8522.pdf
Summary
# Organisatie van de welzijnsstaat in België
Dit onderwerp legt de structuur van de Belgische staat uit, met de nadruk op de federale organisatie, de rol van gemeenschappen en gewesten, en de hiërarchie van wetgeving [13](#page=13).
### 1.1 Basisprincipes van de Belgische staat
België is een grondwettelijke staat, wat betekent dat de grondwet de basisstructuur van het bestuur, de organisatie van instellingen en de relatie tussen burgers en instellingen bepaalt. Het Belgische staatsmodel is gebaseerd op de scheiding der machten om machtsmisbruik te voorkomen, waarbij bevoegdheden worden verdeeld over verschillende instanties [13](#page=13).
* **Wetgevende macht:** Verantwoordelijk voor het maken en goedkeuren van wetten. Deze macht berust bij de Koning en het Parlement (Kamer van Volksvertegenwoordigers en Senaat) [13](#page=13).
* **Uitvoerende macht:** Verantwoordelijk voor het leiden van het land en het uitvoeren van wetten. Deze macht berust bij de Koning en de Regering [13](#page=13).
* **Rechterlijke macht:** Verantwoordelijk voor het uitspreken van uitspraken over geschillen [13](#page=13).
België is een monarchie, waarbij de Koning het staatshoofd is met beperkte persoonlijke macht; hij oefent bevoegdheden uit samen met zijn ministers. De wetgeving wordt gevormd door verkozen parlementsleden, wat een representatieve democratie inhoudt. België kent een parlementair stelsel, waarbij het parlement de regering samenstelt [13](#page=13).
### 1.2 De overheidsstructuur van België
België is een federale, gedecentraliseerde staat. Dit betekent dat de federale overheid bevoegdheden deelt met deelstaten (gemeenschappen en gewesten) en lokale overheden [14](#page=14).
Er worden verschillende overheden onderscheiden:
1. **Federale overheid:** Heeft beslissingsbevoegdheid over het hele land [14](#page=14).
2. **Gemeenschappen:** (Vlaamse, Franstalige, Duitstalige) Beschermen en ontwikkelen culturele eigenheid. Bevoegdheden zijn cultuur- en persoonsgebonden, zoals cultuur, onderwijs, welzijn, jeugd en gelijke kansen [14](#page=14).
3. **Gewesten:** (Vlaams, Waals, Brussels Hoofdstedelijk) Gerichte op economische eigenheid van een regio. Bevoegdheden zijn economisch, plaats- of grondgebonden, zoals economie, leefmilieu, water, energie, werk en openbaar vervoer [14](#page=14).
4. **Provincies:** Hebben bevoegdheden op provinciaal grondgebied, voornamelijk grondgebonden bevoegdheden zoals onderhoud van waterlopen, streekontwikkeling en provinciale domeinen [14](#page=14).
5. **Lokale besturen:** (Gemeenten en steden) Hebben bevoegdheden binnen hun grondgebied [14](#page=14).
Deze overheden kunnen eigen rechtsnormen en wetgeving uitvaardigen. De soorten rechtsnormen per overheid zijn [14](#page=14):
* **Federale overheid:** Grondwet, Wetten, EU-richtlijnen, Internationale verdragen [14](#page=14).
* **Gemeenschappen & Gewesten:** Decreten [14](#page=14).
* **Brussels Hoofdstedelijk Gewest:** Ordonnanties [14](#page=14).
* **Provincies:** Provinciale verordeningen [14](#page=14).
* **Gemeenten:** Gemeentelijke verordeningen [14](#page=14).
> **Tip:** De Belgische federale structuur is asymmetrisch, wat betekent dat de institutionele organisatie aan Vlaamse zijde anders is dan aan Franstalige zijde [15](#page=15).
### 1.3 Hiërarchie van wetgeving
De wetgeving in België kent een hiërarchische structuur, wat betekent dat lagere normen steeds de normen van hogere overheden moeten respecteren [14](#page=14).
1. **Grondwet:** De hoogste norm. Geen enkele wet mag hiermee in strijd zijn. De grondwet volgt EU-normen en internationale verdragen [14](#page=14).
2. **Wetten, Decreten, Ordonnanties:** Deze wetgevende akten staan op gelijke hoogte en mogen niet in strijd zijn met de grondwet [14](#page=14).
3. **Uitvoeringsbesluiten:** Gevaardigd door regeringen (federaal of Vlaams) om wetten, decreten en ordonnanties te vertalen naar de realiteit. Mogen niet in strijd zijn met de grondwet [15](#page=15).
4. **Provinciale verordeningen:** Mogen niet in strijd zijn met uitvoeringsbesluiten (en dus indirect met wetgevende akten en de grondwet) [15](#page=15).
5. **Gemeentelijke verordeningen:** Mogen niet in strijd zijn met provinciale verordeningen (en dus ook niet met uitvoeringsbesluiten, wetgevende akten en de grondwet) [15](#page=15).
De Europese Unie staat boven de federale wetgeving wat betreft bepaalde domeinen, met het Europees Gerecht van eerste Aanleg en het Hof van Justitie die Europese normen kunnen afdwingen en lidstaten kunnen veroordelen [15](#page=15).
### 1.4 Evolutie en impact van staatshervormingen
Sinds de jaren '70 werden bevoegdheden van het federale niveau overgeheveld naar gemeenschappen en gewesten. Voorbeelden hiervan zijn onderwijs, sociale huisvesting en welzijnszorg die nu bevoegdheden zijn van de Vlaamse overheid. Ook de kinderbijslag, nu het Vlaams Groeipakket, werd in 2011 overgedragen naar de gemeenschappen [16](#page=16).
Deze verschuiving van bevoegdheden heeft een directe impact op organisaties, die moeten navigeren tussen verschillende bevoegde overheden en bijbehorende wetgeving en regelgeving. Complexe sectoren of organisaties kunnen te maken krijgen met beleid en regelgeving van meerdere overheidsniveaus tegelijkertijd [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** Organisaties in de diversiteitssector of OCMW's moeten vaak rekening houden met regelgeving op zowel gemeentelijk, provinciaal, gewestelijk als federaal niveau [16](#page=16).
---
# Het sociaal-agogisch werkveld en de welzijnssectoren
Dit deel van de cursus verkent de diverse sectoren binnen het sociaal-agogisch werkveld, de organisaties en voorzieningen die welzijn en maatschappelijke opdrachten realiseren, en de rollen van verschillende actoren in de samenleving [17](#page=17).
### 2.1 De samenleving en zijn verschillende actoren
Het sociaal-agogisch werkveld omvat het geheel van werkvelden, organisaties, voorzieningen en netwerken die gericht zijn op het organiseren en realiseren van welzijn en maatschappelijke opdrachten. Dit gebeurt binnen afspraken, regels en met een afbakening van verantwoordelijkheden, aangestuurd door het beleid en gecontroleerd door de overheid. De samenlevingsdriehoek is een model dat inzicht geeft in de verschillende actoren en hun onderlinge relaties [17](#page=17).
#### 2.1.1 De assen van de samenlevingsdriehoek
De samenlevingsdriehoek wordt gesneden door drie assen die de eigenheid en kenmerken van elke actor bepalen:
* **Publiek-Privaat:**
* Organisaties boven deze as zijn 'publieke organisaties', georganiseerd door de overheid met publieke middelen [18](#page=18).
* Organisaties onder deze as zijn 'private organisaties', waar burgers aan het roer staan. Zij kunnen publieke middelen gebruiken indien de overheid deze beschikbaar stelt, maar zoeken vaak naar eigen middelen [18](#page=18).
* **Formeel – informeel:**
* Aan de informele kant bevinden zich gemeenschappen, burgers die zich vrijwillig organiseren voor een gemeenschappelijk project zonder specifieke opdracht en zonder formele rechtspersoonlijkheid. Burgerinitiatieven kunnen uitgroeien tot formele initiatieven [18](#page=18).
* Aan de formele zijde bevinden zich alle organisaties, diensten en de economische markt die zich formeel, volgens regels en wetgeving, moeten organiseren [19](#page=19).
* **Non-Profit – Profit:**
* Profit-organisaties zijn gericht op winst maken als belangrijkste doel, maar kunnen ook sociale doelen of ecologische impact nastreven [19](#page=19).
* Non-profit organisaties richten zich in de eerste plaats op het realiseren van sociale impact [19](#page=19).
#### 2.1.2 De overheid (staat): regelgeving en controle
* **Kenmerken:** Publiek, formeel, non-profit [19](#page=19).
* De overheid (lokaal, regionaal, federaal, Europees) bepaalt de wetgeving en regels waarbinnen een sector opereert [19](#page=19).
* In samenwerking met administraties, adviesraden, belangengroepen en werkvelden formuleert de overheid beleid met doelstellingen voor de samenleving [19](#page=19).
* De overheid kan specifieke organisaties oprichten of de opdracht geven aan organisaties uit het maatschappelijk middenveld [19](#page=19).
* Vaak heeft de overheid een subsidiërende rol en deelt publieke middelen uit. Organisaties moeten hun werking verantwoorden, wat administratie met zich meebrengt. Burgers hebben recht op inzage in de besteding van hun bijdragen [19](#page=19).
#### 2.1.3 Het maatschappelijk middenveld
* **Kenmerken:** Privaat, formeel, non-profit [19](#page=19).
* Organisaties zijn formeel georganiseerd en geïnstitutionaliseerd met een gemeenschappelijk maatschappelijk doel en visie [20](#page=20).
* Ze zijn privaat en afgescheiden van de overheid, maar kunnen wel subsidies ontvangen [20](#page=20).
* Ze zijn zelfbesturend via een eigen raad van bestuur [20](#page=20).
* Non-profit staat voorop; winst wordt geïnvesteerd in de organisatie en niet uitgekeerd aan bestuurders. Dit wordt ook wel de non-profitsector of, bij focus op welzijn, de social-profit sector genoemd [20](#page=20).
* Vrijwillige deelname en lidmaatschap kenmerken deze sector [20](#page=20).
* In Vlaanderen zijn er naar schatting meer dan 12.500 verenigingen en organisaties [20](#page=20).
* **Hoofddomeinen in de non-profit sector:**
* Gezondheidszorg (ziekenhuizen, geestelijke gezondheidszorg) [20](#page=20).
* Onderwijs (regulier, buitengewoon, OKAN, leersteuncentra) [20](#page=20).
* Welzijn (jeugdhulp, voorzieningen voor personen met een handicap, gezinsondersteuning, thuiszorg & ouderenzorg, welzijnsverenigingen rond armoede of sociale inclusie) [20](#page=20).
* Sociaal-culturele sector (jeugd(welzijns)werk, buurtwerk) [20](#page=20).
* Sociale economie (maatwerkbedrijven, sociale werkplaatsen, kringwinkels) [20](#page=20).
* Organisaties in het maatschappelijk middenveld zijn vaak uitvoerders van het overheidsbeleid en realiseren de vastgestelde doelstellingen [20](#page=20).
* Ze hebben ook een belangrijke rol als belangenverdedigers voor hun doelgroep en geven stem en zichtbaarheid aan cliënten. Ze vertalen dit vaak in beleidsadvies aan de overheid [20](#page=20).
#### 2.1.4 De gemeenschappen: burgerinitiatieven
* **Kenmerken:** Privaat, informeel, non-profit [21](#page=21).
* Hieronder vallen informele, vrijwillige initiatieven die burgers samen organiseren [21](#page=21).
* Deze initiatieven zijn vaak kortstondig, niet gesubsidieerd en vertrekken vanuit de motivatie van mensen om zich ergens voor in te zetten [21](#page=21).
* Ze kunnen starten vanuit een maatschappelijke nood waarvoor nog geen oplossing bestaat en dragen een innovatief karakter [21](#page=21).
* Bewezen burgerinitiatieven kunnen uitgroeien tot geformaliseerde organisaties in het maatschappelijk middenveld [21](#page=21).
* De overheid stimuleert burgerinitiatieven via bijvoorbeeld wijkbudgetten vanwege hun innovatieve kracht en verhoogde burgerbetrokkenheid [21](#page=21).
#### 2.1.5 De markt: winst staat voorop
* **Kenmerken:** Privaat, formeel, profit [21](#page=21).
* Dit omvat reguliere bedrijven en winkels met winst maken als belangrijkste doelstelling [21](#page=21).
* Winst mag uitgekeerd worden aan aandeelhouders [21](#page=21).
* Steeds meer speelt de markt een rol in het realiseren van sociale en maatschappelijke beleidsdoelstellingen, door bijvoorbeeld verplichtingen rond ecologische voetafdruk of ethisch verantwoorde productie [21](#page=21).
#### 2.1.6 Maatschappelijk middenveld of markt?
Er zijn veel initiatieven die zich op het randgebied bevinden tussen het maatschappelijk middenveld en de markt [21](#page=21).
* **Verschuiving van maatschappelijk middenveld naar de markt:**
* Organisaties focussen meer op winst maken via verdienactiviteiten om dalende subsidies op te vangen [21](#page=21).
* Winstgevende nevenactiviteiten financieren de kernactiviteiten (bv. jeugdbeweging die spaghetti verkoopt of een webwinkel heeft) [21](#page=21).
* Organisaties organiseren winstgevende contexten om hun doelgroep te versterken, zoals een winkeltje of restaurant waar medewerkers met ondersteuningsnoden leren [22](#page=22).
* **Verschuiving van de markt naar zorg en welzijn:**
* Woonzorgcentra en daklozenopvang worden georganiseerd als privé-bedrijven, gesubsidieerd door de overheid. Hierbij bestaat het gevaar dat de kwaliteit van dienstverlening daalt ten gunste van winst [22](#page=22).
* Sociale ondernemingen werken als profit-bedrijven, maar stellen hun sociale impact voorop [22](#page=22).
Deze verschuivingen, waarbij de financiële focus op dienstverlening groter wordt, worden aangeduid als de **vermarkting van de non-profit-sector** [22](#page=22).
### 2.2 Sociaal agogisch werk in de samenleving
Het sociaal-agogisch werkveld biedt ondersteuning aan mensen vanuit algemene sociale vragen tot specifieke zorgvragen, verspreid over verschillende levensdomeinen [62](#page=62).
* **Sectoren binnen het sociaal-agogisch werkveld:**
* Het OCMW [62](#page=62).
* Algemeen welzijnswerk [62](#page=62).
* Jeugdhulp [62](#page=62).
* Gezinsondersteuning [62](#page=62).
* Jeugdwerk en Jeugdwelzijnswerk [62](#page=62).
* Thuiszorg en ouderenzorg [62](#page=62).
* Ondersteuning aan personen met een handicap [62](#page=62).
* De diversiteitssector [62](#page=62).
* Gezondheidszorg en Geestelijke gezondheidszorg [62](#page=62).
* Organisatie van Onderwijs [62](#page=62).
* Veiligheid en justitie [62](#page=62).
* Werk [62](#page=62).
De hulp- en dienstverlening zorgt ervoor dat mensen met specifieke problematieken de nodige hulp krijgen, en de overheid zet preventieve initiatieven op om welzijn te bevorderen [62](#page=62).
#### 2.2.1 De rol van overheid, middenveld en gemeenschappen
* De overheden vormen het beleid en creëren de kaders voor de welzijnsdomeinen [62](#page=62).
* Het middenveld/de non-profitsector realiseert de hulp- en dienstverlening concreet en geeft stem aan cliënten [62](#page=62).
* Overheden subsidiëren en controleren, terwijl organisaties aanbevelingen geven aan de overheid en hun werking verantwoorden [62](#page=62).
* Deze wisselwerking tussen overheid en middenveld is bepalend voor de concrete werking van organisaties [62](#page=62).
#### 2.2.2 Maatschappelijke tendensen en uitdagingen
Maatschappelijke tendensen zoals de vermaatschappelijking van de zorg, responsabilisering, wachtlijsten en digitalisering zijn herkenbaar in alle sectoren [63](#page=63).
#### 2.2.3 Netwerksamenleving en integraal werken
Er is een trend naar een netwerksamenleving, wat zich uit in de organisatie van zorg, hulp en dienstverlening. De overheid stimuleert sectoroverschrijdend of integraal werken om cliënten de meest geschikte hulp te bieden en hulpverlening op elkaar af te stemmen. Voorbeelden hiervan zijn lerende netwerken, integrale jeugdhulp, eerstelijnszones en geïntegreerd breed onthaal [63](#page=63).
#### 2.2.4 Beleidsniveau en informatiebronnen
Per hoofdstuk wordt er helderheid gebracht in de regelgeving en het beleidsniveau, met aandacht voor de belangrijkste beleidsactoren en websites voor actuele informatie [63](#page=63).
#### 2.2.5 De rol van vrijwilligers en zelfhulpgroepen
* Vrijwilligers spelen een grote rol als aanvulling op professionele zorg en welzijnswerk [63](#page=63).
* Zelfhulpgroepen, bestaande uit mensen met gelijkaardige problemen, bieden elkaar steun en wisselen informatie uit. Voorbeelden zijn groepen voor ouders van kinderen met Downsyndroom, familie van personen met Alzheimer, of voor kansarme personen [63](#page=63).
---
# De welvaartsstaat en actuele tendensen
Dit onderwerp verkent de evolutie, uitdagingen en hedendaagse tendensen van de welvaartsstaat, met bijzondere aandacht voor de actieve welvaartsstaat, netwerksamenlevingen en de impact van digitalisering.
### 3.1 Begrip verzorgingsstaat / welvaartsstaat
De welvaartsstaat of verzorgingsstaat verwijst naar een samenlevingsvorm in rijke, geïndustrialiseerde landen waarbinnen de overheid zich verantwoordelijk stelt voor het waarborgen van grondrechten en het bevorderen van ontplooiingskansen voor haar burgers. Deze grondrechten omvatten zowel fundamentele rechten (zoals vrijheid van meningsuiting) als sociale grondrechten (zoals recht op werk, huisvesting, gezondheid en onderwijs). De overheid intervenieert via sociale zekerheid (uitkeringen bij ziekte, werkloosheid, invaliditeit, ouderdom) en dienstverlening (veiligheid, onderwijs, gezondheidszorg). De economische context, met name de vrije markt en de ecologische impact van groei, vormt een uitdaging voor het concept welvaart [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.1.1 De welvaartsstaat is niet-staats
Hoewel de overheid regelgeving opstelt, speelt de interactie met het maatschappelijk middenveld (sociale organisaties) een cruciale rol in de totstandkoming en uitvoering van sociaal beleid. Het middenveld heeft voelsprieten voor maatschappelijke noden en geeft stem aan burgerbelangen via adviezen en deelname aan besluitvorming, zoals sociaal overleg tussen werknemers- en werkgeversvertegenwoordigers (paritair of tripartiet overleg). De uitvoering van beleid, zoals de uitbetaling van sociale uitkeringen (vakbonden, mutualiteiten) en welzijnszorg, wordt vaak toevertrouwd aan non-profitorganisaties [24](#page=24).
#### 3.1.2 De welvaartsstaat is verzuild
Historisch gezien was het maatschappelijk middenveld sterk verzuild, waarbij dagelijks leven en maatschappelijke activiteiten georganiseerd werden rond ideologische of levensbeschouwelijke zuilen (christelijk, socialistisch, liberaal) (#page=24, 25). Burgers konden 'van wieg tot graf' binnen één zuil opereren, wat invloed had op onderwijs, media, politieke voorkeur en financiële instellingen. Momenteel is er een tendens van ontzuiling, waarbij mensen zich meer op inhoud dan op levensbeschouwing richten. Traditionele organisaties evolueren naar aanbieders van dienstverlening en staan in concurrentie met elkaar [24](#page=24) [25](#page=25).
### 3.2 Uitdagingen en evolutie van ons maatschappijmodel
#### 3.2.1 Het ontstaan van de welvaartsstaat
De welvaartsstaat ontstond na de industriële revolutie, gekenmerkt door mechanisering, technologische vooruitgang en een stijging van de welvaart. Politiek-maatschappelijke veranderingen, zoals wetgeving, oprichting van ziekenfondsen en vakbonden, en beperking van arbeidsduur, droegen bij aan de ontwikkeling [26](#page=26).
Vijf historische fasen kunnen worden onderscheiden:
* **Eerste fase (1800-1880):** Gekenmerkt door uitbuiting, kinderarbeid, hongersnood en lamentabele leefomstandigheden ('oude sociale kwestie'). Burgers begonnen zich te verenigen, wat de kiem legde voor latere vakbonden en ziekenfondsen [26](#page=26).
* **Tweede fase (1880-1919):** Introductie van eerste sociale wetten (bv. zondagsrust, leerplicht, verbod op kinderarbeid) na opstanden en stakingen. Stemrechtuitbreiding stimuleerde wettelijke initiatieven. Vakbonden en ziekenkassen werden opgericht, maar sociale zekerheid was nog vrijwillig [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Derde fase (WOI-WOII):** Economische crisis en toenemende werkloosheid leidden tot groeiend besef van noodzaak van staatsinterventie en overheidsplanning. Overleg tussen werknemers en werkgevers nam toe, met als resultaat betaald verlof en de 40-urenweek. Ziekte- en werkloosheidsverzekering bleven vrijwillig; enkel pensioenen en kinderbijslag werden verplicht [27](#page=27).
* **Vierde fase (na WOII):** Fundering van de traditionele welvaartsstaat met de systematische en verplichte organisatie van sociale zekerheid voor werknemers. Dit omvatte werkloosheids-, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, en kinderbijslag. Vanaf 1973 (oliecrisis) stagneerde de welvaartsstaat door economische terugval, stijgende werkloosheid en oplopende sociale uitgaven, wat heroverweging noodzakelijk maakte [27](#page=27).
#### 3.2.2 De actieve welvaartsstaat
Veranderingen in de bevolking (vergrijzing, individualisering, vrouwenemancipatie) en economie (dienstenmaatschappij), globalisering en het milieuvraagstuk stelden het traditionele welvaartsmodel ter discussie (#page=27, 28). Hoge fiscale en sociale lasten, vergrijzing en internationale concurrentie vergroten de druk op het systeem. Tegen het einde van de 20e eeuw ontstond het activeringsidee, met nadruk op arbeidsbemiddeling, beroepsopleiding en stimulering van tewerkstelling voor sociaal zwakkeren. Het motto is "niet de mensen vis geven, maar ze leren vissen", met als doel de activiteitsgraad te verhogen. Kritiekpunten zijn de beperkte aandacht voor kwaliteit van arbeid, de combinatie gezin-arbeid en vrijwilligerswerk [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 3.2.3 De nieuwe sociale kwesties
De overgang van een industriële naar een post-industriële, dienstengeoriënteerde maatschappij bracht nieuwe sociale risico's met zich mee. Deze omvatten economische globalisering met werkgelegenheidsrisico's voor laaggeschoolden, toenemende complexiteit en kennisbehoefte, een groeiende kloof tussen laag- en hooggeschoolden, en hogere verwachtingen en verantwoordelijkheden voor individuen. Dit leidt tot kwetsbaarheid, marginalisering, toenemende ongelijkheid en armoede, waarop de klassieke welvaartsstaat onvoldoende antwoorden biedt [29](#page=29).
#### 3.2.4 Netwerksamenleving
Hedendaagse maatschappelijke problemen, 'wicked problems' genaamd (klimaatverandering, migratie, vergrijzing), vereisen samenwerking over beleidsniveaus en welzijnssectoren heen (#page=29, 30). Netwerkvorming en digitalisering staan centraal, waarbij alle actoren (overheid, middenveld, bedrijven, burgers) participanten zijn. De Sustainable Development Goals (SDG's) van de VN zijn een voorbeeld van een mondiale agenda voor samenwerking [29](#page=29) [30](#page=30).
##### 3.2.4.1 Uitdagingen van de netwerksamenleving
Uitdagingen zijn de complexiteit van samenwerking, risico op het niet bereiken van doelen, en nood aan transparante communicatie. Burgers worden uitgenodigd tot participatie, maar dit kan leiden tot een participatieparadox waarbij voornamelijk 'blanke, geschoolde burgers' participeren, wat niet representatief is voor de diverse samenleving. Het NIMBY-fenomeen (not in my backyard) is ook een aandachtspunt. De rol van de overheid verschuift naar het creëren van voorwaarden en kaders, waarna de uitvoering en verantwoordelijkheid meer bij lokale organisaties liggen (#page=30, 31) [30](#page=30) [31](#page=31).
Digitalisering brengt uitdagingen met zich mee op het gebied van digitale uitsluiting en de impact op het welbevinden van jongeren (verslavende effecten van games en sociale media). Positieve aspecten zijn nieuwe vormen van publieke dienstverlening (bv. online hulpverlening) en administratieve vereenvoudiging door digitale toepassingen [31](#page=31).
### 3.3 Welzijn en welzijnsbeleid, welzijnszorg en welzijnszorgbeleid
#### 3.3.1 Begripsomschrijving
* **Welzijn:** Een toestand van welbevinden door ontplooiing in verschillende facetten, met respect voor anderen. Het omvat lichamelijke en psychische gezondheid, relaties, maatschappelijke participatie en materiële mogelijkheden [31](#page=31).
* **Welzijnsbeleid (sociaal beleid):** Beleid gericht op het realiseren van welbevinden, dat zich vertakt over diverse sectoren zoals inkomenswaarborg, onderwijs en huisvesting [31](#page=31).
* **Welzijnszorg:** Het antwoord van de omgeving op een zorg- of ondersteuningsbehoefte. De noden en vormgeving veranderen door de tijd, met de ontwikkeling van specifieke welzijnszorgsectoren (bv. jeugdhulp, ouderenzorg) [32](#page=32).
* **Welzijnszorgbeleid:** Specifiek beleid dat kaders en doelstellingen schept voor welzijnszorgsectoren, en deel uitmaakt van de netwerksamenleving [32](#page=32).
#### 3.3.2 Soorten welzijnsbeleid: sectoren en categorieën
* **Sectoraal beleid:** Richt zich op maatschappelijke domeinen zoals inkomenswaarborg, tewerkstelling, gezondheidszorg, onderwijs, welzijnszorg (OCMW, algemeen welzijnswerk, thuiszorg, jeugdhulp, hulp aan personen met een handicap) [32](#page=32).
* **Categoriaal beleid:** Richt zich op specifieke doelgroepen zoals jeugd, ouderen, personen met een handicap, kansarmen [32](#page=32).
Deze indelingen kunnen leiden tot het optrekken van muren; een integrale aanpak en meer samenwerking zijn wenselijk (#page=32, 33) [32](#page=32) [33](#page=33).
#### 3.3.3 Beleidsniveaus en bevoegdheidsverdeling
De bevoegdheden binnen de welvaartsstaat zijn gedecentraliseerd naar het federale, Vlaamse (gewest en gemeenschap) en lokale (gemeenten) niveau [33](#page=33).
* **Federale Overheid:** Bevoegd voor algemeen belang, financiën, sociale zekerheid, justitie, veiligheid, asielprocedures, volksgezondheid, werkgelegenheid, armoedebestrijding en ontwikkelingssamenwerking [33](#page=33).
* **Vlaamse Overheid:**
* **Vlaams Gewest:** Tewerkstelling (VDAB), arbeidsbemiddeling, activeringsbeleid [34](#page=34).
* **Vlaamse Gemeenschap:** Cultuur, onderwijs, gezondheidszorg (erkenning, kwaliteitsbewaking), bijstand aan personen (jeugdbescherming, gezinsbeleid, kinderopvang, bejaarden- en gehandicaptenbeleid, gelijkekansenbeleid, integratie migranten), justitie (vervolgingsbeleid, jeugdsanctierecht, juridische bijstand) [34](#page=34).
* **Lokale Overheid (steden en gemeenten):** Voeren lokaal sociaal beleid, geïntegreerd met OCMW's. Bevoegd voor onderwijs, kinderopvang, sociale bijstand, bibliotheken, jeugdwerking, sportinfrastructuur, sociale huisvesting, lokale politie (#page=34, 35). Gemeenten zijn ook actoren in intergemeentelijke samenwerkingen en eerstelijnszones [34](#page=34) [35](#page=35).
### 3.4 Actuele tendensen in de samenleving
De welzijns- en gezondheidssector kent een toenemende zorgvraag, maar budgettaire grenzen zijn bereikt (#page=35, 36). Versnippering over beleidsniveaus en de chaotische groei van de sector bemoeilijken een langetermijnbeleid [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 3.4.1 Preventie, echelonnering en zorgmilieus
* **Preventie:**
* **Primaire preventie:** Problemen voorkomen door in te spelen op risicofactoren; welzijn/gezondheid in stand houden bij personen die nog geen problemen hebben [36](#page=36).
* **Secundaire preventie:** Vroegtijdig opsporen van risico's en problemen om ergere problemen te voorkomen bij specifieke risicogroepen [37](#page=37).
* **Tertiaire preventie:** Schade beperken en herstellen met als doel herintegratie en kwaliteitsverbetering, gericht op individuen met ernstige problemen [37](#page=37).
* **Echelonnering:** Een hiërarchische opvolging van voorzieningen, waarbij steeds voorrang wordt gegeven aan de minst ingrijpende hulpverlening [38](#page=38).
* **Nulde lijn:** Zelfzorg, zelfhulpgroepen, mantelzorg (informeel) [38](#page=38).
* **Eerste lijn:** Niet-gespecialiseerde, laagdrempelige, ambulante diensten (bv. huisartsen, GIB, CLB) [38](#page=38).
* **Tweede lijn:** Meer gespecialiseerde ambulante diensten, met iets hogere drempel (bv. revalidatiecentra, CGGZ) (#page=38, 39) [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Derde lijn:** Hooggespecialiseerde hulp, residentieel of intramuraal (bv. ziekenhuizen, residentiële voorzieningen) [39](#page=39).
* **Vierde lijn:** Zeer ver doorgevoerde specialisatie (bv. brandwondencentra) [39](#page=39).
* **Zorgmilieus:** De afbakening tussen typen zorg/hulpverlening [39](#page=39).
* **Ambulant:** Extramuraal, dicht bij de leefomgeving (bv. dagverzorgingscentra) [39](#page=39).
* **Semi-residentieel:** Tussen ambulant en residentieel (bv. internaten verbonden aan MFC) [39](#page=39).
* **Residentieel:** Intramuraal, voltijds verblijf in een voorziening (bv. woonzorgcentra) [40](#page=40).
#### 3.4.2 Responsabilisering
De overheid schrijft steeds meer opdrachten uit, die vervuld worden door het maatschappelijk middenveld, vaak via enveloppe-financiering. Organisaties krijgen meer verantwoordelijkheid in de besteding van middelen en hun werking, wat 'responsabilisering' wordt genoemd. Zorgvragers nemen ook meer verantwoordelijkheid op, bijvoorbeeld via persoonsvolgende financiering [40](#page=40).
#### 3.4.3 Toegankelijkheid en gelijke kansen
Niet iedereen die hulp nodig heeft, krijgt deze ook effectief. Uitdagingen bij toegankelijkheid en gelijke kansen zijn gerelateerd aan het activeringsbeleid (combinatie gezin-arbeid), digitale uitsluiting, gebrek aan informatie, fysieke ontoegankelijkheid van gebouwen en openbaar vervoer, en drempels bij hulpverlening. Soms is er sprake van discriminatie [41](#page=41).
#### 3.4.4 Professionalisering en “vervrijwilliging”
Investeringen in professionele hulpverlening zijn toegenomen, maar vrijwilligerswerk blijft essentieel. Ervaringsdeskundigen spelen een groeiende rol, wat bijdraagt aan inclusie en gelijke kansen (#page=41, 42) [41](#page=41) [42](#page=42).
#### 3.4.5 Behoeftesturing en zorg op maat
De focus verschuift van een aanbodgestuurd beleid naar behoeftesturing en zorg op maat, waarbij de cliënt centraal staat en meer inspraak heeft in de organisatie van zijn leven en de te ontvangen zorg. Organisaties moeten flexibeler opereren en de dienstverlening afstemmen op individuele noden [42](#page=42).
#### 3.4.6 Vermaatschappelijking van de zorg
Dit verwijst naar de-institutionalisering en het integreren van zorg voor kwetsbare groepen in de samenleving. Het streven is om kwetsbare mensen een zinvolle plaats in de samenleving te bieden en zorg zoveel mogelijk geïntegreerd te laten verlopen. Dit impliceert maatschappelijk engagement en verbondenheid, voorbij professionele zorgverstrekkers. Vermaatschappelijking vereist actieve betrokkenheid van andere beleidsdomeinen (werk, wonen, onderwijs, cultuur). De slogan "gewoon als het kan, bijzonder als het moet" illustreert de echelonnering, waarbij de zorgvrager in zijn eigen buurt en lokale gemeenschap centraal staat [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 3.4.7 Vermarkting
Welzijns- en gezondheidszorg wordt georganiseerd door de publieke sector, private non-profit en private for-profit actoren. De commerciële sector ziet zorg als winstgevende bezigheid, vaak anticiperend op zorgtekorten en gestimuleerd door keuzevrijheid (bv. dienstencheques) (#page=43, 44). Non-profit organisaties moeten zich ook profileren op de markt en concurreren met andere aanbieders. Sociale ondernemingen combineren elementen van non-profit en profit. Er is zorg over een tweedeling in de zorg en de impact op zorgkwaliteit. Kwaliteitscontrole wordt uitgebreid naar commerciële initiatieven [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 3.4.8 Kwaliteitszorg
Er is groeiende aandacht voor kwaliteit in welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Welzijns- en gezondheidsvoorzieningen moeten een kwaliteitsbeleid voeren, vastgelegd in een kwaliteitshandboek, en voldoen aan specifieke erkennings- en subsidievoorwaarden [45](#page=45).
#### 3.4.9 Interculturalisering
Door de toename van inwoners met een andere herkomst is er meer diversiteit in de samenleving. Voorzieningen streven naar gelijke toegang en gelijkwaardige zorgkwaliteit, met respect voor culturele achtergronden. Een interculturele houding en afstemming van diensten op de diverse samenleving zijn cruciaal [45](#page=45).
#### 3.4.10 Wachtlijsten
Toenemende zorgnood door vergrijzing, ontgroening, stijgend 'onwelzijn' (bv. burn-out, vereenzaming) en medische vooruitgang leidt tot lange wachtlijsten (#page=46, 47). De vraag naar zorgverstrekkers neemt toe, met tekorten in diverse sectoren [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 3.4.11 Betaalbaarheid
Het zorgmodel staat budgettair onder druk door een mix van financieringsbronnen. Infrastructuurrenovatie en investeringen in thuiszorg zijn noodzakelijk. Privé-kapitaal en publiek-private samenwerking worden ingezet, wat de tendens van vermarkting versterkt. De kosten voor gebruikers nemen toe, maar maatregelen zoals een maximumfactuur voor medische en onderwijskosten bewaken de betaalbaarheid [47](#page=47).
---
# Sociale bescherming: sociale zekerheid en sociale bijstand
Sociale bescherming heeft tot doel om voor elke mens een adequaat inkomen en toegang tot basisvoorzieningen te garanderen, zodat men bestand is tegen levensrisico's [49](#page=49).
### 4.1 Sociale zekerheid en sociale bijstand
Sociale bescherming wordt in België gegarandeerd via sociale zekerheid en sociale bijstand. Dit omvat onder meer uitkeringen bij werkloosheid, ziekte, ouderdom, inkomensverlies, een groeipakket, medische terugbetalingen en een leefloon voor wie onvoldoende bestaansmiddelen heeft [49](#page=49) [50](#page=50).
#### 4.1.1 de Sociale verzekeringen
Sociale verzekeringen, ook wel sociale zekerheid genoemd, omvatten maatregelen om de gevolgen van risico's gerelateerd aan arbeidssituatie, gezondheid en bepaalde levensomstandigheden op te vangen. Dit gebeurt door middel van vervangingsinkomens en inkomensaanvullende uitkeringen. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) speelt een centrale rol bij het innen en beheren van bijdragen, terwijl andere instanties zoals de Rijksdienst voor Pensioenen (RVP) en de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) instaan voor de uitbetaling van uitkeringen. Het sociale zekerheidssysteem is grotendeels een Federale bevoegdheid, waarbij bijdragen centraal worden geïnd, met uitzondering van gezinsbijslag (zoals het groeipakket) die een gemeenschapsbevoegdheid is [50](#page=50).
Het Belgische systeem telt drie stelsels (werknemers, zelfstandigen, ambtenaren) en zeven takken [50](#page=50).
##### 4.1.1.1 Vervangingsinkomens
Vervangingsinkomens vervangen inkomsten uit arbeid wanneer deze wegvallen door werkloosheid, ziekte of ouderdom. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet men voldoende RSZ-bijdragen hebben betaald en moet het risico zich hebben voorgedaan. De hoogte van deze uitkeringen is doorgaans loongekoppeld, met vastgestelde minimum- en maximumgrenzen [51](#page=51).
##### 4.1.1.2 Inkomensaanvullende uitkeringen
Inkomensaanvullende uitkeringen vergoeden bepaalde lasten of kosten, zoals medische verzorging of het groeipakket. Deze uitkeringen zijn geen forfaitaire bedragen per kind en zijn niet loongekoppeld [51](#page=51).
##### 4.1.1.3 De zeven takken van de sociale zekerheid
De sociale zekerheid wordt gefinancierd door bijdragen van werkgevers en werkenden. De werknemersbijdrage bedraagt 13,07% van het brutoloon. De zeven takken zijn [51](#page=51) [55](#page=55):
* Ouderdoms- en overlevingspensioenen
* Werkloosheid
* Arbeidsongevallenverzekering
* Beroepsziektenverzekering
* Gezinsbijslag (als Vlaamse bevoegdheid)
* Ziekte- en invaliditeitsverzekering
* Jaarlijkse vakantie
Elke tak wordt door een eigen "rijksdienst" of Federale Overheidsdienst (FOD) geregeld, waarbij het middenveld (vakbonden, ziekenfondsen) een rol speelt in aanvraag en uitbetaling [52](#page=52).
> **Tip:** Bekijk de filmpjes in de les-PPT voor een visuele voorstelling van de RSZ en de herkomst van middelen voor sociale zekerheid.
#### 4.1.2 Sociale bijstand
Sociale bijstand vangt personen op die niet terechtkunnen in de sociale zekerheid, bijvoorbeeld omdat ze onvoldoende of nooit hebben gewerkt. Het doel is het garanderen van een minimuminkomen voor degenen die "tussen de mazen van het net vallen" [52](#page=52).
Sociale bijstand kan de vorm aannemen van een uitkering of de terugbetaling van een voorziening (dienst of product). Voorwaarden kunnen zijn dat de ontvanger al het mogelijke doet om zelf een inkomen te voorzien. Er wordt altijd een onderzoek naar bestaansmiddelen gevoerd. Een OCMW kan bijvoorbeeld, na onderzoek, ook de kinderen van een oudere aanspreken voor de kosten van een woonzorgcentrum op basis van de onderhoudsplicht. Recht op bijstand ontstaat pas als er geen beroep kan worden gedaan op sociale verzekeringen en er geen inkomen via arbeid kan worden voorzien. Het systeem wordt gefinancierd met belastingbijdragen en de OCMW's onderzoeken en kennen de rechten toe [53](#page=53).
### 4.2 Principes van de sociale bescherming
De sociale bescherming steunt op twee principes: het verzekeringsprincipe en het solidariteitsprincipe [53](#page=53).
#### 4.2.1 Verzekeringsprincipe
Het verzekeringsprincipe houdt in dat men recht heeft op bescherming na zelf voldoende te hebben bijgedragen. Bij gewone verzekeringen is de premie afhankelijk van de risico's, en de schadeloosstelling kan afhangen van de betaalde premie. In de sociale zekerheid is er een verband tussen bijdrage en uitkering, maar het systeem is zo georganiseerd dat iedereen zich een verzekering kan veroorloven en een voldoende inkomen krijgt bij een sociaal risico. De bijdrage moet betaalbaar blijven voor hogere risicogroepen en de uitkering moet hoog genoeg zijn voor iedereen. Het verzekeringsprincipe wordt daarom gemilderd door het solidariteitsprincipe [53](#page=53) [54](#page=54).
#### 4.2.2 Solidariteitsprincipe
Het solidariteitsprincipe is kenmerkend voor het sociaal bijstandssysteem en vormt de grondslag ervan. Het uiten van een gemeenschapsgevoel door bij te dragen aan een systeem ten behoeve van noodlijdende leden van de gemeenschap [54](#page=54).
##### 4.2.2.1 Soorten solidariteit
Er zijn drie soorten solidariteit:
###### 4.2.2.1.1 Horizontale solidariteit
Bij horizontale solidariteit worden bijdragen afgevlakt om ze betaalbaar te houden voor beroepsgroepen met een grotere risicokans. Iedereen betaalt hetzelfde bijdragepercentage, ongeacht de risicokans, wat een solidariteit tussen lage en hoge risicogroepen creëert. Dit principe zorgt ervoor dat de sociale zekerheid betaalbaar blijft voor hogere risicogroepen, wat in privé-verzekeringen vaak niet het geval zou zijn [55](#page=55).
###### 4.2.2.1.2 Verticale solidariteit
Verticale solidariteit is terug te vinden in de relatie tussen bijdrage en uitkering. Hoewel een hogere premie recht zou geven op een hogere uitkering, wordt dit getemperd door maximumuitkeringen. Dit beperkt de uitkeringen voor hoge inkomens, terwijl minimumuitkeringen zorgen voor een leefbaar bedrag voor lagere inkomens. Dit is vooral sterk in takken die voor vervangingsinkomens zorgen (pensioen, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid) [55](#page=55).
###### 4.2.2.1.3 Intergenerationele solidariteit of repartitionering
Intergenerationele solidariteit verwijst naar de ondersteuning van de niet-actieve bevolking door de actieve bevolking. In het pensioensysteem bijvoorbeeld, financieren de bijdragen van werknemers de pensioenen die momenteel worden uitbetaald. Dit wordt het 'repartitiestelsel' genoemd en zorgt voor een directe doorschuiving van financiële middelen tussen jong en oud. Vergrijzing en ontgroening zetten dit systeem onder druk [56](#page=56).
Het pensioensysteem kan uit drie pijlers bestaan:
1. Het wettelijke pensioen (repartitiestelsel) [56](#page=56).
2. Het aanvullende pensioen, (mee) gefinancierd door de werkgever [56](#page=56).
3. Het privé opgebouwde aanvullende pensioen via pensioensparen, vaak voor hen die het kunnen betalen [56](#page=56).
### 4.3 Vlaamse Sociale Bescherming
Naast de Federale sociale bescherming, organiseert Vlaanderen ook eigen vormen van sociale bescherming [56](#page=56).
#### 4.3.1 Het zorgbudget
Voor wie veel zorg nodig heeft, biedt de Vlaamse sociale bescherming een zorgbudget aan. Dit is een maandelijkse tegemoetkoming voor kosten zoals een woonzorgcentrum, rolstoel, thuiszorg of andere hulp. Vanaf 26 jaar is aansluiting bij de Vlaamse Sociale Bescherming verplicht via een zorgpremie [56](#page=56).
Er zijn momenteel drie soorten zorgbudgetten:
* Het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevende [57](#page=57).
* Het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood [57](#page=57).
* Het zorgbudget voor personen met een handicap [57](#page=57).
#### 4.3.2 Mobiliteitshulpmiddelen
De Vlaamse sociale bescherming helpt ook bij de aankoop of huur van mobiliteitshulpmiddelen voor personen met chronische ziekte, ouderdom of beperking [57](#page=57).
### 4.4 Doeltreffendheid van sociale zekerheid
Ondanks het uitgebreide sociale zekerheidsstelsel, leeft nog steeds een aanzienlijke groep mensen in armoede en bestaansonzekerheid. De kloof tussen arm en rijk neemt toe [57](#page=57).
#### 4.4.1 Armoede en bestaansonzekerheid
Armoede is een relatief, gradueel en multidimensionaal begrip. Mensen in armoede hebben onvoldoende middelen om uitgesloten te zijn van minimaal aanvaardbare leefpatronen in hun samenleving [57](#page=57).
* **Relatief:** Armoede wordt bepaald in verhouding tot het algemene welvaartspeil [58](#page=58).
* **Gradueel:** Er zijn verschillende gradaties van financiële moeilijkheden, van bestaansonzekerheid tot volledige uitsluiting ('vierde wereld') [58](#page=58).
* **Multidimensionaal:** Naast inkomenstekort, is er ook een tekort op vlak van huisvesting, onderwijs, cultuur, enzovoort [58](#page=58).
De vaststelling dat er nog steeds veel mensen in armoede leven, roept vragen op over de doeltreffendheid van het sociale zekerheidssysteem [58](#page=58).
#### 4.4.2 Mattheüseffect
Het Mattheüseffect stelt dat de voordelen van het sociaal beleid meer ten goede komen aan hogere sociale groepen dan aan lagere. Dit is gebaseerd op de Bijbelse uitspraak "aan wie heeft, zal gegeven worden". Voorbeelden zijn dat hogere sociale groepen meer van het groeipakket en onderwijsvoorzieningen genieten en langer leven om zo langer van hun hogere pensioen te genieten. Dit effect speelt vooral bij inkomensaanvullende uitkeringen en collectieve voorzieningen, minder bij inkomensvervangende uitkeringen door de ingebouwde verticale solidariteit [58](#page=58) [59](#page=59).
---
# Specifieke welzijnssectoren: Jeugdhulp, Gezinsondersteuning en Gezondheidszorg
Dit document beschrijft de organisatie, regelgeving, werking en recente ontwikkelingen binnen de sectoren jeugdhulp, gezinsondersteuning en gezondheidszorg, met de nadruk op de Vlaamse context.
## 5. Jeugdhulp
De jeugdhulp in Vlaanderen is een breed veld dat ondersteuning biedt aan kinderen, jongeren en hun gezinnen met uiteenlopende noden. De sector kenmerkt zich door diversiteit in aanbod, van laagdrempelige hulp tot gespecialiseerde zorg voor minderjarigen met handicaps, in verontrustende thuissituaties, als niet-begeleide minderjarige vluchteling, of die een delict pleegden. De hulp kan mobiel, ambulant of residentieel zijn, met variërende frequentie en duur.
### 5.1 Regelgeving
De organisatie van jeugdhulp wordt primair gestuurd door het **decreet Integrale jeugdhulp **, dat samenwerking tussen sectoren beoogt om continuïteit in de hulpverlening te garanderen. Andere belangrijke decreten zijn :
* **Decreet Jeugddelinquentierecht **: reguleert hulp aan jongeren die met justitie in aanraking komen .
* **Decreet Pleegzorg **: stelt het belang van het pleegkind centraal .
* **Decreet over de rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp en binnen het jeugddelinquentierecht (DRM)**: recent gewijzigd om rechten van minderjarigen te versterken, met nadruk op participatie en dialoog .
### 5.2 Bouwstenen van de jeugdhulp
De integrale jeugdhulp is gebaseerd op zes bouwstenen die snelle en passende hulp garanderen:
* **Eigen kracht**: vertrekt vanuit de capaciteiten van jongere en omgeving.
* **Tijdige toegang**:
* **Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTJ)**: iedereen kan er zelf naartoe.
* **Niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (NRTJ)**: vereist doorverwijzing via de intersectorale toegangspoort (ISTP) voor ingrijpende hulp.
* **Continuïteit**: goede verwijzing, cliëntoverleg en bemiddeling voorkomen breuken in de hulp.
* **Omgaan met verontrusting**: initiële focus op vrijwillige hulp, maar bij bedreiging van integriteit wordt opgetreden via Ondersteuningscentra Jeugdzorg (OCJ) of Vertrouwenscentra Kindermishandeling (VK). Verontrusting wordt gedefinieerd als bedreiging van ontwikkelingskansen of aantasting van integriteit [85](#page=85).
* **Crisisjeugdhulp**: 24/7 beschikbaar voor urgente situaties.
* **Participatie**: kinderen, jongeren en gezinnen denken mee over en beslissen mee over hun hulpverlening (micro-niveau), de beleidsvorming van voorzieningen (meso-niveau) en het overheidsbeleid (macro-niveau) [85](#page=85).
### 5.3 Het traject van de jeugdhulp
Het traject verloopt via verschillende insteken:
#### 5.3.1 Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTJ)
RTJ is laagdrempelig en vraagt geen aanvraagprocedure. Het omvat:
* **De brede instap (of onthaal)**: eerstelijnsdiensten zoals inloopteams (Kind en Gezin), CLB's, CAW's en JAC's bieden informatie en kortdurende hulp.
* **Probleemgebonden hulp**: gespecialiseerde diensten zoals CGG's, DOP van VAPH, COS, CKG's en OVBJ's richten zich op specifieke problemen.
* **Multidisciplinaire teams (MDT)**: diagnostiek voor (vermoeden van) handicaps, aanmelding bij de ISTP voor VAPH-ondersteuning.
#### 5.3.2 Niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (NRTJ) via de intersectorale toegangspoort (ISTP)
NRTJ is voor ingrijpendere hulp, enkel na doorverwijzing. De ISTP beslist hierover.
* **Team indicatiestelling**: bepaalt type en intensiteit van de benodigde hulp via typemodules.
* **Team jeugdhulpregie**: zoekt naar het best passende en beschikbare hulpaanbod, met voorkeur voor de minst ingrijpende oplossing.
#### 5.3.3 Voorzieningen en vormen in NRTJ
NRTJ omvat o.a.:
* **GES+ voorzieningen**: voor jongeren met extreme gedrags- en emotionele problemen.
* **Organisaties voor bijzondere jeugdzorg (OVBJ)** (onderdeel van Opgroeien).
* **Multifunctionele centra (MFC's)** van het VAPH, voor personen met een handicap tot 21 jaar (uitzonderlijk 25).
* **Diagnostisch onderzoek** door MDT's verbonden aan COS of OBC's.
* **Persoonlijke-assistentiebudget (PAB)** en hulpmiddelen voor minderjarigen met een handicap.
* **Centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG)**.
* **Centra voor integrale gezinszorg (CIG)**: bieden intensieve opvoedingshulp en gezinszorg.
### 5.4 Specifieke situaties
* **Crisisjeugdhulp**: 24/7 beschikbaar, kan bestaan uit crisishulp aan huis (CAH), crisisbegeleiding (ambulant) of crisisverblijf.
* **Jeugdhulp in verontrustende situaties (VOS)**: gedeelde verantwoordelijkheid, met specifieke rol voor VK (kindermishandeling) en OCJ (onderzoek naar ontwikkelingskansen). Gemiddeld nemen OCJ's de maatschappelijke noodzaak van hulp op zich [91](#page=91).
* **Gerechtelijke of gedwongen jeugdhulp**: opgelegd door de jeugdrechter bij maatschappelijke noodzaak, hoogdringende maatregelen, onverantwoordelijke ouders of delicten. De jeugdrechter kan maatrgegelen opleggen zonder tussenkomst van de ISTP [92](#page=92).
* **Gesloten jeugdhulp**: plaatsing in gemeenschapsinstellingen (voor ernstige delicten) of het Vlaams detentiecentrum (na uithandengeving). Sinds 1/03/2023 kunnen jongeren in VOS niet langer in gemeenschapsinstellingen geplaatst worden om jeugdhulp en jeugddelinquentie te scheiden [93](#page=93).
* **Voortgezette hulpverlening**: kan doorlopen tot 25 jaar indien aangevraagd vóór meerderjarigheid [95](#page=95).
### 5.5 Typemodules
Het jeugdhulplandschap werkt met modules, een pakket jeugdhulp dat een voorziening aanbiedt. Dit maakt vraaggericht werken mogelijk. Voorbeelden zijn: verblijf, dagopvang, behandeling, begeleiding, training, diagnostiek, ambulante/mobiele begeleiding, onthaal en veilig verblijf. Crisisjeugdhulp kent 3 specifieke modules [96](#page=96).
### 5.6 Pleegzorg
Elke provincie heeft een pleegzorgdienst. Pleegzorg kan vrijwillig (ouders zoeken hulp) of gedwongen (jeugdrechter beveelt uithuisplaatsing) zijn. Er is netwerkpleegzorg (bekend gezin) en bestandspleegzorg (onbekend gezin) [97](#page=97).
### 5.7 Recente ontwikkelingen in de jeugdhulp
* **Grote uitdagingen**: wachtlijsten, toename complexe problematieken, overbevraging crisisjeugdhulp, tekorten aan hulp voor gehandicapte jongeren met delicten, middelenmisbruik bij jongeren, en uitdagingen in de invulling van sancties [98](#page=98).
* **Vroeg en nabij**: decreet gericht op preventieve gezinsondersteuning, vroegdetectie, lokale dienstverlening, co-creatie, continuïteit en doorbreken van taboes. Projecten zoals Huizen van het Kind en OverKop-huizen vallen hieronder [99](#page=99).
* **Eén gezin, één plan (1G1P)**: samenwerkingsverbanden die snel en flexibel aanbod bieden bij wachtlijsten, één plan per gezin maken, één aanspreekpunt bieden en eerstelijnspsychologische functies uitbouwen [100](#page=100).
* **Gezinshuizen**: kleinschalige residentiële jeugdhulp met doorgedreven gezinsklimaat, deel van OVBJ's [100](#page=100).
* **Jeugddelinquentierecht naar ‘Justitie’**: voorgestelde overheveling van gemeenschapsinstellingen naar het agentschap Justitie en handhaving .
* **Aandacht voor rechten van minderjarigen**: recht op jeugdhulp, vrije instemming, informatie, respect voor gezinsleven, inspraak en participatie. Het vernieuwde DRM legt nadruk op privacy, bezoek, onderwijs en een ontwikkelingsgericht leefklimaat. Recht op een vertrouwenspersoon .
## 6. Gezinsondersteuning
Gezinsondersteuning is gericht op het bevorderen van de kansen en het welzijn van kinderen, jongeren en hun gezinnen. Het Agentschap Opgroeien bundelt hierin Kind en Gezin, Jongerenwelzijn en een deel van het VAPH.
### 6.1 Agentschap Opgroeien
Dit agentschap, ontstaan uit een fusie, biedt ondersteuning aan gezinnen, betaalt het Groeipakket uit en erkent voorzieningen .
### 6.2 Kind en Gezin (K&G)
K&G biedt gratis dienstverlening aan gezinnen via 57 lokale teams. De werking omvat:
* **Gezinsondersteuning**:
* **Themage richte informatie**: over zwangerschap, opvoeding, gezondheid, etc.
* **Lokale teams**: multidisciplinaire teams (verpleegkundigen, gezinsondersteuners, etc.) die ondersteuning bieden vanaf de zwangerschap tot 2.5 jaar (daarna CLB). Basis aanbod omvat huisbezoeken en consulten .
* **Opvoedingsondersteuning**:
* **Basisaanbod**: spreekuren 'ouderschap en opvoeding' voor kinderen tot 3 jaar.
* **Netwerk van partners**:
* **Huis van het Kind**: samenwerkingsverband voor multidisciplinair, geïntegreerd aanbod, vaak met een opvoedingswinkel.
* **Inloopteam (ILOP)**: laagdrempelig punt voor gezinnen in kwetsbare situaties, gericht op het versterken van kansen, vaardigheden en sociale netwerk.
* **KOALA**: extra kinderopvangplaatsen en ontmoetingsmomenten voor kwetsbare gezinnen.
* **Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG)**: bieden hulp bij opvoedingsproblemen (tot basisonderwijs), zowel als partner in jeugdhulp (probleemgebonden, rechtstreeks toegankelijk, gedwongen hulp). Aanbod omvat gezinsbegeleiding, dagbegeleiding en verblijf (kortdurend RTJ, langdurig NRTJ).
* **Opvoedingsondersteuning na 3 jaar**: via opvoedingslijn.be, CLB, en Huizen van het Kind.
* **Kinderopvang**: K&G is de regisseur, zonder zelf opvang te organiseren. Dit omvat groepsopvang (kinderdagverblijf) en gezinsopvang (onthaalouder). K&G informeert, kent vergunningen toe en coördineert het aanbod.
* **Adoptie**: K&G informeert en begeleidt adoptieprocedures via het Vlaams Centrum voor Adoptie (VCA).
### 6.3 Buitenschoolse opvang en activiteiten (BOA)
Het decreet BOA streeft naar een geïntegreerd aanbod voor kinderen en gezinnen, met doelstellingen gericht op speelmogelijkheden, ontplooiing, combinatie werk-gezin, en toegankelijkheid en betaalbaarheid. Vanaf 2026 financieren lokale besturen BOA .
## 7. Gezondheidszorg
Gezondheidszorg richt zich op het herstellen, behouden en bevorderen van gezondheid. De zorgvraag, overheidskeuzes en socio-economische factoren beïnvloeden de organisatie. Belangrijke doelstellingen zijn doelmatigheid, rechtvaardige financiering en gelijke toegankelijkheid .
### 7.1 Definities en organisatie
* **Gezondheid**: "een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn, en dus niet alleen de afwezigheid van ziekte en zwakheid" (WHO) .
* **Gezondheidszorg**: "het geheel van individuele en collectieve maatregelen die het bevorderen van gezondheid en het bestrijden alsook het vermijden van ziekte op het oog hebben" .
* **Kwaliteit van leven**: een multidimensionaal begrip, centraal in de gezondheidszorg .
* **Organisatie**: een mix van privé-initiatieven en overheidstaken. Belangrijke actoren zijn FOD Volksgezondheid, Departement Zorg, RIZIV, ziekenfondsen, koepelorganisaties, professionelen, patiëntenverenigingen en de farmaceutische industrie .
### 7.2 Actoren bij het gezondheidsbeleid
* **Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV)**: organiseert geneeskundige verzorging, kent uitkeringen toe, regelt terugbetalingen en controleert .
* **Verzekeringsinstellingen (o.a. ziekenfondsen)**: bieden verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, extra diensten en aanvullende verzekeringen. Ze komen financieel tussen voor kosten van arbeidsongeschiktheid, ziektebehandeling, preventie en gezondheidspromotie .
* **Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (HZIV)**: alternatief voor ziekenfonds zonder jaarlijkse bijdrage.
* **Kas der Geneeskundige Verzorging van de NMBS-Holding**: specifiek voor spoorwegpersoneel.
### 7.3 Toegankelijkheid en betaalbaarheid
Maatregelen om rechtvaardige financiering en gelijke toegankelijkheid te waarborgen:
* **Verplichte ziekteverzekering**: dekt een deel van medische kosten.
* **Remgeld**: patiënt betaalt een deel van de kosten om misbruik te voorkomen.
* **Hospitalisatieverzekering**: dekt bijkomende kosten van ziekenhuisopname.
* **Maximumfactuur voor medische kosten (MAF)**: overheidsgarantie dat de medische kosten een bepaald plafond niet overschrijden.
* **Verhoogde tegemoetkoming (OMNIO-statuut)**: biedt lagere kosten voor gezondheidszorg aan specifieke doelgroepen .
* **Globaal medisch dossier (GMD)**: stimuleert gebruik van vaste huisarts, wat leidt tot betere zorg en lagere kosten. Huisarts ontvangt hiervoor een vergoeding .
* **Regeling betalende derde**: patiënt betaalt enkel remgeld, mutualiteit betaalt rechtstreeks aan zorgverlener.
* **Gratis zorg**: mogelijk via wijkgezondheidscentra (forfaitair betalingssysteem).
* **Vlaamse zorgverzekering**: financiële steun voor langdurig zorgbehoevenden via een zorgbudget .
### 7.4 Preventieve gezondheidszorg
Gericht op het bevorderen, beschermen en behouden van gezondheid, met onderscheid tussen gezondheidsbevordering en ziektepreventie (primair, secundair, tertiair). Organisaties zoals Sensoa, VLK, CPZ en LOGO's zijn hierbij betrokken. LOGO's coördineren lokale samenwerking voor gezondheidsdoelstellingen .
### 7.5 Curatieve gezondheidszorg
Gericht op herstel/genezing en ingedeeld in echelons:
* **Eerste lijn**: huisartsen, apothekers, thuiszorgdiensten, Samenwerkingsinitiatieven Eerstelijnsgezondheid (SEL’s).
* **Tweede lijn**: tandartsen, kinesitherapeuten, specialisten, poliklinieken, revalidatiecentra.
* **Derde lijn**: ziekenhuizen, residentiële palliatieve zorg, centra zoals het Zeepreventorium.
* **Vierde lijn**: brandwondencentra.
#### 7.5.1 Revalidatiecentra
Bieden fysieke of psychosociale revalidatie om beperkingen te verminderen en autonomie te herwinnen .
### 7.6 Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
GGZ biedt behandeling, zorg en begeleiding aan mensen met psychische problemen. De sector evolueerde van gestichten naar gemeenschapsgerichte zorg, met nadruk op herstel, sociale inclusie en vraaggestuurde zorg. Huidige focus ligt op zorgcircuits en zorgnetwerken voor verschillende leeftijdsgroepen .
#### 7.6.1 GGZ-voorzieningen voor volwassenen (+18)
* **Zelfhulpgroepen en lotgenotencontact**: "Nulde lijn", ter ondersteuning en doorbreking van taboes (bv. Familieplatform, Similes, Werkgroep Verder).
* **Telefonische hulpverlening en chat**: eerstelijnszorg (bv. Tele-Onthaal, Zelfmoordlijn, Druglijn, Awel).
* **Mobiele hulpverlening**:
* **Psychiatrische Zorg in de Thuissituatie (PZT)**: tweedelijnszorg die psychiatrische patiënten en hun familie thuis ondersteunt.
* **Mobiele Teams GGZ**: nieuwe vorm van ambulante tweedelijnszorg voor ernstige psychische kwetsbaarheid.
* **Ambulante hulpverlening**: sessies waarbij men niet wordt opgenomen.
* **Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG)**: tweedelijnsvoorzieningen die algemene psychische hulp, specifieke begeleiding en ondersteuning aanbieden aan diverse doelgroepen. Bieden onderzoek, diagnose, advies, behandeling en begeleiding .
* **Re-integratie**: gericht op herwinnen van rol in de samenleving.
* **Dagactiviteitencentra (DAC's)** en **Arbeidszorgcentra (AZC's)**: tweedelijnsvoorzieningen met focus op zinvolle dagbesteding of arbeidsmatige activiteiten.
* **Psychosociale revalidatiecentra**: tweedelige/derdelijnsvoorzieningen die herstel en autonomie bevorderen voor diverse problematieken (mentale stoornissen, verslaving, kinderpsychiatrische aandoeningen).
* **Centra voor Ambulante Revalidatie (CAR)**: voor diverse mentale, neurologische en ontwikkelingsstoornissen.
* **Woonzorgvormen**: residentiële zorginitiatieven.
* **Initiatief voor Beschut Wonen (IBW)**: tweedelijnszorg voor mensen met psychische problemen die zelfstandigheid nastreven.
* **Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ)**: derdelijnshulp voor crisissituaties met korte verblijfsduur.
* **Psychiatrische Ziekenhuizen (PZ's)**: derdelijnshulp voor ernstige psychische problemen, met gespecialiseerde afdelingen en programma's.
* **Psychiatrische Verzorgingstehuizen (PVT's)**: derdelijnshulp voor langdurige, gestabiliseerde psychische stoornissen en verstandelijke handicaps, met nadruk op voortdurende begeleiding en huiselijkheid.
* **Forensische Psychiatrische Centra (FPC's)**: derdelijnshulp voor geïnterneerden met high risk-statuut.
* **Psychiatrische Gezinsverpleging (PGV)**: derdelijnshulp waarbij cliënt bij een gezin verblijft.
#### 7.6.2 GGZ-voorzieningen voor minderjarigen (-18)
* **GGKJ-netwerken**: 11 netwerken die een geïntegreerd aanbod bieden voor kinderen en jongeren (0-23 jaar) met psychische/psychiatrische problemen.
* **Ambulante hulpverlening**: CGG's (ook voor jonge kinderen via ouders) en TEJO (laagdrempelige, gratis hulp voor jongeren 10-20 jaar).
* **Residentiële zorg**: **K-dienst** (Kinder- en Jeugdpsychiatrie) binnen psychiatrische of algemene ziekenhuizen (derdelijns), gericht op gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling.
#### 7.6.3 Hulpverlening aan personen met middelenafhankelijkheid
Historische evolutie van hulpverlening en huidig beleid met focus op preventie.
* **Mantelzorg en zelfhulp**: ondersteuning vanuit familie, vrienden en zelfhulpgroepen (bv. Anonieme Alcoholisten).
* **Straathoekwerk**: outreachende, laagdrempelige nuldelijnshulp gericht op het verminderen van kwetsbaarheid.
* **Niet-gespecialiseerde zorg**: eerstelijnszorg (huisartsen, CAW, JAC, OCMW, Druglijn) voor detectie en verwijzing. CGG's bieden ook gespecialiseerde teams. Focus op KOPP/KOAP-kinderen.
* **Gespecialiseerde zorg**:
* **Medisch-Sociale Opvangcentra (MSOC's)**: eerstelijns, laagdrempelige centra voor zwaar gemarginaliseerde druggebruikers, werkend vanuit het 'harm reduction model'.
* **Dagcentra**: tweedelijnsvoorzieningen met psychosociale, administratieve en juridische ondersteuning.
* **Crisisinterventiecentra (CIC's)**: derdelijnshulp voor crisisopvang, ontwenning en oriëntatie.
* **Therapeutische Gemeenschappen (TG's)**: derdelijnsvoorzieningen met langdurige programma's gericht op ontwenning en re-integratie.
* **Andere residentiële hulpverlening**: PAAZ, EPSI, psychiatrische ziekenhuizen, Beschut Wonen. Specifiek aanbod voor jongeren (bv. RKJ van De Sleutel).
### 7.7 Advies- en ondersteuningsstructuren
* **Vlaams Instituut Gezond Leven**: expertisecentrum voor beleidsmakers en praktijkwerkers, bevordert gezonde leefstijl.
* **Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE)**: levert wetenschappelijke inzichten voor beleidsbeslissingen.
* **Sciensano**: wetenschappelijk instituut voor gegevensverzameling en analyse over volksgezondheid en milieu.
* **Hoge Gezondheidsraad (HGR)**: adviseert de minister over diverse gezondheidsvraagstukken.
### 7.8 Recente ontwikkelingen in de gezondheidszorg
* Vergrijzing van de bevolking en technologische vooruitgang (e-health) zijn belangrijke uitdagingen.
* Toenemende kosten van gezondheidszorg en de vraag hoe middelen doelmatig in te zetten.
* Belang van netwerken en zorgcircuits ter bevordering van samenwerking tussen zorginstellingen.
* Concept van "kwaliteit van leven" centraal in het huidige gezondheidsperspectief.
---
# Onderwijs en leren
Dit gedeelte behandelt de structuur, het beleid en de algemene principes van het Vlaamse onderwijs, inclusief de verschillende onderwijsniveaus, zorgbeleid en leersteun.
## 6. Onderwijs en leren
Het onderwijs in Vlaanderen is een complex systeem dat georganiseerd is volgens specifieke bevoegdheidsverdelingen, beleidskaders en algemene principes, met als doel gelijke kansen en kwaliteitsvolle ontwikkeling voor alle leerlingen te garanderen .
### 6.1 Structuur en beleid van het Vlaamse onderwijs
#### 6.1.1 Bevoegdheidsverdeling inzake onderwijs
De bevoegdheden inzake onderwijs berusten bij de gemeenschappen, waardoor elke gemeenschap (Vlaamse, Franse, Duitstalige) een eigen educatief systeem heeft. De federale overheid behoudt enkel bevoegdheid over het begin en einde van de leerplicht, de minimale voorwaarden voor diploma's en het pensioenbeleid van onderwijspersoneel .
#### 6.1.2 Onderwijsbeleid in Vlaanderen
Het onderwijsbeleid in Vlaanderen wordt gevormd door de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. De Vlaamse minister van Onderwijs wordt ondersteund door de Vlaamse onderwijsadministratie en een persoonlijk kabinet. Voor een gedragen besluitvorming wordt advies ingewonnen bij diverse instanties zoals vakbonden, werkgeversorganisaties, inrichtende machten, ouder- en studentenverenigingen, en leerplancommissies .
* **Vlaamse Onderwijsraad (VLOR)**: Dit is een beleidsorgaan dat advies geeft aan het parlement en de regering. De VLOR organiseert overleg tussen de verschillende geledingen in het onderwijsveld en geeft advies vanuit een onderwijskundig, pedagogisch en maatschappelijk perspectief. Er zijn specifieke raden per onderwijsniveau en -vorm, zoals de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) .
* **Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming**: Dit ministerie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid. Het omvat :
* **Departement Onderwijs en Vorming**: Voor de beleidsvoorbereiding, -uitvoering en -evaluatie .
* **Onderwijsinspectie**: Een autonome, controlerende instantie die de kwaliteit van het onderwijs in alle scholen bewaakt door middel van doorlichtingen. Zij controleert onder andere het kwalitatieve aanbod, het bereiken van onderwijsdoelen, hygiëne, infrastructuur en voedselveiligheid, maar mag zich niet uitspreken over pedagogische methoden vanwege de pedagogische autonomie van de onderwijsnetten .
* **Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi)**: Voert het beleid uit voor basis- en secundair onderwijs, centra voor deeltijdse vorming, deeltijds kunstonderwijs, centra voor leerlingenbegeleiding (CLB) en inspectie/pedagogische begeleiding .
* **Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen (AHOVOKS)**: Voert beleid uit voor hoger en volwassenenonderwijs, kwalificaties (diploma-erkenning, examencommissie) en studietoelagen .
* **Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGION)**: Draagt bij aan functionele en duurzame schoolgebouwen .
* **Pedagogische Begeleidingsdienst (PBD)**: Elk onderwijsnet heeft zijn eigen PBD die pedagogische ondersteuning biedt aan onderwijsinstellingen en initiatieven ontwikkelt om de onderwijskwaliteit te bevorderen .
#### 6.1.3 Het onderwijsbeleid in scholen
Het onderwijsbeleid op schoolniveau wordt gevoerd door de inrichtende machten (schoolbesturen of centrumbesturen voor volwassenenonderwijs). Deze besturen zijn verantwoordelijk voor het functioneren van de scholen en worden ondersteund door directies, leerkrachten, leerondersteuners, leerlingenbegeleiders en ander personeel. De besturen ontvangen subsidies van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming en ontwikkelen een pedagogisch project .
#### 6.1.4 De onderwijsnetten en onderwijskoepels
Er zijn drie onderwijsnetten, elk met één of meerdere onderwijskoepels (verenigingen van schoolbesturen) die schoolbesturen ondersteunen en gemeenschappelijke taken uitvoeren .
* **Officieel onderwijs**: Scholen die ingericht zijn door of in opdracht van de overheid (Vlaamse Gemeenschap, provincies, steden, gemeenten) .
* **Gemeenschapsonderwijs (GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap)**: Volledig bekostigd door de Vlaamse Gemeenschap en verplicht tot neutraliteit. Bestuur: scholengroep .
* **Gesubsidieerd Officieel Onderwijs (OGO)**: Onderwijs georganiseerd door andere overheden (steden, gemeenten, provincies). Kan neutraal zijn. Bestuur: gemeentebestuur (gemeentelijk), stadsbestuur (stedelijk), provinciebestuur (provinciaal) .
* **Vrij Gesubsidieerd Onderwijs (VGO)**: Scholen die niet door de overheid zijn ingericht. Omvat confessionele scholen, methodescholen en andere private initiatieven. Het grootste net is Katholiek Onderwijs Vlaanderen. Bestuur: vzw (vereniging zonder winstoogmerk) .
Sommige scholen van het vrij onderwijs zijn niet aangesloten bij een koepel .
#### 6.1.5 Algemene principes: Leerplicht en leerrecht
Het leerrecht, vertaald uit het 'recht op onderwijs' voor alle kinderen, wordt gewaarborgd door de leerplicht, bepaald door de Belgische grondwet .
* **Leerplicht versus schoolplicht**: De leerplicht garandeert het recht op onderwijs. Sinds 1 september 2020 is elk kind leerplichtig vanaf 1 september van het kalenderjaar dat het 5 jaar wordt, met als doel sociale ongelijkheid weg te werken door hogere kleuterparticipatie. De leerplicht bedraagt voor 5-jarigen 290 halve lesdagen. De leerplicht is voltijds tot 18 jaar of het einde van het secundair onderwijs. Vanaf 16 jaar kan de leerplicht ingevuld worden als een combinatie van leren en werken (deeltijdse leerplicht). Leerplicht is geen schoolplicht; huisonderwijs is een alternatief. Kinderen die onmogelijk onderwijs kunnen volgen (bv. ernstige handicap) kunnen vrijgesteld worden .
* **Deeltijds leren en deeltijds werken**: Vanaf 15 of 16 jaar kan men kiezen voor een combinatie van leren en werken, via:
* **Deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso)**: Volgen in een Centrum voor Deeltijds Onderwijs (CDO). De jongere krijgt 15 uur les per week (leren) en minstens 13 uur werkplekleren. Werkplekcomponent kan ingevuld worden via reguliere tewerkstelling, stage, vrijwilligerswerk, aanvullende opleidingen, of culturele/sociale/sportactiviteiten. Indien de jongere nog niet arbeidsrijp is, kan een 'aanloopfase' gevolgd worden .
* **NAFT-traject (Naadloos Flexibel Traject)**: Voor kwetsbare jongeren die tijdelijk intensieve begeleiding nodig hebben om schooluitval te voorkomen en opnieuw aansluiting te vinden bij een schools traject. Kan schoolintern of -extern georganiseerd worden .
* **Leertijd**: Een opleiding waarbij een beroep geleerd wordt in de praktijk van een KMO of zelfstandige, met één dag les per week in een SYNTRA-campus. De leerling werkt met een leerovereenkomst en krijgt een leervergoeding .
* **Duaal leren**: Een combinatie van lessen in een secundaire school, Syntra campus of CDO, met werken bij een werkgever .
* **Kosteloosheid van het onderwijs**: De toegang tot onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht. Scholen die door de overheid gefinancierd of gesubsidieerd worden, mogen geen inschrijvingsgeld vragen .
* **Basisonderwijs**: Ouders betalen niet voor essentiële schoolbenodigdheden en activiteiten. Maximumfacturen beperken de kosten voor extra activiteiten (maximaal 90 euro/45 euro per jaar) en meerdaagse uitstappen (maximaal 440 euro over 6 jaar lager onderwijs) .
* **Secundair onderwijs**: Scholen kunnen een bijdrage vragen voor didactisch materiaal en activiteiten, die ze moeten verantwoorden. Er is nog geen algemene maximumfactuur voor secundair onderwijs vanwege de grote kostenverschillen .
* **Studietoelagen**: Bestaan voor kleuter-, lager, secundair en hoger onderwijs, gebaseerd op gezinsinkomen. Een schoolbonus is opgenomen in het 'groeipakket' voor minderjarigen .
* **Vrijheid van onderwijs en keuzevrijheid**: Elk persoon heeft het recht om onderwijs te organiseren en vrij te zijn in de keuze van onderwijsmethoden. Ouders hebben het recht om een school van hun keuze te kiezen, mits deze op redelijke afstand gelegen is .
### 6.2 Kwaliteitszorg in het onderwijs
De kwaliteitszorg in het Vlaams onderwijs rust op drie pijlers: minimumdoelen, Vlaamse toetsen en het Referentiekader voor Onderwijskwaliteit (OK) .
#### 6.2.1 Minimumdoelen
Minimumdoelen bepalen de minimale verwachtingen voor leerlingen en vervangen de vroegere eindtermen. Ze zijn een versobering van de oude eindtermen, met meer nadruk op kwaliteit. De minimumdoelen omvatten kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes. Scholen kunnen eigen accenten leggen en eigen doelen toevoegen .
#### 6.2.2 Vlaamse toetsen
Gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde toetsen die net- en koepeloverschrijdend zijn, met als doel de interne kwaliteitszorg van scholen te ondersteunen. De focus ligt op Nederlands en wiskunde. Leerlingen leggen deze toetsen af in het 4de en 6de leerjaar lager onderwijs, en in het 2de en 6de jaar secundair onderwijs. Ze bieden inzicht in onderwijsprocessen, meten leerwinst, de mate waarin doelen worden bereikt, en ondersteunen schoolteams .
#### 6.2.3 Referentiekader voor onderwijskwaliteit (OK)
Het OK bevat gedeelde verwachtingen voor kwaliteitsvol onderwijs voor alle onderwijsniveaus (uitgezonderd hoger onderwijs). Het stimuleert scholen om hun kwaliteitsbeleid te ontwikkelen en focust op resultaten, leerlingontwikkeling, kwaliteitsontwikkeling en beleid .
### 6.3 Onderwijsniveaus
Het onderwijs in Vlaanderen is gestructureerd op vier niveaus: basis-, secundair, hoger onderwijs, en andere vormen .
#### 6.3.1 Basisonderwijs
Omvat het kleuter- en lager onderwijs, gericht op het leggen van de basis voor verder onderwijs. Er wordt gestreefd naar een vloeiende overgang tussen beide .
* **Kleuteronderwijs**: Voor kinderen van 2,5 tot 6 jaar. Inschrijving is verplicht vanaf 5 jaar. Het programma is gebaseerd op ontwikkelingsdoelen, gericht op exploratie, expressie, en de ontwikkeling van intellectuele, taal-, motorische, creatieve en contactvaardigheden. Schoolrijpheid wordt getest aan het einde van de derde kleuterklas. Indien niet schoolrijp, kan een jaar langer kleuterklas volgen of overstap naar buitengewoon onderwijs. Sinds 2021-2022 is er een taalvaardigheidsscreening Nederlands voor 5-jarigen .
* **Lager onderwijs**: Voor kinderen van 6 tot 12 jaar. Bestaat uit zes leerjaren, verdeeld in drie graden. Het programma is gebaseerd op onderwijsdoelen en focust op basisvaardigheden (lezen, rekenen, schrijven), milieu, muzisch-creatieve vorming, 'leren leren' en sociale vaardigheden. Scholengemeenschappen bevorderen samenwerking tussen scholen. Leerlingvolgsystemen registreren en monitoren de ontwikkeling van leerlingen .
#### 6.3.2 Secundair onderwijs
Bedoeld voor jongeren van 12 tot 18-19 jaar, met zes leerjaren verdeeld in drie graden. De hervorming van het secundair onderwijs focust op :
* **Eerste graad**: Brede algemene vorming met differentiatie via keuze-uren en extra studieoriëntering. Leerlingen stromen door naar de A-stroom (bij behalen onderwijsdoelen) of B-stroom (bij niet behalen) .
* **Tweede en derde graad**: Een transparante matrix van studierichtingen met een arbeidsmarktfinaliteit (klaar voor job), dubbele finaliteit (job of verder studeren), of doorstroomfinaliteit (verder studeren). De opleidingen zijn ingedeeld in 8 studiedomeinen .
De examencommissie biedt de mogelijkheid om een getuigschrift of diploma te behalen voor wie niet via het reguliere onderwijs kan .
#### 6.3.3 Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers (OKAN)
Georganiseerd sinds 1991 om leerachterstanden bij anderstalige nieuwkomers weg te werken. Het richt zich op kinderen en jongeren die nog niet lang in België wonen en onvoldoende Nederlands spreken .
* **Basisonderwijs**: Bestaat uit 1 of 2 onthaaljaren, waarbij de inrichtende school autonomie heeft over de organisatie .
* **Secundair onderwijs**: Gericht op het wegwerken van taalachterstand en bevorderen van sociale integratie. Het omvat een onthaaljaar in een OKAN-klas, met specifieke ontwikkelingsdoelen, en ondersteuning door een vervolgcoach in het vervolgonderwijs. Toelatingsvoorwaarden zijn onder andere nieuwkomer zijn (max. 1 jaar in België), tussen 12 en 18 jaar, en onvoldoende Nederlands spreken .
#### 6.3.4 Secundair na secundair onderwijs (Se-n-Se)
Opleidingen ingericht in secundaire scholen, bedoeld als voorbereiding op hoger onderwijs of als sterke arbeidsmarktgerichte specialisatie. Omvatten vroegere zevende specialisatiejaren en nieuwe opleidingen, goed voor 60 tot 90 studiepunten .
#### 6.3.5 Hoger onderwijs
Het hoogste onderwijsniveau, voor meerderjarigen. Men kan er een graduaats-, bachelor- of masteropleiding volgen aan hogescholen en universiteiten. Toelatingsvoorwaarden variëren per opleiding en niveau .
#### 6.3.6 Andere onderwijsvormen: levenslang leren
Omvat permanente vorming zoals deeltijds kunstonderwijs en volwasseneneducatie .
* **Centra voor Basiseducatie (LIGO)**: Gericht op kwetsbare cursisten, kortgeschoolde en laaggeletterde volwassenen, om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, hun dagelijks leven en maatschappelijke participatie te versterken .
* **Secundair volwassenenonderwijs**: Georganiseerd door CVO's, inclusief tweedekansonderwijs voor volwassenen (vanaf 18 jaar) om alsnog een diploma secundair onderwijs te behalen .
### 6.4 Zorgbeleid in het onderwijs en leersteun
Scholen worden aangemoedigd om via een doordacht zorgbeleid in te spelen op de uiteenlopende noden van leerlingen om gelijke kansen te bevorderen. Maatregelen zoals schooltoelagen, de maximumfactuur, leerlingenbegeleiding en het GOK-decreet dragen hieraan bij .
#### 6.4.1 Decreet leerlingenbegeleiding
Geldig sinds 1 september 2018, verscherpt de rollen van school, CLB en PBD om leerlingenbegeleiding te optimaliseren. Elke leerling heeft recht op hoogwaardige begeleiding gericht op :
* **Onderwijsloopbaanbegeleiding**: Ontwikkelen van zelfkennis, inzicht in onderwijs- en arbeidsmarkt, en hulp bij keuzes .
* **Leren en studeren**: Optimaliseren van leerprocessen en -vaardigheden .
* **Psychisch en sociaal functioneren**: Bewaken en bevorderen van welzijn .
* **Preventieve gezondheidszorg**: Focus op gezonde levensstijl en voorkomen van gezondheidsproblemen .
De school is de primaire actor, ondersteund door intern personeel en extern door het CLB .
#### 6.4.2 Decreet 'gelijke onderwijskansen' (GOK-decreet)
Voorziet in bijkomende uren voor scholen om zorgbeleid te voeren, ter preventie en remediëring van leerachterstanden, begeleiding bij sociaal-emotionele problemen, en differentiatie in het curriculum. Drie krachtlijnen: recht op inschrijving, oprichting van lokale overlegplatforms (LOP's), en een geïntegreerd ondersteuningsaanbod gericht op kansarme kinderen. Scholen krijgen extra ondersteuning op basis van indicatoren zoals schooltoelage en sociaal-economische achtergrond. Het GOK-decreet maakt het mogelijk om gerichter te werken aan onderwijsachterstanden .
#### 6.4.3 Het leersteundecreet: gewoon en buitengewoon onderwijs
Het decreet, van kracht sinds 1 september 2023, beoogt een optimale ontwikkeling en maximale leerwinst voor alle leerlingen, met focus op onderwijskwaliteit en werkbaarheid voor scholen. Het omvat maatregelen voor gewoon onderwijs (brede basiszorg, verhoogde zorg), een duurzaam leersteunmodel, en maatregelen voor buitengewoon onderwijs (kwaliteit, afstemming) .
* **Maatregelen voor het gewoon onderwijs: het zorgcontinuüm**: Leersteun is ondersteuning voor scholen waar leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften les volgen. Het zorgcontinuüm doorloopt drie fasen, in samenwerking met ouders en CLB :
* **Fase 0: brede basiszorg**: De school biedt een krachtige leeromgeving, stimuleert ontwikkeling, volgt systematisch op en vermindert risicofactoren .
* **Fase 1: verhoogde zorg**: Extra maatregelen zoals compenseren (hulpmiddelen), remediëren (individuele leerhulp), differentiëren (variatie in leerstof/aanpak), en dispenseren (vrijstelling van onderdelen) .
* **Fase 2: uitbreiding van zorg**: Het CLB krijgt een actieve rol, voert diagnostiek uit, stelt een GC-verslag op en motiveert de nood aan leersteun .
* **Fase 3: Individueel aangepast curriculum (IAC)**: Na doorlopen van de voorgaande fasen en indien het gemeenschappelijk curriculum met redelijke aanpassingen niet haalbaar is, kan het CLB een IAC-verslag opstellen voor toegang tot gewoon of buitengewoon onderwijs .
* **OV4-verslag**: Voor jongeren in het secundair onderwijs met een zeer intense ondersteuningsnood, biedt toegang tot buitengewoon secundair onderwijs OV4 of gewoon onderwijs .
* **Een duurzaam leersteunmodel**: 40 leersteuncentra zijn opgericht om scholen voor gewoon onderwijs te ondersteunen. Leersteun bevordert de ontplooiing, leerwinst en participatie van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en versterkt de competenties van leraren en schoolteams. Er is expertise op vlak van ontwikkelings- en leerstoornissen, gedrags- en emotionele moeilijkheden, en inclusie .
#### 6.4.4 Het buitengewoon onderwijs
Biedt gespecialiseerde hulp, aangepast onderwijs, opvoeding, verzorging en behandeling aan leerlingen met specifieke noden. Het doel is maximale integratie of re-integratie in de maatschappij en arbeidswereld. Toegang vereist een CLB-verslag dat de noodzaak van buitengewoon onderwijs motiveert .
* **Buitengewoon basisonderwijs**: Ingedeeld in types, afhankelijk van de speciale zorg die leerlingen nodig hebben. Sinds het M-decreet zijn types 1 en 8 vervangen door een basisaanbod .
* **Type basisaanbod**: Voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften waarbij het gemeenschappelijk curriculum met redelijke aanpassingen niet haalbaar is. Vervangt types 1 (licht verstandelijke handicap) en 8 (ernstige leerstoornissen) .
* **Type 2**: Kinderen/jongeren met een verstandelijke beperking (matig of ernstig) .
* **Type 3**: Kinderen/jongeren met een emotionele of gedragsstoornis, zonder verstandelijke beperking .
* **Type 4**: Kinderen/jongeren met een motorische beperking .
* **Type 5**: Kinderen/jongeren in een ziekenhuis, preventorium of residentiële setting .
* **Type 6**: Kinderen/jongeren met een visuele beperking .
* **Type 7**: Kinderen/jongeren met een auditieve beperking of een spraak- of taalstoornis .
* **Type 9**: Kinderen/jongeren met een autismespectrumstoornis (ASS), zonder verstandelijke beperking (nieuw sinds 2015) .
* **Buitengewoon secundair onderwijs (BuSO)**: Vier opleidingsvormen:
* **OV1**: Maatschappelijke participatie en eventueel arbeidsdeelname in een omgeving met ondersteuning .
* **OV2**: Maatschappelijke participatie en tewerkstelling in een omgeving met ondersteuning .
* **OV3**: Maatschappelijke participatie en tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu .
* **OV4**: Algemeen, beroeps-, kunst- en technisch onderwijs, met een doorstroom- of kwalificatieafdeling .
#### 6.4.5 Ontwikkelingsdoelen in het buitengewoon onderwijs
De inhoud van het buitengewoon onderwijs wordt bepaald door ontwikkelingsdoelen, die minimumdoelen zijn die de school nastreeft. Dit vereist een inspanningsverplichting van de school .
#### 6.4.6 Centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB)
Een belangrijke partner in het zorgbeleid, waar leerlingen, ouders, leerkrachten en directies terechtkunnen voor informatie en begeleiding op vlak van leren, schoolloopbaan, gezondheid en psychosociale problemen. CLB's werken vraaggestuurd en prioritair met leerlingen die leerbedreigd zijn .
* **Rol van het CLB in het leersteunmodel**: Het CLB draagt bij aan brede basiszorg en verhoogde zorg, verzorgt diagnostiek, stelt adviezen op voor leersteun en kan IAC- of OV4-verslagen opmaken .
* **Partner binnen de integrale jeugdhulp**: Het CLB inventariseert problemen, verkent oplossingen en toetst af aan het jeugdhulpnetwerk .
* **Kenmerken van CLB-begeleiding**: Leerling centraal, multidisciplinaire aanpak, geheimhouding, vraaggestuurd, prioriteit voor kwetsbare leerlingen, gratis dienstverlening .
* **CLB-begeleiding: recht of plicht?**: Initiatief gaat uit van de vraagsteller. Toestemming van ouders/leerling is vereist. Uitzonderingen waar begeleiding verplicht is: problematische afwezigheden en systematisch contact (medisch onderzoek) .
#### 6.4.7 Multidisciplinaire teams
Werkzaam in het buitengewoon onderwijs, bestaande uit orthopedagogen, psychologen, logopedisten, kinesitherapeuten en ergotherapeuten .
* **Orthopedagogen**: Stemmen pedagogisch aanbod af op specifieke onderwijsbehoeften .
* **Psychologen**: Identificeren behoeften, bieden therapie en adviseren leerkrachten en ouders .
* **Logopedisten**: Begeleiden communicatie op vlak van spraak, taal, lezen en schrijven .
* **Kinesitherapeuten**: Optimaliseren algemene ontwikkeling via therapieën gericht op motorische vaardigheden .
* **Ergotherapeuten**: Ondersteunen leer- en leefactiviteiten via therapeutische activiteiten .
#### 6.4.8 Revalidatiecentra voor taal- en ontwikkelingsstoornissen
Bieden diagnostiek en begeleiding aan kinderen met ontwikkelings- of leerstoornissen. Een gespecialiseerd team stelt diagnoses op en stelt individuele therapieplannen op .
#### 6.4.9 Speciale onderwijsleermiddelen in het gewoon onderwijs
Kinderen met een beperking kunnen financiering aanvragen voor speciale onderwijsleermiddelen (bv. technische hulpmiddelen, kopieën, braille-omzettingen). Voor belangrijke lesmomenten kan een tolk voor doven en slechthorenden ingeschakeld worden. Pedagogische hulp bij hogere studies is er voor studenten met auditieve of visuele handicaps .
#### 6.4.10 Onderwijs aan huis
* **Tijdelijk onderwijs aan huis (TOAH)**: Recht op 4 lestijden per week onderwijs aan huis voor kinderen die langdurig afwezig zijn wegens ziekte, ongeval of moederschapsverlof .
* **Permanent onderwijs aan huis (POAH)**: Leerplichtige kinderen die wegens hun beperking geen les kunnen volgen in buitengewoon onderwijs, hebben recht op wekelijks vier lestijden aan huis .
### 6.5 Kritische blik op de democratisering van het onderwijs
Democratisering van het onderwijs streeft ernaar onderwijs voor elk kind en elke jongere toegankelijk te maken. Ondanks inspanningen blijft er echter aanzienlijke onderwijsongelijkheid bestaan, waarbij schoolresultaten samenhangen met sociaaleconomische status, migratiestatus en thuistaal. Ongelijkheid is zichtbaar in participatie, studierichting, schoolresultaten, en uitstroom. Er is nood aan een nieuwe democratiseringsgolf, vooral in het hoger onderwijs, om de superdiversiteit van de samenleving te reflecteren .
---
# Veiligheid en Justitie
Dit hoofdstuk verkent de rol van de sociale dienst bij de lokale politie, justitiehuizen en detentiehuizen in het kader van veiligheid en justitie, met focus op re-integratie en slachtofferbejegening .
### 7.1 De rol van instanties binnen veiligheid en justitie
Veiligheid en justitie zijn essentiële pijlers in de samenleving, waarbij verschillende instanties cruciaal zijn voor het welzijn en de maatschappelijke integratie van individuen. De sociale dienst bij de lokale politie, justitiehuizen en detentiehuizen spelen een belangrijke rol in ondersteuning, behandeling en begeleiding van personen die te maken hebben met gerechtelijke procedures, re-integratie na detentie en maatschappelijke integratie .
#### 7.1.1 Sociale dienst bij de lokale politie
Binnen de meeste politiezones is een sociale dienst aanwezig, soms onder een andere naam zoals 'dienst jeugd – gezin - slachtofferzorg'. Deze dienst valt onder de basisfunctionaliteit 'slachtofferbejegening' van de lokale politie en kan accenten leggen op preventie, jeugdzorg, stalking, intrafamiliaal geweld of slachtofferopvang .
De dienst slachtofferbejegening is verantwoordelijk voor de opvang, praktische bijstand, informatieverstrekking en doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten voor slachtoffers. Slachtofferbejegenaars zijn getraind in het brengen van slecht nieuws en het bijstaan van nabestaanden. Slachtoffers kunnen bij traumatische gebeurtenissen zoals diefstal met geweld, zelfdoding, dodelijk verkeersongeval, moord, zedenfeiten, intrafamiliaal geweld of onrustwekkende verdwijningen een beroep doen op deze dienst. Zowel slachtoffers als hun familie kunnen hier terecht .
> **Tip:** De sociale dienst bij de politie legt steeds meer nadruk op de emotionele en psychologische ondersteuning van politiemedewerkers zelf, met aandacht voor burn-out preventie en stressmanagement .
#### 7.1.2 Justitiehuizen
De Justitiehuizen, sinds 1 januari 2015 een Vlaamse bevoegdheid, werden opgericht in 1999 na de justitiehervorming in de jaren 90. Ze functioneren als laagdrempelige diensten met als taken :
1. **Strafrechtelijke opdrachten:**
* Begeleiding en toezicht van verdachten en veroordeelden die voorwaarden moeten naleven .
* Het verzamelen van informatie voor de overheid om beslissingen te nemen over maatregelen of straffen .
* Begeleiding na oplegging van straffen, zoals werkstraffen, waarbij hulp wordt geboden bij het vinden van een arbeidsplaats en toezicht wordt gehouden op de correcte uitvoering. De justitie-assistent brengt verslag uit aan de probatiecommissie die toeziet op de uitvoering .
2. **Slachtofferonthaal:**
* Het bieden van informatie (bv. over dossiers en rechten) en bijstand (bv. inzage in dossier) aan slachtoffers tijdens gerechtelijke procedures .
* Samenwerking met andere diensten voor slachtofferbejegening, zoals de sociale dienst van de politie en slachtofferhulpen van CAW's en CGG's, voor doorverwijzing naar verdere hulpverlening .
* Signaleren van problemen waarmee slachtoffers geconfronteerd worden in hun contacten met de gerechtelijke overheid en hen bewust maken van hun noden en rechten .
3. **Burgerrechtelijke opdrachten:**
* Het uitvoeren van sociaal onderzoek naar de familiale situatie in burgerrechtelijke zaken, voornamelijk echtscheidingsprocedures, op vraag van een magistraat. Dit helpt de rechter bij het nemen van beslissingen over ouderlijk gezag, huisvesting van kinderen en omgangsrecht .
4. **Eerstelijnswerking:**
* Het onthalen en informeren van burgers met vragen of moeilijkheden in verband met de bevoegdheden van de justitiehuizen .
* Verwijzen naar meer gespecialiseerde diensten indien nodig .
* **Belangrijke wijziging:** Het meest recente Vlaamse decreet (3 april 2019) heeft de juridische eerstelijnsbijstand uit de justitiehuizen gehaald. Burgers met algemene vragen kunnen nu terecht in het gemeentelijk geïntegreerd breed onthaal, en voor gratis juridische eerstelijnsbijstand bij de Commissies Juridische bijstand .
> **Voorbeeld:** Een justitie-assistent begeleidt een veroordeelde die een werkstraf heeft gekregen. Hij helpt bij het vinden van een geschikte werkplek en controleert of de werkstraf correct wordt uitgevoerd .
#### 7.1.3 Detentiehuizen
Detentiehuizen zijn kleinschalige faciliteiten waar kortgestrafte veroordeelden hun straf uitzitten, voornamelijk met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar. Ze werden opgericht om veroordeelden na de eerste veroordeling hun straf te laten uitzitten en hen te begeleiden bij hun terugkeer in de samenleving om recidive te voorkomen .
Kenmerken van detentiehuizen:
* **Intensieve begeleiding:** Vanaf dag één ligt de nadruk op intensieve en op maat gemaakte begeleiding gericht op re-integratie en zelfstandigheid .
* **Kleinschaligheid:** Bewoners leven in kleine groepen (20 tot 60 personen) .
* **Locatie:** Vaak gelegen in stedelijke gebieden om de band met de samenleving te behouden .
* **Verwachtingen van bewoners:** Deelnemen aan huishoudelijke taken, werk zoeken, vrijwilligerswerk doen, een opleiding volgen en administratie regelen .
* **Regelgeving:** Bewoners moeten strikte regels volgen en aan strenge voorwaarden voldoen, vergelijkbaar met gevangenen, maar met meer bewegingsvrijheid binnen het gebouw .
* **Gesloten en beveiligde faciliteit:** Bewoners kunnen het huis niet vrij verlaten zonder toestemming .
* **Doelgroep:** Voornamelijk kortgestraften met een laag veiligheidsrisico die bereid zijn hun leven te verbeteren. Zedendelinquenten en veroordeelden voor terroristische daden zijn uitgesloten .
* **Personeel:** Detentiebegeleiders zorgen voor dagelijks toezicht, persoonlijke opvolging en ondersteuning bij opleiding en werk. Er is 24/7 toezicht en begeleiding .
* **Sfeer:** Een veilige omgeving en huiselijke sfeer, met respect en dialoog als kernwaarden. Bewoners worden aangeduid als 'bewoners' in plaats van 'gedetineerden' .
* **Sancties:** Bij wangedrag kan een bewoner teruggestuurd worden naar een klassieke gevangenis .
> **Tip:** Detentiehuizen bieden een meer humane detentieomgeving die bijdraagt aan de hervorming van penitentiaire instellingen en de aanpak van overbevolking in gevangenissen .
### 7.2 Recente ontwikkelingen
Er zijn belangrijke ontwikkelingen gaande op het gebied van veiligheid en justitie:
* **Versterkte rol Justitiehuizen:** Meer nadruk op re-integratie, intensieve opvolging van veroordeelden om recidive te voorkomen, en digitalisering voor efficiëntere dienstverlening .
* **Focus op re-integratie in Detentiehuizen:** Een humane detentieomgeving die bijdraagt aan de hervorming van penitentiaire instellingen en voldoet aan Europese normen .
* **Toegenomen belang Sociale Dienst bij Politie:** Grotere rol in emotionele en psychologische ondersteuning van politiemedewerkers, preventie van burn-out en stress, en verbeterde opvang en begeleiding van slachtoffers .
* **Groeiende samenwerking:** Tussen justitiehuizen, politiediensten en sociale diensten voor een geïntegreerde aanpak van kwetsbare groepen (ex-gedetineerden, mensen met verslavingsproblemen, personen in armoede) ter preventie van recidive en ter versterking van sociale cohesie .
Deze hervormingen tonen een trend naar een meer humane, preventieve en efficiënte benadering van justitie en veiligheid in België .
---
# Werk en de arbeidsmarkt
Dit deel behandelt de verschillende actoren op de arbeidsmarkt, de rol van VDAB, de sociale economie, tewerkstellingsmaatregelen en overlegorganen, met focus op arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding.
### 16.1 Casus
De casussen introduceren diverse situaties op de arbeidsmarkt: een persoon met een licht verstandelijke beperking die begeleiding zoekt in een maatwerkbedrijf, een pas afgestudeerde die hulp nodig heeft bij het vinden van een eerste job, en een teamleider die geconfronteerd wordt met stress en burn-outklachten binnen zijn team .
### 16.2 Belangrijke bronnen voor actuele informatie
Belangrijke bronnen voor informatie over werk en de arbeidsmarkt zijn onder meer werk.belgie.be, rva.be, vdab.be, socialeeconomie.be en vbo-feb.be .
### 16.3 Situering werk
Werk is cruciaal voor persoonlijke en professionele ontwikkeling, kwaliteit van leven, economische stabiliteit, zelfontplooiing, sociale interactie, voldoening en identiteit. Toegang tot volwaardig werk is essentieel voor maatschappelijke participatie. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stelt dat iedereen zonder discriminatie toegang moet hebben tot werk, met recht op vrije keuze van job, redelijke betaling, veilige werkomstandigheden en redelijke werkuren .
De arbeidsmarkt matcht vraag en aanbod, vaak via tussenpersonen zoals VDAB, interimkantoren en werving- en selectiebureaus. Naast de reguliere ('profit') economie bestaat de sociale economie, die naast economische doelstellingen ook maatschappelijke doelstellingen nastreeft, zoals duurzame tewerkstelling van kansengroepen en milieuvriendelijke productieprocessen. Tewerkstellingsmaatregelen bevorderen de doorstroming van kansengroepen naar de reguliere arbeidsmarkt .
Vorming en opleiding van werknemers zijn essentieel voor een goed functionerende arbeidsmarkt. Naast het onderwijssysteem is een attitude van levenslang leren noodzakelijk. Dit deel focust op beroepsopleidingen die arbeidsgericht zijn, los van het onderwijssysteem, en op het model van sociaal overleg tussen werknemers en werkgevers. Ook HR-beleid, welzijn, preventie en kwaliteit komen aan bod .
### 16.4 Actoren op de arbeidsmarkt
#### 16.4.1 Federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg (FOD WASO)
De FOD WASO ontwikkelt en implementeert arbeidsmarktbeleid, arbeidsrecht en sociaal overleg in België. Ze handhaaft arbeidswetten en arbeidsveiligheidsnormen, faciliteert sociaal overleg tussen werkgevers-, werknemersorganisaties en de overheid, en houdt toezicht op naleving door inspecties. FOD WASO verzamelt en analyseert arbeidsmarktgegevens ter ondersteuning van beleid en besluitvorming .
#### 16.4.2 RVA
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) is een federale instelling die verantwoordelijk is voor de werkloosheidsreglementering en het toekennen van uitkeringen. Uitbetalingsinstellingen (vakbonden, HVW) fungeren als tussenpersoon voor werkzoekenden en de RVA, geven informatie over uitkeringen en rechten/plichten, en beheren de aanvragen en uitbetalingen. De RVA draagt ook bij aan de activering van werklozen via tewerkstellingsmaatregelen zoals PWA's en startbanen. De RVA ziet toe op naleving van sociale wetgeving en past sancties toe bij werklozen die onvoldoende inspanningen leveren .
#### 16.4.3 VDAB
De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) speelt een cruciale rol op de Vlaamse arbeidsmarkt. Zij is bevoegd voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding in Vlaanderen en voor beroepsopleiding in Brussel. Sinds de zesde staatshervorming beheert de VDAB ook het activeringsbeleid en controleert de beschikbaarheid van werkzoekenden .
De VDAB heeft een sociale opdracht: werkgevers en werkzoekenden met elkaar in contact brengen en werkzoekenden optimaal bijstaan, inclusief aangepast instrumentarium voor kwetsbare groepen. Dit omvat advisering, stages, beroepsopleidingen en bemiddeling. Economisch gezien wil de VDAB een betrouwbare partner zijn voor personeelsbeleid en coördineert vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Ze voorziet ook opleidingen, in het bijzonder voor kansengroepen en gericht op knelpuntberoepen .
##### 16.4.3.1 Begeleiding van werkzoekenden
De VDAB biedt een sterk digitaal aanbod en individuele begeleiding door consulenten (CV opmaken, sollicitatiegesprekken oefenen, sociale vaardigheden trainen). Ze helpt bij loopbaan- en competentieoriëntatie. Intensieve begeleiding wordt geboden aan kansengroepen, vaak in samenwerking met lokale partners via tenders. Jobsuggesties op maat worden ook voorgesteld .
Inschrijving bij VDAB is verplicht voor wie een werkloosheidsuitkering wil aanvragen in Vlaanderen, en voor pas afgestudeerden. Werkzoekenden moeten actief naar werk zoeken en kunnen sancties krijgen bij niet-naleving. De RVA beslist over uitkeringen en sancties. De VDAB maakt gebruik van "tendering" om dienstverleningsopdrachten aan externe partners toe te wijzen met resultaatsverbintenissen .
De VDAB publiceert een lijst van knelpuntberoepen, die ontstaan door kwantitatieve tekorten (lage uitstroom onderwijs), kwalitatieve tekorten (gebrek aan gevraagde bekwaamheden) of specifieke arbeidsomstandigheden. Bijscholing in deze beroepen vergroot de kans op werk. Loopbaanbegeleiding ondersteunt individuen bij loopbaanbeslissingen en het versterken van competenties, deels betaald via loopbaancheques .
##### 16.4.3.2 Dienstverlening voor werkgevers
Het doorgeven van vacatures aan de VDAB is kosteloos. Werkgevers kunnen zelf vacatures inbrengen en kandidaten zoeken in de CV-databank via een 'mijn VDAB'-account. Geautomatiseerde matching tussen vacatures en CV's genereert jobsuggesties voor werkzoekenden. De VDAB kan helpen bij het opstellen van vacatures, het vinden van geschikte kandidaten, of het organiseren van jobbeurzen .
Daarnaast biedt de VDAB betalende dienstverlening aan, zoals promotie van vacatures. Ze organiseert ook opleidingen op de werkvloer, zoals individuele beroepsopleiding (IBO), coaching Nederlands, opleidingsstages of beroepsinlevingsstages (BIS). De VDAB helpt bij het vinden van arbeidskrachten over de grenzen heen, interregionaal en Europees .
##### 16.4.3.3 VDAB-opleidingen
De VDAB organiseert talrijke beroepsopleidingen in eigen centra of via externe partners, gericht op zowel praktische vaardigheden als taalopleidingen, met specifieke aandacht voor kansengroepen en knelpuntberoepen .
#### 16.4.4 Interimbureaus (uitzendkantoren)
Interimbureaus vullen tijdelijke vacatures in door kandidaten aan te werven en tijdelijk ter beschikking te stellen van een gebruiker. Er is een driehoeksverhouding tussen uitzendkracht, gebruiker en uitzendkantoor. Uitzendarbeid is toegelaten voor tijdelijke arbeid ter vervanging van een vaste werknemer, bij buitengewone vermeerdering van werk, of voor uitzonderlijk werk .
Interimbureaus evolueren naar gespecialiseerde cellen (administratief, IT, horeca) en richten zich meer op hoger geschoolden. Ze bieden bredere diensten aan, fungeren als adviseur in personeelszaken en bieden soms zelf opleidingsmodules aan. De grens tussen uitzendkantoor en werving- en selectiekantoor vervaagt .
#### 16.4.5 Rekruterings – en selectiebureaus
Deze bureaus helpen bedrijven bij het vinden van geschikte kandidaten voor openstaande functies, met focus op vaste of langdurige posities. De screening en selectieprocedures zijn diepgaander dan bij interimbureaus .
Hoofdtaken zijn:
* **Werving of rekrutering:** Bekendmaking van vacatures, inclusief 'executive search' of 'headhunting' voor het actief benaderen van potentiële kandidaten .
* **Selectie:** Advisering over de geschiktheid van sollicitanten .
* **Carrièrebegeleiding:** Helpen bij het uitstippelen van de carrière van een individu .
* **Training en opleiding:** Versterken van kandidaatprofielen of aanbieden van specifieke vorming .
#### 16.4.6 Outplacementbureaus
Outplacement begeleidt ontslagen werknemers bij het vinden van een nieuwe baan of het starten van een zelfstandige activiteit. Dit behoudt het imago van de onderneming, vergemakkelijkt ontslaggesprekken en verlicht de situatie voor resterende werknemers .
Er is onderscheid tussen individueel en collectief outplacement. Bij collectief ontslag is de werkgever verplicht een tewerkstellingscel op te richten. Outplacement kan bestaan uit psychologische begeleiding, sollicitatietraining, analyse van sterktes/zwaktes, en administratieve hulp. De kosten worden door de werkgever gedragen .
#### 16.4.7 Jobcoaching (vorming, training en opleiding)
Gezien de krappe arbeidsmarkt is het essentieel om in te zetten op vorming, training en opleiding. Sommige bedrijven hanteren de filosofie "hire the will, not the skill". Opleiden kan intern gebeuren of extern worden uitbesteed .
#### 16.4.8 Sociaal secretariaat (SD WORX, SECUREX, PARTENA, LIANTIS,…)
Sociale secretariaten ondersteunen werkgevers bij sociaal-administratieve verplichtingen, zoals loonadministratie, sociale zekerheid en personeelsadministratie. Ze zorgen voor naleving van wettelijke verplichtingen en bieden advies .
Concreet omvatten hun taken:
* Administratieve bijstand bij werkgeversformaliteiten .
* Hulpverlening bij aanwerving (arbeidsovereenkomst, inschrijving personeelsregister, etc.) .
* Berekening van lonen en afgifte van loondocumenten .
* Hulpverlening bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst .
* Het uitgeven van een informatieblad .
Ze bieden ook juridisch advies en helpen bij het bepalen van beleidsopties .
#### 16.4.9 Middenstandsopleidingen (Syntra)
Syntra biedt beroepsopleidingen voor zelfstandigen en privépersonen, gericht op praktijkgerichte cursussen en trainingen voor diverse sectoren .
#### 16.4.10 Vormingsaanbod voor werkgevers en werknemers
Er bestaat een breed gamma aan opleidingen via diverse aanbieders, zowel privéorganisaties, sectorale opleidingen als initiatieven van vakbonden, gericht op uiteenlopende thema's zoals bedrijfsmanagement en grafisch design .
### 16.5 Sociale economie en tewerkstellingsbevorderende maatregelen
De sociale economie integreert maatschappelijke doelstellingen, zoals duurzame tewerkstelling van kansengroepen, met economische activiteiten. Sociaal ondernemers hebben als hoofddoel maatschappelijke impact te genereren. De sociale economie biedt werk aan mensen die moeilijk aan een job geraken, met een focus op competentieversterking en maatschappelijke meerwaarde .
#### 16.5.1 Sociale economie
De sociale economie omvat diverse ondernemingen zoals kringloopwinkels, maatwerkbedrijven en coöperaties. Het hoofddoel is sociale tewerkstelling van kansengroepen, waarbij arbeidsintegratie voorrang krijgt op bedrijfsrendement. Sociale tewerkstelling biedt kansen op ontwikkeling en participatie. Naast sociale tewerkstelling is er ook aandacht voor milieuvriendelijke productieprocessen, democratische besluitvorming en kwaliteitsvolle relaties .
De strikte vorm van de sociale economie omvat maatwerkbedrijven, lokale diensteneconomie, invoegbedrijven en coöperaties. Daarnaast omvat het ook ondersteuning van doelgroepwerknemers binnen de reguliere economie om de mismatch op de arbeidsmarkt aan te pakken .
##### 16.5.1.1 Lokale diensteneconomie (LDE)
De lokale overheid bouwt via de LDE een dienstenaanbod uit dat maatschappelijke noden invult en kansen creëert voor mensen die moeilijk uit de werkloosheid geraken. Het beoogt een actief en competentieversterkend traject, een aanvullend dienstenaanbod en de verankering van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Voorbeelden van diensten zijn thuiszorg, kinderopvang, boodschappendiensten, energiesnoeiers en sociale restaurants .
##### 16.5.1.2 Maatwerkbedrijven
Maatwerkbedrijven (voorheen beschutte en sociale werkplaatsen) hebben als kerntaak de inschakeling van doelgroepwerknemers, met minstens 65% van de werknemers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Ze passen economische activiteiten aan de noden van hun werknemers aan. Doorstroom naar de reguliere economie is mogelijk maar in de praktijk moeilijk te realiseren .
In maatwerkbedrijven werken mensen met een arbeidshandicap, psychosociale problematiek of die uiterst kwetsbaar zijn. De toeleiding gebeurt door VDAB nadat andere tewerkstellingsmaatregelen zijn onderzocht. Maatwerkbedrijven zijn professionele bedrijven die hoogstaande producten afleveren. Het verschil met reguliere bedrijven is dat maatwerkbedrijven werk zoeken voor hun werknemers en streven naar maximale tewerkstelling van personen met een beperking, terwijl reguliere bedrijven werknemers zoeken voor hun werk en winstmaximalisatie nastreven .
##### 16.5.1.3 Individueel maatwerk
Sinds 1 juli 2023 vereenvoudigt individueel maatwerk het beleidskader voor de tewerkstelling van personen met een arbeidsbeperking. Het biedt financiële ondersteuning aan werkgevers en zelfstandigen met een erkende arbeidsbeperking via een loonpremie, begeleidingspremie of ondersteuningspremie .
##### 16.5.1.4 Arbeidszorg
Arbeidszorg is een vangnet voor personen die niet (meer) terechtkunnen in het reguliere of beschermde tewerkstellingscircuit om persoons- of maatschappijgebonden redenen. Ze voeren begeleide activiteiten uit in de sociale economie om de aansluiting met een werkcontext te maken. Persoonsgebonden redenen omvatten diverse disfuncties, terwijl maatschappelijk negatieve connotaties leeftijd, gevangenisverleden of nationaliteit betreffen. De Vlaamse overheid wil evolueren naar geïntegreerde werk- en welzijnstrajecten, inclusief onthaaltrajecten en arbeidsmatige activiteiten .
#### 16.5.2 Tewerkstellingsbevorderende maatregelen
De overheid heeft maatregelen uitgewerkt om de kansen van kansengroepen op de arbeidsmarkt te vergroten .
##### 16.5.2.1 Dienstencheques
Dienstencheques zijn een betaalmiddel, gesubsidieerd door de overheid, voor thuishulp. Ze formaliseren huishoudelijke taken en creëren officiële jobs voor laaggeschoolden .
##### 16.5.2.2 Tewerkstelling door OCMW volgens art.60 §7
Deze projecten bieden leefloongerechtigden werkervaring om door te stromen naar het reguliere circuit of toegang te krijgen tot sociale zekerheid. Het OCMW blijft de juridische werkgever, en de projecten bevatten een opleidings- en werkervaringsluik .
##### 16.5.2.3 Startbanen
Startbaanovereenkomsten bevorderen de tewerkstelling van jongeren door RSZ-kortingen aan werkgevers .
##### 16.5.2.4 Tegemoetkomingen arbeidsbeperking of gezondheidsprobleem
Er bestaan diverse tegemoetkomingen voor personen met een gezondheidsprobleem of arbeidsbeperking, zoals tolken, terugbetaling van gereedschap, kleding, aanpassing van de werkplek en verplaatsingskosten. De Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP) compenseert werkgevers voor de impact van het gezondheidsprobleem of de arbeidsbeperking .
### 16.6 Overlegorganen
Het Belgische overlegsysteem kent drie niveaus: nationaal, sectoraal en ondernemingsniveau .
#### 16.6.1 Tweeledig (paritair) overleg
##### 16.6.1.1 Op nationaal vlak
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) is een adviserend orgaan dat voorstellen en adviezen geeft over economische problemen. De Nationale Arbeidsraad (NAR) is het sociaal equivalent van de CRB en fungeert als belangrijkste adviesorgaan over sociaal recht. De NAR is ook een onderhandelingsorgaan voor collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's). Naast gestructureerd overleg zijn er ook informele kanalen. Er is ook drieledig ('tripartiete') overleg waarbij de regering als derde partner deelneemt .
##### 16.6.1.2 Op sectorieel vlak: het overleg in sectoren
Ongeveer honderd paritaire comités (PC) sluiten CAO's af voor hun sector, bemiddelen bij geschillen, adviseren de regering en werken specifieke reglementeringen uit. PC's beslissen over arbeidsvoorwaarden zoals loonbarema's en arbeidsduur. CAO's kunnen ook in ondernemingen worden afgesloten .
##### 16.6.1.3 Het overleg op vlak van de onderneming
Op ondernemingsniveau treden de ondernemingsraad (OR), het comité voor preventie en bescherming op het werk (CPBW) en de syndicale afvaardiging (SA) op. De OR adviseert en wint inlichtingen in op financieel-economisch, technisch en sociaal gebied. Het CPBW werkt aan veilige, hygiënische en gezonde arbeidsomstandigheden. De SA onderhandelt met de werkgever en behartigt de eisen van de werknemers .
#### 16.6.2 Geregionaliseerd ‘Vlaams’ overleg
Uit de staatshervorming van 1980 ontstonden het Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité (VESOC) (drieledig), de Sociaal-economische Raad van Vlaanderen (SERV) (tweeledig) en de Sociaal-economische Raad van Wallonië (tweeledig). VESOC behandelt sociaaleconomische onderwerpen waarvoor Vlaanderen bevoegd is. SERV adviseert de Vlaamse overheid over sociaaleconomische onderwerpen en voorontwerpen van decreet .
#### 16.6.3 De partijen in het overleg: de sociale beroepsorganisaties
##### 16.6.3.1 Werknemersorganisaties: de vakbonden
In België bestaan meerdere vakbonden naast elkaar (syndicaal pluralisme): de christelijke vakbond (ACV), de socialistische vakbond (ABVV) en de liberale vakbond (ACLVB). De erkende werknemersorganisaties hebben een monopoliepositie in de vertegenwoordiging van werknemers en zetelen in overlegorganen zoals de NAR en CRB .
##### 16.6.3.2 Werkgeversorganisaties
Werkgevers zijn georganiseerd in interprofessionele organisaties en beroepsfederaties. Het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) is de nationale overkoepelende patronale organisatie. Op regionaal vlak vertegenwoordigen het Vlaams Economisch Verbond (VEV), de Union Wallonne des Entreprises (UWE) en het Verbond van Ondernemingen te Brussel (VOB) de werkgevers. De middenstandsorganisaties vertegenwoordigen zelfstandigen. De Belgische Boerenbond is de meest representatieve belangenorganisatie voor de landbouw. ETION is een platform voor geëngageerd ondernemen .
### 16.7 Diensten m.b.t. werk in een organisatie
#### 16.7.1 De personeels- of HR-dienst
De personeelsdienst regelt personele aangelegenheden en streeft naar gemotiveerd personeel dat bijdraagt aan het succes van de organisatie. HR-beleid erkent de menselijke bron als de belangrijkste factor voor concurrentievoordeel .
#### 16.7.2 Diensten voor preventie en bescherming op het werk
Elke werkgever is verplicht een dienst voor preventie en bescherming op het werk op te richten. Deze diensten richten zich op bescherming van gezondheid, arbeidsveiligheid, psychosociaal welzijn, ergonomie, arbeidshygiëne, verfraaiing van werkplaatsen, invloed van leefmilieu en de aanpak van pesterijen en agressie. Werkgevers kunnen samenwerken met externe diensten zoals Liantis of IDEWE .
#### 16.7.3 Dienst kwaliteitszorg
De dienst kwaliteitszorg stelt methoden en middelen vast om het kwaliteitsniveau te bereiken en te handhaven. Tevreden medewerkers dragen bij aan hogere productiviteit, betere prestaties, minder ziekteverzuim en hogere loyaliteit .
### 16.8 Afkortingen
Een lijst van afkortingen met hun betekenis wordt verstrekt in de documentatie [246-247](#page=246-247).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Welvaartsstaat | Een samenlevingsvorm van rijke geïndustrialiseerde landen waarbij grondrechten van de burger gegarandeerd worden, bedoeld om materiële welvaart en ontplooiingskansen te bevorderen, binnen een parlementaire democratie en met behoud van de vrijemarkteconomie. |
| Maatschappelijk middenveld | Organisaties die formeel georganiseerd zijn, privaat van de overheid staan, zelfbesturend zijn, non-profit gericht zijn, en waar lidmaatschap vrijwillig is. Deze organisaties realiseren vaak het beleid van de overheid en treden op als belangenbehartigers. |
| Participatieparadox | De tendens waarbij met name geschoolde, welgestelde burgers participeren aan beleidsvormende initiatieven, waardoor de uitkomsten vaak niet representatief zijn voor de diverse samenleving. |
| Vermaatschappelijking van de zorg | Het streven om kwetsbare doelgroepen een eigen plek in de samenleving te laten innemen, hen te ondersteunen en de zorg zoveel mogelijk te integreren in de samenleving, weg van grote instellingen. |
| Echelonnering | Een op elkaar volgen van soorten voorzieningen, vanuit het principe om steeds voorrang te geven aan de minst ingrijpende hulpverlening, waarbij de ernst en complexiteit van de problemen de specialisatie van de hulp bepaalt. |
| Responsabilisering | De tendens waarbij de verantwoordelijkheid voor zorg en hulpverlening verschuift van de overheid naar de organisatie zelf, die zelf beslissingen neemt over de inzet van middelen en organisatie, en controleert op kwaliteit en efficiëntie. |
| Jeugdhulp | Hulpverlening gericht op kinderen en jongeren en hun gezin met een ondersteuningsvraag, die zeer divers is qua aanbod, zoals rechtstreeks toegankelijke hulp en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp, en verschillende vormen van ondersteuning kent. |
| Integrale jeugdhulp | Een systeem dat streeft naar een soepele samenwerking tussen alle betrokken sectoren in de jeugdhulp, om te garanderen dat kinderen en jongeren overal terechtkunnen en er geen breuken zijn in de hulpverlening. |
| Sociale zekerheid | Een stelsel van maatregelen en instellingen dat de gevolgen van risico's in verband met arbeidssituatie, gezondheid en bepaalde levensomstandigheden opvangt door middel van vervangingsinkomens en inkomensaanvullende uitkeringen. |
| Solidariteitsprincipe | Het principe dat de basis vormt van het bijstandssysteem, waarbij men bijdraagt aan een systeem ten behoeve van leden van de gemeenschap die in nood verkeren, wat uiting geeft aan gemeenschapsgevoel en samenhorigheid. |
| Mattheüseffect | Het fenomeen waarbij de voordelen van sociaal beleid meer naar hogere sociale groepen gaan dan naar lagere, gebaseerd op de Bijbelse uitspraak 'aan wie heeft, zal gegeven worden'. |
| Leerrecht | Het recht op onderwijs voor alle kinderen, zoals gegarandeerd door de leerplicht, waarbij de overheid ervoor zorgt dat het onderwijs toegankelijk is en de fundamentele rechten en vrijheden worden gerespecteerd. |
| CLB (Centrum voor leerlingenbegeleiding) | Een organisatie die leerlingen, ouders en leerkrachten ondersteunt op het gebied van leren en studeren, schoolloopbaanbegeleiding, preventieve gezondheidszorg en psychosociaal welzijn, en een partner is binnen de integrale jeugdhulp. |
| Maatwerkbedrijf | Een organisatie die als kerntaak heeft de inschakeling van doelgroepwerknemers (mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt) en waarbij economische activiteiten hieraan worden aangepast, met als doel maximale tewerkstelling te realiseren. |
| Justitiehuizen | Laagdrempelige diensten die burgers informeren, slachtoffers bijstaan, daders begeleiden bij hun strafuitvoering en informatieopdrachten uitvoeren voor de magistratuur, en die zowel strafrechtelijke, burgerrechtelijke als eerstelijnsopdrachten vervullen. |
| Detentiehuis | Een kleinschalige faciliteit waar kortgestrafte veroordeelden hun straf uitzitten met intensieve en op maat gemaakte begeleiding gericht op re-integratie en zelfstandigheid, wat een alternatief is voor traditionele gevangenissen. |
| Welzijn | Een toestand van welbevinden die ontstaat wanneer iemand tot ontplooiing van zijn bestaan komt in zijn verschillende facetten, met respect en engagement voor de ontplooiing van anderen, en dat zowel lichamelijke, psychische, sociale als materiële aspecten omvat. |
| Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) | Behandeling, zorg en begeleiding aan mensen met psychische problemen en stoornissen, met als doel maatschappelijke integratie en emancipatie te bevorderen en het psychisch evenwicht te herstellen. |
| VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) | Een agentschap dat streeft naar maximale autonomie en levenskwaliteit van personen met een handicap, door het erkennen, vergunden, machtigen, subsidiëren of registreren van betrokken organisaties en het toekennen van persoonsvolgende budgetten en tegemoetkomingen voor hulpmiddelen. |
| Leersteun | Ondersteuning voor scholen voor gewoon onderwijs waar leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften les volgen, om hun maximale ontplooiing en leerwinst te bevorderen en de competenties van leraren te versterken. |