen, vaak als gevolg van externe effecten, informatieasymmetrie of monopolies. Overheidsinterventie kan nodig zijn om marktfalen te corrigeren. |
| Monopolie | Een marktvorm waarbij er slechts één aanbieder van een specifiek goed of dienst is. De monopolist heeft aanzienlijke marktmacht en kan de prijs beïnvloeden, wat kan leiden tot hogere prijzen en lagere consumentensurplussen. |
| Monopolistische Concurrentie | Een marktvorm die kenmerken vertoont van zowel perfecte concurrentie als monopolie. Er zijn veel aanbieders, maar hun producten zijn gedifferentieerd, wat hen enige marktmacht geeft. |
| Oligopolie | Een marktvorm waarbij een klein aantal bedrijven de markt domineert. Deze bedrijven hebben onderlinge strategische interacties en kunnen samenwerken (collusie) of elkaar beconcurreren. |
| Prijsdiscriminatie | De praktijk waarbij een verkoper hetzelfde product tegen verschillende prijzen verkoopt aan verschillende consumenten, zonder dat dit gerechtvaardigd wordt door kostenverschillen. Dit vereist enige marktmacht van de verkoper. |
| Securitisatie | Het proces waarbij illiquide activa, zoals hypothecaire leningen, worden gebundeld en getransformeerd in verhandelbare effecten. Dit kan risico's verspreiden, maar ook leiden tot complexiteit en potentiële systeemrisico's. |
| Minsky-moment | Het punt waarop financiële bubbels barsten, vaak veroorzaakt door excessieve speculatie, soepele kredietvoorwaarden en irrationeel gedrag in de financiële markten. Dit kan leiden tot een financiële crisis. |
| Antropoceen | Het huidige geologische tijdperk waarin menselijke activiteiten een dominante invloed hebben op het aardse ecosysteem en de geologie van de planeet. Dit markeert een significante verandering ten opzichte van voorgaande geologische perioden zoals het Holoceen. |
| Planetaire Grens | Limieten die de stabiliteit van het aardse systeem waarborgen. Het overschrijden van deze grenzen kan leiden tot onomkeerbare en potentieel catastrofale veranderingen in het milieu. |
| Tipping Points | Drempelwaarden in ecologische of klimaatsystemen die, eenmaal overschreden, leiden tot abrupte en vaak onomkeerbare veranderingen. Voorbeelden zijn het smelten van ijskappen of het instorten van ecosystemen. |
| Pigouviaanse Belasting | Een belasting die wordt opgelegd om negatieve externe effecten te internaliseren. De hoogte van de belasting is gelijk aan de marginale milieukost, waardoor de producent de maatschappelijke kosten van zijn activiteit meerekent in zijn beslissingen. |
| Supply-Push & Demand-Pull | Twee modellen die economische groei en de introductie van innovaties verklaren. Supply-push verwijst naar innovaties die voortkomen uit technologische ontwikkelingen, terwijl demand-pull aangeeft dat innovaties worden gestuurd door de vraag vanuit de markt. |
| Universeel Basisinkomen (UBI) | Een sociaal-economisch concept waarbij alle burgers van een land periodiek een onvoorwaardelijk inkomen ontvangen, ongeacht hun arbeidsparticipatie of vermogen. Het doel is om economische zekerheid te bieden en sociale ongelijkheid te verminderen. |
| Werkzaamheidsgraad | Het percentage van de bevolking (meestal de beroepsgeschikte leeftijd) dat deelneemt aan de beroepsbevolking, ofwel werkend is of actief op zoek is naar werk. Een hoge werkzaamheidsgraad wijst op een actieve economie. |
| Gini-coëfficiënt | Een statistische maatstaf voor inkomensongelijkheid. Een waarde van 0 vertegenwoordigt perfecte gelijkheid, terwijl een waarde van 1 perfecte ongelijkheid aangeeft. Een lagere Gini-coëfficiënt duidt op minder inkomensongelijkheid. |
| Technologische Adoptie | Het proces waarbij nieuwe technologieën door individuen, organisaties of samenlevingen worden aangenomen en geïntegreerd in hun processen en gedragingen. Dit wordt beïnvloed door factoren zoals bruikbaarheid, kosten en sociale acceptatie. |
| Kunstmatige Intelligentie (AI) | Een tak van informatica die zich richt op het creëren van systemen die taken kunnen uitvoeren die normaal menselijke intelligentie vereisen, zoals leren, probleemoplossing en patroonherkenning. AI heeft potentieel grote implicaties voor de economie en de arbeidsmarkt. |