Deel aandacht.pdf
Summary
# Aandacht en de verschillende onderzoeksbenaderingen
Aandacht is de mate waarin we bepaalde informatie verwerken, en het wordt beschouwd als een kenmerk van een mentaal proces dat leidt tot een sterkere verwerking van informatie [1](#page=1).
## 1. Aandacht en de verschillende onderzoeksbenaderingen
### 1.1 Definitie en relatie met perceptie
Aandacht wordt gedefinieerd als de mate waarin een bepaald mentaal proces plaatsvindt, wat het een integraal onderdeel van mentale processen maakt. Dit onderscheidt het van gedrag of het mentale proces zelf. Hoewel aandacht en perceptie sterk met elkaar samenhangen, is er een belangrijk onderscheid: perceptie is de ervaring van een specifieke stimulus in de omgeving, terwijl aandacht de mate is waarin die stimulus wordt verwerkt. Aandacht vereist geen perceptie, maar perceptie vereist wel aandacht, aangezien een stimulus alleen geïdentificeerd kan worden als deze in een bepaalde mate is verwerkt [1](#page=1).
### 1.2 Onderzoeksparadigma's rond aandacht
Er zijn verschillende onderzoeksparadigma's ontwikkeld om aandacht te bestuderen:
#### 1.2.1 Dichotisch luisteren
Dit paradigma, oorspronkelijk onderzocht door Cherry, is gerelateerd aan het "cocktailpartyfenomeen". Het onderzoekt hoe mensen zich kunnen concentreren op één gesprek terwijl ze toch andere gesprekken horen. In dit experiment worden proefpersonen blootgesteld aan twee verschillende boodschappen, één via elk oor [2](#page=2).
* **Resultaten:** De meeste deelnemers konden zich richten op één boodschap en negeerden de andere, zelfs als er veranderingen plaatsvonden in de inhoud (zoals een taalverandering). Wel was er enige aandacht voor veranderingen op een niet-inhoudelijk vlak, zoals een toename in volume [2](#page=2).
#### 1.2.2 Paradigma van Posner
Dit paradigma richt zich op het richten van visuele aandacht op specifieke locaties. De hypothese is dat het richten van visuele aandacht op een locatie leidt tot een snellere verwerking van stimuli op die locatie [2](#page=2).
* **Methode:** Proefpersonen fixeren hun ogen op een kruis en moeten zo snel mogelijk aangeven waar een vierkant verschijnt. Soms wordt voorafgaand aan het vierkant een pijl aangeboden die de locatie aangeeft [2](#page=2).
* **Neutrale beurt:** Er wordt geen pijl aangeboden; het vierkant verschijnt half zo vaak links als rechts [2](#page=2).
* **Valide beurt:** De pijl wijst naar dezelfde kant als waar het vierkant verschijnt (80% kans) [2](#page=2).
* **Invalide beurt:** De pijl wijst naar de andere kant dan waar het vierkant verschijnt (20% kans) [2](#page=2).
* **Resultaten:** De reactietijd is significant sneller bij een valide beurt, wat aantoont dat stimuli sneller worden verwerkt wanneer aandacht is gericht [2](#page=2).
* **Dot-probe taak:** Een hedendaagse toepassing van dit principe is de dot-probe taak. Hierbij verschijnt kort een "prime" stimulus (bijvoorbeeld emotioneel of neutraal), gevolgd door een "probe" (een stip) op de locatie van één van de stimuli. Een snellere reactie op de probe wanneer deze op de locatie van de emotionele stimulus verschijnt, duidt op een aandachtsbias richting die stimulus. Dit effect is afhankelijk van hoe proefpersonen de stimulus als bedreigend ervaren [2](#page=2).
#### 1.2.3 Zoektaken
Zoektaken onderzoeken of aandacht top-down (gestuurd door doelen en overtuigingen) of bottom-up (gestuurd door opvallende stimuli) wordt gestuurd. Het antwoord is dat beide van toepassing zijn [2](#page=2).
* **Top-down aandacht:** Wordt bepaald door mentale constructen en iemands doelen, zoals het uiterlijk van Wally [2](#page=2).
* **Bottom-up aandacht:** Wordt gegrepen door grote, opvallende stukken of kleuren. Dit kan echter ook top-down verklaard worden als de hersenen de signalen voor gevaar of belangrijkheid herkennen [2](#page=2).
* **Theeuwes' studie:** Deelnemers moesten zo snel mogelijk aangeven of een lijn in een ruit horizontaal of verticaal was. Wanneer een rode stimulus werd toegevoegd, werden de reactietijden trager. Dit kan bewijs zijn voor bottom-up aandacht, maar het kan ook top-down verklaard worden door de prioriteit te geven aan het aandacht geven aan rood (potentieel gevaar) [3](#page=3).
#### 1.2.4 Inhibitieparadigma's
Deze paradigma's onderzoeken of we minder aandacht hebben voor stimuli op bepaalde plaatsen [3](#page=3).
* **Fox's studie:** Proefpersonen moesten een groene afbeelding benoemen, die telkens verscheen naast een rode afleider (distractor) [3](#page=3).
* **Conditie A:** Twee opeenvolgende trials met telkens twee verschillende stimuli leidden tot een snellere reactietijd [3](#page=3).
* **Conditie B:** Wanneer de doelstimulus identiek was aan de rode afleider van de vorige trial, was de reactietijd trager [3](#page=3).
* **Negatieve priming:** Dit verwijst naar het fenomeen waarbij een eerdere stimulus (prime) de prestatie ten opzichte van de doelstimulus verslechtert. Dit suggereert dat er minder aandacht wordt besteed aan stimuli die eerder als afleiders fungeerden [3](#page=3).
* **Positieve priming:** De prestatie verbetert door de prime stimulus [3](#page=3).
#### 1.2.5 Veranderingsblindheidsparadigma's
Deze paradigma's onderzoeken onder welke omstandigheden veranderingen in de omgeving niet worden opgemerkt. Dit is afhankelijk van hoe belangrijk de verandering is voor de persoon [3](#page=3).
---
# Mentale procestheorieën van aandacht en bewustzijn
Mentale procestheorieën van aandacht en bewustzijn onderzoeken hoe informatie wordt verwerkt en waarom bepaalde informatie sterker of minder sterk wordt verwerkt, met de Predictive Processing (PP)-theorie als een centraal uitgangspunt [4](#page=4).
### 2.1 De Predictive Processing (PP)-theorie van aandacht
De PP-theorie stelt dat we de wereld waarnemen op basis van onze voorspellingen, en dat deze voorspellingen worden aangepast op basis van voorspellingsfouten. Binnen deze theorie wordt aandacht gedefinieerd als de mate van precisie van onze voorspellingen, waarbij er een zekere mate van 'ruis' is toegestaan. De precisie van voorspellingen wordt bepaald door de inschatting van de verwachte voorspellingsfout en het nut hiervan voor het systeem (ordevolheid) [4](#page=4).
* **Precisere voorspellingen** worden gemaakt wanneer het systeem inschat dat specifieke informatie leidt tot meer orde [4](#page=4).
* De **ingeschatte relevantie** (doelen) bepaalt de aandacht:
* Lage ingeschatte relevantie leidt tot weinig nut, weinig reductie van voorspellingsfouten en dus weinig aandacht [4](#page=4).
* Hoge ingeschatte relevantie leidt tot veel nut, veel reductie van voorspellingsfouten en dus veel aandacht [4](#page=4).
#### 2.1.1 Verklaringen vanuit de PP-theorie
* **Veranderingsblindheid**: Dit wordt verklaard doordat we een interne voorstelling van de omgeving opbouwen en het belang van voorspellingen over specifieke signalen inschatten. Als een verandering als onbelangrijk wordt ingeschat, is de precisie laag en de voorspellingsfout onbelangrijk, waardoor de verandering niet wordt opgemerkt. Belangrijke veranderingen met hoge precisie en belangrijke voorspellingsfouten leiden wel tot opmerking [4](#page=4).
* **Afleiding**: Afleiding ontstaat wanneer we aandacht willen richten op iets belangrijks (hoge precisie), maar dit tegelijkertijd leidt tot wanorde. Dit kan komen door:
* Weinig energieverbruik (voorspellingsfout) wat leidt tot afname van precisie [4](#page=4).
* Informatie die niet overeenkomt met overtuigingen, wat wanorde veroorzaakt en leidt tot afname van precisie [4](#page=4).
* Activatie van concurrerende overtuigingen (onbewust) die leiden tot een conflict in doelen en dus tot afname van precisie [4](#page=4).
* **Concentratie**: Concentratie wordt verklaard door zeer hoge precisie van voorspellingen over een specifiek signaal, voortkomend uit:
1. Activatie van overtuigingen die concentratie bevorderen en orde creëren, wat leidt tot sterke precisie [4](#page=4).
2. Activatie van overtuigingen die niet overeenkomen met concentratie (wanorde) en leiden tot zwakke precisie (afleiding) [4](#page=4).
* Consecutief inoefenen en alternatief inoefenen voor de tweede oorzaak kan concentratie bevorderen [4](#page=4).
#### 2.1.2 Problemen met aandacht: ADHD
ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) wordt gekenmerkt door een aandachtstekort, impulsiviteit en hyperactiviteit. Een recentere definitie focust op persoonlijk lijden door de perceptie dat men niet makkelijk aandacht kan besteden aan wat men wil en te veel beweeglijkheid heeft [4](#page=4).
* **Verklaringen vanuit PP-theorie voor ADHD**:
1. Een verstoord mentaal proces voor de controle van aandacht en gedrag, waarbij het systeem vaak weinig energie inschat, wat leidt tot minder precieze voorspellingen en zwakkere concentratie. Stimulantia kunnen de energie in het systeem verhogen en zo bij een minderheid werken [4](#page=4).
2. Sommige personen wijzen meer precisie toe aan voorspellingen over zintuiglijke informatie en minder aan interne signalen, wat aangeleerd kan zijn. Behandeling kan gericht zijn op het aanpassen van automatische processen en het aanleren dat bezig zijn met interne signalen nuttig is [4](#page=4).
#### 2.1.3 Aandachtsproblemen door hersentrauma: Hemineglect
Hemineglect is een stoornis waarbij aandachtsproblemen optreden bij het besteden van aandacht aan een specifieke locatie, met name de linkerruimte, zonder dat dit gerelateerd is aan zicht. Patiënten zijn niet bewust van stimuli aan de linkerkant, maar er treedt wel semantische priming op. Dit suggereert verwerking zonder bewustzijn [4](#page=4).
* **Oorzaken vanuit PP-theorie voor Hemineglect**:
1. Er wordt geen interne voorstelling opgebouwd van het linkerdeel van de wereld, waardoor voorspellingsfouten aan die kant niet worden opgemerkt [5](#page=5).
2. Wel wordt een interne voorstelling opgebouwd, maar de voorspellingsfouten aan de linkerkant worden als onbelangrijk beschouwd, waardoor deze kant minder sterk wordt verwerkt en men er niet bewust van wordt [5](#page=5).
### 2.2 Bewustzijn en de relatie met perceptie
Bewustzijn wordt gedefinieerd als de subjectieve (betekenis/emotie) ervaring van een interne of externe stimulus. Waarneming is het ervaren van een stimulus, terwijl bewustzijn het weten is dat de stimulus aanwezig is en wat deze doet met ons, oftewel het toevoegen van kwaliteit aan de ervaring [5](#page=5).
#### 2.2.1 Perceptie zonder bewustzijn
Diverse onderzoeksbevindingen tonen aan dat perceptie kan plaatsvinden zonder bewustzijn, wat ook bij gezonde mensen voorkomt [5](#page=5).
* **Evaluatieve priming (Murphy & Zajonc)**: Een evaluatieve prime, zoals een vrolijke of trieste smiley die zeer kort wordt aangeboden (onder de drempel van bewustzijn), beïnvloedt de evaluatie van Chinese tekens. Chinese tekens werden als aangenamer ervaren na blootstelling aan een vrolijke smiley. Dit toont aan dat subliminale perceptie een beoordeling kan beïnvloeden [5](#page=5).
* **Semantische priming (Marcel)**: Wanneer een prime stimulus semantisch gerelateerd is aan een doelsimulus, en de prime subliminaal wordt aangeboden, wordt de doelsimulus sneller benoemd. Herhaling van deze studies toonde aan dat het effect groter is bij bewustwording van de primes [5](#page=5).
**Conclusie**: Onbewuste perceptie kan gedrag beïnvloeden, en gedrag wordt niet altijd uitsluitend bepaald door bewuste processen [5](#page=5).
#### 2.2.2 Twee-systeem theorieën
Twee-systeem theorieën onderscheiden twee systemen van mentale processen:
* **Systeem 1**: Onbewuste processen. Dit systeem is automatisch, ongecontroleerd, snel en emotioneel [5](#page=5).
* **Systeem 2**: Bewuste processen. Dit systeem is gecontroleerd, traag, logisch en doordacht [5](#page=5).
#### 2.2.3 Onbewuste actiecontrole
Onderzoek van Libet et al. en Soon et al. suggereert dat hersenprocessen een beslissing om een knop in te drukken, onbewust voorbereiden nog voordat we ons bewust zijn van de beslissing. De beslissing wordt dus genomen door automatische processen, niet primair door bewustzijn [5](#page=5).
* **Implicaties van onbewuste actiecontrole**:
1. **Vrije wil**: De bevindingen roepen vragen op over de vrije wil, het vermogen om autonome beslissingen te maken. Echter, de PP-theorie suggereert dat processen die vanuit ons zelfbeeld ontstaan, autonoom kunnen zijn [5](#page=5).
2. **Mogelijkheid tot verandering**: Dat automatische processen ons bepalen, betekent niet dat verandering onmogelijk is, omdat deze processen voortkomen vanuit wie we zijn (EB) [5](#page=5).
3. **Schuld en straf**: Het begrijpen waarom mensen bepaalde automatische beslissingen maken, kan leiden tot mildheid. Straf, schuld, het aanpassen van doelen, bescherming en leren zijn belangrijke elementen (EB) [5](#page=5).
---
# Cognitieve controle en de predictive processing (PP) theorie
Dit deel verkent de relatie tussen cognitieve controle, automatisme, en de Predictive Processing (PP) theorie, met specifieke aandacht voor de implicaties ervan voor gedrag, ongewenst gedrag en interventies.
### 3.1 Cognitieve controle en automatisme
Cognitieve controle wordt gedefinieerd als de mate waarin gedrag gericht is op een bewust doel. Traditioneel, binnen duale-systeemtheorieën, wordt cognitieve controle gezien als het onderdrukken van automatische reacties (S1) en het aanspreken van meer gecontroleerde processen (S2) om gedrag bewust te sturen. Deze definitie is echter problematisch omdat deze zich richt op mentale processen die niet direct observeerbaar zijn, en uitgaat van een strikte scheiding tussen automatische en gecontroleerde processen, wat niet altijd accuraat is [6](#page=6).
De Stroop-taak illustreert dit concept: in een incongruente conditie (bv. het woord "blauw" in rode inkt) is men langzamer in het benoemen van de kleur dan in een congruente conditie. Dit komt doordat lezen een automatisch gedrag is geworden door veel oefening, terwijl het benoemen van de kleur een gecontroleerd gedrag is dat geïnhibeerd moet worden. Cognitieve controle kan dus beter worden begrepen als een kenmerk van gedrag (gecontroleerd versus automatisch) in plaats van als een apart proces [6](#page=6) [7](#page=7).
Automatisme wordt gekenmerkt door vier aspecten: snelheid, efficiëntie (weinig energieverbruik), onbewustzijn en ongecontroleerdheid. Het is echter geen "alles of niets" principe; elk kenmerk bestaat op een continuüm en hangt niet altijd samen. Er zijn aanzienlijke individuele verschillen in de mate waarin gedrag geautomatiseerd is of gemakkelijk gericht kan worden op bewuste doelen [7](#page=7).
#### 3.1.1 Individuele verschillen en aanleren van cognitieve controle
Individuele verschillen in cognitieve controle zijn significant, waarbij sommigen gemakkelijker hun gedrag kunnen richten op bewuste doelen dan anderen. De studie van Meuter & Allport toonde aan dat tweetalige individuen minder taakwisselkosten vertonen dan eentalige individuen, wat duidt op een grotere flexibiliteit in het schakelen tussen taken. Dit suggereert dat ervaring met taakwisselen, zoals bij tweetaligheid of het spelen van games die veel taakwisseling vereisen, kan leiden tot minder taakwisselkosten [7](#page=7).
Het aanleren van cognitieve controle kan worden gezien als automatisme, waarbij gedrag in lijn wordt gebracht met bewuste doelen, zoals bij het leren autorijden of rekenen. Dit automatisme wordt bereikt door herhaling, waardoor taken aanvankelijk moeilijk beheersbaar zijn, maar later gemakkelijker te sturen en automatisch uit te voeren worden. Ondanks automatisme verdwijnt het Stroop-effect echter nooit helemaal, wat aangeeft dat de automatische impuls om te lezen nooit volledig wordt onderdrukt [7](#page=7).
#### 3.1.2 Hypnose en cognitieve controle
Studies naar hypnotische suggesties, zoals die van Raz et al., hebben aangetoond dat hypnotiseerbare individuen aanzienlijk minder Stroop-effect vertonen. Dit wordt verklaard binnen de Predictive Processing (PP) theorie doordat aandacht gericht wordt op de suggesties van de hypnotiseur, wat leidt tot zeer precieze voorspellingen en snelle aanpassing van overtuigingen. Dit mechanisme kan nuttig zijn voor het verklaren van hypnose bij acute pijn, maar is effectief omdat individuen aandacht willen richten op de suggesties [7](#page=7).
### 3.2 De predictive processing (PP) theorie
De Predictive Processing (PP) theorie stelt dat er één basaal proces is: automatische voorspellingen. Bewustzijn wordt hierbij niet gezien als een ander soort proces, maar als het resultaat van deze automatische voorspellingen. Het model suggereert dat we een intern model van de wereld hebben dat we gebruiken om onze eigen hersenactiviteit te voorspellen. De interne voorstelling van deze voorspelde ervaring is wat we als bewustzijn ervaren [6](#page=6).
Het nut van bewustzijn kan worden begrepen via de "theater-metafoor", waarbij de voorbereidingen achter de schermen gebeuren en bewustzijn betekent dat bepaalde ervaringen op het toneel komen, waardoor we begrijpen wat er gebeurt. Bewustzijn kan ook nuttig zijn voor motivatie, door de kwaliteit van ervaringen te vergelijken en ervaringen met positieve emoties na te streven [6](#page=6).
#### 3.2.1 PP-theorie van gedrag
Volgens de PP-theorie ontstaat gedrag uit het reduceren van verwachte onzekerheid of predictieve fouten. Actie wordt ondernomen om de voorspelde fouten te minimaliseren. In elke context bouwen we een voorstelling op van onze doelen en waarschijnlijke acties, gebaseerd op overtuigingen over onze doelen en veel uitgevoerde acties. Dit proces kan echter leiden tot vertekeningen in voorspellingen [7](#page=7).
#### 3.2.2 Confirmatiebias en ongewenst gedrag
De confirmatiebias, waarbij gedrag wordt gesteld dat onze overtuigingen bevestigt, wordt verklaard door de PP-theorie. Dit gebeurt vooral bij waardevolle overtuigingen, omdat het zorgt voor orde in het systeem en energie bespaart. Het nadeel is dat dit leidt tot minder accurate voorspellingen, doordat we ons gedrag afstemmen op het idee dat we juist zijn, wat veel energie kan kosten en indruist tegen andere doelen. Voorbeelden hiervan zijn het verspreiden van fake news, klimaatontkenning, en complotdenken, waarbij selectief naar informatie wordt gezocht die overtuigingen bevestigt [7](#page=7).
Ongewenst gedrag, zoals verslaving en agressie, wordt gezien als gedrag dat niet in lijn is met bewuste doelen. Dit gedrag wordt gesteld omdat het eerder werd voorspeld te zullen gebeuren, mogelijk omdat het destijds paste bij belangrijke overtuigingen of doelen (het reduceren van predictieve fouten) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 3.2.3 Interventies op basis van automatisme van voorspellingen
Het aanpassen van schadelijk gedrag vereist het maken van alternatieve voorspellingen (adaptieve overtuigingen) en het automatiseren hiervan. Dit houdt in dat men ingaat tegen automatische voorspellingen en nieuwe, gezondere voorspellingen vormt die consistent worden toegepast door herhaling. Het systeem leert zo om automatisch te voorspellen dat in specifieke situaties een gezondere voorspelling logischer is [8](#page=8).
Een voorbeeld hiervan is de ABC-training bij verslaving. Bij verslaving worden in bepaalde situaties automatisch voorspellingen gedaan dat men verslavingsgedrag zal vertonen, vaak geassocieerd met "mental distress". De training leert individuen om in deze situaties alternatief gedrag (B) te voorspellen vanwege de positieve gevolgen (C) voor belangrijke doelen. Het doel is generalisatie van de geleerde voorspellingen, zodat deze later in het echte leven kunnen worden toegepast [8](#page=8).
> **Tip:** Onthoud dat de PP-theorie een geïntegreerd systeem voorstelt, waarbij zowel perceptie, actie als bewustzijn voortkomen uit het proces van voorspellen en het reduceren van predictieve fouten.
> **Voorbeeld:** Stel je voor dat je een e-mail verwacht met belangrijk nieuws. Je hersenen voorspellen continu het geluid van een binnenkomende melding. Wanneer de melding daadwerkelijk komt (zelfs als het niet de verwachte e-mail is), reageer je er sneller op omdat het een bevestiging is van je voorspelling. Als het nieuws negatief is, ervaar je een conflict tussen je voorspelling van een positief resultaat en de werkelijkheid, wat leidt tot een predictieve fout die je probeert te corrigeren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definitie |
|------|------------|
| Aandacht | De mate waarin bepaalde informatie wordt verwerkt; het is een kenmerk van een mentaal proces en bepaalt de sterkte van die verwerking. |
| Dichotisch luisteren | Een onderzoeksparadigma waarbij proefpersonen twee verschillende geluidssignalen tegelijkertijd te horen krijgen, één in elk oor, om te onderzoeken hoe ze zich op één signaal kunnen richten en het andere negeren. |
| Paradigma van Posner | Een experimenteel model om visuele aandacht te bestuderen, waarbij proefpersonen een prikkel moeten detecteren op een specifieke locatie, met behulp van aanwijzingen (pijlen) om aandacht te sturen. |
| Dot-probe taak | Een taak die wordt gebruikt om aandachtsbias te meten, waarbij een neutrale of emotionele prikkel kort wordt aangeboden gevolgd door een "probe" op dezelfde locatie; snellere reactietijd op de probe duidt op aandacht voor de eerste prikkel. |
| Aandachtsbias | Een vertekening in de hoeveelheid aandacht die wordt besteed aan een bepaalde stimulus in vergelijking met andere stimuli, vaak geassocieerd met emotionele of bedreigende informatie. |
| Zoektaken | Experimenten waarbij proefpersonen worden gevraagd om visuele informatie te doorzoeken, om te onderzoeken hoe top-down (doelgestuurd) en bottom-up (stimulusgedreven) aandachtsprocessen werken. |
| Top-down aandacht | Aandacht die wordt gestuurd door iemands doelen, verwachtingen en overtuigingen; het is een doelgerichte en interne sturing van de aandacht. |
| Bottom-up aandacht | Aandacht die wordt getrokken door opvallende of onverwachte stimuli in de omgeving; het is een stimulusgedreven en externe sturing van de aandacht. |
| Inhibitie | Het proces waarbij aandacht wordt onderdrukt of beperkt, vaak in reactie op bepaalde stimuli of locaties, wat kan leiden tot langzamere reactietijden. |
| Negatieve priming | Een fenomeen waarbij eerdere blootstelling aan een prikkel (prime) leidt tot een verminderde prestatie bij het verwerken van een daaropvolgende doelstimulus. |
| Veranderingsblindheid | Het fenomeen waarbij grote veranderingen in de visuele omgeving niet worden opgemerkt, vaak omdat de aandacht niet op die specifieke verandering was gericht. |
| PP theorie (Predictive Processing theorie) | Een theorie die stelt dat de hersenen constant voorspellingen doen over sensorische input en deze voorspellingen aanpassen op basis van predictiefouten; aandacht wordt gezien als de precisie van deze voorspellingen. |
| Concentratie | Een staat van zeer hoge precisie van voorspellingen over een specifiek signaal, waarbij overtuigingen die orde creëren worden geactiveerd en overtuigingen die wanorde veroorzaken worden onderdrukt. |
| Self-talk | Interne dialoog of gedachten die een persoon tegen zichzelf spreekt, wat invloed kan hebben op motivatie, zelfeffectiviteit en het reguleren van gedrag. |
| Zelfeffectiviteit | Het geloof in iemands eigen vermogen om succesvol taken uit te voeren en bepaalde doelen te bereiken. |
| ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) | Een ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door aandachtsproblemen, impulsiviteit en hyperactiviteit, wat leidt tot persoonlijk lijden door moeilijkheden met aandachtssturing en gedragsregulatie. |
| Hemineglect | Een aandachtsstoornis waarbij patiënten moeite hebben om aandacht te besteden aan een specifieke zijde van de ruimte (meestal de linkerhelft), ook al is er geen fysiek zichtprobleem. |
| Bewustzijn | De subjectieve ervaring van interne of externe stimuli, inclusief de betekenis en emotie die eraan wordt toegekend; het weten dat een stimulus aanwezig is en hoe deze aanvoelt. |
| Perceptie zonder bewustzijn | Het vermogen om informatie te verwerken en hierop te reageren zonder er bewust van te zijn, wat kan leiden tot onbewuste beïnvloeding van gedrag. |
| Evaluatieve priming | Een fenomeen waarbij de evaluatie van een prime stimulus (bijvoorbeeld een emotionele gezichtsuitdrukking) de evaluatie van een daaropvolgende, onafhankelijke stimulus beïnvloedt, zelfs als de prime onder de waarnemingsdrempel ligt. |
| Semantische priming | Een fenomeen waarbij de verwerking van een doelstimulus wordt versneld wanneer deze semantisch gerelateerd is aan een voorafgaande prime stimulus, zelfs als de prime subliminaal wordt aangeboden. |
| Subliminale priming | Het aanbieden van een prime stimulus onder de drempel van bewuste waarneming, die desondanks een effect kan hebben op de verwerking van een daaropvolgende stimulus. |
| Twee-systeemtheorieën (duale proces/systeem theorieën) | Theorieën die het menselijk denken en gedrag verklaren aan de hand van twee verschillende systemen: Systeem 1 (onbewust, automatisch, snel) en Systeem 2 (bewust, gecontroleerd, traag). |
| Onbewuste actiecontrole | Onderzoek dat suggereert dat hersenprocessen die leiden tot een actie beginnen voordat een bewuste beslissing wordt genomen, wat vragen oproept over de vrije wil. |
| Vrije wil | Het vermogen om autonome, bewuste beslissingen te nemen onafhankelijk van externe of interne determinanten. |
| Onbewuste beïnvloeding | Het proces waarbij gedrag, gedachten of gevoelens worden beïnvloed door prikkels of processen die buiten het bewuste bereik van een persoon liggen. |
| Cognitieve controle | De mate waarin gedrag gericht is op een bewust doel en de capaciteit om automatische reacties te onderdrukken en gecontroleerde processen te activeren. |
| Strooptaak | Een taak waarbij de congruentie tussen de kleur waarin een woord is geschreven en de betekenis van het woord wordt gemanipuleerd, om de conflicterende effecten van geautomatiseerd lezen en kleur benoemen te bestuderen. |
| Automatisme | Gedrag dat gekenmerkt wordt door snelheid, efficiëntie, onbewustzijn en ongecontroleerdheid; deze kenmerken kunnen op een continuüm bestaan en hoeven niet altijd samen te voorkomen. |
| Taakwisselkost | De toename in reactietijd of een afname in prestatie die optreedt wanneer een persoon moet wisselen tussen verschillende taken of strategieën. |
| Automa(ti)satie | Het proces waarbij gedrag door herhaling en oefening steeds gemakkelijker, efficiënter en minder bewust wordt uitgevoerd, in lijn met bewuste doelen. |
| Hypnose | Een veranderde staat van bewustzijn gekenmerkt door verhoogde suggestibiliteit, waarbij de Neo-dissociatieve theorie een splitsing tussen de systemen 1 en 2 suggereert. |
| Heurïstisch nut | Het praktische nut van een theorie in het verklaren van fenomenen, bijvoorbeeld het verklaren van hypnose bij acute pijn. |
| Voorspellend nut | Het vermogen van een theorie om effectief te zijn onder specifieke omstandigheden of bij bepaalde groepen mensen, bijvoorbeeld bij hypnose enkel effectief bij mensen die aandacht willen richten op suggesties. |
| Confirmatiëbias | Een vertekening waarbij informatie die bestaande overtuigingen bevestigt, selectief wordt opgezocht, geïnterpreteerd en onthouden, wat leidt tot minder accurate voorspellingen. |
| ABC-training | Een interventie, met name bij verslaving, waarbij personen leren om hun verslavingsgedrag te herkennen (A), alternatief gedrag te voorspellen (B) vanwege positieve gevolgen (C) voor belangrijke doelen. |