Psychologie samenvatting .pdf
Summary
# Persoonlijkheid en gedrag
Dit onderwerp onderzoekt het concept persoonlijkheid, de relatie met gedragspatronen en hoe persoonlijkheidskenmerken kunnen worden gemeten en voorspeld.
### 1.1 Begripsomschrijving van persoonlijkheid
Persoonlijkheid wordt gedefinieerd als de unieke psychische kenmerken die een zekere continuïteit verlenen aan het gedrag van een individu, in verschillende situaties en op verschillende momenten. Het is een complex geheel van unieke, relatief stabiele eigenschappen die een persoon bezit. Synoniemen voor persoonlijkheid zijn temperament en karakter. Persoonlijkheid wordt beschouwd als de oorzaak van gedrag en maakt gedrag voorspelbaar. Het verklaart de herkenbare patronen in het gedrag van een individu [37](#page=37).
### 1.2 Persoonlijkheid en situationele invloeden
De invloed van persoonlijkheid op gedrag kan variëren afhankelijk van de situatie. In situaties met een sterke situationele invloed, zoals een begrafenis, is de impact van persoonlijkheid mogelijk minder belangrijk. Daarentegen, wanneer de invloed van de situatie zwak is, is het de persoonlijkheid die bepaalt hoe iemand reageert [37](#page=37).
### 1.3 Meten en voorspellen van persoonlijkheid
Het in kaart brengen van persoonlijkheidsverschillen tussen mensen kan gebeuren met behulp van instrumenten zoals de Big Five. Dit model heeft een hoge validiteit, wat betekent dat het gemeten kenmerk daadwerkelijk waarneembaar is in het dagelijks leven [39](#page=39).
#### 1.3.1 De Big Five en een zesde trek
De Big Five persoonlijkheidstrekken worden gebruikt om persoonlijkheidsverschillen te kwantificeren. Daarnaast wordt een zesde trek onderkend: veranderbaarheid. Veranderbaarheid is de mate waarin omgevingsinvloeden het gedrag van een individu bepalen [39](#page=39).
#### 1.3.2 Risicofactoren en ontwikkeling
Onderzoekers bevragen zich over de impact van risicofactoren op de ontwikkeling van persoonlijkheidskenmerken. Dit wordt geïllustreerd met de metafoor van de paardenbloem en de orchidee [39](#page=39).
> **Voorbeeld:** De paardenbloem, die overal groeit en zeer veranderbaar is, kan minder impact van mishandeling ervaren en gedijt beter in situaties van verwaarlozing. De orchidee daarentegen vereist speciale zorg en is minder veranderbaar. Dit suggereert een interactie tussen persoonlijkheidskenmerken en omgevingsfactoren [39](#page=39).
---
# Nature-nurture debat en cognitieve ontwikkeling
Dit onderwerp verkent de invloed van aangeboren aanleg versus aangeleerde ervaringen op de ontwikkeling van intelligentie en persoonlijkheid, en duikt dieper in Piagets stadia van cognitieve ontwikkeling.
### 2.1 Het nature-nurture debat
Het nature-nurture debat draait om de vraag in hoeverre menselijke eigenschappen, intelligentie en gedrag worden bepaald door aangeboren factoren (nature) of door omgevingsinvloeden en leerervaringen (nurture) [42](#page=42).
* **Nativisten:** Filosofen zoals Descartes en Kant behoorden tot de nativisten, die geloofden dat mensen worden geboren met bepaalde aangeboren eigenschappen [42](#page=42).
* **Empiristen:** John Locke was een voorstander van de 'tabula rasa' (onbeschreven blad) theorie, waarbij hij stelde dat alle eigenschappen worden aangeleerd door ervaring [42](#page=42).
Francis Galton, een vroege psycholoog, onderzocht dit debat en concludeerde op basis van zijn eigen academische ervaringen dat intelligentie deels aangeboren moet zijn. Hij schatte echter dat slechts 50% van de verschillen tussen mensen verklaard kon worden door aangeboren factoren [42](#page=42).
### 2.2 Cognitieve ontwikkeling volgens Piaget
Jean Piaget stelde dat kinderen actief de wereld ontdekken en zelf kennis construeren, vergelijkbaar met kleine wetenschappers. Hij introduceerde het concept van **schema's**, mentale structuren die onze kennis organiseren over de wereld [47](#page=47).
#### 2.2.1 Schema-aanpassing: adaptatie, assimilatie en accommodatie
Naarmate kinderen meer ervaring opdoen, worden hun schema's complexer door **adaptatie**, het proces waarbij ze zich aanpassen aan de veranderende eisen van de omgeving. Dit gebeurt via twee mechanismen [47](#page=47):
* **Assimilatie:** Nieuwe informatie wordt opgenomen in bestaande schema's [47](#page=47).
> **Voorbeeld:** Een baby met een zuigschema zal proberen te zuigen op een lepel met fruitpap, aangezien dit overeenkomt met hun bestaande schema voor zuigen op een fles [47](#page=47).
* **Accommodatie:** Bestaande schema's worden aangepast om nieuwe informatie te verwerken wanneer deze niet in een bestaand schema past [47](#page=47).
> **Voorbeeld:** De baby uit het voorbeeld zal zijn zuigschema moeten aanpassen om te leren eten van een lepel [47](#page=47).
#### 2.2.2 Ontwikkelingsfasen van cognitie
Piaget beschreef vier stadia van cognitieve ontwikkeling die kinderen doorlopen van kindertijd tot adolescentie [48](#page=48).
* **Symbolisch denken en objectpermanentie:** Vanaf ongeveer 2 jaar ontwikkelen kinderen het vermogen om symbolisch te denken en taal te gebruiken. Ze ontwikkelen ook **objectpermanentie**, het besef dat objecten blijven bestaan, ook als ze niet zichtbaar zijn [47](#page=47).
* **Egocentrisme:** Kinderen redeneren voornamelijk vanuit hun eigen perspectief. Dit is geïllustreerd in de **driebergen-taak**, waarbij jonge kinderen alleen kunnen beschrijven wat ze vanaf hun eigen positie zien, niet wat iemand aan de andere kant van een speelgoedberg zou zien [47](#page=47).
* **Animisme:** Kinderen denken dat levenloze voorwerpen levend zijn, bijvoorbeeld door een gezicht op de zon te tekenen of tegen een knuffelbeer te praten [47](#page=47).
* **Problemen met conservatie en centratie:** Kinderen onder de 6 jaar hebben moeite met het redeneren over hoeveelheden. Een **conservatietaak** laat zien dat ze bijvoorbeeld in een dun, hoog glas meer water zien dan in een breed, laag glas, ondanks dat de hoeveelheid gelijk is [47](#page=47).
* **Conservatie:** Het besef dat de hoeveelheid van een substantie gelijk blijft, ongeacht de vorm van de container waarin het zich bevindt [48](#page=48).
* **Centratie (of centrismen):** Kinderen kunnen slechts op één kenmerk tegelijk focussen en hebben moeite om rekening te houden met meerdere factoren, zoals zowel de hoogte van het water als de breedte van het glas [48](#page=48).
### 2.3 Theory of Mind (TOM)
**Theory of Mind (TOM)** verwijst naar het vermogen om je te verplaatsen in de gedachten, gevoelens en perspectieven van anderen [47](#page=47).
* **Ontwikkeling bij jonge kinderen:** Dit vermogen is nog niet ontwikkeld bij jonge kinderen. Een toneelstukje over Meriam, die een sinaasappel verstopt en daarna weggaat, toont aan dat jonge kinderen geloven dat Meriam zal zoeken waar zij, vanuit hun eigen kennis, weten dat het stukje sinaasappel is, en niet waar Meriam denkt dat het is [47](#page=47).
* **Ontwikkeling vanaf 3-4 jaar:** Vanaf 3 tot 4 jaar beginnen kinderen dit vermogen te ontwikkelen [47](#page=47).
* **Autisme en TOM:** Bij autisme verloopt de ontwikkeling van TOM mogelijk anders dan bij leeftijdsgenoten [47](#page=47).
* **Invloed op emoties:** Hoewel aangeboren, primaire emoties zoals angst en blijdschap niet afhankelijk zijn van TOM, zijn secundaire emoties zoals jaloezie, trots en schaamte dat wel. Dit komt omdat je hiervoor een besef moet hebben van hoe de omgeving jouw gedrag waarneemt [47](#page=47).
---
# Sensorische ontwikkeling en sociale interactie bij baby's
Dit onderwerp beschrijft de ontwikkeling van zintuigen, visuele waarneming en de rol van sociale signalen en hechting bij jonge kinderen [45](#page=45).
### 3.1 Methoden voor het meten van zintuiglijke ontwikkeling
Er zijn twee belangrijke methoden om de ontwikkeling van de zintuigen na de geboorte te onderzoeken:
* **Preferential looking (oogbewegingsonderzoek)**: Hierbij worden baby's verschillende voorwerpen getoond en wordt de kijktijd per prikkel geregistreerd. Als een baby systematisch langer naar één voorwerp kijkt, kan geconcludeerd worden dat het kind een onderscheid kan maken tussen de prikkels [45](#page=45).
* **Gewenning**: Bij deze methode wordt een kind herhaaldelijk blootgesteld aan dezelfde prikkel totdat het kind er na verloop van tijd niet meer op reageert. Vervolgens wordt een andere prikkel aangeboden. Als het kind hier wel op reageert (bijvoorbeeld door een verhoging van de hartslag), kan geconcludeerd worden dat het verschil tussen de prikkels is opgemerkt [45](#page=45).
### 3.2 Visuele ontwikkeling bij baby's
Het gezichtsvermogen van pasgeboren baby's is beperkt. Ze zien ongeveer drie procent van wat een volwassene kan zien. De ogen van een pasgeborene kunnen nog niet goed samenwerken om zich op een object te focussen. Bovendien zijn pasgeboren baby's bijziend; alleen objecten die dichtbij de ogen worden gehouden, kunnen enigszins scherp worden waargenomen [45](#page=45).
Onderzoek toont aan dat baby's een voorkeur hebben voor het kijken naar gezichten boven andere objecten. Een onderzoek van Kaye en Fogel toonde aan dat een kind van zes weken oud ongeveer zeventig procent van de tijd naar het gezicht van de verzorger kijkt. Tegen de leeftijd van zesentwintig weken neemt dit af tot slechts drieëndertig procent, doordat het kind zich meer gaat richten op andere externe prikkels [45](#page=45).
#### 3.2.1 Plasticiteit van de hersenen
Vanaf de geboorte maken de hersenen continu nieuwe verbindingen tussen neuronen aan; dit proces wordt plasticiteit genoemd. Verbindingen die niet gestimuleerd worden, verdwijnen [45](#page=45).
> **Tip:** Een goed voorbeeld van plasticiteit is dat een baby in principe elke taal kan leren, terwijl het aanleren van een nieuwe taal als volwassene aanzienlijk moeilijker is. Onderzoek met blinddoeken toonde aan dat hersendelen die normaal gesproken voor zicht worden gebruikt, na slechts vijf dagen al reageren op andere prikkels zoals geluid en tast [45](#page=45).
### 3.3 Sociale signalen en sociale referentie
Kinderen letten al vroeg op de gezichtsuitdrukkingen van hun verzorgers om de veiligheid van een situatie te bepalen [45](#page=45).
**Onderzoek naar de virtuele afgrond:**
Gibson deed onderzoek met een "virtuele afgrond" waarbij baby's van ongeveer elf maanden oud op een glasplaat moesten kruipen. De moeders kregen de instructie om een angstig gezicht te trekken en het kind te ontmoedigen, of om het kind juist aan te moedigen. Geen enkel kind kroop over de afgrond toen de moeder angstig keek. Van de kinderen wiens moeder hen aanmoedigde, kroop zeventig-vijf procent over de afgrond. Dit illustreert dat kinderen sterk vertrouwen op sociale signalen uit hun omgeving om situaties te interpreteren. Dit fenomeen wordt **social referencing** genoemd [45](#page=45) [46](#page=46).
**De still-face-procedure:**
In een onderzoek van Chow werd de still-face-procedure toegepast met twee maanden oude baby's. Baby's communiceerden met hun moeders via oogcontact en overdreven taalgebruik. Vervolgens moest de moeder stoppen met reageren en een neutrale uitdrukking behouden. De baby's begonnen direct zorgelijk te kijken, probeerden de aandacht te trekken met hun ledematen, en vertoonden binnen enkele seconden tekenen van angst en stress wanneer de moeder niet reageerde [46](#page=46).
### 3.4 Hechting bij baby's
John Bowlby en Mary Ainsworth deden onderzoek naar hechting bij kinderen. Ainsworth ontwikkelde de **strange situation test** om hechting te onderzoeken. Hierbij worden een moeder en kind (één of twee jaar oud) in een kamer geplaatst. Vervolgens komt een onbekende binnen, waarna de reactie van het kind wordt geregistreerd. Daarna verlaat de moeder de kamer kort en wordt de reactie van het kind geobserveerd. Bij terugkomst van de moeder wordt wederom de reactie van het kind genoteerd [46](#page=46).
Op basis van dit onderzoek worden verschillende hechtingstypen onderscheiden:
* **Veilige hechting:** Het kind maakt oogcontact met de moeder wanneer de vreemde binnenkomt en toont stress wanneer de moeder de kamer verlaat. Bij terugkomst van de moeder laat het kind zich echter geruststellen [46](#page=46).
* **Onveilige hechting:**
* **Angstig-aanklampend:** Kinderen blijven krampachtig bij de moeder en durven de kamer niet te verkennen [46](#page=46).
* **Angstig-vermijdend:** Kinderen lopen direct op de vreemde af zonder de moeder aan te kijken [46](#page=46).
* **Gedesorganiseerd:** In sommige gevallen zijn kinderen ontroostbaar als de moeder terugkomt, of reageren ze helemaal niet wanneer de moeder vertrekt [46](#page=46).
Volgens Ainsworth is een responsieve reactie van de opvoeder op de signalen van het kind cruciaal voor het tot stand brengen van een veilige hechting [46](#page=46).
#### 3.4.1 Neurologische aspecten van hechting
Onderzoek naar de hersenactiviteit tijdens de strange situation test toonde aan dat bij zowel veilig als onveilig gehechte kinderen dezelfde hersengebieden actief zijn. De oorspronkelijke conclusie was dat de emoties van beide groepen hetzelfde waren. Later werd echter gesuggereerd dat onveilig gehechte kinderen al jong hadden geleerd dat om hulp roepen geen effect zou hebben, waardoor ze minder geneigd waren om te huilen [46](#page=46).
De effecten van onveilige hechting kunnen langdurig zijn en zijn in verband gebracht met diverse psychische klachten, zoals ADD en ADHD (concentratieproblemen) en gedragsproblemen [46](#page=46).
---
# Theory of Mind en emotionele ontwikkeling
Dit onderwerp behandelt het vermogen om zich in anderen te verplaatsen (Theory of Mind) en de ontwikkeling van primaire en secundaire emoties [47](#page=47).
### 4.1 Theory of mind (TOM)
Theory of mind (TOM) is het vermogen om zich te kunnen verplaatsen in de mentale toestand, zoals gedachten, gevoelens en intenties, van een ander persoon. Dit vermogen wordt bij jonge kinderen verondersteld nog niet volledig ontwikkeld te zijn [47](#page=47).
#### 4.1.1 Ontwikkeling van TOM
Kinderen ontwikkelen dit vermogen doorgaans vanaf 3 tot 4 jaar. Bij kinderen met autisme wordt verondersteld dat de ontwikkeling van TOM anders verloopt dan bij leeftijdsgenoten [47](#page=47).
> **Tip:** Om de ontwikkeling van TOM te onderzoeken, wordt vaak gebruik gemaakt van taken waarbij kinderen de intenties of kennis van een personage moeten inschatten in een gesitueerde context.
#### 4.1.2 TOM en emoties
De ontwikkeling van aangeboren, primaire emoties zoals angst en blijdschap is niet afhankelijk van TOM. Echter, voor de ontwikkeling van secundaire emoties, zoals jaloezie, trots en schaamte, is TOM essentieel. Dit komt doordat bij secundaire emoties een besef nodig is van hoe de omgeving iemands gedrag waarneemt [47](#page=47).
### 4.2 Piaget's theorie van cognitieve ontwikkeling
Volgens Jean Piaget zijn kinderen actief bezig met het ontdekken van de wereld en bouwen ze kennis op via zogenaamde 'schema's'. Schema's zijn mentale structuren die onze kennis over de werkelijkheid organiseren. Een voorbeeld hiervan is het schema van een "bal", waarin de eigenschappen zoals 'rond' en 'gooibaar' zijn vastgelegd [47](#page=47).
#### 4.2.1 Adaptatie: assimilatie en accommodatie
Naarmate kinderen meer ervaring opdoen, worden hun schema's complexer door middel van adaptatie. Dit aanpassingsproces vindt plaats via twee mechanismen [47](#page=47):
* **Assimilatie:** Nieuwe informatie of ervaringen worden opgenomen in bestaande schema's [47](#page=47).
> **Example:** Een baby met een zuigschema dat gericht is op een fles, zal in eerste instantie ook proberen te zuigen op een lepel met fruitpap [47](#page=47).
* **Accommodatie:** Bestaande schema's worden aangepast of nieuwe schema's worden gevormd om nieuwe informatie te verwerken die niet in de bestaande schema's past [47](#page=47).
> **Example:** Wanneer de baby merkt dat zuigen op een lepel geen voeding oplevert, zal het zuigschema aangepast moeten worden aan het eten van een lepel [47](#page=47).
#### 4.2.2 Kenmerken van de preoperationele fase (vanaf 2 jaar)
Rond het tweede levensjaar begint het kind volgens Piaget steeds beter symbolisch te denken en taal te ontwikkelen. Ze kunnen praten over objecten die niet direct aanwezig zijn, wat gerelateerd is aan objectpermanentie: het besef dat objecten blijven bestaan, ook als ze niet zichtbaar zijn [47](#page=47).
Ondanks deze vooruitgang, redeneren kinderen in deze fase voornamelijk vanuit hun eigen perspectief, een kenmerk dat bekend staat als **egocentrisme**. De "drie bergen-taak" is een klassiek voorbeeld waarbij kinderen beschrijven wat ze vanaf hun eigen positie zien, maar niet wat een persoon aan de andere kant van een speelgoedberg zou zien [47](#page=47).
Andere kenmerken van deze fase zijn:
* **Animisme:** Kinderen denken dat levenloze objecten levende eigenschappen hebben, zoals het toekennen van gezichten aan de zon of praten tegen speelgoedberen [47](#page=47).
* **Problemen met redeneren over hoeveelheden:** Kinderen onder de zes jaar hebben moeite met het begrijpen van conservatie van hoeveelheden [47](#page=47).
> **Example:** Bij het zien van een dun, hoog glas en een breed, laag glas met dezelfde hoeveelheid water, zullen jonge kinderen vaak redeneren dat het dunne glas meer water bevat omdat het water er hoger in staat [47](#page=47).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Persoonlijkheid | De unieke, relatief stabiele psychische kenmerken die continuïteit verlenen aan het gedrag van een individu in verschillende situaties en op verschillende momenten. Het omvat temperament en karakter en maakt gedrag voorspelbaar. |
| Big Five | Een model dat wordt gebruikt in vragenlijsten om persoonlijkheidsverschillen tussen mensen in kaart te brengen, gebaseerd op vijf brede persoonlijkheidstrekken met hoge validiteit. |
| Veranderbaarheid | Een zesde trek die wordt onderkend, de mate waarin omgevingsinvloeden het gedrag van een individu bepalen; dit wordt vergeleken met de paardenbloem (veel veranderbaar) en de orchidee (weinig veranderbaar). |
| Nature-Nurture debat | De wetenschappelijke discussie over de relatieve invloed van aangeboren (nature) factoren, zoals genen, en aangeleerde (nurture) factoren, zoals ervaringen en opvoeding, op de ontwikkeling van menselijke eigenschappen zoals intelligentie en persoonlijkheid. |
| Nativisten | Onderzoekers, zoals Descartes en Kant, die geloven dat mensen geboren worden met bepaalde eigenschappen en vaardigheden. |
| Preferential Looking | Een onderzoeksmethode waarbij baby"s verschillende visuele prikkels worden aangeboden om te bepalen of ze een onderscheid kunnen maken op basis van hun kijktijd. |
| Gewenning | Een leerproces waarbij een organisme na herhaalde blootstelling aan dezelfde prikkel minder op die prikkel reageert; een nieuwe prikkel kan vervolgens wel of niet een reactie oproepen. |
| Plasticiteit | Het vermogen van de hersenen om vanaf de geboorte nieuwe verbindingen tussen neuronen te maken en bestaande verbindingen te laten verdwijnen, afhankelijk van stimulatie en ervaring. |
| Social Referencing | Het fenomeen waarbij kinderen sociale signalen uit hun omgeving, zoals gezichtsuitdrukkingen van verzorgers, gebruiken om een situatie te interpreteren en hun eigen gedrag te bepalen. |
| Strange Situation Test | Een test ontwikkeld door Mary Ainsworth om de hechting tussen een kind en zijn verzorger te evalueren, gebaseerd op de reacties van het kind op afwezigheid en terugkeer van de verzorger en de interactie met een vreemde. |
| Theory of Mind (TOM) | Het vermogen om je te kunnen verplaatsen in de mentale toestand van een ander, inclusief hun kennis, overtuigingen en intenties, wat cruciaal is voor de ontwikkeling van secundaire emoties. |
| Schema | Een mentale structuur of organisatie van kennis over de wereld, die een kind actief opbouwt door interactie met de omgeving. |
| Assimilatie | Het proces waarbij nieuwe informatie of ervaringen worden opgenomen in bestaande mentale schema's zonder de schema's wezenlijk te veranderen. |
| Accommodatie | Het proces waarbij bestaande mentale schema's worden aangepast of nieuwe schema's worden gevormd als reactie op nieuwe informatie of ervaringen die niet in de bestaande schema's passen. |
| Egocentrisme | De neiging van jonge kinderen om de wereld primair vanuit hun eigen perspectief te zien en moeite te hebben zich in te leven in het perspectief van anderen. |
| Conservatietaak | Een experimentele taak die wordt gebruikt om de cognitieve ontwikkeling bij kinderen te meten, met name hun begrip van het principe dat bepaalde eigenschappen van objecten (zoals hoeveelheid) constant blijven, ondanks veranderingen in hun uiterlijke verschijning. |
| Centratie | Het cognitieve proces waarbij kinderen zich bij het beoordelen van situaties of objecten slechts op één kenmerk tegelijk richten, waardoor ze andere relevante factoren negeren. |