Cover
Start now for free 2025 1HW H [Automatisch opgeslagen].pptx
Summary
# Inleiding tot marktvormen en de definitie van monopolie
Dit deel van de studiehandleiding introduceert de fundamentele concepten van marktvormen, met een specifieke focus op de definitie en kenmerken van een monopolie.
## 1. Inleiding tot marktvormen en de definitie van monopolie
### 1.1 Determinanten van marktvormen
De marktvorm wordt bepaald door een reeks factoren die de concurrentie en het prijszettingsvermogen van producenten beïnvloeden. Deze determinanten omvatten:
* Het aantal kopers en verkopers op de markt.
* De identiteit van de geproduceerde goederen (homogeen of heterogeen).
* Het prijszettingsvermogen van de producent (prijsnemer versus prijszetter).
* De mate van vrijheid voor producenten om de markt te betreden en te verlaten.
### 1.2 Het monopolie: definitie en eigenschappen
Een monopolie is een marktvorm die aan de andere kant van het spectrum van perfecte concurrentie staat. Ethymologisch gezien komt het woord "monopolie" van het Griekse "monos" (alleen) en "polein" (verkopen), wat letterlijk "alleen verkopen" betekent.
#### 1.2.1 Definitie van een absoluut monopolie
Een absoluut monopolie wordt gedefinieerd als een marktvorm waarbij er **slechts één producent-aanbieder** van een bepaald goed is, en waarbij **geen vergelijkbare substituten** voor dat goed beschikbaar zijn. De werking van de markt wordt in dit geval volledig bepaald door de producent die de prijs zet.
#### 1.2.2 Kenmerken van een absoluut monopolie
* **Aanbieders:** Slechts één aanbieder.
* **Substituten:** Geen vergelijkbare substituten.
* **Prijszettingsvermogen:** De monopolist is een prijszetter, wat betekent dat hij door zijn gedrag de prijs van het goed kan beïnvloeden.
* **Toetreding:** Er zijn aanzienlijke barrières die de toetreding van nieuwe concurrenten verhinderen.
#### 1.2.3 Graden van monopolies
Naast het absolute monopolie, zijn er ook andere vormen die kenmerken van een monopolie vertonen:
* **Verzwakt monopolie:** Er is één dominante aanbieder, maar consumenten hebben wel de keuze uit vergelijkbare, zij het niet identieke, substituten. Voorbeelden zijn de briefwisseling (bpost versus e-mail/WhatsApp) of personenvervoer per spoor (NMBS versus auto/bus).
* **Monopoliemacht:** Er zijn meerdere aanbieders, maar één van hen heeft een absoluut dominante positie met aanzienlijke invloed op de totale markt. Microsoft op de markt voor besturingssystemen of grote supermarktketens in bepaalde geografische gebieden kunnen hier als voorbeeld dienen.
> **Tip:** Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen een theoretisch monopolie en de praktijk. In de praktijk heeft zelfs een monopolist vaak te maken met indirecte concurrentie of de dreiging van nieuwe toetreders, wat zijn prijszettingsmacht beperkt.
#### 1.2.4 Winst op de markt en toetredingsbarrières
Monopolisten streven naar winstmaximalisatie. Deze winst wordt mede mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van toetredingsbarrières.
* **Toetredingsbarrières:** Factoren die de toegang voor nieuwe producenten tot een markt beperken of verhinderen. Deze barrières zijn cruciaal voor het voortbestaan van een monopolie.
### 1.3 Hoe ontstaan monopolies?
Monopolies ontstaan door specifieke barrières die de concurrentie buiten de markt houden.
#### 1.3.1 Wettelijke bepalingen
* **Patent (octrooi):** Een afdwingbaar recht dat de overheid toekent aan een producent om anderen te verhinderen een uitvinding of goed te gebruiken zonder toestemming. Dit stimuleert innovatie door producenten de kans te geven hun investeringen terug te verdienen.
* **Auteursrecht:** Biedt de auteur het exclusieve recht om zijn werk te exploiteren.
* **Wettelijke monopolie:** Overheden kunnen bepaalde sectoren of diensten voorbehouden aan één enkele aanbieder (bv. uitgifte van bankbiljetten).
#### 1.3.2 Eigendomsbarrières
Een producent kan een monopoliepositie verkrijgen doordat hij controle heeft over essentiële inputs (productiefactoren, kennis) die noodzakelijk zijn voor de productie van het goed.
#### 1.3.3 Natuurlijk monopolie
Dit type monopolie ontstaat vaak bij sectoren waar **schaalvoordelen** dominant zijn. Eén enkele producent kan het totale marktvolume goedkoper produceren dan meerdere producenten die het marktvolume verdelen. Dit is vaak het geval bij nutsbedrijven, waar het aanleggen van infrastructuur (bv. een elektriciteitsnetwerk) te duur is om door meerdere partijen te laten doen. Bij een natuurlijk monopolie kan één enkele producent het goed tegen lagere kosten aanbieden dan wanneer er concurrentie zou zijn.
### 1.4 Opbrengsten, winstmaximalisatie en het gedrag van de monopolist
#### 1.4.1 De vraagcurve en prijszetting
De monopolist is een prijszetter en kan de prijs van het goed beïnvloeden. Hij moet echter wel rekening houden met de **wet van de (markt)vraag**: bij een hogere prijs zal de gevraagde hoeveelheid lager zijn, en omgekeerd. De vraagcurve van de monopolist loopt dus neerwaarts.
#### 1.4.2 Opbrengsten van de monopolist
* **Totale opbrengsten (TO):** $TO = P \times Q$.
* **Gemiddelde opbrengsten (GO):** $GO = \frac{TO}{Q} = P$. De GO-curve valt samen met de vraagcurve.
* **Marginale opbrengsten (MO):** De extra opbrengst verkregen door de verkoop van één extra eenheid. Bij een lineaire vraagcurve van de vorm $P = a - bQ$, is de MO-curve gegeven door $MO = a - 2bQ$. De MO-curve daalt sneller dan de vraagcurve en snijdt de x-as op de helft van waar de vraagcurve de x-as snijdt.
#### 1.4.3 Winstmaximalisatie
Net als in perfecte concurrentie streeft de monopolist naar maximale winst. Dit wordt bereikt wanneer de **marginale opbrengsten (MO) gelijk zijn aan de marginale kosten (MK)**, op voorwaarde dat de MO-curve de MK-curve van onderaf snijdt (in het stijgend gedeelte van de MK).
$$MO = MK$$
De optimale productiehoeveelheid ($Q_e$) wordt bepaald door dit snijpunt. De bijbehorende optimale prijs ($P_e$) wordt afgelezen op de vraagcurve bij deze optimale productiehoeveelheid.
#### 1.4.4 Structurele winst
De winst van de monopolist kan structureel (economisch) positief zijn. Dit wordt berekend als:
Winst = $(P_e - GTK) \times Q_e$
waarbij $GTK$ de gemiddelde totale kosten zijn. Marktmacht leidt tot een prijs die hoger is dan de gemiddelde totale kosten, wat resulteert in economische winst voor de producent.
> **Tip:** De grafische weergave van de monopolist toont de vraagcurve (GO), de MO-curve, de MK-curve en de GTK-curve. Het snijpunt van MO en MK bepaalt de winstmaximaliserende output. De prijs wordt dan bepaald door de vraagcurve op dat outputniveau.
#### 1.4.5 Een rekenvoorbeeld
Stel een monopolist met totale kosten $TK = 100 - 4Q + 2Q^2$ en een marktvraag $P = 206 - 5Q$.
* **Marginale kosten (MK):** De afgeleide van TK naar Q: $MK = \frac{dTK}{dQ} = -4 + 4Q$.
* **Marginale opbrengsten (MO):** De afgeleide van TO naar Q. Eerst TO: $TO = P \times Q = (206 - 5Q)Q = 206Q - 5Q^2$. Dan MO: $MO = \frac{dTO}{dQ} = 206 - 10Q$.
Om de winst te maximaliseren, stellen we MO gelijk aan MK:
$206 - 10Q = -4 + 4Q$
$210 = 14Q$
$Q_e = \frac{210}{14} = 15$
De optimale productiehoeveelheid is 15 eenheden. Nu berekenen we de marktprijs:
$P_e = 206 - 5 \times 15 = 206 - 75 = 131$
De marktprijs is 131 dollars.
### 1.5 Monopolie en welvaart
Een monopolie heeft significante gevolgen voor de welvaart in vergelijking met perfecte concurrentie.
* **Consumentensurplus (CS):** Consumenten betalen een hogere prijs en kopen minder goederen dan onder perfecte concurrentie, wat leidt tot een lager consumentensurplus.
* **Producentensurplus (PS):** Monopolisten behalen hogere winsten dan producenten onder perfecte concurrentie, wat resulteert in een hoger producentensurplus.
* **Welvaartsverlies:** Het verschil tussen het consumenten- en producentensurplus onder perfecte concurrentie en het gecombineerde surplus onder monopolie wordt een welvaartsverlies genoemd. Dit verlies ontstaat doordat niet alle potentiële transacties die voor beide partijen voordelig zouden zijn, plaatsvinden.
#### 1.5.1 Prijsdiscriminatie en -differentiatie
Om de winst verder te maximaliseren, kunnen producenten die marktmacht bezitten, prijsdiscriminatie toepassen.
* **Prijsdifferentiatie:** Het aanrekenen van verschillende prijzen voor hetzelfde goed, gebaseerd op bijvoorbeeld kostenverschillen, hoeveelheidskorting of tijdstip van consumptie.
* **Prijsdiscriminatie:** Het aanrekenen van verschillende prijzen aan verschillende consumenten voor hetzelfde goed, waarbij het prijsverschil niet gebaseerd is op kostenverschillen.
**Voorwaarden voor prijsdiscriminatie:**
1. De producent moet marktmacht bezitten.
2. De goederen mogen niet onderling doorverkocht kunnen worden tussen kopers.
#### 1.5.2 Vormen van prijsdiscriminatie
* **Prijsdiscriminatie van de eerste orde (perfecte prijsdiscriminatie):** De monopolist slaagt erin om aan elke individuele consument de maximale prijs te vragen die hij bereid is te betalen. Dit resulteert in de hoogste mogelijke consumentensurplus dat wordt overgeheveld naar producentensurplus. Theoretisch leidt dit tot maximale welvaart, maar de gehele welvaart verschuift naar de producent.
* **Prijsdiscriminatie van de tweede orde (indirecte prijsdiscriminatie):** Prijzen variëren op basis van de hoeveelheid die wordt gekocht, vaak in de vorm van staffelprijzen of blokken. Consumenten die meer kopen, betalen gemiddeld een lagere prijs. Dit leidt tot een gedeeltelijke overdracht van consumentensurplus naar producentensurplus.
* **Prijsdiscriminatie van de derde orde (marktsegmentering):** De markt wordt opgedeeld in segmenten met verschillende vraagelasticiteiten, en aan elk segment wordt een andere prijs gevraagd. Dit is de meest voorkomende vorm van prijsdiscriminatie (bv. studentenkortingen, tarieven voor werkenden versus gepensioneerden).
> **Tip:** Prijsdiscriminatie is een strategie voor producenten met marktmacht om hun winst te verhogen door een groter deel van het consumentensurplus te vangen.
### 1.6 Evaluatie van monopolie
* **Economisch:** Monopolies leiden tot een welvaartsverlies in vergelijking met perfecte concurrentie, doordat de prijs hoger ligt en de geproduceerde hoeveelheid lager.
* **Maatschappelijk:** De welvaart verschuift van consumenten naar producenten.
Een monopolie staat lijnrecht tegenover perfecte concurrentie. Tussenvormen, zoals oligopolie en monopolistische concurrentie, bestaan, waarbij de marktvormen kenmerken van beide extremen vertonen. Monopolisten moeten, zelfs met hun marktmacht, rekening houden met de vraag en de betalingsbereidheid van consumenten.
---
# Ontstaan van monopolies en toetredingsbarrières
Hieronder volgt een gedetailleerd studieoverzicht over het ontstaan van monopolies en toetredingsbarrières, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 2. Ontstaan van monopolies en toetredingsbarrières
Monopolies ontstaan wanneer factoren, bekend als toetredingsbarrières, de toegang van nieuwe concurrenten tot een markt beperken of verhinderen.
### 2.1 Wat is een monopolie?
Een monopolie is een marktvorm die gekenmerkt wordt door slechts één aanbieder van een product of dienst, zonder dat er direct vergelijkbare substituten beschikbaar zijn. De monopolist is in dit geval een prijszetter, wat wil zeggen dat deze invloed kan uitoefenen op de marktprijs.
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen:
* **Absoluut monopolie:** Dit is de meest strikte vorm, met slechts één aanbieder en geen enkele vergelijkbare substituut. Voorbeelden hiervan zijn de uitgifte van bankbiljetten of bepaalde overheidsdiensten zoals drinkwatervoorziening.
* **Verzwakt monopolie:** Hier is er weliswaar één primaire aanbieder, maar de consument heeft de keuze uit vergelijkbare substituten. Denk aan postbezorging door bpost, waar alternatieven zoals e-mail of koeriersdiensten bestaan, of de NMBS voor personenvervoer per spoor, waar eigen auto's of bussen alternatieven zijn.
* **Monopoliemacht:** In deze situatie zijn er meerdere aanbieders, maar één daarvan heeft een dominante positie die aanzienlijke invloed heeft op de totale markt. Voorbeelden hiervan zijn grote technologiebedrijven zoals Microsoft, of grote supermarktketens in specifieke regio's.
### 2.2 Hoe ontstaan monopolies? De rol van toetredingsbarrières
Monopolies ontstaan voornamelijk door de aanwezigheid van toetredingsbarrières. Dit zijn factoren die nieuwe producenten ontmoedigen of verhinderen om een markt te betreden. Deze barrières kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën:
#### 2.2.1 Wettelijke bepalingen
De overheid kan via wettelijke kaders exclusiviteit verlenen aan een producent. Dit gebeurt vaak om innovatie te stimuleren en uitvindingen te beschermen, zodat producenten hun investeringen kunnen terugverdienen.
* **Patent:** Een patent is een afdwingbaar recht dat de overheid toekent aan een producent of individu. Dit recht verhindert anderen om de specifieke uitvinding of het goed te gebruiken zonder toestemming van de houder van het patent. Patenten bieden meestal een tijdelijke exclusiviteit.
* **Auteursrecht:** Het auteursrecht verleent de maker van een werk het exclusieve recht om dat werk te exploiteren. Dit beschermt bijvoorbeeld kunstenaars, schrijvers en softwareontwikkelaars tegen ongeautoriseerd gebruik van hun creaties.
#### 2.2.2 Eigendomsbarrières
Eigendomsbarrières ontstaan wanneer een producent de controle heeft over essentiële inputs die nodig zijn voor de productie van een goed of dienst. Dit kan gaan om de controle over natuurlijke hulpbronnen, productiefactoren (zoals grondstoffen of specifieke kennis) of cruciale productiemiddelen.
#### 2.2.3 Natuurlijke monopolies en schaalvoordelen
Een natuurlijk monopolie ontstaat wanneer de productie van een goed of dienst inherent efficiënter is wanneer deze door slechts één producent wordt uitgevoerd. Dit is vaak het geval bij markten waar sprake is van significante schaalvoordelen.
* **Schaalvoordelen:** Bij schaalvoordelen daalt de gemiddelde kost per eenheid product naarmate de productiehoeveelheid toeneemt. In een markt waar schaalvoordelen dominant zijn, kan één producent het gehele marktvolume goedkoper produceren dan meerdere producenten die dat volume onderling verdelen. Het aanleggen van netwerken (zoals elektriciteitsnetwerken, waterleidingen of telecommunicatienetwerken) is een klassiek voorbeeld waarbij de initiële investeringen extreem hoog zijn, waardoor het voor meerdere bedrijven onrendabel zou zijn om dergelijke netwerken te dupliceren. Hierdoor ontstaat een situatie waarin één producent de meest kostenefficiënte optie is.
> **Tip:** Natuurlijke monopolies worden vaak gereguleerd door de overheid om te voorkomen dat de monopolist misbruik maakt van zijn marktmacht door extreem hoge prijzen te vragen.
#### 2.2.4 Andere factoren
Naast de hierboven genoemde categorieën, kunnen ook andere factoren bijdragen aan het ontstaan of in stand houden van monopolies. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de opbouw van een sterke merknaam, loyaliteitsprogramma's, of de controle over distributiekanalen.
### 2.3 Gevolgen van monopolies voor de markt
De aanwezigheid van monopolies heeft aanzienlijke gevolgen voor zowel de consument als de producent, en voor de totale welvaart in een economie.
* **Prijszetting en winstmaximalisatie:** Een monopolist is een prijszetter en streeft naar winstmaximalisatie. De optimale productiehoeveelheid wordt bepaald op het punt waar de marginale opbrengsten (MO) gelijk zijn aan de marginale kosten (MK). Echter, omdat de monopolist rekening moet houden met de vraagcurve, zijn de marginale opbrengsten lager dan de prijs. De prijs wordt vervolgens bepaald door de vraagcurve bij de optimale productiehoeveelheid.
* De formule voor de marginale opbrengsten, indien de vraagcurve lineair is en gegeven door $P = a - bQ$, is $MO = a - 2bQ$.
* De optimale productiehoeveelheid ($Q_e$) wordt gevonden waar $MO = MK$.
* De bijbehorende optimale prijs ($P_e$) wordt afgelezen op de vraagcurve bij $Q_e$.
* **Structurele productiebeslissing:** Het verschil tussen de prijs die de monopolist kan vragen en de marginale kosten ($P_e - MK$) vertegenwoordigt de marktmacht van de monopolist en draagt bij aan de economische winst. In tegenstelling tot de volmaakte concurrentie, waar $P = MK$, kan een monopolist een prijs vragen die hoger is dan de marginale kosten.
* **Welvaartseffecten:** Monopolies leiden over het algemeen tot een welvaartsverlies in vergelijking met een situatie van volmaakte concurrentie.
* **Consumentensurplus (CS)** is lager bij een monopolie omdat consumenten een hogere prijs betalen en een kleinere hoeveelheid ontvangen.
* **Producentensurplus (PS)** is hoger bij een monopolie omdat de monopolist hogere winsten realiseert.
* Het **globale welvaartsverlies** ontstaat door de minder efficiënte allocatie van middelen; de totale hoeveelheid geproduceerde en geconsumeerde goederen is lager dan in een concurrerende markt.
* **Prijsdiscriminatie:** Een monopolist kan proberen zijn winst verder te verhogen door middel van prijsdiscriminatie, waarbij verschillende prijzen worden gevraagd voor hetzelfde product aan verschillende consumentengroepen. Dit is mogelijk wanneer de monopolist marktmacht heeft en goederen niet gemakkelijk onderling kunnen worden doorverkocht.
* **Prijsdiscriminatie van de eerste orde (perfecte prijsdiscriminatie):** Hierbij vraagt de monopolist voor elke eenheid de maximale bereidheid tot betalen van de consument. Dit leidt tot de hoogste consumentensurplusverschuiving naar producentensurplus en maximaliseert de totale welvaart, waarbij de consument geen surplus meer heeft. De optimale productiehoeveelheid is dezelfde als bij een niet-gediscrimineerde monopolist, maar de prijs varieert per eenheid.
* **Prijsdiscriminatie van de tweede orde (indirecte prijsdiscriminatie):** Hierbij worden verschillende prijzen gehanteerd op basis van de hoeveelheid. Dit wordt vaak toegepast door middel van kortingen voor grotere afnames of door de prijs op te delen in prijsblokken (bijvoorbeeld ticketprijzen voor verschillende zitscategorieën). Dit leidt tot een gedeeltelijke overname van consumentensurplus naar producentensurplus.
* **Prijsdiscriminatie van de derde orde (marktsegmentering):** Hierbij worden markten opgedeeld in segmenten met verschillende vraagelasticiteiten, en worden aan elk segment verschillende prijzen gevraagd. Voorbeelden zijn kortingen voor studenten, senioren, of specifieke regio's. Dit leidt tot hogere consumenten die bereid zijn meer te betalen, en verhoogt het producentensurplus door extra verkoop aan segmenten met lagere betalingsbereidheid.
> **Voorbeeld:** Een bioscoop die verschillende prijzen vraagt voor reguliere tickets, VIP-tickets en studententickets, maakt gebruik van prijsdiscriminatie van de derde orde.
### 2.4 Slotbemerkingen over monopolies
Monopolies staan in schril contrast met perfecte concurrentie. De analyse van monopolies toont aan hoe toetredingsbarrières concurrentie kunnen elimineren, wat leidt tot hogere prijzen, lagere productie en een potentieel welvaartsverlies voor de samenleving. Hoewel monopolies in sommige gevallen efficiëntie kunnen bieden (zoals bij natuurlijke monopolies), vereisen ze vaak overheidsinterventie om de consument te beschermen en marktmisbruik te voorkomen.
---
# Opbrengsten, winstmaximalisatie en gedrag van de monopolist
Dit deel analyseert de economische principes achter de winstmaximalisatie van een monopolist, inclusief concepten als marginale opbrengsten, marginale kosten en de beslissingsregel MO=MK.
### 3.1 Kenmerken van een monopolie
Een absoluut monopolie is een marktvorm waarin er slechts één aanbieder van een goed is, zonder vergelijkbare substituten. De werking van de markt wordt bepaald door de producent die de prijszetter is.
Er bestaan ook verzwakte monopolievormen:
* **Verzwakt monopolie:** Eén aanbieder, maar consumenten hebben wel keuze uit vergelijkbare substituten (bv. bpost voor briefwisseling, waar alternatieven zijn zoals e-mail of WhatsApp).
* **Monopoliemacht:** Meerdere aanbieders, maar één aanbieder heeft een dominante positie met invloed op de totale markt (bv. Microsoft in software, of een grote supermarktketen in een specifieke regio).
### 3.2 Ontstaan van monopolies
Monopolies ontstaan door toetredingsbarrières, die de toegang voor nieuwe producenten tot een markt beperken of verhinderen. Deze barrières kunnen diverse vormen aannemen:
* **Wettelijke bepalingen:**
* **Patent (octrooi):** Een afdwingbaar recht dat de overheid toekent aan een producent om anderen te verhinderen een uitvinding of goed te gebruiken zonder toestemming. Dit stimuleert innovatie door producenten een periode van exclusiviteit te geven om hun investeringen terug te verdienen.
* **Auteursrecht:** Biedt de auteur het exclusieve recht om zijn werk te exploiteren.
* **Eigendomsbarrières:** De producent heeft controle over essentiële inputs (productiefactoren, grondstoffen, kennis).
* **Natuurlijk monopolie:** Ontstaat door schaalvoordelen. Eén producent kan het gehele marktvolume goedkoper produceren dan meerdere producenten die het volume verdelen. Dit komt vaak voor bij nutsbedrijven waar het aanleggen van een netwerk te duur is voor meerdere aanbieders.
### 3.3 Opbrengsten, winstmaximalisatie en het gedrag van de monopolist
De monopolist is een prijszetter, wat betekent dat hij door zijn gedrag de prijs van het goed kan beïnvloeden. Hij moet echter rekening houden met de vraagcurve van de markt: naarmate de prijs stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid.
**Opbrengsten bij de monopolist:**
In tegenstelling tot een volkomen concurrentiële markt waar de prijs gelijk is aan de marginale opbrengst ($P = MO = GO$), geldt voor de monopolist dat de prijs hoger is dan de marginale opbrengst ($P > MO$). De totale opbrengst ($TO$) wordt berekend als $TO = P \times Q$. De marginale opbrengst ($MO$) is de verandering in de totale opbrengst bij een toename van de productie met één eenheid. Als de vraagcurve lineair is, bijvoorbeeld $P = a - bQ$, dan is de marginale opbrengst gelijk aan $MO = a - 2bQ$. De $MO$-curve daalt tweemaal zo snel als de vraagcurve ($GO$-curve).
**Winstmaximalisatie:**
Een monopolist streeft naar maximale winst. Dit resultaat wordt bereikt door meer te produceren zolang de marginale opbrengst ($MO$) groter is dan de marginale kosten ($MK$). De optimale productiehoeveelheid ($Q_e$) wordt bepaald bij het snijpunt van de $MO$- en $MK$-curve, waarbij $MO = MK$, en dit in het stijgende gedeelte van de $MK$-curve. De bijbehorende prijs ($P_e$) wordt afgelezen op de vraagcurve (goederenomzetcurve, $GO$).
$$MO = MK$$
De winst van de monopolist wordt berekend als het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten:
$$Winst = TO - TK$$
Dit kan ook worden uitgedrukt als het verschil tussen de prijs en de gemiddelde totale kosten ($GTK$), vermenigvuldigd met de geproduceerde hoeveelheid:
$$Winst = (P - GTK) \times Q$$
De marktmacht van de monopolist leidt tot economische winst, wat betekent dat hij een hogere prijs kan vragen dan zijn gemiddelde totale kosten.
**Beslissingsregel:**
* **Marginale productiebeslissing:** Zolang $MO > MK$ zal de monopolist de productie verhogen om meer winst te behalen. Maximale winst wordt bereikt wanneer $MO = MK$.
* **Structurele productiebeslissing:** De winst is het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten.
**Voorbeeld:**
Stel, een monopolist heeft de volgende totale kosten: $TK = 100 - 4Q + 2Q^2$ en de marktvraag is: $P = 206 - 5Q$.
Om de optimale productiehoeveelheid te vinden, bepalen we eerst de marginale kosten ($MK$) en de marginale opbrengsten ($MO$).
$TK = 100 - 4Q + 2Q^2 \implies MK = \frac{dTK}{dQ} = -4 + 4Q$
$TO = P \times Q = (206 - 5Q)Q = 206Q - 5Q^2 \implies MO = \frac{dTO}{dQ} = 206 - 10Q$
Nu stellen we $MO = MK$:
$206 - 10Q = -4 + 4Q$
$210 = 14Q$
$Q_e = \frac{210}{14} = 15$
De optimale productiehoeveelheid is 15 eenheden.
Vervolgens bepalen we de marktprijs door $Q_e$ in de vraagfunctie in te vullen:
$P_e = 206 - 5(15) = 206 - 75 = 131$
De marktprijs is 131 dollars.
> **Tip:** De optimale productiehoeveelheid voor de monopolist ligt altijd op een punt waar de marginale opbrengsten gelijk zijn aan de marginale kosten ($MO = MK$). De prijs wordt vervolgens bepaald door deze hoeveelheid op de vraagcurve te zoeken.
### 3.4 Monopolie en welvaart
In vergelijking met volkomen concurrentie (VC) leidt een monopolie tot:
* **Hogere prijzen:** Monopolisten zetten hogere prijzen dan in een situatie van VC.
* **Lagere hoeveelheden:** De geproduceerde hoeveelheid is lager dan bij VC.
* **Lagere consumentensurplus ($CS$):** Consumenten verliezen welvaart omdat ze meer betalen en minder kunnen kopen.
* **Hogere producentensurplus ($PS$):** Producenten winnen aan welvaart door hogere prijzen en winsten.
* **Welvaartsverlies (deadweight loss):** Er is een nettoverlies aan totale welvaart in de economie omdat transacties die voor zowel consument als producent gunstig zouden zijn, niet plaatsvinden. Dit welvaartsverlies is zichtbaar als een driehoek tussen de vraagcurve, de $MO$-curve en de $MK$-curve, onder de prijs die de monopolist vraagt en boven de marginale kosten.
> **Tip:** Bij een monopolie is de welvaart lager dan bij volkomen concurrentie. De winst verschuift van consumenten naar producenten, maar er is ook een totale welvaartsvermindering.
### 3.5 Prijsdiscriminatie en marktmacht
Prijsdiscriminatie treedt op wanneer de monopolist verschillende prijzen vraagt voor hetzelfde goed, afhankelijk van de bereidheid tot betalen van de consument of de omstandigheden. Dit is mogelijk omdat de monopolist marktmacht bezit.
**Voorwaarden voor prijsdiscriminatie:**
1. De producent moet over marktmacht beschikken (een prijszetter zijn).
2. De goederen mogen niet gemakkelijk onderling doorverkocht kunnen worden door kopers.
3. Verschillende groepen consumenten of verschillende omstandigheden moeten een verschillende betalingsbereidheid hebben.
**Vormen van prijsdiscriminatie:**
* **Prijsdiscriminatie van de eerste orde (perfecte prijsdiscriminatie):**
De monopolist vraagt voor elke eenheid de maximale prijs die de consument bereid is te betalen. De prijs is hierbij gelijk aan de individuele betalingsbereidheid van elke consument. De optimale productiehoeveelheid is dezelfde als bij een monopolie zonder prijsdiscriminatie ($MO = MK$), maar de prijs is individueel per consument. Dit leidt tot een maximale verschuiving van consumentensurplus naar producentensurplus. Economisch gezien is de totale welvaart maximaal, maar maatschappelijk is de welvaart volledig verschoven naar de producent.
> **Example:** Een verkoper die de prijs van elk item zo hoog mogelijk probeert te zetten door de exacte bereidheid tot betalen van elke individuele klant te kennen en daarop de prijs af te stemmen.
* **Prijsdiscriminatie van de tweede orde (indirecte prijsdiscriminatie):**
Hierbij worden verschillende prijzen gehanteerd op basis van de hoeveelheid die wordt afgenomen. Vaak gebeurt dit in blokken, waarbij de prijs per eenheid daalt naarmate er meer wordt afgenomen (bv. korting bij grotere aankopen, staffelkortingen).
> **Example:** Ticketprijzen voor evenementen die variëren per zitrij of blok. De eerste rijen (hogere betalingsbereidheid) zijn duurder dan de achterste rijen.
* **Prijsdiscriminatie van de derde orde (marktsegmentering):**
De monopolist deelt de markt op in verschillende segmenten, elk met een eigen vraagcurve en prijselasticiteit. De monopolist vraagt op elk segment een andere prijs. Dit is de meest voorkomende vorm.
> **Example:** Studentenprijzen voor software, seniorenkortingen in het openbaar vervoer, of tijdelijke aanbiedingen voor nieuwe klanten.
**Impact van prijsdiscriminatie:**
Prijsdiscriminatie stelt de monopolist in staat om een groter deel van het consumentensurplus om te zetten in producentensurplus, wat leidt tot hogere winsten. In het geval van perfecte prijsdiscriminatie wordt al het consumentensurplus afgeroomd.
### 3.6 Wat kunnen we leren uit de analyse van de monopolist?
De analyse van het monopolie toont aan hoe marktmacht kan leiden tot inefficiëntie in vergelijking met volkomen concurrentie. Toetredingsbarrières belemmeren concurrentie, wat resulteert in hogere prijzen en lagere productie voor consumenten, en economische winst voor de monopolist. Monopolies staan aan het ene uiterste van de marktvormen, tegenover volkomen concurrentie. Er bestaan echter ook tussenvormen zoals monopolistische concurrentie en oligopolie.
---
# Monopolie, welvaart en prijsdiscriminatie
Dit gedeelte onderzoekt de impact van monopolie op de economische welvaart, vergeleken met perfecte concurrentie, en gaat dieper in op prijsdiscriminatie als strategie van monopolies om hun marktmacht te vergroten.
### 4.1 Eigenschappen van een monopolie
Een monopolie is een marktvorm waarbij er slechts één producent-aanbieder van een goed is, en waarbij er geen vergelijkbare substituten voor dat goed beschikbaar zijn. Dit betekent dat de monopolist de prijszetter is en dus de prijs van het goed kan beïnvloeden.
#### 4.1.1 Vormen van monopolie
* **Absoluut monopolie**: Eén aanbieder, zonder vergelijkbare substituten. Voorbeelden zijn de drinkwatervoorziening of de uitgifte van bankbiljetten.
* **Verzwakt monopolie**: Eén aanbieder, maar de consument heeft wel keuze uit vergelijkbare substituten. Voorbeelden zijn de postbezorging door bpost (met fax, mail, WhatsApp als alternatieven) of het spoorvervoer door de NMBS (met eigen wagen, bus als alternatieven).
* **Monopoliemacht**: Meerdere aanbieders, maar één heeft een absoluut dominante positie met invloed op de totale markt. Een voorbeeld is Microsoft in de softwaremarkt of een grote supermarktketen in bepaalde geografische gebieden.
#### 4.1.2 Toetredingsbarrières
Toetredingsbarrières zijn factoren die de toegang voor nieuwe producenten tot een markt beperken of verhinderen. Deze barrières zijn cruciaal voor het ontstaan en behoud van monopolies.
* **Wettelijke bepalingen**: Dit omvat patenten (exclusief recht op een uitvinding) en auteursrechten (exclusief recht op exploitatie van een werk). Deze stimuleren innovatie door producenten de kans te geven hun investeringen terug te verdienen.
* **Eigendomsbarrières**: De producent heeft controle over de productiefactoren (grondstoffen, kennis).
* **Natuurlijk monopolie**: Ontstaat door schaalvoordelen. Eén producent kan het marktvolume goedkoper produceren dan meerdere producenten gezamenlijk. Dit is vaak het geval bij nutsvoorzieningen waar het aanleggen van een netwerk (bv. elektriciteit, gas) te duur is voor meerdere partijen.
### 4.2 Winstmaximalisatie en het gedrag van de monopolist
De monopolist streeft naar winstmaximalisatie. Dit gebeurt door meer te produceren zolang de marginale opbrengst (MO) groter is dan de marginale kost (MK). De optimale productiehoeveelheid wordt bereikt wanneer MO gelijk is aan MK.
* **Opbrengsten bij de monopolist**: In tegenstelling tot perfecte concurrentie (waar prijs = MO = GO), geldt bij een monopolie dat de prijs (P) gelijk is aan de gemiddelde opbrengst (GO), maar hoger is dan de marginale opbrengst (MO). De vraagcurve (V) is gelijk aan de GO-curve.
* Als de vraagcurve wordt gegeven door $P = a - bQ$, dan is de totale opbrengst $TO = P \times Q = (a - bQ)Q = aQ - bQ^2$.
* De marginale opbrengst (MO) is de afgeleide van de totale opbrengst naar de hoeveelheid: $MO = \frac{\partial TO}{\partial Q} = a - 2bQ$.
* De MO-curve daalt sneller dan de vraagcurve.
* **Productiebeslissing bij de monopolist**:
* **Marginale productiebeslissing**: De monopolist produceert zolang $MO > MK$. Maximale winst wordt behaald bij $MO = MK$. De optimale productiehoeveelheid $Q_e$ wordt bepaald door het snijpunt van de MO- en MK-curve.
* **Structurele productiebeslissing**: De winst wordt berekend als $Winst = (P - GTK) \times Q$. Een hogere prijs dan de marginale kost ($P > MK$) duidt op marktmacht en leidt tot economische winst voor de producent.
> **Tip:** Bij monopolie ligt de evenwichtsprijs niet op het snijpunt van MO en MK, maar op de vraagcurve (GO) boven dit snijpunt.
#### 4.2.1 Oefening: Winstmaximalisatie monopolist
Gegeven:
Totale kosten (TK): $TK = 100 - 4Q + 2Q^2$
Vraagcurve (P): $P = 206 - 5Q$
Te berekenen: Optimale productiehoeveelheid ($Q_e$) en marktprijs ($P_e$).
1. **Bereken MO**:
$TO = P \times Q = (206 - 5Q)Q = 206Q - 5Q^2$
$MO = \frac{\partial TO}{\partial Q} = 206 - 10Q$
2. **Bereken MK**:
$MK = \frac{\partial TK}{\partial Q} = -4 + 4Q$
3. **Stel MO = MK voor winstmaximalisatie**:
$206 - 10Q = -4 + 4Q$
$210 = 14Q$
$Q_e = \frac{210}{14} = 15$
4. **Bereken de marktprijs ($P_e$) met de gevonden $Q_e$ op de vraagcurve**:
$P_e = 206 - 5(15) = 206 - 75 = 131$
Antwoord:
De optimale productiehoeveelheid is $Q_e = 15$.
De marktprijs is $P_e = 131$ dollar.
### 4.3 Monopolie en welvaart
Een monopolie leidt, vergeleken met perfecte concurrentie (PC), tot:
* Een hogere prijs.
* Een lagere geproduceerde hoeveelheid.
* Een lagere consumentensurplus (CS).
* Een hogere producentensurplus (PS).
* Een lager globaal welvaartsniveau door de welvaartsverliezen (deadweight loss).
De welvaart is bij perfecte concurrentie hoger dan bij een monopolie. De analyse toont aan dat consumenten een groter deel van hun welvaart verliezen dan producenten winnen, wat resulteert in een algemeen welvaartsverlies voor de economie.
### 4.4 Prijsdifferentiatie en prijsdiscriminatie
Prijsdifferentiatie en prijsdiscriminatie zijn strategieën die monopolies (en andere marktvormen met marktmacht) gebruiken om hun winst te verhogen door verschillende prijzen te vragen voor hetzelfde goed of dezelfde dienst.
#### 4.4.1 Voorwaarden voor prijsdiscriminatie
* **Marktmacht**: De producent moet in staat zijn de prijs te beïnvloeden.
* **Geen onderlinge doorverkoop**: De goederen mogen niet gemakkelijk door de kopers onderling kunnen worden doorverkocht.
#### 4.4.2 Doelen van prijsdiscriminatie
Het hoofddoel is om zoveel mogelijk klanten te laten betalen wat ze bereid zijn te betalen, wat leidt tot een hogere winst voor de producent. De consument betaalt meer, wat het consumentensurplus omzet in producentensurplus.
#### 4.4.3 Vormen van prijsdiscriminatie
* **Prijsdiscriminatie van de eerste orde (perfecte prijsdiscriminatie)**: De monopolist vraagt voor elke eenheid de maximale betalingsbereidheid van de consument. In theorie betaalt de consument voor elke eenheid exact de prijs die overeenkomt met zijn betalingsbereidheid op de vraagcurve.
* De totale opbrengst is gelijk aan het gebied onder de vraagcurve tot aan de geproduceerde hoeveelheid.
* Het producentensurplus is gelijk aan het gehele gebied onder de vraagcurve (tot aan de MK-curve).
* Het consumentensurplus is nul.
* De totale welvaart is maximaal en gelijk aan het gebied onder de vraagcurve, maar de gehele welvaart verschuift van consument naar producent. De geproduceerde hoeveelheid is gelijk aan de hoeveelheid bij perfecte concurrentie.
* **Prijsdiscriminatie van de tweede orde (indirecte prijsdiscriminatie)**: Verschillende prijzen worden gevraagd op basis van de hoeveelheid die wordt afgenomen. Dit gebeurt vaak door middel van hoeveelheidskortingen of prijsblokken.
* Voorbeeld: Ticketprijzen per categorie of blokken van afname.
* De consument geeft welvaart op door meer te betalen, maar de totale welvaart blijft lager dan bij perfecte concurrentie. De prijzen per hoeveelheidsblok verschillen, wat resulteert in een gedeeltelijke overname van consumentensurplus naar producentensurplus.
* **Prijsdiscriminatie van de derde orde (marktsegmentering)**: De markt wordt opgedeeld in verschillende segmenten (deelmarkten) met elk een eigen vraagcurve en betalingsbereidheid. De monopolist hanteert verschillende prijzen op deze afzonderlijke markten.
* Voorbeelden: Werkenden versus studenten, professionals versus consumenten, kortingen voor senioren of studenten.
* De monopolist streeft naar winstmaximalisatie op elke deelmarkt door MO = MK te stellen voor elke markt afzonderlijk.
* Dit leidt tot hogere winsten voor de monopolist en de mogelijkheid om extra consumenten met een lagere betalingsbereidheid te bereiken.
> **Tip:** Prijsdiscriminatie kan, behalve bij perfecte concurrentie, in elke marktvorm voorkomen waar producenten marktmacht hebben.
### 4.5 Conclusie: Monopolie in perspectief
Een monopolie staat lijnrecht tegenover perfecte concurrentie. Toetredingsbarrières beperken concurrentie, waardoor de monopolist prijzen kan hanteren die de consument bereid is te betalen, wat leidt tot hogere winsten maar ook tot welvaartsverlies. Hoewel monopolies de neiging hebben om prijzen hoog te houden, kunnen ze soms de prijzen laten zakken bij dreigende concurrentie of door gebruik te maken van prijsdiscriminatie. Tussenvormen tussen monopolie en perfecte concurrentie, zoals oligopolie en monopolistische concurrentie, zijn de norm in de praktijk.
---
# Evaluatie van monopolie en slotopmerkingen
De analyse van een monopolie wordt afgesloten met een evaluatie van de voordelen en nadelen voor consumenten, producenten en de algemene welvaart, met een korte vooruitblik naar andere marktvormen.
### 5.1 Evaluatie van monopolie versus perfecte concurrentie
Een monopolie leidt, in vergelijking met perfecte concurrentie, tot hogere prijzen en lagere hoeveelheden. Dit heeft directe gevolgen voor de consumenten- en producentensurplus.
* **Consumentensurplus (CS):** Bij een monopolie is het consumentensurplus lager dan bij perfecte concurrentie. De consument betaalt een hogere prijs ($P_{mon}$) voor een kleinere hoeveelheid ($Q_{mon}$) in vergelijking met de prijs ($P_{pc}$) en hoeveelheid ($Q_{pc}$) onder perfecte concurrentie.
* **Producentensurplus (PS):** Het producentensurplus is bij een monopolie hoger dan bij perfecte concurrentie. De monopolist profiteert van hogere prijzen en genereert winst.
* **Globale welvaart:** De totale welvaart (som van CS en PS) is lager bij een monopolie dan bij perfecte concurrentie. Dit welvaartsverlies wordt veroorzaakt door het feit dat de monopolist minder produceert dan de maatschappelijk optimale hoeveelheid waarbij de prijs gelijk is aan de marginale kosten.
> **Tip:** De belangrijkste reden voor dit welvaartsverlies is de aanwezigheid van toetredingsbarrières die concurrentie voorkomen en de monopolist de macht geven om de prijs te beïnvloeden.
### 5.2 Prijsdiscriminatie
Prijsdiscriminatie is een strategie waarbij een monopolist verschillende prijzen vraagt voor hetzelfde goed aan verschillende consumenten of groepen consumenten. Dit is mogelijk wanneer de producent marktmacht heeft en de goederen niet onderling doorverkocht kunnen worden. Het doel is om zoveel mogelijk consumentensurplus om te zetten in producentensurplus.
#### 5.2.1 Perfecte prijsdiscriminatie (prijsdiscriminatie van de eerste orde)
Bij perfecte prijsdiscriminatie vraagt de monopolist voor elke eenheid de maximale betalingsbereidheid van de consument.
* **Gevolgen:**
* De monopolist kan een prijs aanrekenen gelijk aan de vraagcurve voor elke verkochte eenheid.
* De productiehoeveelheid is gelijk aan die onder perfecte concurrentie ($Q_{mon.pd1}$).
* Het consumentensurplus verdwijnt volledig; het wordt volledig omgezet in producentensurplus.
* De totale welvaart is maximaal en gelijk aan de welvaart bij perfecte concurrentie, maar de gehele welvaart komt ten goede aan de producent.
> **Voorbeeld:** Een artiest die voor elk individueel concertkaartje de maximale prijs vraagt die een specifieke fan bereid is te betalen.
#### 5.2.2 Prijsdiscriminatie van de tweede orde (indirecte prijsdiscriminatie)
Bij prijsdiscriminatie van de tweede orde worden verschillende prijzen gehanteerd per hoeveelheidsblok. Dit is vaak gebaseerd op de kosten of op zichzelf selecterende consumenten.
* **Gevolgen:**
* De consument betaalt hogere prijzen voor de eerste eenheden, wat leidt tot een gedeeltelijke overname van consumentensurplus door de producent.
* De globale welvaart is hoger dan bij een standaard monopolie met één prijs, maar nog steeds lager dan bij perfecte concurrentie.
* De prijzen zijn per hoeveelheidsblok verschillend.
> **Voorbeeld:** Energieleveranciers die verschillende tarieven hanteren voor het eerste deel van het verbruik (bijvoorbeeld 100 kWh) en voor verbruik daarboven. Ook ticketprijzen voor verschillende zitblokken in een theater vallen hieronder.
#### 5.2.3 Prijsdiscriminatie van de derde orde (marktsegmentering)
Bij prijsdiscriminatie van de derde orde worden verschillende prijzen gehanteerd op afzonderlijke, afgebakende markten (segmenten) met verschillende vraagelasticiteiten.
* **Gevolgen:**
* De monopolist deelt de markt op in deelmarkten met elk een eigen vraag- en marginale opbrengsten curve.
* De totale productie wordt gezamenlijk bepaald, waarbij de marginale kosten curve voor de totale productie wordt gevolgd.
* Op elke deelmarkt wordt een prijs vastgesteld waarvoor de marginale opbrengsten gelijk zijn aan de totale marginale kosten op dat punt.
* Consumenten met een lagere betalingsbereidheid kunnen nu ook producten kopen. Dit verhoogt het producentensurplus en de winst van de monopolist.
* De globale welvaart neemt toe ten opzichte van een situatie met één prijs, maar is nog steeds niet optimaal.
> **Voorbeeld:** Werkende personen betalen een hogere prijs voor een product dan studenten, omdat de betalingsbereidheid van werkenden hoger is.
> **Tip:** Prijsdiscriminatie is een krachtig instrument voor producenten met marktmacht om hun winsten te maximaliseren, maar het kan ook de efficiëntie ten goede komen door hogere productievolumes mogelijk te maken.
### 5.3 Slotopmerkingen over het monopolie
Een monopolie, gekenmerkt door toetredingsbarrières die concurrentie voorkomen, staat diametraal tegenover perfecte concurrentie.
* **Nadelen voor de consument:** Hoge prijzen en lagere hoeveelheden beperken de consumententechnologie.
* **Voordelen voor de producent:** Hogere winsten en de mogelijkheid tot prijsdifferentiatie.
* **Impact op de algemene welvaart:** Welvaartsverlies door inefficiëntie, tenzij prijsdiscriminatie wordt toegepast.
* **Innovatie:** Hoewel toetredingsbarrières innovatie kunnen remmen, kunnen de winsten uit een monopolie juist de middelen bieden voor onderzoek en ontwikkeling, wat in sommige gevallen innovatie stimuleert (bijvoorbeeld via patenten).
De analyse van het monopolie legt de basis voor het begrip van markten met imperfecte concurrentie. Tussenvormen tussen de uitersten van perfecte concurrentie en puur monopolie zijn mogelijk en worden in de volgende analyses behandeld.
### 5.4 Vooruitblik naar andere marktvormen
De volgende analyses zullen zich richten op:
* **Oligopolie:** Een marktvorm met enkele aanbieders die strategisch op elkaar reageren.
* **Monopolistische concurrentie:** Een marktvorm met veel aanbieders die gedifferentieerde producten aanbieden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Monopolie | Een marktvorm waarbij er slechts één producent of aanbieder van een bepaald goed of dienst is, en er geen directe, vergelijkbare substituten beschikbaar zijn. De monopolist is per definitie een prijszetter. |
| Determinanten van marktvormen | Factoren die bepalen welke marktvorm van toepassing is, waaronder het aantal kopers en verkopers, de identiteit van de goederen, de prijszettingsmacht van producenten, en de mate van vrije toe- en uittreding tot de markt. |
| Prijsnemer | Een actor op een markt die de prijs van het goed of de dienst niet kan beïnvloeden; de prijs wordt bepaald door vraag en aanbod op de markt. Dit kenmerkt perfecte concurrentie. |
| Prijszetter | Een actor op een markt die door zijn gedrag de prijs van het goed of de dienst kan beïnvloeden. Monopolisten zijn prijszetters. |
| Toetredingsbarrière | Een factor die de toegang voor nieuwe producenten tot een markt beperkt of verhindert. Dit kan wettelijk zijn, gebaseerd op eigendom, natuurlijk, of voortkomen uit schaalvoordelen. |
| Patent | Een afdwingbaar recht, toegekend door de overheid aan een producent, om anderen te verhinderen een uitvinding of goed te gebruiken zonder toestemming. Dit stimuleert innovatie door een tijdelijke exclusiviteit te garanderen. |
| Auteursrecht | Het exclusieve recht dat de overheid toekent aan een auteur om zijn werk te exploiteren. Dit beschermt creatieve werken en geeft de maker controle over het gebruik ervan. |
| Natuurlijk monopolie | Een situatie waarin één enkele producent het goed tegen een lagere prijs kan produceren en leveren dan meerdere producenten, vaak door het toepassen van schaalvoordelen en hoge initiële investeringskosten (bv. infrastructuur). |
| Marginale opbrengst (MO) | De extra opbrengst die een producent genereert door één extra eenheid van een goed of dienst te verkopen. Bij een monopolist is de MO lager dan de prijs en daalt deze naarmate de productie toeneemt. |
| Marginale kosten (MK) | De extra kosten die een producent maakt voor de productie van één extra eenheid van een goed of dienst. |
| Winstmaximalisatie | Het punt waarop een producent zijn winst maximaliseert door de productiehoeveelheid zo te kiezen dat de marginale opbrengst (MO) gelijk is aan de marginale kosten (MK). |
| Totale opbrengsten (TO) | De totale inkomsten die een producent genereert uit de verkoop van al zijn goederen of diensten; berekend als prijs ($P$) maal hoeveelheid ($Q$). |
| Totale kosten (TK) | De som van alle kosten die een producent maakt voor de productie van goederen of diensten, inclusief vaste en variabele kosten. |
| Prijsdifferentiatie | Het aanrekenen van verschillende prijzen voor hetzelfde goed of dezelfde dienst aan verschillende groepen consumenten, gebaseerd op kenmerken die de betalingsbereidheid beïnvloeden. |
| Prijsdiscriminatie | Een strategie waarbij een monopolist verschillende prijzen aanrekent voor hetzelfde goed of dezelfde dienst aan verschillende klanten, met als doel de consumentensurplus zo veel mogelijk naar producentensurplus te verschuiven. |
| Consumentensurplus (CS) | Het verschil tussen de maximale prijs die een consument bereid is te betalen voor een goed en de werkelijke prijs die hij ervoor betaalt. |
| Producentensurplus (PS) | Het verschil tussen de prijs die een producent ontvangt voor een goed en de minimale prijs die hij ervoor zou willen accepteren (meestal de marginale kosten). |
| Welvaartsverlies (dode-gewichtverlies) | Een inefficiëntie in de markt die ontstaat doordat de totale surplus (consumenten- en producentensurplus) lager is dan potentieel mogelijk. Dit treedt op bij monopolies. |
| Prijsdiscriminatie van de eerste orde (perfecte prijsdiscriminatie) | De meest vergaande vorm van prijsdiscriminatie, waarbij de monopolist voor elke verkochte eenheid de maximale prijs vraagt die de consument bereid is te betalen. Hierdoor wordt het gehele consumentensurplus omgezet in producentensurplus. |
| Prijsdiscriminatie van de tweede orde | Een vorm van prijsdiscriminatie waarbij verschillende prijzen worden gehanteerd voor verschillende hoeveelheidsblokken van een goed of dienst. Dit komt vaak voor bij nutsbedrijven of ticketing. |
| Prijsdiscriminatie van de derde orde (marktsegmentering) | Een vorm van prijsdiscriminatie waarbij de markt wordt opgedeeld in verschillende segmenten (bv. studenten, werkenden) en voor elk segment een aparte prijs wordt gehanteerd. |