AFW23 Immuundeficiëntie
Summary
# Aangeboren en verworven immuundeficiënties
Deze samenvatting behandelt immuundeficiënties, die kunnen ontstaan door aangeboren (primaire) of verworven (secundaire) oorzaken, en hoe deze het lichaam vatbaar maken voor specifieke ziekteverwekkers.
## 1. Aangeboren/primaire immuundeficiënties
Aangeboren immuundeficiënties zijn genetische aandoeningen die de normale werking van het immuunsysteem verstoren. Ze kunnen leiden tot verhoogde vatbaarheid voor infecties, variërend van nauw (specifiek voor één pathogeen) tot gegeneraliseerd (voor de meeste pathogenen).
### 1.1 Severe combined immunodeficiency (SCID)
SCID is een ernstige, levensbedreigende aandoening waarbij zowel B-cellen als T-cellen ontbreken of niet functioneel zijn. Dit resulteert in een extreme vatbaarheid voor virale, bacteriële, schimmel- en gistinfecties, vaak leidend tot overlijden voor het tweede levensjaar.
* **Oorzaken:**
* **X-linked SCID:** Een defect in de receptor voor interleukine (IL)-2, -4, -7, -15, en -21 (de $\gamma$c-keten). IL-15 is cruciaal voor NK-celontwikkeling, IL-21 voor kiemcentra, en IL-7 voor T-celoverleving.
* **Deficiënties in de thymus:**
* **DiGeorge syndroom (22q11.2 deletie syndroom):** Een deletie op chromosoom 22 die leidt tot afwijkingen aan de thymus, bijschildklieren en hart. De thymus kan variëren van afwezig (aplasie) tot onderontwikkeld (hypoplasie).
* **FOXC1 deficiëntie:** Bekend als het "naakte" fenotype, waarbij FOXN1 essentieel is voor de ontwikkeling van het thymusepitheel.
* **T-celproliferatie en IL-2 productie:**
Signaal 1 (TCR-trigger) en Signaal 2 (CD28-trigger) zijn essentieel voor de proliferatie en differentiatie van geactiveerde naïeve T-cellen, gedreven door IL-2. De TCR-trigger leidt tot de synthese van transcriptiefactoren die de IL-2-transcriptie induceren. De CD28-trigger stabiliseert het IL-2 mRNA en verhoogt de IL-2 synthese aanzienlijk. Anabole signalering via TORC leidt tot een 100-voudige stijging in IL-2 productie.
### 1.2 MHC klasse I deficiëntie
Een deficiëntie van het TAP-eiwit (transporter associated with antigen processing) verhindert het transport van peptiden vanuit het cytoplasma naar het endoplasmatisch reticulum. Dit leidt tot een gebrek aan MHC klasse I expressie op de celoppervlakken.
* **Gevolg:** Geen positieve selectie van CD8 single-positieve T-cellen in de thymus, resulterend in een afwezigheid van CD8 T-cellen en een verhoogde vatbaarheid voor virale infecties.
### 1.3 MHC klasse II deficiëntie
Dit type deficiëntie verhindert de positieve selectie van CD4 T-cellen in de thymus.
* **Gevolg:** Patiënten vertonen een SCID-fenotype met ernstige deficiënties in zowel B-cel als T-cel functionaliteit.
> **Tip:** Positieve en negatieve selectie in de thymus geldt primair voor TCR $\alpha\beta$ cellen, niet voor TCR $\gamma\delta$ cellen. De MHC klasse I of II specificiteit van de TCR bepaalt welke co-receptor (CD4 of CD8) behouden blijft.
### 1.4 Zuiver B-cel defect
Deficiënties in B-celontwikkeling of -functie, zoals bij Bruton's tyrosine kinase (Btk) deficiëntie, maken patiënten vooral gevoelig voor bacteriële infecties, hoewel virale infecties ook frequent voorkomen en genezen.
* **Btk deficiëntie:** Btk is cruciaal voor de signaaloverdracht van de pre-BCR naar het cytoplasma.
* **CD40 ligand deficiëntie:** Leidt tot defecten in specifieke antistofvorming, isotypeswitch (B-celhulp) en macrofaagactivatie (macrofaaghulp). Dit resulteert in een ernstige immuundeficiëntie zonder kiemcentra in de lymfeklieren en een verminderde mogelijkheid om specifieke antistoffen te vormen na vaccinatie. Transplantatie is vaak noodzakelijk.
### 1.5 Andere aangeboren immuundeficiënties
* **Neutrofiel functiestoornissen of neutropenie:** Verhoogde gevoeligheid voor diepe gist- en schimmelinfecties (longen, hersenen) en abcessen veroorzaakt door pyogene bacteriën.
* **Complement deficiëntie (bv. C3 of factor H):** Frequente infecties met extracellulaire bacteriën. Ook kan glomerulonefritis optreden door neerslag van immuuncomplexen.
* **NK-cel deficiëntie:** Verhoogde gevoeligheid voor virale infecties.
### 1.6 De drie paden van complementactivatie
Het complementsysteem speelt een cruciale rol in de vroege afweer tegen extracellulaire pathogenen. Activatie kan plaatsvinden via de klassieke, lectine of alternatieve cascade.
* **Klassieke cascade:** Geactiveerd door antigeen-antistofcomplexen of CRP (C-reactief proteïne). Dit duurt ongeveer 7 dagen.
* **Lectine cascade:** Geactiveerd door mannosebindend lectine (MBL) dat bindt aan suikers op pathogenen. MBL activeert MASP, wat vergelijkbaar is met C1. Dit duurt ongeveer 1 dag.
* **Alternatieve cascade:** Kan direct geactiveerd worden zonder antistoffen. Dit duurt ook ongeveer 1 dag.
**Effectorfucties van complement:**
* Chemotaxis en fagocytose activatie via complementreceptoren (CR).
* Vorming van het membrane attack complex (MAC, C5-C9) dat lysis van pathogenen kan veroorzaken.
* Opsonisatie: het "labelen" van pathogenen om fagocytose te vergemakkelijken.
> **Tip:** Aangeboren immuundeficiënties zijn zeldzaam, maar vroege diagnose is cruciaal om onherstelbare weefselschade en onbehandelbare infecties te voorkomen.
### 1.7 Diagnose van aangeboren immuundeficiënties
* **Klinische symptomen:** Terugkerende, niet-genezende of opportunistische infecties.
* **Laboratoriumtesten:**
* **Bloedanalyse:** Aantal witte bloedcellen (WBC), differentiële telling (B-cellen (CD20+), T-cellen (CD3+), monocyten, granulocyten, NK-cellen (CD56+)).
* **Complement:** CH50 (meet de intacte klassieke complementcascade).
* **Immunoglobulines:** Niveaus van $\gamma$-globulines (IgM, IgG, IgA).
* **Antistoffen:** Testen op specifieke antistoffen tegen vaccins (bv. tetanus, mazelen) of veelvoorkomende pathogenen (bv. Herpes simplex, Candida).
* **T-cel functie:** T-cel proliferatietest met mitogenen (bv. PHA, CD3+CD28).
* **Flowcytometrie:** Specifieke markering van celpopulaties (CD3, CD4, CD8, CD20, CD56).
* **Beenmerg/Milt onderzoek:** Afwezigheid van functionele milt of plasmacellen kan indicatief zijn. Howell-Jolly lichaampjes in erytrocyten duiden op asplenie.
## 2. Vatbaarheid voor specifieke kiemen
Immuundeficiënties kunnen leiden tot een verhoogde vatbaarheid voor specifieke typen pathogenen.
### 2.1 Extracellulaire/pyogene infecties
Deze infecties worden vaak veroorzaakt door bacteriën die extracellulair leven en pus produceren.
* **Antilichamentekort (hypo- of agammaglobulinemie):** Meestal geassocieerd met ernstige vatbaarheid voor pyogene bacteriën. Kan secundair voorkomen bij maligniteiten zoals multipel myeloom.
* **Behandeling:** Intraveneuze gammaglobulines (IVIg).
* **Geïsoleerde IgA deficiëntie:** Verhoogde gevoeligheid voor Giardia lamblia.
* **Complement deficiëntie:** Vooral bij C2, C3, of factor H deficiëntie, verhoogt de vatbaarheid voor bacteriën zoals *Streptococcus pneumoniae* en *Neisseria meningitidis*.
* **Neutropenie:** Een laag aantal neutrofielen verhoogt de vatbaarheid voor pyogene bacteriën (bv. *Staphylococcus aureus*) en schimmels (bv. *Aspergillus*, *Candida*).
* **Asplenie (afwezige of niet-functionele milt):** Verhoogt het risico op fulminante infecties met gekapselde bacteriën (pneumokokken, meningokokken, *Haemophilus influenzae*). Vaccinatie met conjugaatvaccins en snelle antibiotica bij koorts zijn essentieel.
* **TLR-signalering deficiënties:** Verhoogde gevoeligheid voor pyogene bacteriën.
> **Voorbeeld:** Een 15-jarige jongen met terugkerende sinusitis en pneumonie wordt opgenomen met een gewrichtsinfectie veroorzaakt door *Streptococcus pneumoniae*. Labresultaten tonen hypogammaglobulinemie (IgG, IgM, IgA sterk gedaald) bij normale aantallen lymfocyten. Dit wijst op een onderliggend antilichamentekort, waarschijnlijk Common Variable Immunodeficiency (CVID), dat maintenance behandeling met IVIg vereist.
### 2.2 Verhoogde gevoeligheid voor intracellulaire pathogenen
Deze pathogenen leven en vermenigvuldigen zich binnen gastheercellen.
* **Atypische mycobacteriën:** Infecties door minder virulente mycobacteriën, zoals *Mycobacterium avium-intracellulare*, komen vaak voor bij defecten in het IFN-$\gamma$ pathway.
* **Bescherming:** Gemedieerd door IL-12, interferongamma (IFN-$\gamma$) en STAT1.
* **MSMD (Mendelian Susceptibility to Mycobacterial Disease):** Genetische aandoeningen die leiden tot verhoogde vatbaarheid voor mycobacteriële infecties.
* **Virale infecties:**
* **Defecte interferonsignalering (IFN-$\alpha$/$\beta$, IFN-$\gamma$):** Leidt tot verhoogde vatbaarheid voor virussen, inclusief HSV encefalitis bij TLR3 deficiëntie.
* **Afwezigheid van CD8 T-cellen of NK-cellen:** Verhoogt de vatbaarheid voor virale infecties.
* **Complement deficiëntie:** Met name deficiënties in factor H kunnen leiden tot verhoogde gevoeligheid voor *Neisseria* species, die factor H binden om zich te beschermen tegen complement.
### 2.3 Virale infecties
Naast de bovengenoemde defecten, speelt HLA-presentatie een rol. Bepaalde HLA-allelen kunnen effectievere immuunresponsen op virale peptiden induceren dan andere. Deficiënties in receptoren zoals CCR5, een co-receptor voor HIV, kunnen ook de vatbaarheid voor virussen beïnvloeden.
### 2.4 Oppervlakkige gistinfecties (mucocutane candidiasis)
* **Oorzaken:**
* **STAT1 gain-of-function mutaties:** Overproductie van Th1 ten koste van Th17.
* **Deficiënties in gist/schimmel receptoren:** Zoals TLRs en dectines.
* **Defectieve Th17 ontwikkeling:** Leidt tot chronische mucocutane candidiasis (CMC).
* **APECED (Autoimmune Polyendocrinopathy, Candidiasis, and Ectodermal Dystrophy):** Antistoffen tegen IL-17, vaak geassocieerd met AIRE deficiëntie.
* **Factoren die de kans verhogen:** Antibiotica gebruik, diabetes mellitus, en primaire immuundeficiënties met verlaagde T-cel functie.
### 2.5 Diepe schimmel- en gistinfecties
Deze infecties zijn vaak ernstig en kunnen levensbedreigend zijn.
* **Neutrofiel defecten:** Zoals in de *Chronic Granulomatous Disease* (CGD) waar het NADPH oxidase complex niet functioneert, verhoogt de vatbaarheid voor invasieve schimmelinfecties, met name *Aspergillus*.
* **Verworven immuundeficiënties:**
* **AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome):** Veroorzaakt door HIV, leidend tot CD4-cel deficiëntie.
* **Immunosuppressieve behandelingen:** Zoals chemotherapie voor leukemie.
* **Langdurig gebruik van intraveneuze katheters:** Verhoogt het risico op infecties.
---
# Vatbaarheid voor specifieke pathogenen
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting voor het onderwerp "Vatbaarheid voor specifieke pathogenen" op basis van de verstrekte documentinhoud (pagina's 21-36).
## 2. Vatbaarheid voor specifieke pathogenen
Dit gedeelte onderzoekt hoe verschillende immuundeficiënties leiden tot specifieke kwetsbaarheden voor bepaalde soorten micro-organismen, waaronder pyogene bacteriën, intracellulaire pathogenen, virussen en schimmels, en beschrijft de klinische manifestaties en diagnostische benaderingen.
### 2.1 De aangeboren/primaire immuundeficiënties
Aangeboren immuundeficiënties zijn zeldzame, maar ernstige aandoeningen die een verhoogde vatbaarheid voor infecties veroorzaken. Vroege diagnose en behandeling zijn cruciaal om onherstelbare weefselschade en ongeneeslijke infecties te voorkomen.
#### 2.1.1 Severe combined immunodeficiency (SCID)
SCID is een ernstige, levensbedreigende aandoening waarbij zowel B-cellen als T-cellen afwezig of niet functioneel zijn. Kinderen met SCID sterven meestal voor hun tweede levensjaar door aanhoudende virale, bacteriële, schimmel- en gistinfecties.
* **Deficiëntie:** Defecten in de ontwikkeling of functie van T- en B-cellen. Bij X-linked SCID ontbreekt de receptor voor cytokines zoals IL-2, IL-4, IL-7, IL-15 en IL-21.
* IL-15 is essentieel voor NK-celvorming.
* IL-21 is cruciaal voor kiemcentra in lymfeklieren.
* IL-7 is essentieel voor de vorming en instandhouding van T-cellen.
* **Immuunrespons:** Aangezien T-cellen cruciaal zijn voor het aansturen van B-celdifferentiatie en antistofproductie, leidt een T-celdefect vaak tot een afwezigheid of niet-functionele B-cellen.
* **Klinische manifestaties:** Ernstige, recidiverende infecties met een breed scala aan pathogenen (viraal, bacterieel, schimmel, gist).
* **Behandeling:** SCID is een van de eerste ziekten waar succesvol gentherapie op is toegepast door middel van retrovirale transductie van CD34+ bloedstamcellen met het $\gamma$c-gen.
#### 2.1.2 MHC klasse I en II deficiënties
Deficiënties in Major Histocompatibility Complex (MHC) klasse I of II moleculen leiden tot ernstige immuundeficiënties, met name door problemen in de T-celselectie in de thymus.
* **MHC klasse I deficiëntie:**
* **Oorzaak:** Ontbreken van het transportereiwit TAP (Transporter Associated with Antigen Processing), wat voorkomt dat peptiden van het cytoplasma naar het endoplasmatisch reticulum worden getransporteerd voor presentatie op MHC klasse I moleculen.
* **Gevolg:** Geen positieve selectie van CD8+ T-cellen in de thymus, resulterend in een afwezigheid van functionele CD8+ T-cellen.
* **Klinische manifestaties:** Verhoogde vatbaarheid voor virale infecties. Patiënten met Bare lymphocyte syndrome type I (afwezigheid van HLA klasse I) hebben geen CD8+ cellen.
* **MHC klasse II deficiëntie:**
* **Gevolg:** Geen positieve selectie van CD4+ T-cellen in de thymus.
* **Klinische manifestaties:** Leidt tot een SCID-fenotype met ernstige deficiënties in zowel B-cel- als T-celfunctionaliteit. Patiënten met Bare lymphocyte syndrome type II (afwezigheid van klasse II) hebben geen CD4+ cellen.
> **Tip:** Positieve en negatieve selectie in de thymus geldt enkel voor TCR $\alpha\beta$ T-cellen en niet voor TCR $\gamma\delta$ T-cellen.
#### 2.1.3 Zuiver B-celdefect
Deficiënties die specifiek de ontwikkeling of functie van B-cellen treffen, leiden tot verminderde antistofproductie.
* **Bruton's tyrosine kinase (Btk) deficiëntie:**
* **Oorzaak:** Cruciaal signaalmolecuul voor de pre-B-celreceptor (pre-BCR) signaaltransductie.
* **Klinische manifestaties:** Patiënten zijn voornamelijk vatbaar voor bacteriële infecties. Virale infecties komen frequent voor, maar genezen meestal.
* **Behandeling:** Intraveneuze gammaglobulines (IgG) van gezonde donoren.
* **CD40-ligand deficiëntie:**
* **Oorzaak:** Defect in het CD40-ligand op T-cellen of CD40 op B-cellen, wat essentieel is voor B-cel help, antistof isotype switch en macrofaagactivatie.
* **Klinische manifestaties:** Ernstige immuundeficiëntie met afwezigheid van kiemcentra in lymfeklieren, defecte specifieke antistofvorming na vaccinatie en deficiënte Th1-responsen.
* **Behandeling:** Transplantatie is vaak vereist.
#### 2.1.4 Andere primaire immuundeficiënties
Naast SCID en specifieke B-cel- of MHC-deficiënties, zijn er nog andere primaire immuundeficiënties die vatbaarheid voor specifieke pathogenen veroorzaken.
* **Neutrofiel functiestoornissen of neutropenie:**
* **Klinische manifestaties:** Verhoogde vatbaarheid voor diepe gist- en schimmelinfecties (bv. longen, hersenen) en abcessen veroorzaakt door pyogene bacteriën.
* **Complement deficiëntie (bv. C3, Factor H):**
* **Klinische manifestaties:** Frequente infecties met extracellulaire bacteriën. Vaak ook glomerulonefritis door neerslag van immuuncomplexen.
* **NK-cel deficiëntie:**
* **Klinische manifestaties:** Verhoogde gevoeligheid voor virale infecties.
> **Tip:** Complement speelt een belangrijke rol in de vroege afweer tegen extracellulaire pathogenen, met name via opsonisatie en de vorming van het Membrane Attack Complex (MAC).
#### 2.1.5 De drie paden van complementactivatie
Het complementsysteem kan op drie manieren worden geactiveerd: de klassieke, de lectine en de alternatieve route.
* **Klassieke route:** Geactiveerd door antigeen-antilichaamcomplexen. Duurt ongeveer 7 dagen om actief te worden.
* **Lectine route:** Geactiveerd door mannosebindend lectine (MBL) dat bindt aan suikers op pathogenen. Dit activeert MASP, dat lijkt op C1. MBL is een acuutfase-eiwit.
* **Alternatieve route:** Kan direct worden geactiveerd door pathogenen.
* **Effectorfuncties:** Opsonisatie, chemotaxis, fagocytose en lysis via MAC.
#### 2.1.6 Diagnose van primaire immuundeficiëntie
De diagnose van primaire immuundeficiënties berust op een combinatie van klinische symptomen en laboratoriumonderzoeken.
* **Klinische indicaties:** Recidiverende, niet-genezende of opportunistische infecties.
* **Laboratoriumonderzoek:**
* **Bloedbeeld:** Aantal witte bloedcellen, lymfocyten (B-cellen [CD20+], T-cellen [CD3+], NK-cellen [CD56+]), monocyten, granulocyten.
* **Humorale immuniteit:** Totale gammaglobulines (IgG, IgM, IgA), CH50 (meting van de intacte klassieke complementcascade via hemolyse van met IgG gecoate rode bloedcellen).
* **Celulaire immuniteit:** T-cel proliferatietest op mitogenen (bv. PHA, CD3+CD28).
* **Specifieke antistoffen:** Titerbepaling tegen vaccins (bv. tetanus, mazelen) of veelvoorkomende pathogenen (bv. Herpes simplex, Candida).
* **Functieonderzoek:** Bepaling van specifieke antistoffen na vaccinatie.
> **Voorbeeld casus:** Een 15-jarige jongen met recidiverende sinusitis en pneumonie, die na een gewrichtspunctuur met geelgroene pus en Gram-positieve diplokokken (vermoedelijk S. pneumoniae) wordt gediagnosticeerd met hypogammaglobulinemie (sterk gedaald IgG, IgM, IgA). CH50 is normaal. Dit kan wijzen op een common variable immunodeficiency (CVID), die zowel verworven als aangeboren kan zijn.
### 2.2 Vatbaarheid voor specifieke kiemen
Verschillende immuundeficiënties leiden tot een verhoogde vatbaarheid voor specifieke groepen pathogenen.
#### 2.2.1 Extracellulaire/pyogene infecties
Deze infecties worden vaak veroorzaakt door bacteriën zoals *Streptococcus pneumoniae*, *Neisseria meningitidis* en *Haemophilus influenzae*.
* **Antilichaamtekort (hypo- of agammaglobulinemie):** Vaak geassocieerd met maligniteiten zoals multipel myeloom, of met CVID. Leidt tot infecties van de luchtwegen en darmen (bv. bronchiëctasieën). Patiënten zijn meestal niet vatbaar voor virusinfecties, behalve enterovirussen (bv. ECHO-virus, polio).
* **Behandeling:** IV gammaglobulines.
* **Geïsoleerde IgA deficiëntie:** Frequent voorkomend (1/1000) en kan leiden tot verhoogde gevoeligheid voor *Giardia lamblia*.
* **Complement deficiëntie (bv. C2, C3, C4):** Zeldzaam, maar verhoogt de vatbaarheid voor extracellulaire bacteriën, met name gekapselde bacteriën.
* **TLR-signalering deficiëntie:** Verhoogde gevoeligheid voor pyogene bacteriën.
* **Asplenie / functionele asplenie:** Verhoogt het risico op fulminante bacteriële infecties en sepsis door gekapselde bacteriën. Vaccinatie met conjugaatvaccins en onmiddellijke antibiotica bij koorts zijn belangrijk.
* **Granulocyten deficiëntie (neutropenie):** Vaak secundair (bv. chemotherapie). Verhoogt de vatbaarheid voor pyogene bacteriën (*Staphylococcus*, Gram-negatieve staven), schimmels (*Aspergillus*) en gisten (*Candida*). Abcessen, pneumonie en periodontitis kunnen optreden.
> **Voorbeeld casus:** Een 30-jarige man met een voorgeschiedenis van splenectomie na ziekte van Hodgkin, ontwikkelt sepsis veroorzaakt door *Streptococcus pneumoniae*. Factoren die bijdragen aan deze vatbaarheid zijn asplenie, mogelijke deficiënties in TLR-signalering, antilichamen, complement en neutrofielen.
#### 2.2.2 Verhoogde gevoeligheid voor intracellulaire pathogenen
Deze groep pathogenen, waaronder *Mycobacterium tuberculosis* en *Listeria monocytogenes*, overleven en repliceren binnen gastheercellen.
* **Defecten in de IFN-$\gamma$ pathway:**
* **Oorzaak:** Deficiënties in IL-12, IFN-$\gamma$, STAT1, of TNF-$\alpha$ signalering.
* **Klinische manifestaties:** Persistente en fatale infecties door intramacrofage pathogenen, met name atypische mycobacteriën (bv. *Mycobacterium avium-intracellulare complex*). Ook na vaccinatie met BCG.
* **Behandeling:** Tuberculostatica.
* **Mendelian susceptibility to Mycobacterial Disease (MSMD):** Een groep zeldzame genetische aandoeningen die de vatbaarheid voor mycobacteriële infecties verhogen door defecten in de IL-12/IFN-$\gamma$ as.
* **AIDS (HIV-infectie):** Veroorzaakt CD4+ T-cel deficiëntie, wat leidt tot een verhoogde vatbaarheid voor opportunistische intracellulaire pathogenen.
* **TNF-blokkers:** Behandeling voor auto-immuunziekten die de afweer tegen intracellulaire pathogenen kan verminderen.
* **TLR3 deficiëntie:** Verhoogde gevoeligheid voor herpes simplex virus (HSV) encefalitis door defecte I-type I en III interferon signalering.
#### 2.2.3 Virale infecties
Virale infecties worden gecontroleerd door een combinatie van celulaire immuniteit (CD8+ T-cellen, NK-cellen) en humorale immuniteit (antilichamen).
* **NK-cel deficiëntie:** Verhoogde vatbaarheid voor virale infecties.
* **Antilichamen deficiëntie:** Kan de preventie van virale infecties bemoeilijken.
* **Complement deficiëntie:** *Neisseria* bacteriën, die op hun beurt weer de complementfactor H binden om zich te beschermen, zijn zeer gevoelig voor complement.
* **HLA deficiëntie:** Onvoldoende presentatie van virale peptiden aan T-cellen kan de immuunrespons belemmeren.
* **Defecte interferonsignalering:** Cruciaal voor de antivirale respons.
#### 2.2.4 Oppervlakkige gist- en schimmelinfecties
Mucocutane infecties door gisten zoals *Candida* worden voornamelijk bestreden door mucosale immuniteit, waaronder Th17-cellen en neutrofielen.
* **STAT1 "gain of function" mutaties:** Leidt tot een overproductie van Th1-cellen ten koste van Th17-cellen, wat resulteert in een verhoogde vatbaarheid voor mucocutane candidiasis.
* **Deficiëntie van gist/schimmelreceptoren:** Zoals TLR's en dectines.
* **Defecte Th17-ontwikkeling:** Kan leiden tot hyperIgE-syndroom en chronische mucocutane candidiasis (CMC).
* **APECED (Autoimmune Polyendocrinopathy, Candidiasis and Ectodermal Dystrophia):** Antistoffen tegen IL-17 door AIRE-deficiëntie leiden tot mucocutane candidiasis.
* **Neutrofiel deficiëntie:** Naast pyogene bacteriën, verhoogt dit de vatbaarheid voor invasieve schimmelziekten zoals *Aspergillus*. Dit kan door chronische granulomateuze ziekte (defect NADPH oxidase complex) of neutropenie komen.
#### 2.2.5 Diepe schimmel- en gistinfecties
Diepe invasieve schimmel- en gistinfecties treden op bij ernstige immuundepressie.
* **Neutrofiel deficiëntie:** Zowel door primaire aandoeningen als secundair door immunosuppressieve behandelingen (bv. voor acute myeloïde leukemie).
* **AIDS:** Verhoogt de vatbaarheid voor ernstige schimmelinfecties.
* **Immunosuppressieve behandelingen:** Behandelingen die het immuunsysteem onderdrukken, verhogen het risico op diepe schimmel- en gistinfecties.
* **Langdurige overleving van immuunonderdrukte patiënten:** Met name bij gebruik van intraveneuze katheters.
---
# Diagnostiek van immuundeficiënties
Dit onderdeel behandelt de methoden voor het diagnosticeren van primaire immuundeficiënties, inclusief klinische symptomen, laboratoriumtesten, en de interpretatie van resultaten.
### 3.1 Aangeboren/primaire immuundeficiënties
Primaire immuundeficiënties (PID's) zijn zeldzaam, maar een snelle diagnose is cruciaal om onherstelbare weefselschade en moeilijk te behandelen infecties te voorkomen.
#### 3.1.1 Severe combined immunodeficiency (SCID)
SCID kenmerkt zich door een ernstig tekort aan functionele T- en B-cellen, wat leidt tot fatale virale, bacteriële, schimmel- en gistinfecties voor het tweede levensjaar.
* **Pathofysiologie:** B-cellen zijn afwezig of niet functioneel door het gebrek aan T-celhulp. X-gebonden SCID wordt veroorzaakt door het ontbreken van de receptor voor interleukines (IL) IL-2, IL-4, IL-7, IL-15 en IL-21.
* IL-15 is essentieel voor NK-celvorming.
* IL-21 is essentieel voor kiemcentra in de lymfeklieren.
* IL-7 is essentieel voor de vorming en instandhouding van T-cellen.
* **Gentherapie:** SCID was de eerste ziekte waar succesvol gentherapie op is toegepast door middel van retrovirale transductie van CD34+ bloedstamcellen met het $\gamma c$ gen.
#### 3.1.2 MHC klasse I deficiëntie
Deze deficiëntie ontstaat door een ontbrekend transportereiwit (TAP) dat peptiden van het cytoplasma naar het endoplasmatisch reticulum transporteert.
* **Gevolg:** Geen klasse I expressie in de thymus leidt tot het uitblijven van positieve selectie van CD8+ single positieve T-cellen.
* **Klinische manifestatie:** Verhoogde vatbaarheid voor virale infecties door het ontbreken van CD8+ T-cellen.
#### 3.1.3 Zuiver B-cel defect
Deficiënties die specifiek B-cellen treffen, leiden tot een verhoogde vatbaarheid voor bacteriële infecties.
* **Bruton's tyrosine kinase (Btk) deficiëntie:** Btk is cruciaal voor signaaloverdracht van de pre-B-celreceptor naar het cytoplasma. Patiënten zijn vooral gevoelig voor bacteriële infecties, hoewel virale infecties frequent voorkomen en genezen. Behandeling met intraveneuze gammaglobulines (IgG) van gezonde donoren is effectief.
* **CD40-ligand deficiëntie:** Dit defect leidt tot problemen in specifieke antistofvorming, isotype switch (B-celhulp) en macrofaagactivatie (macrofaaghulp). Dit resulteert in een ernstige immuundeficiëntie zonder kiemcentra in de lymfeklieren. Compensatoire thymus-onafhankelijke IgM antistofproductie treedt op. Patiënten kunnen geen specifieke antistoffen vormen na vaccinatie en hebben defecte Th1-responsen. Transplantatie is vaak vereist.
#### 3.1.4 Andere immuundeficiënties
Verschillende andere defecten kunnen leiden tot specifieke vatbaarheden voor infecties.
* **Neutrofiel functiestoornissen of neutropenie:** Verhoogde gevoeligheid voor diepe gist- en schimmelinfecties (longen, hersenen) en abcessen met pyogene bacteriën.
* **Complement deficiëntie:** Deficiënties in C3 of factor H leiden tot frequente infecties met extracellulaire bacteriën. Vaak is er ook sprake van glomerulonefritis door neerslag van immuuncomplexen.
* **NK-cel deficiëntie:** Geeft voornamelijk een verhoogde gevoeligheid voor virale infecties.
#### 3.1.5 De drie paden van complementactivatie
Het complementsysteem is een belangrijke factor in de eerste afweer tegen extracellulaire pathogenen.
* **Activatiepaden:**
* **Klassiek pad:** Geactiveerd via antigeen-antistofcomplexen of C-reactief proteïne (CRP). Duurt circa 7 dagen om actief te worden.
* **Lectine pad:** Geactiveerd door mannosebindend lectine (MBL) dat bindt aan mannose op pathogenen, wat MASP activeert (vergelijkbaar met C1).
* **Alternatief pad:** Geactiveerd via de alternatieve cascade.
* MBL en CRP zijn acute fase eiwitten; deze cascades worden binnen een dag actief.
* **Effectorfuncties:**
* Chemotaxis en fagocytose-activatie via complementreceptoren (CR).
* Vorming van het membraanaanvalscomplex (MAC, C5-C9).
* Opsonisatie, wat fagocytose vergemakkelijkt.
#### 3.1.6 Diagnose van primaire immuundeficiënties
Het detecteren van een primaire immuundeficiëntie vereist een combinatie van klinische observaties en laboratoriumtesten.
* **Klinische aanwijzingen:**
* Terugkerende, niet genezende, of opportunistische infecties.
* Aanwezigheid van een (functionele) milt is belangrijk voor de afweer tegen gekapselde bacteriën.
* **Laboratoriumtesten:**
* **Complete bloedtelling (CBC) met differentiatie:** Bepaalt het aantal witte bloedcellen, B-cellen (CD20+ lymfocyten), T-cellen (CD3+ lymfocyten), monocyten, granulocyten en NK-cellen (CD56+ lymfocyten).
* **Flowcytometrie:** Gedetailleerde analyse van celpopulaties, inclusief subpopulaties van T-cellen (CD3, CD4, CD8).
* **Complementtesten:**
* **CH50:** Meet de integriteit van de klassieke complementcascade door middel van hemolyse van met IgG gecoate rode bloedcellen. Een normaal resultaat sluit significante deficiënties in het klassieke pad uit.
* **Immunoglobuline-assays:**
* Meting van de totale hoeveelheid gammaglobulines (IgM, IgG, IgA) in het bloed. Hypo- of agammaglobulinemie duidt op B-celdeficiënties.
* Meting van Howell-Jolly lichaampjes kan een indicator zijn van miltfunctie.
* **Specifieke antistofresponsen:**
* Evaluatie van antistoffen tegen vaccins (bv. tetanus, mazelen) of veelvoorkomende pathogenen (bv. herpes simplex, Candida). Een verminderde of afwezige respons duidt op een probleem in de B-cel functie of antistofproductie.
* **T-cel proliferatietest op mitogeen:** Test de reactiviteit van T-cellen op niet-specifieke stimuli (bv. PHA, CD3+CD28), wat een indicatie geeft van T-cel functie.
* **Voorbeeld casusanalyse:**
Een 15-jarige jongen met recidiverende sinusitis en pneumonie presenteert zich met een septische knie. Hoewel de CH50 normaal is, is er sprake van hypogammaglobulinemie (sterk verlaagd IgG, IgM, IgA). De bloed-/beenmergcellen tonen normale aantallen B-, T-, NK-cellen en granulocyten, maar geen plasmacellen. Dit patroon suggereert een probleem in de antistofproductie of -secretie, mogelijk wijzend op Common Variable Immunodeficiency (CVID), dat zowel verworven als aangeboren kan zijn.
### 3.2 Vatbaarheid voor specifieke kiemen
Verschillende immuundeficiënties leiden tot een verhoogde vatbaarheid voor specifieke soorten pathogenen.
#### 3.2.1 Extracellulaire/pyogene infecties
Deze infecties worden primair bestreden door het complementsysteem en antistoffen.
* **Antilichaamtekorten (hypo- of agammaglobulinemie):** Vaak secundair bij maligniteiten zoals multipel myeloom. Patiënten zijn vooral vatbaar voor luchtweg- en darminfecties (bv. door secretie van IgA) en kunnen last hebben van ECHO-virus (meningoencefalitis) en poliovirusinfecties. Behandeling met IV gammaglobulines is standaard. Geïsoleerde IgA-deficiëntie is frequent en kan leiden tot verhoogde gevoeligheid voor *Giardia lamblia*.
* **Complement- en TLR-deficiënties:** Zeldzamer, maar leiden tot verhoogde vatbaarheid.
* **Asplenie/functionele asplenie:** Verhoogd risico op fulminante bacteriële infecties en sepsis, met name door gekapselde bacteriën zoals pneumokokken, meningokokken en *Haemophilus influenzae*. Vaccinatie met conjugaatvaccins en onmiddellijke antibiotica bij koorts zijn aangewezen.
* **Granulocytenstoornissen (neutropenie):** Vaak secundair aan chemotherapie. Verhoogde gevoeligheid voor pyogene infecties (bv. *Staphylococcus aureus*), gramnegatieve staven, schimmels (*Aspergillus*) en gisten (*Candida*). Abcessen, pneumonie en periodontitis kunnen optreden. Een onmiddellijke behandeling met breedspectrum antibiotica is cruciaal.
#### 3.2.2 Verhoogde gevoeligheid voor intracellulaire pathogenen
Defecten in cellulaire immuniteit, met name T-celgemedieerde afweer, verhogen de vatbaarheid voor intracellulaire bacteriën en virussen.
* **Atypische mycobacteriën:** Infecties met minder virulente mycobacteriën (*M. avium-intracellulare complex*) of na BCG-vaccinatie. Bescherming is afhankelijk van IL-12, interferon-gamma (IFN-$\gamma$) en STAT1. Diagnostiek geschiedt via microscopie, zuurvaste kleuring en kweek. Behandeling met tuberculostatica is vereist.
* **IFN-$\gamma$ pathway defecten:** Leiden tot persistente en fatale infecties door intramacrofage pathogenen.
* **MSMD (Mendelian susceptibility to Mycobacterial disease):** Verworven overgevoeligheid voor mycobacteriële ziekten.
* **Virale infecties:**
* **IFN-$\gamma$ pathway defecten:** Veroorzaken verhoogde gevoeligheid voor virussen.
* **TLR3 deficiëntie:** Verhoogde gevoeligheid voor de ontwikkeling van herpes simplex virus (HSV) encefalitis door defecte signalering van interferonen type I en III.
* **Defecten in de signalering van interferonen $\alpha$ en $\beta$ (en $\gamma$):** Verhoogde vatbaarheid voor virussen.
* **Afwezigheid van CD8 T-cellen of NK-cellen:** Beperken de bestrijding van virale infecties. Antistoffen zijn cruciaal voor de preventie van virale infecties.
* **Andere oorzaken van intracellulaire pathogenen gevoeligheid:** AIDS (CD4 deficiëntie), TNF-blokkers (gebruikt bij auto-immuunziekten), maligne lymfoproliferatieve aandoeningen en immunosuppressiva.
#### 3.2.3 Virale infecties
De afweer tegen virussen is complex en omvat zowel cellulaire als humorale componenten.
* **Complement factor H:** Wordt door *Neisseria* gebonden om zich te beschermen tegen het complementsysteem van de gastheer. *Neisseria* (gonokokken, meningokokken) is zeer gevoelig voor complement.
* **IFN-$\lambda$:** Speelt een rol in de antivirale afweer.
* **HLA-allelen:** De wijze waarop HLA-moleculen virale peptiden presenteren aan T-cellen kan de afloop van infectieziekten significant beïnvloeden. Dit is de basis van genoombrede associatiestudies (GWAS) met infectieziekten.
* **NOD2 en CCR5:** NOD2 induceert autofagie, een cytoplasmatische receptor. CCR5 is een chemokine receptor, een van de receptoren voor HIV.
#### 3.2.4 Oppervlakkige gistinfecties
Oppervlakkige mucocutane infecties worden bestreden door mucosale immuniteit, met name door de effecten van IL-22 (verhoogt defensineproductie en versterkt epitheliale barrière) en IL-17 (recruteert neutrofielen).
* **Oorzaken van verhoogde gevoeligheid:**
1. **STAT1 gain-of-function mutatie:** Leidt tot overproductie van Th1-cellen ten koste van Th17-cellen.
2. **Deficiëntie van gist/schimmel receptoren:** Zoals TLR of dectines.
3. **Defecte signalering:** Voorkomt de ontwikkeling van Th17-cellen, resulterend in hyperIgE en mucocutane candidiasis.
4. **APECED (autoimmune polyendocrinopathy, candidiasis, and ectodermal dystrophy):** Antistoffen tegen IL-17, vaak geassocieerd met AIRE-deficiëntie, leiden tot chronische mucocutane candidiasis (CMC).
* **Andere factoren:** Antibiotica gebruik, diabetes mellitus, en primaire immuundeficiënties met lage T-cel aantallen of verminderde T-cel functie dragen bij aan de gevoeligheid.
#### 3.2.5 Diepe schimmel- en gistinfecties
Invasieve schimmelziekten worden geassocieerd met diverse deficiënties.
* **Neutrofiel defecten:** Chronische granulomateuze ziekte (CGD) door defecten in het NADPH oxidase complex (zeldzaam) en neutropenie.
* **Verworven immuundeficiënties:** Acquired Immunodeficiency Syndrome (AIDS) en immunosuppressieve behandelingen (bv. voor acute myeloïde leukemie).
* **Langdurige overleving van immuunonderdrukte patiënten:** Verhoogt het risico op opportunistische infecties.
* **Gebruik van intraveneuze katheters:** Kan leiden tot invasieve infecties.
> **Tip:** Het immuunsysteem is zeer precies gebalanceerd. Immuunstimulerende of immuunmodulerende medicatie, indien chronisch gebruikt, kan ongunstige neveneffecten hebben (bv. anti-TNF, anti-CTLA4, anti-C5, anti-IL6 therapieën).
> **Voorbeeld:** Een STAT1 gain-of-function mutatie illustreert hoe een ontregelde immuunrespons (overproductie van Th1 ten koste van Th17) kan leiden tot specifieke infectiegevoeligheden, zoals chronische mucocutane candidiasis.
> **Tip:** Bij de diagnostiek van immuundeficiënties is het belangrijk om zowel de humorale (antilichamen, complement) als de cellulaire (T-cellen, NK-cellen, neutrofielen) immuniteit te evalueren. Ook de functie van specifieke componenten zoals het complementsysteem en de T-cel proliferatie is essentieel.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Immuundeficiëntie | Een staat waarin het immuunsysteem niet adequaat kan functioneren om infecties of ziekten te bestrijden. Dit kan verworven of aangeboren zijn, en nauw of algemeen. |
| Immunomodulatie | Het proces van het aanpassen of reguleren van de immuunrespons, hetzij door stimulatie of onderdrukking ervan, om ziekten te behandelen of te voorkomen. |
| Pathogeen | Een micro-organisme of ander agens dat in staat is ziekte te veroorzaken. |
| Immuunsysteem | Een complex netwerk van cellen, weefsels en organen dat samenwerkt om het lichaam te beschermen tegen ziekteverwekkers zoals bacteriën, virussen en schimmels. |
| Aangeboren/primaire immuundeficiënties | Defecten in het immuunsysteem die erfelijk zijn en aanwezig zijn vanaf de geboorte. |
| Severe combined immunodeficiency (SCID) | Een groep zeldzame, ernstige genetische aandoeningen die resulteren in een ernstig defect van zowel de T-cel als de B-cel immuniteit, waardoor het lichaam extreem vatbaar is voor infecties. |
| MHC klasse I deficiëntie | Een immuundeficiëntie veroorzaakt door een defect in het transportereiwit (TAP) dat peptiden van het cytoplasma naar het endoplasmatisch reticulum transporteert, wat leidt tot een gebrek aan MHC klasse I expressie op celoppervlakken. |
| Zuiver B cel defect | Een immuundeficiëntie die specifiek de functie of ontwikkeling van B-cellen aantast, wat resulteert in een verminderde productie van antistoffen. |
| Complement | Een complex systeem van eiwitten in het bloed dat een cruciale rol speelt in de immuunrespons door pathogenen te helpen elimineren via verschillende mechanismen, zoals opsonisatie en cellysis. |
| Vatbaarheid voor specifieke kiemen | De neiging van een individu om gevoeliger te zijn voor infectie door bepaalde soorten micro-organismen als gevolg van een specifiek defect in het immuunsysteem. |
| Pyogene infecties | Infecties veroorzaakt door bacteriën die pus produceren, zoals Staphylococcus en Streptococcus. |
| Intracellulaire pathogenen | Micro-organismen die zich binnenin gastheercellen vermenigvuldigen, zoals virussen en bepaalde bacteriën (bv. mycobacteriën). |
| Cytokine | Kleine, oplosbare eiwitten die worden uitgescheiden door immuuncellen en andere cellen, en die fungeren als signaalmoleculen om de celcommunicatie en de immuunrespons te reguleren. |
| T-cel | Een type lymfocyt dat een centrale rol speelt in de celgemedieerde immuniteit en het reguleren van de immuunrespons. |
| B-cel | Een type lymfocyt dat verantwoordelijk is voor de productie van antistoffen (immunoglobulinen). |
| Flowcytometrie | Een techniek die wordt gebruikt om fysieke en chemische eigenschappen van deeltjes, zoals cellen, te meten en te sorteren door ze met een laserstraal te beschijnen. In immunologie wordt het gebruikt om celpopulaties te identificeren en te kwantificeren op basis van specifieke markers. |
| Immunoglobulinen | Antistoffen, geproduceerd door B-cellen, die helpen bij het neutraliseren of elimineren van pathogenen en toxines. |
| Proliferatietest | Een laboratoriumtest die de mate meet waarin cellen zich delen en vermenigvuldigen als reactie op een specifieke stimulus, vaak gebruikt om de functie van immuuncellen te beoordelen. |
| Hypogammaglobulinemie | Een aandoening waarbij er een abnormaal lage concentratie van immunoglobulinen (antistoffen) in het bloed is, wat leidt tot een verhoogde vatbaarheid voor infecties. |
| Agammaglobulinemie | Een ernstigere vorm van hypogammaglobulinemie, waarbij er vrijwel geen immunoglobulinen in het bloed aanwezig zijn. |
| Neutropenie | Een aandoening waarbij het aantal neutrofielen, een type witte bloedcel dat essentieel is voor de bestrijding van bacteriële infecties, lager is dan normaal. |
| Autoloog | Afkomstig van hetzelfde individu. In de context van stamceltransplantatie verwijst het naar het gebruik van de eigen stamcellen van de patiënt. |
| Allogeen | Afkomstig van een ander individu van dezelfde soort. In de context van stamceltransplantatie verwijst het naar het gebruik van stamcellen van een donor. |
| Gentherapie | Een experimentele techniek die gericht is op het corrigeren van genetische aandoeningen door het introduceren, verwijderen of veranderen van genen in de cellen van een patiënt. |
| Retrovirale transductie | Een methode om genetisch materiaal in cellen te brengen met behulp van retrovirussen als vectoren. |
| Hematogene verspreiding | De verspreiding van ziekteverwekkers of kankercellen door het bloed. |
| Bronchiëctasieën | Een chronische longaandoening waarbij de luchtwegen permanent verwijd en beschadigd zijn, wat leidt tot ophoping van slijm en herhaalde infecties. |
| Menigoencefalitis | Een ontsteking van de hersenvliezen (meningen) en de hersenen zelf. |
| Asplenie | Afwezigheid van de milt, hetzij door chirurgische verwijdering (splenectomie) of door aangeboren afwezigheid, wat de vatbaarheid voor bepaalde infecties verhoogt. |
| Myeloom | Een vorm van kanker van plasmacellen, een type witte bloedcel dat antistoffen produceert. |
| Monoklonale antistof | Een antistof die is geproduceerd door één enkele klone van B-cellen en die specifiek één enkel epitoop op een antigeen bindt. |
| Cytotoxische cel | Een immuuncel die andere cellen kan doden, zoals tumorcellen of geïnfecteerde cellen. |
| Interferon | Een groep eiwitten die door cellen worden geproduceerd als reactie op infectie door virussen of andere pathogenen. Ze spelen een rol in de immuunrespons door de antivirale activiteit te stimuleren en de functie van andere immuuncellen te reguleren. |
| Autopagie | Een cellulair proces waarbij de cel zijn eigen beschadigde componenten of overtollige eiwitten afbreekt en recycleert. Het speelt een rol in de immuunrespons en de verdediging tegen intracellulaire pathogenen. |
| Lymfadenopathie | Vergroting van de lymfeklieren, vaak als reactie op infectie of ontsteking. |
| TLR (Toll-like receptor) | Een type receptor op immuuncellen die essentieel is voor de herkenning van pathogenen en het activeren van de aangeboren immuunrespons. |
| Conjuugaat-vaccin | Een type vaccin dat is samengesteld uit een polysacharide (suikerlaag) die is gekoppeld aan een eiwitdrager, wat resulteert in een sterkere immuunrespons, vooral bij jonge kinderen. |
| Ascites | Ophoping van vocht in de buikholte. |
| Perenteraal | Toegediend anders dan via het spijsverteringskanaal, meestal via injectie (intraveneus, intramusculair, subcutaan). |
| Hemokultuur | Een laboratoriumtest waarbij bloed wordt afgenomen en in een speciale kweekbodem wordt geplaatst om de aanwezigheid van bacteriën of schimmels te detecteren. |
| Recurrente infecties | Infecties die zich herhaaldelijk voordoen. |
| Synergisme | De interactie van twee of meer medicijnen die samen een groter effect produceren dan het gecombineerde effect van elk medicijn afzonderlijk. |
| Opsonisatie | Het proces waarbij pathogenen worden "gemarkeerd" met moleculen zoals antistoffen of complementcomponenten, wat hun fagocytose door immuuncellen vergemakkelijkt. |
| Interferon-gamma (IFN-γ) | Een cytokine dat een belangrijke rol speelt in de immuunrespons, met name bij de activatie van macrofagen en de bestrijding van intracellulaire pathogenen. |
| IL-12 | Een cytokine dat de productie van interferon-gamma stimuleert en de differentiatie van Th1-cellen bevordert, wat cruciaal is voor de immuunrespons tegen intracellulaire pathogenen. |
| TNFα (Tumor Necrosis Factor alpha) | Een krachtig pro-inflammatoir cytokine dat een belangrijke rol speelt in de immuunrespons, celafbraak en ontsteking. |
| MSMD (Mendelian susceptibility to mycobacterial disease) | Een groep zeldzame genetische aandoeningen die gekenmerkt worden door een verhoogde vatbaarheid voor infecties met mycobacteriën, vaak als gevolg van defecten in de interferon-gamma signaalroute. |
| HSV encefalitis | Ontsteking van de hersenen veroorzaakt door het Herpes Simplex Virus (HSV). |
| Mucocutane infecties | Infecties die de slijmvliezen en de huid aantasten. |
| Defensinen | Antimicrobiële peptiden die een rol spelen in de aangeboren immuunrespons door bacteriën, virussen en schimmels te doden. |
| Epitheliale barrière | De fysieke barrière gevormd door epitheelcellen die de weefsels bedekken en een beschermende laag vormen tegen indringers. |
| Th17 cellen | Een subpopulatie van T-helpercellen die voornamelijk betrokken is bij de immuunrespons tegen extracellulaire bacteriën en schimmels, en die IL-17 produceert. |
| Hyper IgE syndroom | Een primaire immuundeficiëntie die gekenmerkt wordt door zeer hoge IgE-spiegels, eczeem, en recidiverende infecties, met name huid- en longinfecties. |
| APECED syndroom | Een zeldzame auto-immuunziekte die gepaard gaat met chronische mucocutane candidiasis, endocriene deficiënties en ectodermale dystrofie. |
| AIRE (Autoimmune Regulator) | Een gen dat betrokken is bij de expressie van perifere antigenen in de thymus, wat essentieel is voor de centrale tolerantie en het voorkomen van auto-immuunziekten. |
| Chronische mucocutane candidiasis (CMC) | Een groep aandoeningen die worden gekenmerkt door langdurige infecties van de huid, nagels en slijmvliezen met Candida-gist, vaak als gevolg van defecten in de T-celgemedieerde immuniteit. |
| NADPH oxidase complex | Een enzymcomplex in fagocyten dat een cruciale rol speelt in de productie van reactieve zuurstofspecies die bacteriën en schimmels doden. Defecten hierin veroorzaken chronische granulomateuze ziekte. |
| Chronische granulomateuze ziekte (CGD) | Een zeldzame primaire immuundeficiëntie die gekenmerkt wordt door een defect in het NADPH oxidase complex, wat leidt tot een verminderd vermogen van fagocyten om bacteriën en schimmels te doden, en de vorming van granulomen. |
| Invasieve aspergillose | Een ernstige schimmelinfectie veroorzaakt door Aspergillus-soorten, die zich kan verspreiden naar verschillende organen, vooral bij immuungecompromitteerde personen. |