Cover
Start now for free 8ECO_Conjunctuur en macro-economisch beleid_deel2.pptx
Summary
# Geaggregeerde vraag en aanbod in macro-economisch perspectief
Het model van geaggregeerde vraag en aanbod biedt een raamwerk om economische activiteit op zowel korte als lange termijn te analyseren en te verklaren, inclusief de factoren die deze economische variabelen beïnvloeden.
## 1. Geaggregeerde vraag en aanbod: een macro-economisch model
Het model van geaggregeerde vraag (AV) en geaggregeerd aanbod (AA) analyseert de totale hoeveelheid goederen en diensten die in een economie wordt geproduceerd (reëel BBP) in relatie tot het algemene prijspeil. Dit model is essentieel voor het begrijpen van economische fluctuaties op de korte termijn rondom de lange termijn trend.
### 1.1 Het assenstelsel: prijs en economische activiteit
Het model maakt gebruik van een grafische weergave met het algemeen prijspeil op de verticale as en de hoeveelheid economische activiteit (reëel BBP of reële output) op de horizontale as.
### 1.2 Geaggregeerde vraag (AV)
De geaggregeerde vraag vertegenwoordigt de totale hoeveelheid goederen en diensten die huishoudens, bedrijven, de overheid en het buitenland bij elk gegeven prijspeil willen kopen. De AV is opgebouwd uit de bestedingscomponenten van het BBP:
* **Consumptie (C):** Bestedingen door huishoudens.
* **Investeringen (I):** Bestedingen door bedrijven.
* **Overheidsbestedingen (G):** Bestedingen door de overheid.
* **Netto Export (NX):** Export minus import.
De geaggregeerde vraagcurve is een dalende functie van het algemene prijspeil. Dit komt door de volgende mechanismen:
* **Vermogenseffect (bij consumptie):** Een daling van het algemene prijspeil vergroot de reële waarde van het vermogen van huishoudens, wat leidt tot een toename van de consumptie en dus de gevraagde hoeveelheid.
* **Concurrentiepositie (bij netto export):** Een daling van het algemene prijspeil maakt binnenlandse goederen goedkoper ten opzichte van buitenlandse goederen, wat de export stimuleert en de import ontmoedigt, resulterend in een toename van de netto export.
* **Rentevoet-effect (bij investeringen):** Een lagere inflatie (of een daling van het prijspeil) vermindert de behoefte aan cash. Dit leidt tot meer sparen en een groter aanbod van leningen, waardoor de prijs van leningen (de rentevoet) daalt. Lagere rentes stimuleren investeringen en daarmee de gevraagde hoeveelheid.
**Tip:** Overheidsbestedingen (G) worden doorgaans als exogeen beschouwd en zijn niet direct afhankelijk van het algemene prijspeil, maar worden bepaald door overheidsbeleid.
**Factoren die de AV-curve verschuiven:** Elke factor die de consumptie, investeringen, netto export of overheidsbestedingen beïnvloedt, anders dan het algemene prijspeil zelf, zorgt voor een verschuiving van de AV-curve. Denk hierbij aan veranderingen in consumentenvertrouwen, overheidsbeleid (fiscaal en monetair), wisselkoersen, en mondiale economische omstandigheden.
### 1.3 Geaggregeerd aanbod (AA)
Het geaggregeerd aanbod vertegenwoordigt de totale hoeveelheid goederen en diensten die bedrijven bereid zijn te produceren en verkopen bij elk gegeven prijspeil.
#### 1.3.1 Lange termijn geaggregeerd aanbod (AA LT)
Op de lange termijn is geld neutraal. Dit betekent dat veranderingen in het algemene prijspeil geen invloed hebben op de hoeveelheid goederen en diensten die bedrijven produceren. De lange termijn aanbodcurve is daarom een verticale lijn op het niveau van het potentiële product. Het potentiële product wordt bepaald door factoren zoals de hoeveelheid beschikbare arbeid, de kwaliteit van arbeid (opleiding), de kapitaalvoorraad, natuurlijke hulpbronnen, en technologische vooruitgang.
**Tip:** Beleidsmaatregelen gericht op het verbeteren van instituties, onderwijs, en het stimuleren van technologische ontwikkeling kunnen het potentiële product (en dus de AA LT-curve) verschuiven naar rechts, wat leidt tot economische groei.
#### 1.3.2 Korte termijn geaggregeerd aanbod (AA KT)
Op de korte termijn is geld echter niet noodzakelijk neutraal. Dit leidt tot een **stijgende korte termijn aanbodcurve**. De redenen hiervoor zijn:
* **Rigide lonen ('sticky wages'):** Nominale lonen passen zich op de korte termijn langzaam aan veranderingen in het algemene prijspeil aan, vaak vanwege langetermijncontracten. Wanneer het algemene prijspeil onverwacht stijgt, dalen de reële lonen voor bedrijven. Dit maakt tewerkstelling winstgevender, waardoor bedrijven geneigd zijn meer goederen en diensten aan te bieden.
* **Misvattingen bij bedrijven:** Bedrijven kunnen een stijging van het algemene prijspeil ten onrechte interpreteren als een stijging van de relatieve prijs van hun eigen product. Dit stimuleert hen om meer te produceren.
**Belangrijk:** Het algemene prijspeil heeft op macro-niveau geen signaalfunctie voor de schaarste van specifieke goederen, in tegenstelling tot relatieve prijzen.
**Tip:** De vlakheid of steilheid van de korte termijn AA-curve is onderwerp van debat tussen verschillende economische scholen (Keynesianen vs. Klassieken). Een vlakke curve suggereert een grotere reactie van het aanbod op prijsveranderingen, terwijl een steile curve wijst op een kleinere reactie.
### 1.4 Het evenwicht in het model
* **Lange termijn evenwicht:** Het lange termijn evenwicht treedt op wanneer de geaggregeerde vraag en het lange termijn geaggregeerd aanbod elkaar snijden. In dit punt bevindt de economie zich op het potentiële productieniveau, met een output gap van nul.
* **Korte termijn evenwicht:** Het korte termijn evenwicht wordt bepaald door het snijpunt van de geaggregeerde vraagcurve en de korte termijn geaggregeerde aanbodcurve.
* Als het korte termijn evenwicht onder het potentiële product ligt, spreekt men van een **laagconjunctuur**.
* Als het korte termijn evenwicht boven het potentiële product ligt, spreekt men van een **hoogconjunctuur**.
#### 1.4.1 Conjunctuurbeleid
Het doel van conjunctuurbeleid is om de economie zo dicht mogelijk bij het lange termijn potentiële productieniveau te houden, om zo grote schommelingen (laag- en hoogconjunctuur) te vermijden.
> **Tip:** In periodes van laagconjunctuur kan overheidsbeleid de economie stimuleren zonder al te veel opwaartse druk op de prijzen te veroorzaken. In hoogconjunctuur kan extra stimulering vooral leiden tot inflatie en minder tot extra economische activiteit, omdat de economie al aan haar limieten zit.
## 2. De rol van monetair beleid
Monetair beleid, uitgevoerd door de centrale bank (in de eurozone de Europese Centrale Bank - ECB), speelt een cruciale rol in het beïnvloeden van de geaggregeerde vraag.
### 2.1 Doelstellingen van de ECB
De primaire doelstelling van de ECB is prijsstabiliteit, gedefinieerd als een inflatie van niet meer dan 2% op jaarbasis. Een secundaire doelstelling is het ondersteunen van de economische groei en welvaart.
### 2.2 Instrumenten van monetair beleid
De ECB beïnvloedt de economie voornamelijk via rentetarieven. Door de geldhoeveelheid te manipuleren, stuurt de ECB de korte termijn rente.
* **Verlagen van de rente (expansief monetair beleid):** De ECB verhoogt de aanbod van bankreserves, wat leidt tot een lagere rente op de geldmarkt. Dit stimuleert investeringen en consumptie, waardoor de geaggregeerde vraagcurve naar rechts verschuift.
* **Verhogen van de rente (restrictief monetair beleid):** De ECB verlaagt de aanbod van bankreserves, wat leidt tot een hogere rente. Dit ontmoedigt investeringen en consumptie, waardoor de geaggregeerde vraagcurve naar links verschuift.
**Tip:** Op de korte termijn is geld niet neutraal. Monetair beleid kan via de rente effect hebben op de reële economie (output en werkgelegenheid). Op de lange termijn is geld echter wel neutraal, en kan excessieve geldgroei leiden tot inflatie.
> **Example:** Een rentedaling, gestimuleerd door de ECB, kan bedrijven aanmoedigen om te investeren in nieuwe machines. Deze extra investeringen verhogen de productiecapaciteit en de vraag naar arbeid, wat de economische activiteit op korte termijn stimuleert.
### 2.3 Monetair beleid op lange termijn
Op lange termijn is het cruciaal dat de groei van de geldhoeveelheid gelijke tred houdt met de economische groei. Dit voorkomt deflatie (een algemene daling van prijzen), die schadelijk kan zijn doordat consumenten aankopen uitstellen en de economie stagneert. De ECB streeft naar een stabiele, lage inflatie van rond de 2% om dit te vermijden.
## 3. De rol van budgettair beleid
Budgettair beleid, uitgevoerd door de overheid (regering), beïnvloedt de economie zowel direct als indirect.
### 3.1 Directe invloed: overheidsbestedingen
Een toename van de overheidsbestedingen (bijvoorbeeld infrastructuurprojecten) verhoogt direct de geaggregeerde vraag. Dit kan leiden tot een multiplicatoreffect: elke euro die de overheid uitgeeft, genereert meerdere euro's aan economische activiteit doordat het inkomen wordt en vervolgens opnieuw wordt uitgegeven.
### 3.2 Indirecte invloed: belastingen
Een verlaging van belastingen verhoogt het besteedbaar inkomen van huishoudens en bedrijven, wat kan leiden tot hogere consumptie en investeringen, en daarmee de geaggregeerde vraag stimuleert.
### 3.3 Het multiplicatoreffect
Het multiplicatoreffect houdt in dat een initiële verandering in bestedingen (bijvoorbeeld door overheidsuitgaven) leidt tot een grotere uiteindelijke verandering in het totale inkomen en de productie. Dit komt door de kringloop van bestedingen en inkomens.
> **Example:** Als de overheid 100 miljoen euro uitgeeft aan een nieuw wegenproject, wordt dit inkomen voor de aannemer en werknemers. Zij geven een deel hiervan weer uit aan consumptie, wat weer inkomen wordt voor anderen, enzovoort. Het totale effect op de economie is dus groter dan de oorspronkelijke 100 miljoen euro.
### 3.4 Crowding-out effect
Een potentieel nadeel van budgettair beleid is het **crowding-out effect**. Wanneer de overheid de economie stimuleert, kan dit leiden tot een hogere vraag naar liquide middelen en een stijging van de rente (vooral als de centrale bank niet ingrijpt). Deze hogere rente kan private investeringen ontmoedigen, waardoor de positieve impact van het overheidsbeleid deels wordt tenietgedaan.
### 3.5 Keynesianen versus Klassieken
* **Keynesianen:** Geloven in actief stabilisatiebeleid door de overheid, vooral in tijden van recessie. Ze zien een rol voor de overheid om de economie naar het potentiële productieniveau te leiden, mede door een relatief vlakke korte termijn aanbodcurve aan te nemen die sterk reageert op veranderingen in de vraag.
* **Klassieken:** Pleiten voor terughoudendheid van de overheid. Ze gaan uit van rationele agenten, snel werkende markten en een steilere korte termijn aanbodcurve. Monetair en budgettair beleid zouden tijd nodig hebben om effect te sorteren en kunnen onbedoelde gevolgen hebben (zoals inflatie).
> **Tip:** Het effect van overheidsbeleid kan sterk verschillen afhankelijk van de economische visie (Keynesiaans vs. Klassiek) op de gevoeligheid van markten en de reactie van agenten op prijsveranderingen. Eenzelfde beleidsstimulans kan leiden tot significante veranderingen in output of voornamelijk tot prijsstijgingen.
## 4. De invloed van uitstaande overheidsschuld
Een hoge uitstaande overheidsschuld kan de ruimte voor stabilisatiebeleid beperken. Het kan leiden tot hogere financieringskosten voor de overheid, meer crowding-out, en mogelijk een verminderde effectiviteit van kortetermijnbeleid doordat private agenten verwachten in de toekomst hogere belastingen te moeten betalen.
---
# Monetair beleid en de rol van de centrale bank
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over monetair beleid en de rol van de centrale bank.
## 2. Monetair beleid en de rol van de centrale bank
Dit onderwerp onderzoekt de rol van monetaire autoriteiten, zoals de ECB, in het sturen van de economie via rentetarieven en geldhoeveelheid, met een focus op prijsstabiliteit en economische groei.
### 2.1 Economische activiteit in macro-perspectief: Vraag en Aanbod
* **Model ter verklaring van economische activiteit:** Dit model richt zich op de relatie tussen de omvang van economische activiteit, gemeten als het reële BBP (reële output of productie), en het algemene prijspeil.
* **Geaggregeerde vraag (AV):** De totale hoeveelheid goederen en diensten die huishoudens, bedrijven, de overheid en het buitenland kopen bij elk gegeven prijspeil. De AV is een dalende functie van het algemene prijspeil.
* **Mechanismen achter de AV-curve:**
* **Vermogenseffect (Consumptie):** Een daling van het algemene prijspeil verhoogt de reële waarde van vermogens (zoals spaargeld). Huishoudens voelen zich rijker en consumeren meer.
* **Concurrentiepositie (Netto Export):** Een daling van het algemene prijspeil maakt binnenlandse goederen relatief goedkoper ten opzichte van buitenlandse goederen. Dit stimuleert de netto-export (export minus import).
* **Rente-effect (Investeringen):** Een daling van het algemene prijspeil leidt ertoe dat huishoudens minder chartaal geld aanhouden en meer sparen. Dit vergroot het aanbod van leenmiddelen, waardoor de rente daalt. Een lagere rente stimuleert bedrijven om meer te investeren.
* **Verschuivingen van de AV-curve:** Factoren anders dan het algemene prijspeil die de consumptie, investeringen, netto-export of overheidsbestedingen beïnvloeden, veroorzaken een verschuiving van de AV-curve.
* **Geaggregeerd aanbod (AA):** De totale hoeveelheid goederen en diensten die bedrijven willen produceren en verkopen bij elk gegeven prijspeil.
* **Lange termijn (AA LT):** Op lange termijn is het geaggregeerd aanbod onafhankelijk van het algemene prijspeil. De AA LT-curve is een verticale lijn op het niveau van het potentiële product.
* Het potentiële product wordt bepaald door productiefactoren zoals arbeid (aantal werknemers en hun opleiding), kapitaalvoorraad, natuurlijke hulpbronnen en technologische vooruitgang.
* Op lange termijn is geld neutraal; veranderingen in het prijspeil hebben geen invloed op de aangeboden hoeveelheid.
* Technologische vooruitgang en verbeteringen in productiefactoren verschuiven de AA LT-curve naar rechts, wat leidt tot een hoger potentieel product.
* **Korte termijn (AA KT):** Op korte termijn is de AA KT-curve een stijgende lijn. Dit betekent dat een toename van het algemene prijspeil leidt tot een toename van de aangeboden hoeveelheid goederen en diensten.
* **Redenen voor een stijgende AA KT-curve:**
* **Rigide lonen ('sticky wages'):** Nominale lonen passen zich op korte termijn niet snel aan veranderingen in het algemene prijspeil aan, bijvoorbeeld door langetermijncontracten. Als de prijzen sneller stijgen dan de lonen, dalen de reële lonen voor bedrijven, wat hun winstgevendheid verhoogt en hen aanzet tot meer productie.
* **Misvattingen bij bedrijven:** Bedrijven kunnen een stijging van het algemene prijspeil ten onrechte interpreteren als een stijging van de relatieve prijs van hun specifieke goed of dienst. Dit kan hen aanzetten tot meer productie.
* Een verandering in het algemene prijspeil vertroebelt het zicht op relatieve prijzen, wat kan leiden tot suboptimale allocatie van middelen.
* **Marktevenwicht:** Het snijpunt van de AV- en AA-curve bepaalt het evenwichtsniveau van output en het algemene prijspeil.
* **Lange termijn evenwicht:** De economie opereert op haar potentiële productieniveau.
* **Korte termijn fluctuaties:**
* **Laagconjunctuur:** Kortetermijn output (Qe) ligt onder het langetermijn potentieel (Q*).
* **Hoogconjunctuur:** Kortetermijn output (Qe) ligt boven het langetermijn potentieel (Q*).
### 2.2 De rol van de centrale bank en monetair beleid
De centrale bank, zoals de Europese Centrale Bank (ECB) voor de eurozone, speelt een cruciale rol in het monetaire beleid.
* **Doelstellingen van de ECB:**
* **Primaire doelstelling:** Prijsstabiliteit (een inflatie van dicht bij 2% op jaarbasis).
* **Secundaire doelstelling:** Economische groei en welvaart.
* **Waarom prijsstabiliteit?**
* **Voorkomen van hyperinflatie:** Excessieve en onvoorspelbare inflatie is schadelijk.
* **Informatiefunctie van prijzen:** Inflatie vertroebelt het zicht op relatieve prijzen, die essentieel zijn voor optimale allocatie van middelen. Bedrijven kunnen niet meer goed inschatten of een prijsstijging van hun product te wijten is aan algemene inflatie of aan een toename van de specifieke vraag of schaarste.
* **Kosten van inflatie:**
* Shoeleather costs: Tijd en moeite die mensen besteden om minder geld aan te houden.
* Menukosten: Kosten voor bedrijven om prijzen aan te passen.
* Ongemak: Verstoorde maatstaf van waarde.
* Herverdeling van vermogen: Van schuldeisers naar schuldenaren bij onverwachte inflatie.
* **Deflatie:** Hoewel de ECB streeft naar 2% inflatie en niet naar 0%, wordt deflatie (dalende prijzen) als erg gevaarlijk beschouwd, omdat het kan leiden tot uitstel van consumptie en investeringen, wat economische stagnatie kan veroorzaken.
* **Monetair beleid op lange termijn:**
* Technologische vooruitgang zorgt voor een verschuiving van de AA LT-curve naar rechts.
* Een neutrale groei van de geldhoeveelheid, gematcht met de groei van het potentiële product, voorkomt deflatoire druk. Zonder deze aanpassing kan de economie achterblijven bij haar potentieel.
* De ECB wil dat de geldhoeveelheid meegroeit met de economische activiteit om transacties te faciliteren en deflatie te vermijden, met als doel stabiele inflatie van rond 2%.
* **Monetair beleid op korte termijn:**
* Op korte termijn is geld niet neutraal. Door het monetaire beleid kan de centrale bank de rente beïnvloeden, wat via investeringen en consumptie de geaggregeerde vraag (AV) kan beïnvloeden.
* **Instrumenten van de ECB:**
* **Geldhoeveelheid sturen:** De ECB kan de hoeveelheid bankreserves beïnvloeden door kredietverlening aan financiële instellingen.
* **Rentesturing:** Via het aanbieden van kredieten aan banken (zoals via basisherfinancieringstransacties) stuurt de ECB de korte termijn rente. Een hogere rente remt de economie af (restrictief beleid), een lagere rente stimuleert de economie (expansief beleid).
* **Veilingen:** Conventioneel monetair beleid verloopt normaal via wekelijkse competitieve veilingen waarbij de ECB de doelrente bepaalt en banken bieden op leningen.
* **Effecten van monetair beleid op korte termijn:**
* Een expansief monetair beleid (lagere rente, meer geldhoeveelheid) verschuift de AV-curve naar rechts, wat leidt tot een hogere output en enigszins hogere prijzen (inflatie).
* Een restrictief monetair beleid (hogere rente, minder geldhoeveelheid) verschuift de AV-curve naar links, wat leidt tot lagere output en prijsdalingen.
* **Voorzichtigheid is geboden:** Te veel stimulans op korte termijn kan op lange termijn leiden tot inflatie en economische instabiliteit. De ECB zoekt een evenwicht tussen prijsstabiliteit en economische stimulans.
* **Klassieken versus Keynesianen:**
* **Klassieken:** Gaan uit van rationele agenten, snel werkende markten en een steilere AA KT-curve. Zij pleiten voor terughoudend overheidsbeleid omdat monetair en budgettair beleid tijd nodig heeft om effect te sorteren en kan leiden tot inflatie.
* **Keynesianen:** Gaan uit van prijs- en loonrigiditeit, stroef werkende markten en een vlakkere AA KT-curve. Zij zien een belangrijke rol voor de overheid om de economie op het potentiële niveau te houden en zien kansen voor monetair en budgettair beleid om de vraag te sturen zonder al te veel inflatiedruk op korte termijn.
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen korte- en langetermijngevolgen van monetair beleid. Geld is op lange termijn neutraal, maar op korte termijn kan de centrale bank via renteaanpassingen de economie significant beïnvloeden.
> **Tip:** De doelstelling van de ECB van 2% inflatie is niet willekeurig. Het is een evenwicht dat de nadelen van zowel hoge inflatie als deflatie probeert te vermijden.
> **Voorbeeld:** Als de ECB de rente verlaagt, wordt het voor bedrijven goedkoper om geld te lenen voor investeringen. Dit vergroot de geaggregeerde vraag, wat op korte termijn leidt tot hogere productie en mogelijk hogere prijzen. Echter, als de geldhoeveelheid te snel groeit, kan dit op lange termijn leiden tot hogere inflatie.
---
# Budgettair beleid en overheidsingrijpen
Hier is een studiehandleiding voor het onderwerp "Budgettair beleid en overheidsingrijpen".
## 3. Budgettair beleid en overheidsingrijpen
Dit onderwerp analyseert hoe de overheid, via budgettair beleid (uitgaven en belastingen) en het multiplicatoreffect, de economische activiteit op korte termijn kan beïnvloeden, en bespreekt de klassieke en Keynesiaanse visies hierop.
### 3.1 Het macro-economische vraag- en aanbodmodel
Het macro-economische vraag- en aanbodmodel helpt de omvang van de economische activiteit te verklaren door het verband te leggen tussen de hoeveelheid economische activiteit (reëel Bruto Binnenlands Product - BBP) en het algemeen prijspeil. Dit model wordt gebruikt voor de analyse van kortetermijnfluctuaties rond een langetermijntrend.
#### 3.1.1 Geaggregeerde vraag (AV)
De geaggregeerde vraag (AV) is de totale hoeveelheid goederen en diensten die gezinnen, bedrijven, de overheid en het buitenland kopen bij elk gegeven prijspeil. De AV is een dalende functie van het algemeen prijspeil, wat verklaard wordt door verschillende mechanismen:
* **Vermogenseffect (consumptie - C):** Een daling van het algemeen prijspeil verhoogt de reële waarde van het vermogen van huishoudens, wat leidt tot een toename van de consumptie.
* **Concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland (netto-export - NX):** Een daling van het algemeen prijspeil maakt de binnenlandse producten competitiever ten opzichte van buitenlandse producten, wat de netto-export stimuleert.
* **Rente-effect (investeringen - I):** Een daling van het algemeen prijspeil leidt tot een lagere vraag naar geld, waardoor banken meer middelen kunnen uitlenen, de rente daalt en bedrijven geneigd zijn meer te investeren.
Factoren die de geaggregeerde vraagcurve verschuiven, zijn onder meer veranderingen in consumptie, investeringen, netto-export en overheidsbestedingen die niet worden veroorzaakt door veranderingen in het algemeen prijspeil.
#### 3.1.2 Geaggregeerd aanbod (AA)
Het geaggregeerd aanbod (AA) vertegenwoordigt de totale hoeveelheid goederen en diensten die bedrijven bij elk gegeven prijspeil willen produceren en verkopen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het langetermijn- en het kortetermijnaanbod.
##### 3.1.2.1 Langetermijn aanbod (AA LT)
Op lange termijn is geld neutraal. Dit betekent dat een verandering van het algemeen prijspeil geen invloed heeft op de aangeboden hoeveelheid goederen en diensten. De langetermijnaanbodcurve is daarom een verticale rechte lijn op het niveau van het potentiële product. Het potentiële product wordt bepaald door productiefactoren zoals arbeid, kapitaal, natuurlijke hulpbronnen, kennis en technologie. Veranderingen in deze factoren zorgen voor een verschuiving van de AA LT-curve.
##### 3.1.2.2 Kortetermijn aanbod (AA KT)
Op korte termijn is geld niet noodzakelijk neutraal, wat resulteert in een stijgende kortetermijn aanbodcurve. Dit wordt verklaard door twee hoofdredenen:
1. **Rigide lonen:** Nominale lonen passen zich op korte termijn langzaam aan prijsveranderingen aan. Wanneer het algemeen prijspeil stijgt, stijgen de prijzen van goederen en diensten sneller dan de lonen. Dit verlaagt de reële lonen voor bedrijven, waardoor tewerkstelling en productie winstgevender worden en bedrijven meer aanbieden.
2. **Misvattingen:** Bedrijven kunnen een algemene stijging van het prijspeil verkeerdelijk interpreteren als een stijging van de relatieve prijs van hun eigen specifieke product of dienst. Dit prikkelt hen om meer te produceren.
Factoren die de kortetermijn aanbodcurve verschuiven, zijn onder meer veranderingen in de beschikbaarheid van productiefactoren en technologie.
#### 3.1.3 Economisch evenwicht
* **Langetermijn evenwicht:** De AV-curve en de AA LT-curve snijden elkaar. De economie produceert op haar potentiële niveau en er is geen output gap.
* **Kortetermijn evenwicht:** De AV-curve snijdt de AA KT-curve. Dit evenwicht kan afwijken van het langetermijn potentieel.
* **Laagconjunctuur:** Het kortetermijn evenwicht ligt onder het langetermijn potentieel (output gap is negatief).
* **Hoogconjunctuur:** Het kortetermijn evenwicht ligt boven het langetermijn potentieel (output gap is positief).
### 3.2 Macro-economisch conjunctuurbeleid
Conjunctuurbeleid heeft tot doel de economie zo dicht mogelijk bij het langetermijn potentieel te houden. Dit kan worden bereikt door het monetaire en budgettaire beleid.
#### 3.2.1 Monetair beleid
Monetair beleid wordt gevoerd door de centrale bank (in de eurozone de Europese Centrale Bank - ECB). Het hoofddoel is prijsstabiliteit, met een secundair doel van economische groei. De ECB kan de geaggregeerde vraag beïnvloeden door de rente te sturen via de geldhoeveelheid.
* **Expansief monetair beleid:** Een toename van de geldhoeveelheid leidt tot een daling van de rente, wat investeringen en consumptie stimuleert en de AV-curve naar rechts verschuift. Op korte termijn kan dit de reële economie (output) beïnvloeden.
* **Restrictief monetair beleid:** Een afname van de geldhoeveelheid leidt tot een stijging van de rente, wat investeringen en consumptie remt en de AV-curve naar links verschuift.
**Tip:** Hoewel geld op lange termijn neutraal is, is monetair beleid op korte termijn wel degelijk effectief, mits voorzichtigheid geboden is om inflatie te voorkomen. De ECB streeft naar een inflatiedoel van twee procent.
#### 3.2.2 Budgettair beleid
Budgettair beleid wordt gevoerd door de budgettaire overheid (de regering) en betreft overheidsuitgaven en belastingen.
* **Directe beïnvloeding:** Een toename van overheidsbestedingen (G) verhoogt direct de geaggregeerde vraag.
* **Indirecte beïnvloeding:** Een verlaging van belastingen (T) verhoogt het beschikbaar inkomen van gezinnen en bedrijven, wat leidt tot hogere consumptie (C) en/of investeringen (I), en daarmee de geaggregeerde vraag verhoogt.
##### 3.2.2.1 Het multiplicatoreffect
Het multiplicatoreffect houdt in dat een initiële euro aan overheidsuitgaven leidt tot een grotere totale toename van de economische activiteit. Dit komt doordat elke euro die wordt uitgegeven, iemands inkomen wordt, waarvan een deel opnieuw wordt uitgegeven, wat een kettingreactie veroorzaakt.
* Formule voor de multiplier (vereenvoudigd): De omvang van de multiplier hangt af van de marginale consumptiequote (het deel van een extra inkomen dat wordt geconsumeerd) en de marginale spaarquote (het deel dat wordt gespaard).
* **Belang in recessies:** Het multiplicatoreffect is doorgaans groter in periodes van recessie, wat een argument vormt voor overheidsinterventie.
##### 3.2.2.2 Crowding-out effect
Een potentieel negatief neveneffect van budgettair beleid is het crowding-out effect. Een toename van overheidsuitgaven kan de vraag naar liquide middelen vergroten, wat leidt tot hogere rentes. Hogere rentes ontmoedigen private investeringen, waardoor de beoogde stimulans van het overheidsbeleid wordt tenietgedaan.
> **Tip:** Het crowding-out effect is sterker wanneer er een hoge uitstaande overheidsschuld is, omdat herfinanciering duurder wordt en private agenten de toekomstige belastingfactuur verwachten.
### 3.3 Klassieke versus Keynesiaanse visies op overheidsingrijpen
Er bestaan fundamenteel verschillende opvattingen over de rol van de overheid in de economie, met name tussen de klassieke en de Keynesiaanse scholen.
#### 3.3.1 Klassieke visie
* **Aannames:** Rationele agenten, snel werkende markten, weinig rigiditeiten of misvattingen.
* **AA KT-curve:** Zeer steil, omdat aanbod weinig reageert op veranderingen in het algemeen prijspeil.
* **Monetair en budgettair beleid:** Hebben tijd nodig om effect te sorteren en kunnen de economie destabiliseren. Ze pleiten voor terughoudendheid en een begroting in evenwicht.
* **Rol overheid:** Beperkt tot het waarborgen van eigendomsrechten, een stabiele munt en rechtspraak.
#### 3.3.2 Keynesiaanse visie
* **Aannames:** Prijs- en loonrigiditeit, stroef werkende markten, belang van vertrouwen van consumenten en producenten.
* **AA KT-curve:** Vlak, omdat aanbod sterk reageert op veranderingen in het algemeen prijspeil door rigiditeiten en misvattingen.
* **Monetair en budgettair beleid:** Hebben een belangrijke rol om de economie op het potentiële outputniveau te houden, met name tijdens recessies.
* **Rol overheid:** Actief stabilisatiebeleid om de economie te sturen en kortetermijnfluctuaties te dempen. Een begroting mag in evenwicht zijn over de conjunctuurcyclus, wat betekent dat er in recessies tekorten en in hoogconjunctuur overschotten kunnen zijn.
**Voorbeeld:** Hetzelfde expansieve beleid (bijvoorbeeld een verschuiving van de AV-curve naar rechts) heeft een significant groter effect op de reële economische activiteit (Q) in de Keynesiaanse visie (met een vlakke AA KT-curve) dan in de klassieke visie (met een steile AA KT-curve), waar het beleid zich voornamelijk vertaalt in prijsstijgingen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Laagconjunctuur | Een economische periode gekenmerkt door verminderde economische activiteit, lagere werkgelegenheid en mogelijk dalende prijzen, wat een dalende trend in het Bruto Binnenlands Product (BBP) weergeeft. |
| Hoogconjunctuur | Een economische fase waarin de economie boven haar potentiële niveau presteert, met hoge werkgelegenheid, sterke groei en een verhoogde kans op inflatie door oververhitting van de economie. |
| Bruto Binnenlands Product (BBP) | De totale monetaire waarde van alle finale goederen en diensten die in een land gedurende een specifieke periode worden geproduceerd; een belangrijke indicator van de economische omvang en gezondheid. |
| Prijsindex | Een statistische maatstaf die de gemiddelde verandering in de prijzen van een mandje goederen en diensten over een bepaalde periode weergeeft, gebruikt om inflatie of deflatie te meten. |
| Reëel BBP | Het Bruto Binnenlands Product aangepast voor inflatie, wat een nauwkeuriger beeld geeft van de werkelijke productievolume en economische groei. |
| Geaggregeerde Vraag (AV) | De totale vraag naar alle goederen en diensten in een economie bij elk gegeven prijspeil, samengesteld uit consumptie, investeringen, overheidsbestedingen en netto-export. |
| Geaggregeerd Aanbod (AA) | De totale hoeveelheid goederen en diensten die bedrijven bereid zijn te produceren en verkopen bij elk gegeven prijspeil. |
| Lange Termijn (LT) | Een periode waarin alle productiefactoren flexibel zijn, en de economie haar potentiële outputniveau bereikt, onafhankelijk van het prijspeil. |
| Korte Termijn (KT) | Een periode waarin ten minste één productiefactor, zoals lonen of prijzen, rigide of "sticky" is, waardoor de economie kan afwijken van haar potentiële outputniveau. |
| Potentieel Reëel Product | De maximale duurzame output die een economie kan produceren zonder dat er inflatoire druk ontstaat, bepaald door de beschikbare productiefactoren en technologie. |
| Geldneutraliteit | Het concept dat veranderingen in de geldhoeveelheid op de lange termijn alleen de nominale variabelen (zoals prijspeil) beïnvloeden en niet de reële variabelen (zoals output en werkgelegenheid). |
| Vermogenseffect | Het effect waarbij een verandering in het algemene prijspeil de reële waarde van het vermogen van huishoudens beïnvloedt, wat leidt tot een verandering in hun consumptie en daarmee de geaggregeerde vraag. |
| Rentevoet-effect (via investeringen) | De relatie tussen het algemene prijspeil en de rentevoet; een lager prijspeil kan leiden tot lagere rentes, wat investeringen stimuleert en de geaggregeerde vraag verhoogt. |
| Netto Export (NX) | Het verschil tussen de waarde van export en import; een dalend algemeen prijspeil kan de concurrentiepositie van een land verbeteren, wat leidt tot hogere netto-export. |
| Rigide Lonen (Sticky Wages) | Lonen die zich niet snel aanpassen aan veranderingen in het algemene prijspeil vanwege contractuele afspraken, minimumlonen of sociale normen, wat invloed heeft op de korte-termijn geaggregeerde aanbodcurve. |
| Misvattingen (bedrijven) | Situaties waarin bedrijven een stijging van het algemene prijspeil ten onrechte interpreteren als een stijging van de relatieve prijs van hun eigen product, wat hen ertoe aanzet meer te produceren. |
| Output Gap | Het verschil tussen de feitelijke output van een economie en haar potentiële output. Een negatieve output gap duidt op een recessie, terwijl een positieve output gap duidt op oververhitting. |
| Monetair Beleid | Acties ondernomen door een centrale bank om de geldhoeveelheid en kredietomstandigheden te beheersen, primair om prijsstabiliteit te handhaven en economische groei te bevorderen. |
| Budgettair Beleid | Het gebruik van overheidsuitgaven en belastingen om de economie te beïnvloeden, met als doel de economische stabiliteit en groei te bevorderen. |
| Multiplicatoreffect | Het fenomeen waarbij een initiële verandering in overheidsuitgaven of investeringen leidt tot een grotere uiteindelijke verandering in de totale economische activiteit, via herhaalde cycli van uitgaven en inkomenscreatie. |
| Crowding Out | Het effect waarbij een toename van overheidsbestedingen leidt tot een stijging van de rentevoet, waardoor private investeringen worden ontmoedigd en de totale economische stimulans wordt verminderd. |
| Keynesianen | Economen die geloven in actief overheidsingrijpen via monetair en budgettair beleid om de economie te stabiliseren, met name door de geaggregeerde vraag te beïnvloeden, en die geloven in prijs- en loonrigiditeiten. |
| Klassieken | Economen die pleiten voor minimale overheidsinterventie, geloven in rationele agenten en snel werkende markten, en ervan uitgaan dat economieën zichzelf snel corrigeren naar een evenwicht. |
| Deflatie | Een algemene daling van het prijspeil in de economie, vaak geassocieerd met een krimpende geldhoeveelheid of een daling van de geaggregeerde vraag. |
| Inflatie | Een algemene stijging van het prijspeil in de economie over een bepaalde periode, wat resulteert in een vermindering van de koopkracht van geld. |