H6 - H8.docx
Summary
# Samenstelling en functies van bloed
Dit onderwerp behandelt de samenstelling van bloed, inclusief bloedplasma en bloedcellen, en hun respectievelijke functies.
## 1. Algemene samenstelling van bloed
Bloed is een essentiële lichaamsvloeistof met een complexe samenstelling, die het lichaam verbindt met de rest van het lichaam. Het bestaat voor 55% uit bloedplasma en voor 45% uit bloedcellen. De bloedcellen worden onderverdeeld in:
* Rode bloedcellen (erythrocyten)
* Witte bloedcellen (leucocyten)
* Bloedplaatjes (trombocyten)
### 1.1 Bloedplasma
Bloedplasma is het vloeibare deel van het bloed en bestaat voor het grootste deel uit water. De samenstelling is als volgt:
* **Water:** 92%
* **Specifieke plasma-eiwitten:** 7% (zoals albumines, globulines en fibrinogeen)
* **Anorganische stoffen:** 0.9% (zoals kalium, natrium en calcium)
* **Organische stoffen:** 0.1% (zoals glucose, vetten, antistoffen, enzymen en hormonen)
**Functies van plasma:**
* Transport van bloedcellen.
* Transport van voedings- en bouwstoffen naar de cellen.
* Afvoer van afvalstoffen van de cellen naar de lever en nieren.
* Vormt een watervoorraad.
* Speelt een belangrijke rol bij de bloeddruk.
Plasma kan verkregen worden door een anti-stollingsmiddel toe te voegen aan een bloedmonster en dit vervolgens te centrifugeren. **Serum** verschilt van plasma doordat de stollingseiwitten hieruit zijn verwijderd.
### 1.2 Bloedcellen
#### 1.2.1 Rode bloedcellen (erythrocyten)
Rode bloedcellen, ook wel erytrocyten genoemd, zijn de meest voorkomende cellen in het bloed en circuleren uitsluitend in de bloedbaan. Ze zijn rond, schijfvormig en beschikken niet over een kern. De normale diameter bedraagt ongeveer $0.007$ tot $0.008$ mm.
Hun rode kleur is te danken aan hemoglobine, een rood bloedkleurstof die bestaat uit ijzer (heem) en een eiwit (globine).
**Belangrijkste functie:** Transport van zuurstof ($O_2$) en kooldioxide ($CO_2$) van de longen naar de weefsels, en omgekeerd, met behulp van hemoglobine.
**Kenmerken en levensduur:**
* De celwand bevat membraanstructuren die verantwoordelijk zijn voor bloedgroepen.
* De normale levensduur is ongeveer 120 dagen. Bij sommige vormen van bloedarmoede (zoals thalassemie) is deze levensduur korter.
* Gemiddeld aantal: Mannen hebben circa 5.4 miljoen rode bloedcellen per milliliter bloed, vrouwen gemiddeld 4.8 miljoen.
**Aanmaak en afbraak:**
* **Aanmaak:** Vinden plaats in het rode beenmerg door stamcellen. Dit proces wordt erytropoëse genoemd.
* Vereist: ijzer, vitamine B12, foliumzuur en erytropoëtine (een hormoon geproduceerd door de nieren).
* Een tekort aan deze stoffen leidt vaak tot bloedarmoede.
* Een voorloper van de rode bloedcel, alvorens deze rijp is, heet reticulocyt. De ontwikkeling duurt ongeveer 6 dagen.
* **Afbraak:** Vindt plaats binnen (intravasale bloedafbraak, 10-20%) en buiten (extravasale bloedafbraak, 80-90%) de bloedbaan, voornamelijk in de milt, maar ook in de lever, botten en het centrale zenuwstelsel.
* Bij afbraak komt ijzer vrij, dat wordt opgeslagen in ferritine en hemosiderine voor de aanmaak van nieuwe rode bloedcellen.
* Het eindproduct bilirubine wordt met de gal uitgescheiden.
**Afwijkingen in aantal:**
* **Tekort (anemie):** Kan leiden tot bloedarmoede, waarvoor bloedtransfusies nodig kunnen zijn. Dit gebeurt als de afbraak hoger is dan de aanmaak.
* **Overschot (polycythemie):** Wordt gezien bij bijvoorbeeld bergbeklimmers die door ijlere lucht meer rode bloedcellen produceren. Dit kan het bloed stroperig maken, de bloedstroom vertragen en het risico op klontervorming verhogen.
**Meetmethoden:**
* **Hemoglobine (Hb)-bepaling:** Geeft de hoeveelheid hemoglobine in het bloed aan.
* Normaalwaarden: Vrouwen 12-16 g/dL, mannen 14-18 g/dL.
* Anemie: Bij mannen onder de 12 g/dL, bij vrouwen onder de 11 g/dL (post-menopauzaal vrouwen onder 12 g/dL).
* **Hematocrietbepaling:** Geeft het percentage van het volume van rode bloedcellen ten opzichte van het totale bloedvolume aan. Vuistregel: hematocrietwaarde gedeeld door drie geeft ongeveer de Hb-waarde.
* Normaalwaarden: Vrouwen 37-47%, mannen 40-52%.
**Hemoglobine (Hb):**
* Een groot, rood bloedeiwit dat verantwoordelijk is voor de rode kleur van de rode bloedcel.
* Bestaat uit een heemgroep (met ijzer) en een globine-keten.
* In de longen bindt hemoglobine zuurstof en vormt oxyhemoglobine, wat helderrood is en in slagaders circuleert.
* In de weefsels geeft het zuurstof af, waarbij het afvalproduct kooldioxide wordt gebonden en via aders naar de longen wordt afgevoerd, waardoor het bloed donkerrood kleurt.
* Circa 640 miljoen hemoglobine moleculen per rode bloedcel, wat ongeveer 34% van de inhoud is.
* Elke dag wordt 1% van het hemoglobine vernieuwd.
* Een volwassene heeft 600-800 gram hemoglobine, met ongeveer 2.5 gram ijzer.
* Een normaal hemoglobine molecuul (HBA) bestaat uit twee alfa- en twee beta-globine-ketens, met aan elke keten een heemgroep.
#### 1.2.2 Witte bloedcellen (leucocyten)
Witte bloedcellen, ook wel leucocyten genoemd, zijn kleurloze cellen met een kern. Ze zijn gemiddeld iets groter dan rode bloedcellen en kunnen van vorm veranderen. Hun levensduur varieert van enkele uren tot dagen.
**Belangrijkste functie:** Afweer tegen lichaamsvreemde stoffen, zoals antigenen, virussen en bacteriën. Ze vallen deze stoffen aan en vernietigen ze.
**Kenmerken:**
* Bij infecties of allergische reacties stijgt het aantal witte bloedcellen.
* Aanmaak vindt, net als bij rode bloedcellen, plaats in het beenmerg.
* Functie en afbraak vinden plaats buiten de bloedbaan.
* Een tekort aan witte bloedcellen leidt tot een lage afweer en gemakkelijk optredende infecties (bijv. na chemotherapie).
* Een teveel kan wijzen op een infectie of een kwaadaardige aandoening zoals leukemie.
#### 1.2.3 Bloedplaatjes (trombocyten)
Bloedplaatjes, ook wel trombocyten genoemd, zijn zeer kleine celfragmenten, afkomstig van megakaryocyten.
**Belangrijkste functie:** Bloedstolling (hemostase), essentieel voor het herstellen en beschermen van bloedvaten.
**Kenmerken en levensduur:**
* Bij verwondingen helpen bloedplaatjes, samen met stollingfactoren, de bloeding te stoppen en een korstje te vormen.
* Gemiddelde levensduur: 7-10 dagen.
* Normaal aantal: 150 tot 400 x $10^9$ bloedplaatjes per liter bloed.
**Aanmaak en afwijkingen:**
* **Aanmaak:** Vindt plaats in het beenmerg.
* **Tekort:** Leidt tot een verhoogde bloedingsneiging (bijv. hemofilie).
* **Overschot:** Kan leiden tot trombose.
### 1.3 Beenmerg
Beenmerg bevindt zich in de holte van alle botten en bestaat uit een netwerk van bloedvaten gevuld met voorlopercellen.
* **Rood beenmerg:** Produceert rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. Bevindt zich bij volwassenen voornamelijk in de platte beenderen (bekken, borstbeen, schouderblad) en de schedel.
* **Geel beenmerg:** Bestaat voornamelijk uit vetcellen. Bij kinderen vindt hier nog bloedaanmaak plaats, maar bij volwassenen niet meer. Geel beenmerg kan bij langdurige nood echter weer bloedcellen gaan produceren.
Bij kinderen vindt bloedaanmaak ook plaats in de lever en milt. Bij volwassenen gebeurt dit uitsluitend in het rode beenmerg, tenzij dit vernietigd is. Het totale gewicht van beenmerg bij een volwassene is ongeveer 2600 gram.
## 2. Bloedgroepen
Rode bloedcellen worden onderverdeeld in verschillende bloedgroepen, bepaald door bloedgroepantigenen (eiwitten) op de buitenkant van de cel. Transfusies met bloed waartegen de patiënt antistoffen heeft, kunnen ernstige reacties veroorzaken.
### 2.1 AB0-bloedgroepsysteem
* **Bloedgroep A:** Eiwit A op de celwand; antistoffen tegen B.
* **Bloedgroep B:** Eiwit B op de celwand; antistoffen tegen A.
* **Bloedgroep AB:** Eiwit A en B op de celwand; geen antistoffen tegen A of B. AB-personen zijn 'universele ontvangers' (m.u.v. Rhesus D-factor).
* **Bloedgroep 0:** Geen eiwit A of B op de celwand; antistoffen tegen A en B. 0-personen zijn 'universele donoren' (m.u.v. Rhesus D-factor).
### 2.2 Rhesus D-bloedgroepsysteem
De Rhesus D-factor is ook van groot belang.
* **Rhesus D-positief (Rh+):** 84% van de bevolking in West-Europa. Heeft de D-factor op de celwand.
* **Rhesus D-negatief (Rh-):** 15% van de bevolking. Heeft geen D-factor. Rh-personen maken antistoffen aan wanneer ze in contact komen met Rh+ bloed (bloedtransfusie, zwangerschap).
**Belang in de verloskunde:**
Bij een Rh- moeder en een Rh+ kind kan het kind ernstige hemolytische anemie ontwikkelen indien de moeder antistoffen aanmaakt. Dit kan leiden tot foetaal hartlijden, hydrops en zelfs miskraam of een doodgeboren kind. Bilirubine, een toxisch afbraakproduct, kan hersenschade veroorzaken.
Preventie geschiedt door het toedienen van passieve Rhesusantistoffen (anti-D, Rhogam®) aan Rh- vrouwen na blootstelling aan Rh+ bloed (bloedtransfusie, miskraam, abortus, bevalling van een Rh+ kind).
### 2.3 Compatibiliteitsonderzoek
Voor bloedtransfusies is een compatibiliteitsonderzoek van het serum van de patiënt en de rode bloedcellen van de donor essentieel om transfusiereacties te voorkomen. Hierbij wordt gekeken of er antistoffen aanwezig zijn tegen bloedgroepen die de patiënt zelf niet heeft.
## 3. Stollingfactoren
Het stollingssysteem werkt als een cascade waarbij factoren elkaar activeren.
1. **Contactactivatie:** Contactproduct wordt gevormd uit factor XI en XII, activeert factor IX.
2. **Tenase-complex:** Factor IX vormt met factor VIII, calcium ($Ca^{2+}$) en bloedplaatjesfactor het enzym tenase.
3. **Factor X activatie:** Tenase activeert factor X.
4. **Protrombinase-complex:** Factor X vormt met factor V en calcium het enzym protrombinase.
5. **Protrombine omzetting:** Protrombinase zet protrombine om in trombine.
6. **Fibrinevorming:** Trombine zet fibrinogeen om in fibrine, het eindproduct van de stolling.
Bij weefselbeschadiging speelt **tromboplastine** een rol in een versnelde route.
## 4. Bloedafname
Verschillende methoden van bloedafname bestaan:
* **Capillaire bloedafname:** Via vinger, hiel of oorlel. Vaak gebruikt voor glucose- en cholesterolmetingen.
* **Veneuze bloedafname:** De meest optimale methode voor analyses, uitgevoerd met vacuümafnamesystemen of monovettesystemen.
* **Arteriële bloedafname:** Uitsluitend in het ziekenhuis door een arts, voor bepalingen van pH, bloedgaswaarden ($PCO_2$, $PO_2$, $HCO_3^-$, $O_2$-saturatie) en inspuiten van contraststoffen.
**Plaatsbepaling:** De elleboogplooi (vena medianae) is een veelgebruikte en minst pijnlijke plek. Andere venen zijn de vena cephalica of basilica.
**Ongeschikte punctieplaatsen:** Plaatsen met een infuus, verlamming, hematoom, oedeem, infectiehaard, litteken, brandwond, lymfoedeem, of een arterio-veneuze fistel.
**Bloedafnamesystemen:**
* **Vacuüm bloedafnamesysteem:** Veilig, gesloten systeem, voorkomt besmetting. Gebruikt knelbanden, specifieke naalden (met vleugels voor moeilijker venen), luer-adaptores en vacuümtubes met diverse additieven (anticoagulantia, coagulantia, glycolyseremmers, separatoren). De volgorde van afname is belangrijk om interacties tussen additieven te voorkomen.
* **Monovette® bloedafnamesysteem:** Kan zowel met een open (spuit) als gesloten (vacuüm) systeem werken.
**Belangrijke tubes en kleurcodes:**
| Volgorde | Soort tube | Kleur van stop | Gebruik |
| :------- | :------------------ | :------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------- |
| 1 | Hemocultuur | Geen stop, speciale flacons | Cultuur (eerst aëroob, dan anaëroob) |
| 2 | Serumtube / SST-tube | Rood (droog) / Okergeel (gelseparator) | Serologie, transfusie, vitamine, eiwitchemie, hormonen |
| 3 | Natriumcitraat-tube | Licht blauw | Stollingstesten (correcte bloed-citraat verhouding is cruciaal, voorzichtig zwenken) |
| 4 | Heparine tube | Groen | Dosages medicatie |
| 5 | EDTA-tube | Paars | Hematologie |
| 6 | Fluoride | Grijs | Glucose |
## 5. Infuus
Een infuus maakt toediening van vloeistoffen, medicijnen of bloedtransfusies mogelijk.
**Infusiemateriaal:** Recipiënten (infuusvloeistoffen met specifieke eigenschappen en etikettering), leidingen (steriel, pyrogeenvrij, met druppelkamer, rolklem, injectiepoort, luchtfilter), verlengleidingen en IV-filters.
**Katheters:** Verschillende soorten, waaronder vleugel- en standaardkatheters, met variërende lengte en diameter (Gauge).
**Driewegkranen:** Hulpstukken met drie uitgangen om meerdere infusievloeistoffen via één route toe te dienen.
**Infusiestaanders en -regelaars:**
* **Infusiepompen:** Sturen actief vloeistof in de bloedbaan, zeer nauwkeurig (druppelgestuurd of volumegestuurd).
* **Spuitdrijvers:** Voor precieze toediening van kleine volumes over lange tijd.
* **PCA-pompen:** Voor zelftoediening van pijnstilling.
* **Dial-o-flow:** Een precisie-regelaar voor eenmalig gebruik.
* **Druppelkamer:** Standaard druppelteller, minder nauwkeurig dan pompen.
**Indicaties voor infusie:** Herstel van vocht- en elektrolytenbalans, bloeddrukverhoging, voeding, detoxificatie, medicijntoediening, diagnostiek.
**Toegangswegen:** Perifeer IV-infuus, centraal IV-infuus, subcutane infusie, intrasinusale infusie, intra-ossale infusie, intra-arteriële infusie, intrathecale infusie.
**Algemene aandachtspunten bij infusietherapie:** Bewaring van infusievloeistoffen, strikt aseptische techniek bij manipulatie, dagelijkse controle van de punctieplaats, de heveltest, vernieuwing van leidingen en infuuspompen, en hygiëne om infecties te voorkomen.
**Incompatibiliteit:** Interacties tussen medicijnen of materialen kunnen de stabiliteit beïnvloeden. Zichtbare incompatibiliteit (neerslag, kleurverandering) en onzichtbare incompatibiliteit (pH-verschillen) kunnen optreden. Elk medicijn moet apart worden toegediend of er moet tussen gespoeld worden.
## 6. Vasculaire complicaties
Vasculaire complicaties betreffen het hart en de bloedvaten.
### 6.1 Trombose en embolie
* **Trombose:** Vorming van een bloedklonter (trombus) in een ader (veneuse trombose), slagader (arteriële trombose), of hart. Diepe veneuze trombose (DVT) betreft grote aderen. Tromboflebitis is trombose in oppervlakkige venen.
* **Embolie:** Verstopping van kleine slagaders of haarvaten door een prop (embolus), zoals een bloedstolsel, die losraakt van een trombus en meegesleept wordt in de circulatie.
* **Longembolie:** Afsluiting van een longslagader of vertakking daarvan (vaak gevolg van veneuze trombose).
* **Cerebrovasculair accident (CVA) / beroerte:** Afsluiting van een slagader in de hersenen door een embolus.
**Oorzaken en risicofactoren:** Veranderingen in de vaatwand (slagaderverkalking, roken, hoog cholesterol, diabetes, hypertensie, aderwandbeschadiging door ingrepen), vertraging van de circulatie (langdurige rust, immobilisatie, spataders), en veranderingen in de bloedsamenstelling (uitdroging, overmatige bloedcellen).
**Symptomen:** Variëren van pijn, roodheid, zwelling en warmte (veneuse trombose) tot acute, hevige pijn, bleekheid en koude (arteriële trombose). Bij een longembolie: plotselinge pijn, dyspneu, cyanose, rusteloosheid. Bij CVA: verwardheid, hevige hoofdpijn, comateuze toestand.
**Gevolgen:** Verstoorde circulatie en gasuitwisseling. Longembolie kan fataal zijn.
**Preventie:** Stimuleren van beweging, snelle mobilisatie na operatie, medicatie (anticoagulantia), en preventieve maatregelen zoals anti-trombosekousen.
### 6.2 Varices (spataders)
Verwijde, uitgezakte aderen met defecte aderkleppen, meestal in de benen. Veroorzaakt door verhoogde druk in de beenaders of slecht functionerende kleppen. Kan ook voorkomen in de slokdarm, teelballen, of lever.
**Oorzaken en risicofactoren:** Langdurig staan, zwaarlijvigheid, zwangerschap (verhoogde druk door uterus), defecte aderkleppen.
**Symptomen:** Veneuze stuwing, zwelling, zwaar en zeurend gevoel in de benen, verdwijnen bij rust met benen omhoog.
**Gevolgen:** Vochtophoping (oedeem), verhoogd risico op tromboflebitis en DVT.
**Preventie:** Regelmatig bewegen, vermijden van langdurig staan of zitten in dezelfde houding, dragen van elastische kousen, vermijden van gekruiste benen.
**Behandeling:** Elastische zwachtels/kousen, operatieve verwijdering, wegspuiten.
**Varices in de zwangerschap:** Verhoogd risico door hormonen (progesteron), gewichtstoename en druk van de uterus. Kan leiden tot vulvaire varices, oedeem en aambeien.
### 6.3 Hemorroïden (aambeien)
Uitzetting van de aderen van de endeldarm door stuwing in de anus. Kan inwendig of uitwendig voorkomen.
**Oorzaken en risicofactoren:** Portale hypertensie (te hoge druk in de poortader), zwangerschap, diarree, constipatie, overmatig persen.
**Gevolgen:** Jeuk, pijn tijdens defecatie, bloedingen.
**Preventie:** Voorkomen of oplossen van constipatie door vezelrijk dieet, voldoende vochtinname, lichaamsbeweging.
**Behandeling:** Voorlichting, aanpassing dieet, warme baden/kruiken, medicatie (laxantia, zalven), operatieve verwijdering.
**Hemorroïden en verloskunde:** Vaak door constipatie tijdens zwangerschap en persen tijdens de bevalling. Kan spontaan verdwijnen na de bevalling, maar ook chronisch worden.
### 6.4 Decubitus (doorligwonden)
Degeneratieve weefselschade door comprimerende druk- en schuifkrachten, leidend tot lokale doorbloeding en zuurstoftekort.
**Oorzaken:** Comprimerende kracht (loodrecht op weefsel) en schuifkrachten (parallel aan weefsel).
**Risicofactoren:** Langdurige bedrust, verminderde mobiliteit, hoog lichaamsgewicht (extra druk) of zeer mager (weinig weefsel), voedingstoestand (eiwitafbraak, vitaminetekorten), vocht (huidverweking, maceratie), koorts (verhoogde zuurstofbehoefte) of onderkoeling (vasoconstrictie).
**Symptomen:** Genuanceerd in graden, beginnend met niet-wegdrukbare roodheid (graad I) tot diepe necrose (graad IV).
**Preventie:** Huidverzorging, schone/droge onderlaag, wisselhouding (elke 3-4 uur), inspectie van de huid, speciale matrassen.
**Decubitus en verloskunde:** Risico bij verminderde mobiliteit door zwangerschap (bedrust), epidurale/algehele anesthesie, en bij premature baby's. 'Voorkomen is beter dan genezen'.
## 7. De uitscheiding
Het lichaam elimineert afvalstoffen om homeostase te bewaren via urinair en gastro-intestinaal stelsel, huid (zweten) en ademhalingswegen.
### 7.1 Urinair stelsel
Omvat nieren, ureters, blaas en urethra. De blaas slaat urine tijdelijk op. Mictie is het uitscheiden van urine.
**Beïnvloedende factoren op mictie:** Angst, pijn, infecties, persoonlijke gewoonten, verminderde tonus bekkenbodemspieren, obstructie, zenuwaantasting, ziekten, operaties, medicatie.
**Interventies om mictie te bevorderen:** Angst verminderen, privacy, sensorische stimuli (water laten lopen), veelvuldig ledigen, bekkenbodemoefeningen, juiste positie.
**Observaties van urine:** Geur (voedsel, medicatie, infectie, diabetes), kleur (concentratie, voeding, medicatie, leveraandoeningen, bloed), helderheid (infectie, eiwitneerslag).
**Urinecontrole op stick:** Teststroken meten pH, glucose, ketonen, leukocyten, nitriet, proteïnen, bloed, hemoglobine. Een "Midstream" urinestaal is vereist.
**Urinair stelsel en verloskunde:**
* **Zwangerschap:** Vergroting van nierbekken, kelken, ureters (hydronefrose/ureter), verhoogde filtratie, verminderde tonus blaas, drukpunt op blaas door uterus (pollakisurie, stressincontinentie), nycturie. Verhoogd risico op urineweginfecties door stase.
* **Arbeid/bevalling:** Druk op sacrale plexus kan leiden tot urine retentie. Blaassondage kan nodig zijn bij epidurale anesthesie. Voldoende ledigen tijdens arbeid is cruciaal.
* **Postpartum:** Belangrijk om regelmatige mictie te stimuleren om uteruscontractie en contractie te bevorderen. Problemen met urineren kunnen wijzen op complicaties.
### 7.2 Gastro-intestinaal stelsel (Defecatie)
Defecatie is het uitscheiden van onverteerbare restanten via feces. Feces bestaan uit water en verteringsresten. Peristaltiek transporteert de stoelgang door de dikke darm, waarbij water wordt opgenomen.
**Beïnvloedende factoren op defecatie:**
* **Constipatie (verstopping):** Weinig frequente, harde/ingedikte feces, moeilijke/pijnlijke uitdrijving, opgezet/pijnlijk abdomen, vol gevoel.
* **Factoren:** Voeding (weinig vezels), dehydratatie, medicatie (ijzer, opiaten), ziekte, weinig beweging, psychologisch (privacy), pijn, depressie, zwangerschap (progesteron).
* **Gevolgen:** Pijn, hemorroïden, verminderde eetlust, darmobstructie.
* **Interventies:** Observatie, voorlichting, aanpassen voeding/vocht, beweging, laxantia, suppositoria.
* **Diarree:** Snelle passage, frequente dunne/vloeibare stoelgang, krampen, winderigheid, misselijkheid, verzwakking, bloed/slijm.
* **Factoren:** Snelle passage, voeding (kruiden, alcohol), medicatie (AB, laxantia), infectie, angst/spanning, verteringsstoornissen.
* **Gevolgen:** Vocht-/voedingsbalans, huidirritatie, beperking bewegingsvrijheid.
* **Interventies:** Oorzaak opsporen/behandelen, dieet (vezels, rijst), medicatie, voldoende drinken, vochtbalans opmaken, huidverzorging.
**Defecatie en verloskunde:**
* **Zwangerschap:** Constipatie door progesteron en verhoogde transittijd.
* **Arbeid/bevalling:** Lavementen kunnen worden toegepast.
* **Postpartum:** Constipatie door angst (episiotomie). Aangemoedigd wordt om dagelijks te informeren naar stoelgang.
Dit samenvattende document biedt een gedetailleerd overzicht van de samenstelling en functies van bloed, bloedgroepen, bloedafname, infusietherapie, vasculaire complicaties en de uitscheidingssystemen, essentieel voor een grondige studie van dit onderwerp.
---
# Bloedgroepen en bloedtransfusies
Dit gedeelte behandelt de verschillende bloedgroepsystemen, met name het AB0-systeem en het Rhesus-systeem, en hun relevantie voor bloedtransfusies, inclusief de risico's van incompatibiliteit.
## 2 Bloedgroepen en bloedtransfusies
### 2.1 Inleiding tot bloedgroepen
Bloedgroepen worden bepaald door specifieke antigenen op het oppervlak van rode bloedcellen. Deze antigenen zijn eiwitstructuren. Wanneer bloed wordt getransfundeerd van een donor aan een ontvanger, en deze antigenen niet overeenkomen, kan het immuunsysteem van de ontvanger antistoffen aanmaken. Deze antistoffen kunnen de lichaamsvreemde rode bloedcellen afbreken, wat leidt tot potentieel gevaarlijke transfusiereacties.
### 2.2 Het AB0-bloedgroepsysteem
Het AB0-systeem is een van de belangrijkste bloedgroepsystemen. Het is gebaseerd op de aanwezigheid van A- en/of B-antigenen op de rode bloedcellen.
* **Bloedgroep A:** Rode bloedcellen hebben A-antigenen. Individuen met bloedgroep A hebben van nature antistoffen tegen B-antigenen in hun plasma.
* **Bloedgroep B:** Rode bloedcellen hebben B-antigenen. Individuen met bloedgroep B hebben van nature antistoffen tegen A-antigenen in hun plasma.
* **Bloedgroep AB:** Rode bloedcellen hebben zowel A- als B-antigenen. Individuen met bloedgroep AB hebben geen antistoffen tegen A of B en worden beschouwd als "universele ontvangers" (voor rode bloedcellen).
* **Bloedgroep 0:** Rode bloedcellen hebben geen A- of B-antigenen. Individuen met bloedgroep 0 hebben antistoffen tegen zowel A als B in hun plasma en worden beschouwd als "universele donoren" (voor rode bloedcellen).
**Tip:** Het begrijpen van de antigeen-antilichaamrelatie binnen het AB0-systeem is cruciaal voor het voorkomen van transfusiereacties.
### 2.3 Het Rhesusbloedgroepsysteem
Naast het AB0-systeem is het Rhesus-systeem, met name de Rhesus D-factor, van groot belang.
* **Rhesus D-positief (Rh+):** Personen hebben het D-antigeen op hun rode bloedcellen. Ongeveer 85% van de West-Europese bevolking is Rhesus D-positief.
* **Rhesus D-negatief (Rh-):** Personen hebben het D-antigeen niet op hun rode bloedcellen. Rhesus D-negatieve individuen ontwikkelen doorgaans pas antistoffen tegen het D-antigeen wanneer ze in contact komen met Rhesus D-positief bloed.
#### 2.3.1 Rhesus-incompatibiliteit en zwangerschap
Rhesus-incompatibiliteit is met name significant tijdens zwangerschap en bevalling:
* Als een Rhesus D-negatieve moeder zwanger is van een Rhesus D-positief kind (verwekt door een Rhesus D-positieve vader), kan er een foeto-maternale bloeding optreden. Dit kan tijdens de zwangerschap (door trauma, miskraam, abortus, vruchtwaterpunctie) of tijdens de bevalling gebeuren.
* Blootstelling aan Rhesus D-positief bloed kan bij de Rhesus D-negatieve moeder leiden tot de vorming van antistoffen tegen de D-factor (Rhesus-immunisatie).
* Deze antistoffen kunnen via de placenta naar de foetus gaan en zich hechten aan de rode bloedcellen van de foetus, wat leidt tot hemolytische ziekte van de foetus (hemolytische anemie).
* Ernstige gevolgen voor de foetus kunnen zijn: foetaal hartlijden, hydrops (vochtophoping), miskraam of intra-uteriene vruchtdood. Billirubine, een toxisch afbraakproduct, kan hersenschade veroorzaken.
#### 2.3.2 Preventie van Rhesus-immunisatie
Om Rhesus-immunisatie te voorkomen, wordt Rhesus D-negatieve vrouwen die zwanger zijn van een Rhesus D-positief kind, of na een zwangerschap die kan leiden tot foeto-maternale bloeding, **anti-D-antistoffen (Rhogam®)** toegediend. Deze injectie neutraliseert de Rhesus D-positieve rode bloedcellen in de circulatie van de moeder voordat haar immuunsysteem antistoffen kan aanmaken. Dit is essentieel voor het voorkomen van problemen bij toekomstige zwangerschappen.
**Tip:** De toediening van anti-D-antistoffen is cruciaal na elke potentieel sensibiliserende gebeurtenis, zoals een verkeerde transfusie, miskraam, abortus, buitenbaarmoederlijke zwangerschap, foeto-maternale bloeding, vruchtwaterpunctie, of na de bevalling van een Rhesus-positief kind.
### 2.4 Bloedtransfusies en compatibiliteit
Voordat een bloedtransfusie plaatsvindt, is een compatibiliteitsonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek analyseert het serum van de patiënt en de rode bloedcellen van de donor om te bepalen of er antistoffen aanwezig zijn die een reactie kunnen veroorzaken.
* Als antistoffen worden gedetecteerd, worden aanvullende tests uitgevoerd om de specifieke bloedgroepen te identificeren waartegen de antistoffen gericht zijn.
* Vervolgens wordt donorbloed geselecteerd dat de corresponderende antigenen niet bevat om transfusiereacties te voorkomen.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met antistoffen tegen bloedgroep B zal donorbloed ontvangen dat geen B-antigenen heeft (bloedgroep A of 0).
Naast het AB0- en Rhesus D-systeem bestaan er nog vele andere bloedgroepsystemen. Antistoffen tegen deze systemen kunnen ook leiden tot transfusiereacties, hoewel deze over het algemeen minder ernstig zijn dan die veroorzaakt door AB0- of Rhesus D-incompatibiliteit. Bij uitgebreide transfusies of bij patiënten met reeds aanwezige antistoffen, kan een uitgebreider compatibiliteitsonderzoek nodig zijn.
---
# Bloedafname en infusietherapie
Dit onderwerp biedt een gedetailleerd overzicht van de procedures en benodigdheden voor bloedafname en infusietherapie, met inbegrip van de analyse van bloedcomponenten en de diverse toepassingen van infusievloeistoffen en -systemen.
## 3 Bloedafname en infusietherapie
### 3.1 Hematologie: De studie van bloed
Hematologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de studie van bloed. Bloed is een vitale lichaamsvloeistof, bestaande uit 55% bloedplasma en 45% bloedcellen.
#### 3.1.1 Samenstelling van bloed
* **Bloedplasma:**
* 92% water.
* 7% plasma-eiwitten (albumine, globulinen, fibrinogeen).
* 0.9% anorganische stoffen (kalium, natrium, calcium).
* 0.1% organische stoffen (glucose, vetten, antistoffen, enzymen, hormonen).
* Functies: transport van bloedcellen, voedings- en afvalstoffen, waterhuishouding, bloeddrukregulatie.
* Plasma wordt verkregen door centrifugeren van volbloed met een antistollingsmiddel.
* **Bloedcellen:**
* Rode bloedcellen (erythrocyten):
* Meest voorkomende cellen, rond, zonder kern, diameter 0.007-0.008 mm.
* Bevatten hemoglobine, verantwoordelijk voor zuurstof- en koolstofdioxide-transport.
* Normaal aantal: 5.4 miljard/liter bij mannen, 4.8 miljard/liter bij vrouwen.
* Levensduur: ongeveer 120 dagen.
* Aangemaakt in rood beenmerg door stamcellen (erytropoëse).
* Aanmaak afhankelijk van ijzer, vitamine B12, foliumzuur en erytropoëtine.
* Afbraak vindt plaats in de milt, lever, botten en centraal zenuwstelsel (extravasale bloedafbraak). 10-20% vindt intravasale bloedafbraak plaats.
* Overschot kan leiden tot stroperig bloed en verhoogd risico op klontervorming.
* Meetmethoden: hemoglobine (Hb)-bepaling en hematocrietbepaling.
* Normaal Hb: 12-16 g/dL bij vrouwen, 14-18 g/dL bij mannen.
* Anemie: Hb < 12 g/dL bij mannen, < 11 g/dL bij vrouwen, < 12 g/dL bij postmenopausale vrouwen.
* Normaal hematocriet: 37-47% bij vrouwen, 40-52% bij mannen.
* Witte bloedcellen (leucocyten):
* Kleurloos, met kern, iets groter dan rode bloedcellen.
* Levensduur: uren tot dagen.
* Belangrijk voor de afweer tegen lichaamsvreemde stoffen.
* Aantal stijgt bij infecties of allergische reacties.
* Aangemaakt in beenmerg; functie en afbraak buiten bloedbaan.
* Tekort leidt tot lage weerstand, teveel kan wijzen op infectie of maligniteit (leukemie).
* Bloedplaatjes (trombocyten):
* Zeer kleine celfragmenten, afkomstig van megakaryocyten.
* Belangrijk voor bloedstolling (hemostase).
* Levensduur: 7-10 dagen.
* Normaal aantal: 150-400 x $10^9$ per liter bloed.
* Aangemaakt in beenmerg.
* Tekort leidt tot bloedingsneiging (bv. hemofilie), teveel kan leiden tot trombose.
* **Beenmerg:**
* Bevindt zich in de holte van botten.
* **Rood beenmerg:** Produceert rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. Bevindt zich bij volwassenen in platte beenderen (bekken, borstbeen, schouderblad) en schedel.
* **Geel beenmerg:** Bevat vetcellen. Bij kinderen tot 20 jaar vindt hier nog bloedaanmaak plaats; bij volwassenen niet meer.
#### 3.1.2 Bloedgroepen
Bloedgroepen worden bepaald door antigenen op de buitenkant van rode bloedcellen. Een transfusie met bloed van een verkeerde bloedgroep kan ernstige reacties veroorzaken.
* **AB0-systeem:**
* Bloedgroep A: Eiwit A op rode bloedcellen, antistoffen tegen B.
* Bloedgroep B: Eiwit B op rode bloedcellen, antistoffen tegen A.
* Bloedgroep AB: Eiwit A en B op rode bloedcellen, geen antistoffen tegen A of B (universele ontvanger).
* Bloedgroep 0: Geen eiwit A of B op rode bloedcellen, antistoffen tegen A en B (universele donor).
* **Rhesus D-factor:**
* Belangrijk voor transfusies en zwangerschap.
* Rhesus D-positief (Rh+): 84% van de West-Europese bevolking bezit de D-factor.
* Rhesus D-negatief (Rh-): Mensen maken antistoffen tegen de D-factor na contact met Rh+ bloed (bv. transfusie, zwangerschap met Rh+ kind). Rh- patiënten mogen alleen Rh- bloed ontvangen.
* **Rhesusimmunisatie:** Ontstaat bij Rh- moeder met Rh+ kind; antistoffen van de moeder breken de rode bloedcellen van de foetus af (hemolytische anemie). Preventie met anti-D-injectie (Rhogam®).
#### 3.1.3 Stollingsfactoren
Het stollingssysteem werkt als een cascade van reacties, waarbij elke stap de volgende activeert. Belangrijke factoren zijn factor XI, XII, IX, VIII, X, V, calcium, tromboplastine, protrombine en fibrinogeen, leidend tot fibrine.
### 3.2 Bloedafname
Er zijn verschillende methoden voor bloedafname, elk met specifieke indicaties en technieken.
#### 3.2.1 Soorten bloedafnames
* **Capillaire bloedafname:**
* Kleine hoeveelheid bloed via vinger (glycemie, cholesterol), hiel van baby (guthrie) of oorlel (stolling).
* Samenstelling benadert veneus bloed, maar referentiewaarden verschillen.
* **Veneuze bloedafname:**
* Meest optimaal voor analyses.
* Gebruikt vacuüm-afnamesysteem of monovettesysteem. Naald en spuit worden zelden nog toegepast.
* **Arteriële bloedafname:**
* Via arteriepunctie (door arts) of arteriële katheter (door verpleegkundige).
* Indicaties: bepaling van pH, bloedgaswaarden (PCO2, PO2, HCO3, O2-saturatie), inspuiten contraststoffen.
#### 3.2.2 Punctieplaatsbepaling
* **Geschikte plaatsen:** Oppervlakkige venen van handrug, onderarm en elleboogplooi (vena mediana, vena cephalica, vena basilica).
* **Ongeraden plaatsen:** Aangelegd infuus, verlamming, hematoom, oedeem, infectiehaarden, littekenvorming, brandwonden, lymfoedeem na mastectomie, arterio-veneuze fistel.
* **Bevorderen venen:** Vuist maken (niet pompen), arm laten hangen, massage, lokale warmte.
* **Vuistregels bij punctie:** Respecteer voorkeur patiënt, kies niet-dominante arm, neem geen bloed af bij infuus, aan de zijde van mastectomie, bij een shunt, of aan de zijde van verlamming. Maximaal twee pogingen.
#### 3.2.3 Bloedafnamesystemen
* **Vacuüm bloedafnamesysteem:**
* Voordelen: Veilig, gesloten systeem, verminderd besmettingsgevaar, juiste bloed/additief verhouding, steriele buizen, kleurgecodeerde stoppen.
* Materiaal: Knelband (10 cm boven punctieplaats, max 2 minuten), naald (20G voor volwassenen, 21G voor fijne aders), vleugelnaald (voor moeilijk aan te prikken venen), luer-adaptor.
* Vacuümtuben: Verschillende volumes, met of zonder additieven (anticoagulantia, coagulantia, glycolyseremmers, separatoren). Na afname tube 6x langzaam omdraaien voor menging. Volgorde van afname is cruciaal om contaminatie te voorkomen.
* **Monovette® bloedafnamesysteem:**
* Werkt met open (spuit) of gesloten (vacuüm) principe.
* Voordelen vergelijkbaar met vacuümsysteem.
* Materiaal: Knelband, naald, vleugelnaald, luer-adaptor.
* Bloedafnametubes en kleurcodes zijn belangrijk voor juiste analyse.
#### 3.2.4 Volgorde van afname (belangrijk voor laboratoriumanalyses)
| Volgorde | Soort tube | Kleur van stop | Gebruik |
| :------- | :--------------- | :------------- | :----------------------------------------------- |
| 1 | Hemocultuur | Eerst aëroob, dan anaëroob | Cultuur |
| 2 | Serumtube (SST) | Rood/Okergeel | Serologie, transfusie, vitamine, hormonen |
| 3 | Na-citraat-tube | Licht blauw | Stolling (belangrijk: tot maatstreep vullen!) |
| 4 | Heparine tube | Groen | Dosages medicatie |
| 5 | EDTA-tube | Paars | Hematologie |
| 6 | Fluoride tube | Grijs | Glucose |
### 3.3 Infusietherapie
Infusietherapie is het toedienen van vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten via een kunststof slang (infuus) in de bloedbaan.
#### 3.3.1 Infusiemateriaal
* **Recipiënten:** Infusievloeistoffen moeten helder, kleurloos, kiemvrij en pyrogene vrij zijn. Etikettering is essentieel.
* **Leidingen:** Standaard, eenmalig gebruik, steriel, pyrogene vrij, met druppelkamer, rolklem, injectiepoort en luchtfilter.
* **Verlengleidingen:** Plaatsing tussen katheter en infusieleiding voor comfort en bewegingsvrijheid. Meerwegkranen zijn mogelijk.
* **IV-filter:** Vermindert infectierisico deels; niet standaard gebruikt vanwege kosten en specifieke contra-indicaties (TPN, bloed/bloedderivaten).
* **Katheters:** Verschillende soorten, waaronder vleugelnaalden en standaard IV-katheters.
#### 3.3.2 Infuusregelaars en pompen
* **Infuusstaanders:** Infusiesnelheid is afhankelijk van hoogteverschil.
* **Infusieregelaars:**
* Druppelkamer: Niet voor nauwkeurige volumeregeling, vereist regelmatige observatie.
* Dial-o-flow: Meet in ml/uur, precisie-instelling, voorzichtigheid geboden bij verkeerde instelling.
* **Infuuspompen:**
* Sturen actief vloeistof in de bloedbaan.
* Druppelgestuurde pompen, volumegestuurde pompen, spuitdrijvers en PCA-pompen (pijnstilling).
* Zeer nauwkeurig en betrouwbaar, met alarmfunctie.
#### 3.3.3 Indicaties voor infusie
* Herstellen van afwijkingen in volume en samenstelling van lichaamsvochten.
* Verhogen van de bloeddruk.
* Zorgen voor normale voedingsbehoefte.
* Desintoxicatie.
* Toegangsweg voor medicijnen.
* Diagnostische doeleinden (waakinfuus).
#### 3.3.4 Toegangswegen IV infuus
* Perifeer IV infuus
* Centraal IV infuus
* Subcutane infusie (hypodermoclyse)
* Intrasinusale infusie (bij baby's)
* Intra-osseuze infusie
* Intra-arteriële infusie
* Intrathecale infusie
#### 3.3.5 Algemene aandachtspunten bij infusietherapie
* **Bewaring:** Op kamertemperatuur, niet in direct zonlicht of bij warmtebronnen. Bepaalde oplossingen donker of gekoeld bewaren. Gebruik FIFO (First-In, First-Out). Vervaldatum controleren.
* **Toediening:** Altijd op doktersvoorschrift. Patiënt- en medicatiegegevens vermelden. Infuusrecipiënt nooit langer dan 24 uur laten inlopen. Gebruik pompen bij traag infuus of kinderen. Ontsmet dopjes, open verpakking vlak voor toediening. Voeg medicatie toe vlak voor toediening en voor verbreken vacuüm. Bescherm lichtgevoelige medicatie. Infuusleidingen mogen de grond niet raken.
* **Onderhoud:** Strikt aseptisch werken bij elke manipulatie. Inspecteer punctieplaats en voer heveltest uit bij elke shift. Vermijd ontkoppelen leiding-katheter. Vernieuw infusieleidingen elke 72-96 uur (lipiden, bloed/derivaten sneller). Verwijder infuus bij tekenen van ontsteking. Raak achterstand in inlooptijd nooit zomaar in.
* **Hygiëne en steriliteit:** Cruciaal om complicaties te voorkomen. Toegangswegen voor bacteriën: katheterpunt, huid, kranen, infusievloeistof.
#### 3.3.6 Infusie en medicatietoediening
* **Intraveneuze inspuiting:** Snelle hoge bloedspiegel, risico op embolie of anafylactische shock. Langzaam toedienen met pauzes om bijwerkingen te controleren.
* **Toedieningsmogelijkheden:**
* In shot (bolus): Onmiddellijke hoge bloedspiegel.
* Verdund in klein infusiezakje (discontinu).
* Verdund in infusievloeistof (continu): Constante toediening, nauwkeurigheid met pomp/spuitdrijver.
* **Aandachtspunten bij intraveneuze inspuiting:** Antisepsis is essentieel; geen barrière voor geneesmiddelen of micro-organismen. Vloeistoffen bereiden in stofvrije omgeving. Houdbaarheid en stabiliteit controleren.
* **Incompatibiliteit:** Interacties tussen geneesmiddelen/materialen die instabiliteit veroorzaken (zichtbaar of onzichtbaar). Vermijd combinaties van stoffen met verschillende pH. Medicatie apart toedienen indien mogelijk.
### 3.4 Vasculaire Complicaties
Complicaties met betrekking tot het vaatstelsel.
#### 3.4.1 Trombose en embolie
* **Definitie:**
* **Trombose:** Vorming van een bloedklonter (trombus) in een bloedvat (veneus of arterieel). Diepe veneuze trombose (DVT) in grote ader. Tromboflebitis in oppervlakkige vene.
* **Embolie:** Verstopping van kleine slagaders of haarvaten door een prop (embolus) die een bloedstolsel, gezwel of deel van een trombus kan zijn.
* **Gevolgen:** Longembolie (trombus vanuit veneuze systeem naar longslagader), cerebrovasculair accident (CVA) of beroerte (trombus vanuit arterieel systeem naar hersenen).
* **Oorzaken en risicofactoren:** Veranderingen in vaatwand (atherosclerose), verlangzaming circulatie (immobilisatie, operaties), veranderingen bloedsamenstelling (uitdroging, stollingsstoornissen). Risicogroepen: bedlegerige patiënten, postoperatieve patiënten, kraamvrouwen, patiënten met hart- en vaatziekten.
* **Symptomen:** Variëren van pijn, roodheid, zwelling, warmte, koorts (veneuze trombose) tot krampachtige pijn, bleke en koude ledemaat (arteriële trombose). Longembolie: plotse pijn, dyspneu, cyanose. CVA: verwardheid, hoofdpijn.
* **Preventie:** Beweging stimuleren, snelle mobilisatie na operatie, anticoagulantia, anti-trombosekousen.
* **Behandeling:** Immobilisatie, anticoagulantia, anti-trombosekousen, soms operatieve verwijdering.
#### 3.4.2 Varices (Spataders)
* **Definitie:** Verwijde en uitgezakte aders met defecte kleppen, meestal in de benen.
* **Oorzaken en risicofactoren:** Verhoogde druk in beenaders, slecht functionerende aderkleppen, tromboflebitis, zwaarlijvigheid, zwangerschap (druk vergrote uterus), erfelijke aanleg.
* **Symptomen:** Veneuze stuwing, zwelling, zwaar en moe gevoel in benen, zeurende pijn.
* **Gevolgen:** Bloedophoping, oedeem, verhoogd risico op tromboflebitis en DVT.
* **Preventie:** Regelmatig bewegen, vermijden langdurig staan/zitten in zelfde houding, elastische kousen, voeten hoger leggen, niet met gekruiste benen zitten.
* **Behandeling:** Elastische zwachtels/kousen, operatieve verwijdering, wegspuiten.
#### 3.4.3 Hemorroïden (Aambeien)
* **Definitie:** Uitzetting van aders van de endeldarm door stuwing in of rond de anus.
* **Oorzaken en risicofactoren:** Portale hypertensie, zwangerschap, diarree, constipatie, te veel druk zetten tijdens defecatie.
* **Gevolgen:** Jeuk, pijn tijdens defecatie, bloeding.
* **Preventie:** Constipatie vermijden (vezelrijk dieet, vochtinname, beweging).
* **Behandeling:** Patiënt voorlichten, vezelrijke voeding, vochtinname, warmte/ijs, medicatie (laxantia, zalven), eventueel operatieve verwijdering.
#### 3.4.4 Decubitus (Doorligwonden)
* **Definitie:** Degeneratieve weefselveranderingen door comprimerende druk- en schuifkrachten, leidend tot zuurstoftekort en necrose.
* **Oorzaken:** Comprimerende druk, schuifkrachten, ischemie.
* **Risicofactoren:** Langdurige bedrust, immobiliteit, overgewicht/ondergewicht, slechte voedingstoestand, vochtige huid, koorts.
* **Symptomen:** Niet-wegdrukbare roodheid (graad I), blaarvorming/ontvelling (graad II), oppervlakkige necrose (graad III), diepe necrose (graad IV).
* **Preventie:** Goede huidverzorging, schone/gladde/droge onderlaag, wisselhouding (elke 3-4 uur), inspectie/palpatie huid, speciale ondersteuningen (matrassen).
* **Behandeling:** Wondverzorging afhankelijk van stadium, blijvende preventieve maatregelen.
### 3.5 Uitscheiding
Het lichaam elimineert afvalstoffen via verschillende systemen.
#### 3.5.1 Urinair stelsel
* **Onderdelen:** Nieren, ureters, blaas, urethra.
* **Blaas:** Hol orgaan dat urine opslaat. Gevoel van aandrang bij ±300 ml, maximale capaciteit ±600 ml.
* **Mictie (plassen):** Gecontroleerd proces vanuit hersenen, coördinatie van blaasspieren en sfincter.
* **Beïnvloedende factoren:** Angst, pijn, infectie, persoonlijke gewoonten, bekkenbodemtonus, obstructie, bezenuwing, medicatie.
* **Interventies om mictie te bevorderen:** Angst verminderen, privacy, sensorische stimuli, vochtinname, bekkenbodemoefeningen, juiste positie.
* **Observaties:** Geur, kleur, helderheid van urine. Urinecontrole op stick (pH, glucose, ketonen, leukocyten, nitriet, proteïnen, bloed, hemoglobine).
* **Zwangerschap en urinair stelsel:** Fysiologische veranderingen (vergroting nierbekken/ureters, hydronefrose, verhoogde GFR, verminderde blaastonus). Risico op urineweginfecties. Frequent plassen, stressincontinentie, nycturie.
* **Arbeid en bevalling:** Druk op sacrale plexus/blaas kan urine retentie of moeilijkheden bij plassen veroorzaken. Blaassondage kan nodig zijn na epidurale anesthesie. Volle blaas hindert arbeid.
* **Postpartum:** Stimuleren urineren om uteruscontractie te bevorderen en postpartumbloeding te voorkomen. Spontaan urineren binnen 6-8 uur na bevalling vereist. Risico op infectie door stase, incontinentie. Verhoogde diurese in eerste dagen na bevalling.
#### 3.5.2 Gastro-intestinaal stelsel
* **Defecatie (stoelgang):** Uitscheiding van onverteerbare resten. Feces: 75% water, 25% verteringsresten.
* **Constipatie (verstopping):** Te weinig frequente defecatie, harde ontlasting, pijn, opgezet abdomen.
* **Factoren:** Voedingsgewoonten, dehydratatie, medicatie, ziekte, immobiliteit, psychologisch, pijn, zwangerschap.
* **Problemen:** Pijn, hemorroïden, darmobstructie.
* **Interventies:** Observatie, voorlichting, trainen defecatiereflex, aanpassen dieet, beweging, laxantia.
* **Diarree:** Versnelde passage, frequente dunne stoelgang, krampen, misselijkheid.
* **Factoren:** Snelle passage, voeding, medicatie, ziekte, infectie, angst.
* **Problemen:** Vocht- en voedingstekort, huidirritatie, schaamte.
* **Interventies:** Oorzaak opsporen, dieet, voldoende drinken, huidverzorging.
* **Zwangerschap en defecatie:** Verhoogde transittijd door progesteron, vaker constipatie. In kraambed angst voor stoelgang na episiotomie.
* **Verpleegproblemen:** Urineretentie, incontinentie, constipatie, diarree.
---
# Vasculaire complicaties en uitscheidingssystemen
Dit gedeelte behandelt de vasculaire complicaties, met name trombose en embolie, en de uitscheidingssystemen van het lichaam, gericht op het urinair en gastro-intestinaal stelsel.
### 4.1 Vasculaire complicaties
Vasculaire complicaties betreffen aandoeningen van het hart en de bloedvaten. Verpleegkundigen en vroedvrouwen spelen een cruciale rol in de voorlichting, preventie en observatie hiervan.
#### 4.1.1 Trombose en embolie
**Definitie:**
* **Trombose:** Vorming van een bloedklonter (trombus) in een ader, slagader of het hart.
* **Veneuze trombose:** Klont in een ader.
* **Arteriële trombose:** Klont in een slagader.
* **Diepe veneuze trombose (DVT):** Grote bloedklonter in een grote ader, vaak in het been of bekken.
* **Tromboflebitis:** Trombusvorming in een oppervlakkige ader.
* **Embolie:** Verstopping van kleine slagaders of haarvaten door een prop (embolus), zoals een bloedstolsel, tumorweefsel of deel van een trombus. Een embolie kan een gevolg zijn van trombose waarbij een deel van de klonter losraakt en met de bloedstroom meevoert.
* **Longembolie:** Afsluiting van een longslagader of vertakking, vaak door veneuze trombose.
* **Cerebrovasculair accident (CVA) / Beroerte:** Klont in een slagader die de bloedcirculatie in de hersenen verstoort.
**Oorzaken en risicofactoren:** Trombose wordt bevorderd door:
* **Veranderingen in de vaatwand:** Slagaderverkalking (atherosclerose) door roken, hoog cholesterol, suikerziekte, hoge bloeddruk. Beschadiging door infuus, bloedafname.
* **Vertraging van de circulatie:** Langdurige immobilisatie (na operatie, bedrust), afknellen van bloedvaten (overstrekte knieën), varices (spataders) door stase.
* **Veranderingen in de bloedsamenstelling:** Verdikking van het bloed (uitdroging), stollingsstoornissen.
* **Aandoeningen van het hart:** Hartinfarct, hartritmestoornissen, kunstkleppen kunnen leiden tot arteriële trombose en embolie.
**Risicogroepen:** Bedlegerige patiënten, postoperatieve patiënten, kraamvrouwen, personen met hart- en vaatziekten.
**Symptomen:**
* **Oppervlakkige trombose (tromboflebitis):** Verharde, dikke ader; rode, pijnlijke omgeving; pijn bij staan en palpatie.
* **Veneuze trombose been:** Pijn, roodheid, zwelling, warmte, lichte koorts, snelle pols.
* **Arteriële trombose:** Krampachtige, plotselinge, hevige pijn; bleek en koud been.
* **Diepe veneuze trombose (DVT):** Eenzijdige zwelling van been/bekken, zwaar gevoel, zeurende pijn in de kuit, tintelingen, pijn bij optillen voet (teken van Homans), lichte stuwing oppervlakkige venen, oedeem, bleke, blinkende huid met cyanose, koorts, algemeen ziektegevoel.
* **Longembolie:** Plotselinge flankpijn, dyspneu, cyanose, rusteloosheid, angst, braken, syncope, koorts, snelle ademhaling, hoesten zonder slijm.
* **CVA:** Verwardheid, hevige hoofdpijn, comateuze toestand.
**Gevolgen:** Belemmering van optimale circulatie, gasuitwisseling en weefselperfusie. Longembolie kan fataal zijn.
**Preventie:**
* Goede houding in bed om druk op bloedvaten te vermijden.
* Stimuleren van beweging (spierpompwerking).
* Snelle mobilisatie na operatie.
* Anticoagulantia (op voorschrift).
* Anti-trombosekousen bij langdurige bedrust en spataders.
**Behandeling:** Immobilisatie van het getroffen ledemaat, anticoagulantia, anti-trombosekousen; eventueel chirurgische verwijdering van de klonter.
**Trombose & Verloskunde:** Verhoogd risico bij zwangeren en pas bevallen moeders door verhoogde coagulatie en verminderde doorstroming. Risicofactoren: hoge maternale leeftijd, obesitas, multipariteit, varices, pre-eclampsie, spoedkeizersnede, immobilisatie, verlamming. Preventief: anticoagulantia, anti-trombosekousen, snelle mobilisatie, been- en ademhalingsoefeningen.
#### 4.1.2 Varices (spataders)
**Definitie:** Verwijde en uitgezakte aders met defecte kleppen, meestal in de benen, maar ook elders mogelijk (slokdarm, teelbal, lever). Veroorzaakt door verhoogde druk in beenaders of slecht functionerende kleppen.
**Oorzaken en risicofactoren:** Veel staan, vrouwelijk geslacht, tromboflebitis, zwaarlijvigheid, zwangerschap (druk van uterus), aangeboren defecte kleppen.
**Symptomen:** Veneuze stuwing in benen, zwelling, zwaar en moe gevoel, zeurende pijn (verdwijnt bij hoogstand van de benen).
**Gevolgen:** Bloedstuwing, vochtophoping (oedeem), tromboflebitis, zeldzaam DVT.
**Preventie:** Regelmatig bewegen, vermijden van langdurig staan/zitten, dragen van elastische kousen, geen gekruiste benen, knoflook (bevordert circulatie).
**Behandeling:** Elastische zwachtels/kousen, operatieve verwijdering of inspuiten van varices.
**Varices & Verloskunde:** Vaker voorkomend tijdens zwangerschap door progesteron (minder gespannen aders, dilatatie) en toenemende veneuze druk door uterus. Risicofactoren: multipariteit, meerlingzwangerschap, hydramnios, gewichtstoename. Kan leiden tot oedeem, hemorroïden. Vroedvrouw inspecteert benen en vulva. Bij vulva-varices: ondersteuning (dik maandverband). Risico op scheuren tijdens bevalling. Kunnen spontaan verdwijnen na bevalling, maar vaak recidiverend.
#### 4.1.3 Hemorroïden (aambeien)
**Definitie:** Uitzetting van de aders van de endeldarm door stuwing in/rond de anus. Kunnen inwendig of uitwendig zijn.
**Oorzaken & risicofactoren:** Portale hypertensie (hoge bloeddruk in poortader), zwangerschap, diarree, constipatie, te veel druk zetten bij defecatie.
**Gevolgen:** Jeuk, pijn bij defecatie, bloedingen door harde feces.
**Preventie:** Vermijden/oplossen van constipatie door vezelrijk dieet, voldoende vochtinname, lichaamsbeweging. Eventueel medicatie (Movicol®).
**Behandeling:** Voorlichting, melden van bloedingen, aanpassing dieet (vezels, 2L vocht/dag), warmte (kruik, bad) of ijs, medicatie (ontlasting verzachtend, zalfjes), eventueel chirurgische verwijdering.
**Hemorroïden & Verloskunde:** Vaak door progesteron (relaxatie darmen) en toenemende veneuze druk. Ook persen tijdens bevalling. Geen operatieve verwijdering tijdens zwangerschap. Kunnen spontaan verdwijnen postpartum, maar vaak chronisch aanwezig. Vrouwen kunnen bang zijn om stoelgang te maken (angst voor pijn na episiotomie), wat constipatie verergert.
#### 4.1.4 Decubitus (doorligwonden)
**Definitie:** Degeneratieve weefselverandering door comprimeerde druk- en schuifkrachten, leidend tot afsterven van weefsel door slechte doorbloeding en zuurstoftekort.
**Oorzaken:**
* **Comprimerende kracht:** Loodrecht op het weefsel.
* **Schuifkrachten:** Parallel aan het weefsel, rekken of verscheuren van bloedvaten.
* **Ischemische letsels:** Door dichtdrukken van bloedvaten.
**Risicofactoren:**
* **Druk en tijdsduur:** Hoe hoger de druk en hoe langer de duur, hoe groter de schade.
* **Diepte:** De druk is het grootst in de diepte, wat leidt tot het "conus effect" waarbij oppervlakkige wonden diepere schade maskeren.
* **Mobiliteit:** Langdurige bedrust, beperkte mobiliteit.
* **Lichaamsgewicht:** Overgewicht (extra druk), extreem mager (weinig weefsel tussen huid en bot).
* **Locatie:** Drukpunten boven botuitsteeksels.
* **Voedingstoestand:** Eiwitafbraak, vitaminetekorten (A, C).
* **Vocht:** Transpiratie, incontinentie (maceratie).
* **Temperatuur:** Koorts (verhoogde zuurstofbehoefte), hypothermie (vasoconstrictie).
**Symptomen (graden):**
* **A0:** Risicopatiënt, geen klinische tekens.
* **0B:** Wegdrukbare roodheid.
* **I:** Niet-wegdrukbare roodheid die 5 min na opheffen druk blijft.
* **II:** Blaarvorming en ontvelling.
* **III:** Oppervlakkige druknecrosewond (rood-geel-zwart).
* **IV:** Diepe druknecrose (rood-geel-zwart).
**Preventie:** Goede huidverzorging, schone/gladde/droge onderlaag, vermijden halfzittende houding, voedingstekorten bestrijden, wisselhouding (elke 3-4 uur), dagelijkse huidinspectie, zwevende hielen. Individueel: speciale ondersteuningen (matrassen).
**Behandeling:** Wondzorg afhankelijk van stadium, blijvende preventieve maatregelen.
**Decubitus & Verloskunde:** Risico bij verminderde mobiliteit door zwangerschap (hoogrisico zwangerschap, langdurige bedrust), epidurale/algehele anesthesie. Premature en neonatale baby's op neonatale afdeling. "Voorkomen is beter dan genezen."
### 4.2 Uitscheidingssystemen
Het lichaam elimineert afvalstoffen om homeostase te bewaren. Afwijkingen kunnen ziekte of gezondheid evalueren. Hier wordt ingegaan op het urinair en gastro-intestinaal stelsel.
#### 4.2.1 Urinair stelsel
Omvat nieren, ureters, blaas en urethra.
**De blaas:** Hol orgaan met spieren. Vrouwelijke positie: onder en voor uterus. Vulling zorgt voor uitzetting en stimulatie zenuwbanen (aandrang bij 300 ml). Maximale capaciteit ca. 600 ml.
**Mictie:** Uitscheiding van urine via urethra, gecoördineerd door hersenen. Parasympathische zenuwbanen contraheren blaasspieren, urethra sfincter relaxeert. Normale urineproductie: 1500-6000 ml/dag, min. 30 ml/uur.
**Terminologie:**
* Polyurie: veel plassen.
* Oligurie: weinig plassen.
* Anurie: geen urineproductie.
* Pollakisurie: veelvuldig kleine beetjes plassen.
* Dysurie: pijn bij plassen.
* Enuresis: urineverlies (vaak 's nachts).
* Nycturie: veel plassen 's nachts.
* Stressincontinentie: urineverlies bij druk (hoesten, niezen).
* Urge-incontinentie: plotselinge, hevige aandrang.
* Urineretentie: onvermogen urine te ledigen.
**Beïnvloedende factoren:** Angst/stress, pijn, urineweginfectie, persoonlijke gewoonten, zwakke bekkenbodemspieren, obstructie (bv. vergrote uterus), bezenuwingsproblemen, ziekte, operatie, medicatie.
**Interventies ter bevordering mictie:** Angst verminderen, privacy, sensorische stimuli (water laten lopen), veel drinken, bekkenbodemoefeningen, goede houding (rechtop).
**Observaties urine:**
* **Geur:** Kan veranderen door voeding, medicatie, infectie, diabetes. Oude urine ruikt sterker.
* **Kleur:** Verandert door concentratie, voeding, medicatie, hematurie, leveraandoeningen.
* **Helderheid:** Troebel bij infectie, eiwitneerslag (preeclampsie).
**Urinecontrole op stick:** "Midstream" monster (eerste deel laten lopen, midden opvangen, rest laten lopen).
* **pH:** Zuurtegraad (lage pH verhoogt risico nierstenen).
* **Glucose:** Aanwezigheid kan duiden op diabetes, pancreatitis.
* **Ketonen:** Afbraakproducten na vasten/braken, diabetes, medicatie.
* **Leukocyten:** Witte bloedcellen (urineweginfectie).
* **Nitriet:** Bacteriële urineweginfectie (niet altijd aanwezig).
* **Proteïnen:** Nierdisfunctie, pre-eclampsie.
* **Bloed:** Infectie (let op menstruatie, hemorroïden).
* **Hemoglobine:** Hangt samen met aanwezigheid bloed.
**Urinair stelsel & Verloskunde:**
* **Fysiologische veranderingen zwangerschap:** Vergroting nierbekken/kelken/ureters (hydronefrose), uitzetting ureters (stase, risico UWI), verhoogde GFR (40-50%), verminderde blastonus (progesteron), verdubbelde blaascapaciteit (tot 1000 ml), reflux door oestrogeen, oedemateus blaas-slijmvlies.
* **Druk op blaas:** Eerste trimester (uterus), laatste trimester (voorliggend deel). Gevolg: pollakisurie, stressincontinentie, nycturie.
* **Arbeid en bevalling:** Druk hoofd op sacrale plexus (retentie), druk op blaas/urethra (afvloei belemmerd), epidurale anesthesie (minder aandrang). Advies: elke 2 uur urineren om arbeid te faciliteren en retentie te voorkomen.
* **Postpartum:** Stimuleren regelmatig urineren om uteruscontractie te bevorderen (voorkomen postpartum bloeding). Spontaan urineren binnen 6-8 uur na bevalling. Complicaties: blaas/urethra trauma, verminderde gevoeligheid blaas, onvolledige lediging (risico UWI), stressincontinentie. Verhoogde diurese postpartum (tot 3000 ml/dag).
#### 4.2.2 Gastro-intestinaal stelsel
**Defecatie:** Uitscheiding van onverteerbare resten (feces: 75% water, 25% verteringsresten). Peristaltiek transporteert feces door dikke darm (wateropname). Opslag in sigmoïd, aandrang bij rectale drukverandering. Bewust controleerbaar.
**Beïnvloedende factoren:**
* **Constipatie (verstopping):**
* **Observaties:** Minder frequente defecatie, harde/ingedikte feces, moeilijke/pijnlijke uitdrijving, opgezet/pijnlijk abdomen, vol gevoel, hoofdpijn, gebrek eetlust, oprispingen, flatus.
* **Factoren:** Voedingsgewoonten (weinig vezels), dehydratatie, medicatie (ijzer, opiaten), ziekte, weinig beweging, psychologisch (privacy), pijn, depressie, negeren prikkel, zwangerschap.
* **Bijkomende problemen:** Pijn, hemorroïden, verminderde eetlust, darmobstructie (fecesprop), "overloopdiarree", fecaal braken.
* **Interventies:** Observatie, navragen gewoontes, voorlichting, training defecatiereflex, toegang WC, privacy, voedingsaanpassing (vezels, H2O), zacht wc-papier, vermijden negeren prikkel, conditionering, beweging, zalven, laxantia, suppositorium.
* **Diarree:** Versnelde passage, frequente dunne/vloeibare stoelgang.
* **Observaties:** Frequente aandrang, dunne stoelgang (sterke geur), krampen, flatus, weinig eetlust, misselijkheid, verzwakking, bloed/slijm.
* **Factoren:** Snelle passage, voedingsgewoonten (kruiden, alcohol), medicatie (ijzer, AB, laxantia, Prostin®), ziekte (kanker), infectie, anale sfincter aandoening, angst/spanning, verandering voedsel/levenspatroon, verteringsstoornissen.
* **Bijkomende problemen:** Vocht-/voedingsbalans, huidirritatie, schaamte, beperkte bewegingsvrijheid, ongerustheid.
* **Interventies:** Oorzaak opsporen/behandelen, nuchter (12-24u), dieet (vezels, wortel, rijst), medicatie, voldoende drinken (geen koolzuur!), vochtbalans opmaken, wegen, controle elektrolyten, toilet/nachtstoel, huidverzorging na defecatie.
**Defecatie & Verloskunde:** Verhoogde transittijd (progesteron) kan leiden tot constipatie. Microlax® of lavement tijdens arbeid. Postpartum: constipatie door angst (pijn na episiotomie). Vroedvrouw vraagt dagelijks naar stoelgang. Medicatie indien nodig. Advies ter preventie/oplossing constipatie/diarree.
### 4.3 Bloedafname en infusietherapie
Dit gedeelte beschrijft de diverse methoden van bloedafname (capillair, veneus, arterieel) en de bijbehorende materialen en technieken. Ook wordt de infusietherapie uitgebreid behandeld, inclusief infusiemateriaal, infuusleidingen, katheters, pompen, en aandachtspunten bij toediening en onderhoud. Belangrijke aspecten zijn aseptisch werken, het voorkomen van complicaties zoals flebitis en infecties, en het correct toepassen van verschillende toedieningsmethoden (bolus, continu, discontinu). De tekst bevat ook een tabel die de volgorde van afname voor diverse bloedonderzoeken, het type tube, de kleur van de stop en het gebruik ervan specificeert.
### 4.4 Bloedgroepen en stolling
Dit gedeelte behandelt de verschillende bloedgroepensystemen (ABO, Rhesus D) en hun belang bij transfusies en zwangerschap. Verder wordt het stollingssysteem uitgelegd als een cascade van factoren, en worden de oorzaken, symptomen en preventie van trombose en embolie besproken.
**Bloedgroepen:**
* **ABO-systeem:** Antigeen A, B, AB, O. Iemand met bloedgroep A heeft antistoffen tegen B, B tegen A, AB heeft geen antistoffen, O heeft antistoffen tegen A en B. O is universele donor, AB is universele ontvanger.
* **Rhesus D-systeem:** Rhesus-positief (Rh+, 85% in West-Europa) en Rhesus-negatief (Rh-). Rh- personen maken antistoffen aan bij contact met Rh+ bloed (Rh-immunisatie). Dit is cruciaal in de verloskunde bij Rh- moeders en Rh+ kinderen.
**Rhesus-incompatibiliteit in de verloskunde:**
* Bij eerste zwangerschap met Rh+ kind door Rh- moeder: aanvankelijk geen probleem.
* Contact foetaal en maternaal bloed (zwangerschap, bevalling, trauma, etc.) kan leiden tot vorming van antistoffen bij Rh- moeder.
* Deze antistoffen gaan naar de foetus en veroorzaken hemolytische anemie, foetaal hartlijden, hydrops, miskraam, doodgeboren kind.
* Ongebonden bilirubine kan hersenschade veroorzaken (kernicterus).
* Preventie: Injectie anti-D (Rhogam®) bij Rh- moeders binnen 72 uur na blootstelling (verkeerde transfusie, miskraam, abortus, bevalling Rh+ kind, etc.).
**Stollingsfactoren en hun route:** Een cascade die leidt tot de vorming van fibrine, het eindproduct van de stolling. Bij weefselbeschadiging versnelt de route via tromboplastine.
**Hematologische waarden in de verloskunde:** Bloedafname postpartum om bloedverlies in te schatten. Bepaling hemoglobine en hematocriet om eventuele ijzer-/vitaminepreparaten toe te dienen of transfusie te overwegen.
**Bloedafnamesystemen en tubes:**
* Vacuüm bloedafnamesysteem en Monovette® systeem.
* Materialen: knelband, naalden (verschillende gauges), vleugelnaald, luer-adaptor.
* Vacuümtubes: verschillende volumes, met/zonder additieven (anticoagulantia, coagulantia, glycolyseremmers, separatoren). Belang van mengen met additieven.
* **Volgorde van afname is cruciaal:**
1. Hemocultuur (aëroob/anaëroob)
2. Serumtube (Rood/okergeel) - Serologie, transfusie, chemie
3. Nacitraat-tube (lichtblauw) - Stolling (correct bloed/citraat verhouding!)
4. Heparine tube (groen) - Dosages medicatie
5. EDTA-tube (paars) - Hematologie
6. Fluoride tube (grijs) - Glucose
**Infuus:** Kunststof slang om vloeistoffen, medicatie of bloed toe te dienen.
* **Materiaal:** Recipiënten, infusievloeistoffen (steriel, pyroseen), leidingen (druppelteller, rolklem, injectiepoort), verlengleidingen, driewegkranen, IV-filters (beperkt gebruik door kostprijs).
* **Infusiepompen:** Nauwkeurige toediening (druppel-/volumegestuurd, spuitdrijvers, PCA-pompen).
* **Indicaties voor infusie:** Herstellen vocht-/elektrolytenbalans, bloeddruk verhogen, voeding, desintoxicatie, medicatietoegang, diagnostiek.
* **Toegangswegen:** Perifeer IV, centraal IV, subcutaan, intrasinus, intra-osseus, intra-arterieel, intrathecaal.
* **Aandachtspunten:** Bewaring (temperatuur, licht), toediening (voorschrift, patiëntgegevens, asepsis, 24u limiet, pompen bij traag/kinderen), onderhoud (asepsis, huidinspectie, heveltest, leidingen vernieuwen 72-96u, 24u voor lipiden/bloed).
* **Medicatietoediening IV:** Aseptisch, rekening houdend met incompatibiliteit (zichtbaar/onzichtbaar), pH. Toediening in shot (langzaam!) of verdund (discontinu/continu).
**Vasculaire complicaties:**
* **Trombose/Embolie:** Zie 4.1.1.
* **Varices:** Zie 4.1.2.
* **Hemorroïden:** Zie 4.1.3.
* **Decubitus:** Zie 4.1.4.
**Uitscheidingssystemen:**
* **Urinair stelsel:** Zie 4.2.1.
* **Gastro-intestinaal stelsel:** Zie 4.2.2.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Hematologie | De wetenschap die zich bezighoudt met de studie van bloed, de bloedvormende organen en bloedziekten. Het woord is afgeleid van het Griekse "haima" (bloed) en "logos" (kunde/leer). |
| Hematoloog | Een medisch specialist die gespecialiseerd is in de diagnose, behandeling en preventie van ziekten van het bloed en bloedvormende organen. |
| Bloedplasma | Het vloeibare bestanddeel van het bloed, dat voor ongeveer 92% uit water bestaat en daarnaast diverse plasma-eiwitten, anorganische en organische stoffen bevat. Het transporteert bloedcellen, voedingsstoffen en afvalstoffen. |
| Erythrocyten | De wetenschappelijke naam voor rode bloedcellen. Deze cellen zijn verantwoordelijk voor het transport van zuurstof en koolstofdioxide in het bloed dankzij het hemoglobine. |
| Leucocyten | De wetenschappelijke naam voor witte bloedcellen. Deze cellen spelen een cruciale rol in het immuunsysteem van het lichaam en beschermen tegen infecties en lichaamsvreemde stoffen. |
| Trombocyten | De wetenschappelijke naam voor bloedplaatjes. Dit zijn kleine celfragmenten die essentieel zijn voor de bloedstolling en het herstellen van beschadigde bloedvaten. |
| Hemoglobine | Een rood bloedpigment dat in rode bloedcellen voorkomt en verantwoordelijk is voor het binden en transporteren van zuurstof vanuit de longen naar de weefsels, en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen. |
| Erytropoëse | Het proces van aanmaak van rode bloedcellen, dat voornamelijk plaatsvindt in het rode beenmerg en afhankelijk is van diverse voedingsstoffen zoals ijzer, vitamine B12, foliumzuur en het hormoon erytropoëtine. |
| Anemie | Een tekort aan rode bloedcellen of hemoglobine in het bloed, wat resulteert in een verminderde zuurstoftransportcapaciteit van het bloed, vaak aangeduid als bloedarmoede. |
| Hematocriet | Een meting die het percentage van het totale bloedvolume vertegenwoordigt dat door rode bloedcellen wordt ingenomen. Het wordt vaak gebruikt om de mate van anemie te bepalen. |
| AB0-bloedgroepsysteem | Een classificatiesysteem voor bloedgroepen gebaseerd op de aanwezigheid van A- en B-antigenen op de oppervlakte van rode bloedcellen, wat leidt tot de bloedgroepen A, B, AB en 0. |
| Rhesus D-factor | Een belangrijk antigeen op de rode bloedcellen, dat bepaalt of een persoon Rhesus-positief (aanwezigheid van D-factor) of Rhesus-negatief (afwezigheid van D-factor) is. De interactie tussen Rhesus-positieve en Rhesus-negatieve bloedgroepen kan leiden tot ernstige transfusiereacties of hemolytische ziekte van de pasgeborene. |
| Hemostase | Het proces waarbij bloedingen worden gestopt. Dit omvat bloedstolling, het samentrekken van bloedvaten en de vorming van een bloedstolsel om een wond te dichten. |
| Beenmerg | Het sponsachtige weefsel in de holtes van botten, waar bloedcellen (rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes) worden geproduceerd. Dit proces wordt hematopoëse genoemd. |
| Trombose | De vorming van een bloedklonter (trombus) binnen een bloedvat, wat de bloedstroom kan belemmeren of blokkeren. Dit kan leiden tot ernstige medische problemen zoals een longembolie of beroerte. |
| Embolie | De verstopping van een bloedvat door een embolus, zoals een bloedklonter, vetdeeltje of luchtbel, die vanuit een ander deel van het lichaam is meegevoerd met de bloedstroom. |
| Varices | Verwijde en uitgezakte aders, ook wel spataders genoemd, waarbij de kleppen in de aders niet meer goed functioneren, wat leidt tot bloedstuwing en ophoping, vooral in de benen. |
| Hemorroïden | Verwijde aders in het rectum of rond de anus, ook wel aambeien genoemd, veroorzaakt door verhoogde druk in het anale gebied, vaak gerelateerd aan constipatie of zwangerschap. |
| Decubitus | Doorligwonden of drukplekken die ontstaan door langdurige druk en schuifkrachten op de huid en onderliggende weefsels, wat leidt tot weefselbeschadiging en necrose, met name bij patiënten met beperkte mobiliteit. |
| Mictie | Het proces van urineren; het legen van de blaas. Dit is een complex proces dat coördinatie vereist tussen de spieren van de blaas, de zenuwen en de hersenen. |
| Defecatie | Het proces van uitscheiding van ontlasting (feces) uit het lichaam. Dit omvat de peristaltische bewegingen van de darmen en de controle vanuit de hersenen om de stoelgang te reguleren. |
| Portale hypertensie | Een verhoogde bloeddruk in de poortader, die bloed van de organen in de buik naar de lever transporteert. Dit kan leiden tot complicaties zoals spataders in de slokdarm en aambeien. |
| Uremie | Een syndroom dat optreedt bij nierfalen, waarbij afvalstoffen die normaal door de nieren worden uitgescheiden, zich ophopen in het bloed. |
| Dialyse | Een medische behandeling die wordt gebruikt om bloed te zuiveren wanneer de nieren niet meer goed functioneren. Het kan hemodialyse (via een kunstnier) of peritoneale dialyse (via het buikvlies) zijn. |
| Plasmaconcentratie | De hoeveelheid van een stof (bijvoorbeeld een medicijn) die aanwezig is in het bloedplasma op een bepaald moment. |
| Feces | De onverteerbare resten van voedsel en afvalstoffen die uit het lichaam worden uitgescheiden na de spijsvertering. |
| Peristaltiek | Ritmische samentrekkingen van de spieren in de wanden van holle organen, zoals de darmen, die zorgen voor de voortstuwing van de inhoud. |
| Urethra | De urinebuis, die de blaas verbindt met de buitenkant van het lichaam, waardoor urine wordt uitgescheiden. |
| Ureter | De urineleider, een buis die urine transporteert van de nier naar de blaas. |
| Blaas | Een gespierd, hol orgaan dat urine opslaat die door de nieren wordt geproduceerd. |
| Nieren | Twee boonvormige organen in het lichaam die bloed filteren, afvalstoffen verwijderen en urine produceren. |
| Bloedvat | Elk van de buisvormige structuren in het lichaam die bloed transporteren, zoals slagaders, aders en haarvaten. |
| Anesthesie | Het proces van het toedienen van medicijnen om tijdelijk gevoel of bewustzijn te verliezen, vaak gebruikt tijdens chirurgische ingrepen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale anesthesie waarbij een verdovend middel wordt geïnjecteerd in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een specifiek lichaamsdeel. |
| Episiotomie | Een chirurgische incisie in het perineum en de vaginale achterwand, die soms tijdens de bevalling wordt gemaakt om de vaginale opening te vergroten en scheuren te voorkomen. |
| Colon | De dikke darm, het laatste deel van het spijsverteringskanaal, waar water wordt opgenomen uit de onverteerde voedselresten en de ontlasting wordt gevormd. |
| Rectum | Het laatste deel van de dikke darm, dat de ontlasting opslaat voordat deze via de anus wordt uitgescheiden. |
| Anus | De opening aan het einde van het spijsverteringskanaal, waaruit ontlasting het lichaam verlaat. |
| Vasodilatatie | Het verwijden van bloedvaten, wat kan leiden tot een verhoogde bloedstroom en een daling van de bloeddruk. |
| Vasoconstrictie | Het vernauwen van bloedvaten, wat de bloedstroom kan verminderen en de bloeddruk kan verhogen. |
| Sepsis | Een levensbedreigende toestand die wordt veroorzaakt door een ontregelde reactie van het lichaam op een infectie, waarbij ontstekingsreacties wijdverspreid optreden in het lichaam. |