60 sec handboek deel anemie (1).docx
Summary
# De normale bloedaanmaak in het beenmerg
De bloedcellen ontwikkelen zich uit stamcellen in het beenmerg, die zowel tot zelfvernieuwing als tot differentiatie in alle bloedcellijnen in staat zijn.
### 1.1 Stamcellen en voorlopercellen
De jongste beenmergstamcellen zijn multipotent en dragen het membraanantigeen CD34. Ze kunnen zichzelf vernieuwen en zijn in staat alle bloedcellijnen te vormen. Na transplantatie in een proefdiermodel kunnen deze stamcellen meerdere keren worden doorgetransplanteerd.
Hieruit ontstaan *committed progenitor cells*, ook wel *colony-forming units* (CFU's) genoemd. Deze voorlopercellen zijn niet meer in staat tot zelfvernieuwing en kunnen slechts tot één specifieke cellijn differentiëren. Ze kunnen weliswaar bloedcellen genereren na transplantatie, maar niet meer doorgetransplanteerd worden.
### 1.2 Bloedcel lijnen
De bloedcellen worden onderverdeeld in twee hoofdlijnen:
* **Myeloïde lijn:**
* Erythroïde lijn (rode bloedcellen)
* Granulocytaire lijn (neutrofiele, eosinofiele en basofiele granulocyten)
* Monocytaire lijn
* Megakaryocytaire-trombocytaire lijn (bloedplaatjes)
* **Lymfoïde lijn:**
* T-NK cel lijn (T-cellen ontwikkelen zich in de thymus)
* B-cel lijn (vormt plasmacellen die immunoglobulines produceren)
### 1.3 Differentiatie en uitrijping
Het proces van stamcel tot rijpe bloedcel verloopt via verschillende tussenstadia, gekenmerkt door celdelingen met differentiatie en uitrijping.
* **Kenmerken van differentiatie:**
* Toenemende grootte en differentiatie van het cytoplasma (bv. hemoglobineproductie in rode bloedcellen, vorming van granules in witte bloedcellen).
* Condensatie van het kernchromatine, naarmate de cel zich specialiseert en minder genexpressie nodig heeft.
* Bij rode bloedcellen leidt dit tot een pyknotische kern die uiteindelijk wordt uitgestoten.
De verschillende stadia zijn morfologisch, immunofenotypisch en moleculair te onderscheiden. Alleen de rijpe cellen komen in normaal bloed voor; de voorlopers stadia bevinden zich in het beenmerg.
### 1.4 Identificatie van voorlopers
In het vroegste stadium zijn voorlopercellen onderling niet te onderscheiden. Hun potentieel wordt bepaald door hun vermogen om *in vitro* onder stimulatie met groeifactoren kolonies te vormen. Men spreekt hierbij van:
* CFU-E (Colony Forming Unit - Erythroid)
* CFU-GM (Colony Forming Unit - Granulocyte/Monocyte)
* CFU-G (Colony Forming Unit - Granulocyte)
* CFU-Meg (Colony Forming Unit - Megakaryocyte)
Deze vroege voorlopers zijn cruciaal voor de diagnostiek van beenmergafwijkingen.
### 1.5 Beenmergpunctie en biopsie
Diagnostisch onderzoek naar de bloedaanmaak omvat vaak beenmergpunctie en/of -biopsie.
* **Beenmergpunctie (aspiratie):** Wordt uitgevoerd na lokale verdoving ter hoogte van het sternum of de crista iliaca. Vloeibaar beenmerg wordt geaspireerd voor cytologisch onderzoek, flowcytometrie, cytogenetica en moleculaire diagnostiek.
* **Botbiopsie:** Kan enkel ter hoogte van de crista iliaca worden uitgevoerd. Geeft meer informatie bij een "dry tap" (geen opzuigbaar beenmerg), over de mate van fibrose en de architectuur van het merg.
Beide procedures kunnen als onaangenaam tot pijnlijk worden ervaren. Antistollings- en antiplaatjesaggregatiemedicatie dienen tijdelijk onderbroken te worden wegens een nabloedingsrisico.
### 1.6 Het myelogram
Het myelogram is een procentuele telling van de verschillende rode en witte voorlopers in het beenmerg op basis van uitstrijkjes na kleuring. Het geeft inzicht in de uitrijping in het beenmerg en de myeloïd/erythroïde verhouding. Hoewel er meer rode bloedcellen in het bloed circuleren, zijn er procentueel meer witte bloedcelvoorlopers in het beenmerg, vanwege hun kortere levensduur.
### 1.7 Uitzonderingen en abnormaliteiten in de bloedaanmaak
Normaal gesproken komen enkel rijpe bloedcellen in het bloed. Afwijkingen in de bloedaanmaak kunnen leiden tot:
* **Tekorten (cytopenieën):** Bijvoorbeeld anemie (tekort rode bloedcellen), leukopenie (tekort witte bloedcellen), trombocytopenie (tekort bloedplaatjes). Een tekort in alle drie lijnen wordt pancytopenie genoemd.
* **Overgroei:** Bijvoorbeeld leukocytose (te veel witte bloedcellen) of polycythemie (te veel rode bloedcellen).
* **Compartimentsverschuivingen in differentiatie:** Zoals myelodysplasie (stoornis in uitrijping) of acute leukemie (onrijpe cellen die het merg overwoekeren).
Deze verstoringen ontstaan door schade aan het genoom, epigenetische deregulatie, verminderde aanmaak, verhoogde afbraak of verlies van cellen.
---
### Tip: Myelogram versus perifeer bloedbeeld
Het myelogram in het beenmerg toont de voorlopers, terwijl het perifeer bloedbeeld de rijpe cellen toont. Het aantal voorlopers in het beenmerg kan sterk verhoogd zijn, terwijl het aantal rijpe cellen in het bloed nog normaal kan zijn, bijvoorbeeld bij een compensatoire reactie op verlies of afbraak.
---
### 1.8 Specifieke bloedcel lijnen
#### 1.8.1 De rode bloedcel lijn
* **Uitrijpingsstadia:** Pro-erythroblast, basofiele erythroblast, polychromatofiele en acidofiele erythroblast, reticulocyt, en uiteindelijk de volwassen rode bloedcel (erytrocyt).
* **Rode bloedcellen (RBC):** Worden per 24 uur in grote aantallen aangemaakt (meer dan 100 miljard). Hun levensduur bedraagt ongeveer 120 dagen, wat betekent dat ongeveer 1% per dag wordt vervangen.
* **Reticulocyten:** Jongste erytrocyten met RNA-resten, herkenbaar gedurende ongeveer 24 uur. Een normaal aantal is ongeveer 1%.
* **Hemoglobine (Hb):** Cruciaal voor zuurstoftransport.
* **Microcytaire anemie:** Ontstaat bij defecten in de Hb-synthese (bv. ijzertekort, thalassemie), waardoor RBC kleiner blijven.
* **Macrocytare anemie:** Ontstaat bij stoornissen in de DNA-synthese (bv. foliumzuur-, B12-tekort), waardoor RBC groter worden.
* **Hematocriet (Hct):** Het volumepercentage van RBC in het bloed. Verlaagd bij anemie, verhoogd bij polyglobulie.
#### 1.8.2 De witte bloedcel lijn
* **Leukocyten (WBC):** Omvat myeloïde (granulocyten, monocyten) en lymfoïde (B-, T-, NK-lymfocyten) cellen.
* **Granulocyten uitrijping:** Myeloblast, promyelocyt, myelocyt, metamyelocyt, staafkernige, segmentkernige. Alleen staafkernige en segmentkernige komen normaal in het bloed voor.
* **Waarden:**
* **Leukopenie:** Verlaagd aantal WBC, vaak door granulocytopenie (neutropenie).
* **Leukocytose:** Verhoogd aantal WBC (bv. neutrofilie, lymfocytose). Het totale aantal WBC moet altijd samen met de procentuele differentiatie worden geïnterpreteerd.
#### 1.8.3 De trombocytaire cellijn
* **Trombocyten (bloedplaatjes):** Ontstaan door fragmentering van megakaryocyten.
* **Waarden:**
* **Trombocytopenie:** Verlaagd aantal trombocyten.
* **Trombocytose:** Verhoogd aantal trombocyten.
---
### Tip: Pyramidale uitrijping
De vroeg gedeelde voorlopers zijn minder vertegenwoordigd dan de meer uitgerijpte precursoren, wat leidt tot een piramidale uitrijping. Een differentiatiestop op een vroeg stadium kan snel leiden tot een overgroei van jonge precursoren (bv. acute leukemie).
---
### 1.9 Uitzonderlijke bloedaanmaak: oorzaken van bloedziekten
Bloedziekten ontstaan vaak door verstoringen in de balans tussen aanmaak, uitrijping, uitstroom en geprogrammeerde celdood (apoptose).
* **Tekorten (cytopenieën):** Verlaagde instroom (bv. mergdepressie) en/of verhoogde afbraak.
* **Overgroei:** Verhoogde instroom en/of verminderde uitstroom/apoptose.
* **Compartimentsverschuivingen in differentiatie:**
* **Myelodysplasie:** Verstoring in de differentiatie van myeloïde voorlopers.
* **Acute leukemie:** Overmatige proliferatie van onrijpe myeloïde voorlopers zonder differentiatie.
* **Lymfomen:** Proliferatie van differentiërende lymfocyten.
* **Regulatie:** De compartimentsovergang wordt geregeld door epigenetische factoren, de beenmerg micro-omgeving en groeifactoren. Bij verhoogde stimulatie kan de productie tot 8-10 keer hoger zijn dan normaal.
---
### Voorbeeld: Pancytopenie
Een pancytopenie, een tekort in alle drie bloedlijnen, kan bijvoorbeeld ontstaan bij hypersplenisme, waarbij de milt te veel bloedcellen afbreekt, of bij een algemene beenmerginsufficiëntie.
---
### 1.10 Specifieke afwijkingen en ziektebeelden
* **Anemie:** Een tekort aan rode bloedcellen. Oorzaken kunnen verminderde aanmaak, verhoogde afbraak of verlies zijn. De diagnose wordt mede gesteld op basis van het MCV (mean corpuscular volume) en het aantal reticulocyten.
* **Microcytaire anemie:** Kleine rode bloedcellen, vaak door ijzertekort, thalassemie of sideroblastenanemie.
* **Normocytaire anemie:** Normaal formaat rode bloedcellen, o.a. bij acuut bloedverlies, hemolyse of gebrek aan groeifactoren.
* **Macrocytare anemie:** Grote rode bloedcellen, vaak door vitamine B12- of foliumzuurtekort, myelodysplasie of alcoholisme.
* **Hemolytische anemie:** Verhoogde afbraak van rode bloedcellen, aangeboren of verworven, immuun of niet-immuun gemedieerd.
De verdere hoofdstukken bespreken deze ziektebeelden in detail.
---
# Methoden voor beenmergonderzoek
Dit deel behandelt de procedures voor beenmergpunctie en biopsie, inclusief de locaties, technieken, de informatie die verkregen kan worden, en specifieke procedures zoals sternumpunctie en cristapunctie.
### 2.1 Beenmergpunctie en biopsie: algemene principes
Beenmergonderzoek omvat zowel aspiratie van vloeibaar beenmerg (punctie) als het verkrijgen van een klein stukje bot met daarin beenmerg (biopsie). Deze procedures worden uitgevoerd onder lokale verdoving.
#### 2.1.1 Indicaties en locaties
* **Beenmergpunctie (aspiratie):**
* Kan plaatsvinden ter hoogte van het sternum (borstbeen) of de crista iliaca (darmbeen).
* Geeft informatie over de cellulaire samenstelling van het beenmerg (myelogram), flowcytometrie, cytogenetica en moleculaire diagnostiek.
* **Botbiopsie:**
* Kan *enkel* plaatsvinden ter hoogte van de crista iliaca.
* Is nuttig bij een 'dry tap' (droge punctie) in het sternum.
* Geeft meer informatie over de architectuur van het beenmerg, zoals de mate van fibrose (littekenweefsel) of infiltratie door maligniteiten. Dit is met name relevant bij indolente lymfomen.
#### 2.1.2 Procedure en ervaring
* Beide procedures worden onder lokale verdoving uitgevoerd.
* Het aspireren van beenmerg kan een kortdurend, wisselend onaangenaam tot pijnlijk vacuümgevoel in het bot veroorzaken.
* Bij een botbiopsie komt daar nog het ongemak bij van het "botgeleidingsgevoel" tijdens de manipulatie, vergelijkbaar met een tandextractie.
#### 2.1.3 Specifieke locaties
* **Sternumpunctie:**
* Wordt uitgevoerd in het manubrium sterni (bovenste deel van het borstbeen).
* De procedure omvat lokale verdoving, punctie, verwijdering van de mandrin (de kern van de naald) en aspiratie.
* **Cristapunctie (iliacale punctie):**
* Wordt uitgevoerd in de spina iliaca posterior superior (achterbovenste punt van het darmbeen).
* Bij een klassieke punctie met botbiopsie wordt vloeibaar merg geaspireerd.
#### 2.1.4 Verkregen informatie en overwegingen
* **Vloeibare fractie (aspiraat):** Gebruikt voor uitstrijkjes (cytologisch onderzoek), flowcytometrie, cytogenetica en eventuele moleculaire diagnostiek.
* **Botbiopt:** Vereist voor beoordeling van de mergarchitectuur (fibrose, infiltratie).
* **Antistolling en antiplaatjesaggregatiemedicatie:** Deze dienen tijdig te worden onderbroken vanwege het nabloedingsrisico bij een botbiopsie.
### 2.2 Het myelogram: analyse van het beenmergaspiraat
Het myelogram is een essentieel onderdeel van het beenmergonderzoek, waarbij een procentuele telling van verschillende bloedcelvoorlopers in het beenmerg wordt uitgevoerd.
#### 2.2.1 Definitie en doel
* Het myelogram is een procentuele telling van alle rode en witte bloedcelvoorlopers in het beenmerg, tot een totaal van 100%.
* Het geeft inzicht in de uitrijping van bloedcellen en de balans tussen de verschillende bloedlijnen.
#### 2.2.2 Informatie verkregen uit het myelogram
* **Cellulaire samenstelling:** Geeft een gedetailleerd beeld van de verdeling van myeloblasten, promyelocyten, myelocyten, metamyelocyten, staafkernigen, segmentkernigen (witte bloedcellen), pro-erythroblasten, erythroblasten (rode bloedcellen) en megakaryocyten (voor trombocyten).
* **Myeloïd/erythroïde verhouding:** Een cruciale parameter die de relatieve dominantie van de myeloïde of erytroïde lijn aangeeft. Normaal zijn er meer witte bloedcelvoorlopers in het beenmerg dan rode bloedcelvoorlopers, ondanks dat er meer rode bloedcellen in het bloed circuleren. Dit komt door de kortere levensduur van de witte bloedcelvoorlopers.
* **Uitrijpingsstoornissen:** Een afwijkend myelogram kan duiden op stoornissen in de bloedcelvorming, zoals een differentiatiestop (leidend tot acute leukemie) of verhoogde proliferatie zonder differentiatie.
#### 2.2.3 Context van myelogramresultaten
* De interpretatie van het myelogram gebeurt altijd in combinatie met klinische gegevens en bevindingen uit het perifere bloed.
* Verstoringen in de uitrijping en proliferatie van bloedcellen in het beenmerg liggen vaak aan de basis van bloedziekten.
### 2.3 Informatie verkregen uit beenmergonderzoek
Beenmergonderzoek levert diverse soorten informatie op, afhankelijk van de specifieke analysetechnieken.
#### 2.3.1 Cytologisch onderzoek (uitstrijkjes)
* **Morfologie:** Beoordeling van de grootte, vorm en structuur van individuele bloedcellen en hun voorlopers. Dit is de basis voor het myelogram.
* **Differentiatie:** Het identificeren en kwantificeren van de verschillende celtypen en hun rijpingsstadia.
* **Afwijkingen:** Detectie van abnormale celmorfologieën, zoals atypische cellen, blasten (ongekende cellen) of infiltraten.
#### 2.3.2 Flowcytometrie
* **Immunofenotypering:** Identificatie van cellen op basis van de aanwezigheid van specifieke oppervlakte- of intracellulaire antigenen (markers).
* **Celpopulaties:** Kwantificeren van specifieke celpopulaties, zoals B-lymfocyten, T-lymfocyten, monocyten of blasten.
* **Diagnostiek:** Cruciaal voor de diagnose en classificatie van leukemieën, lymfomen en andere hematologische maligniteiten.
#### 2.3.3 Cytogenetica en moleculaire diagnostiek
* **Chromosomale analyse (karyotypering):** Identificatie van chromosomale afwijkingen, zoals translocaties, deleties of aneuploïdie, die kenmerkend kunnen zijn voor bepaalde bloedziekten.
* **Moleculaire technieken (bv. PCR, FISH):** Detectie van specifieke genmutaties, fusiegenen of andere moleculaire markers die geassocieerd zijn met hematologische maligniteiten.
* **Prognostische en voorspellende waarde:** Deze analyses kunnen belangrijke informatie geven over de prognose en de respons op therapie.
### 2.4 Belang van beenmergarchitectuur bij biopsie
Een beenmergbiopsie is essentieel voor het beoordelen van de microscopische structuur van het beenmerg.
#### 2.4.1 Evaluatie van fibrose
* De mate van fibrose (bindweefselvorming) in het beenmerg kan sterk variëren en is een belangrijke indicator voor bepaalde aandoeningen, zoals myelofibrose.
#### 2.4.2 Detectie van infiltratie
* Een biopsie kan infiltratie door maligniteiten, zoals lymfomen, meta-stasen van andere tumoren of myelodysplastische syndromen, aantonen, zelfs als dit niet duidelijk is uit het beenmergaspiraat.
#### 2.4.3 Beoordeling van de architectuur
* De algemene organisatie en samenstelling van het beenmerg, inclusief de verhouding tussen bloedvormend weefsel en vetweefsel, kan beoordeeld worden. Dit is relevant bij diverse myeloproliferatieve en myelodysplastische aandoeningen.
> **Tip:** Overweeg altijd de combinatie van een beenmergpunctie en een biopsie, vooral bij verdenking op aandoeningen waarbij de mergarchitectuur een belangrijke diagnostische rol speelt, zoals myelofibrose of bij een onduidelijke 'dry tap' bij de punctie.
---
**Opmerkingen:**
* De rode bloedcel- en witte bloedcelvoorlopers worden niet allemaal individueel uitgewerkt in termen van specifieke morfologische kenmerken, aangezien dit gedetailleerder aan bod komt in andere secties van de cursus (bv. die over anemie, leukemie). De focus hier ligt op de *methoden* van onderzoek.
* De informatie over de aanmaak van bloedcellen uit stamcellen (CD34+, multipotente en committed progenitor cells) is opgenomen als context voor de beoordeling van de voorlopers in het beenmerg.
* Specifieke diagnostische parameters zoals MCV, MCH, MCHC, Hct, Hb en reticulocyten zijn kort vermeld als indicatoren die verder onderzoek van het beenmerg kunnen rechtvaardigen, maar worden hier niet in detail besproken omdat hun analyse niet de kern van "methoden voor beenmergonderzoek" vormt.
---
# De rode, witte en trombocytaire bloedcellijnen
Dit onderwerp behandelt de kenmerken, uitrijpingsstadia en normale waarden van erytrocyten, leukocyten en trombocyten, met aandacht voor afwijkingen.
### 3.1 Algemene principes van bloedcelvorming
Bloedcellen ontstaan in het beenmerg uit multipotente stamcellen die zich kunnen vernieuwen en differentiëren tot alle bloedcellijnen (pluripotent). Deze stamcellen uiten CD34 en andere antigenen. Uit deze stamcellen ontstaan 'committed progenitor cells' die niet meer kunnen vernieuwen en zich slechts tot één cellijn kunnen ontwikkelen.
De belangrijkste cellijnen zijn:
* **Myeloïde reeks:** Erythroïde (rode bloedcellen), granulocytaire (neutrofielen, eosinofielen, basofielen), monocytaire, megakaryocytaire-trombocytaire (bloedplaatjes).
* **Lymfoïde reeks:** T- en NK-cellen (rijpen in de thymus) en B-cellen (produceren immunoglobulinen, differentiëren tot plasmacellen).
De evolutie van stamcel tot rijpe bloedcel verloopt via verschillende differentiatie- en uitrijpingsstadia. Deze stadia zijn morfologisch, immunofenotypisch en moleculair te onderscheiden. Alleen de rijpe cellen komen in het perifere bloed. De voorlopers hiervan zijn in het beenmerg te vinden in compartimenten. Vroege voorlopers zijn moeilijk te onderscheiden en worden gekenmerkt door hun potentieel om in vitro kolonies te vormen (Colony Forming Units - CFU), zoals CFU-E (erytroïde), CFU-GM (granulocyt-monocyt), CFU-G (granulocyt) en CFU-Meg (megakaryocyt).
Tijdens uitrijping neemt de celgrootte en cytoplasmadifferentiatie toe (bv. hemoglobineproductie in rode cellen, vorming van fagocytaire granules in witte cellen), terwijl de kernchromatine condenseert. Bij rode bloedcellen wordt de kern uiteindelijk pyknotisch en uitgestoten. Deze veranderingen zijn zichtbaar onder de microscoop en vormen de basis van het myelogram.
**Beenmergpunctie en biopsie:**
* **Aspiratie:** Vloeibaar beenmerg wordt verkregen voor cytologisch onderzoek, flowcytometrie en moleculaire diagnostiek.
* **Biopsie:** Een weefselmonster voor beoordeling van de mergarchitectuur (bv. fibrose, infiltratie).
* Locaties: Sternum of crista iliaca.
* Voorbereiding: Onderbreken van antistollings- en antiplaatjesmedicatie.
Het **myelogram** is een procentuele telling van de voorlopers in het beenmerg en geeft inzicht in de uitrijping. De myeloïde/erythroïde verhouding geeft de dominantie van een lijn aan. Procentueel zijn er meer WBC-voorlopers in het beenmerg dan RBC-voorlopers vanwege hun kortere levensduur.
### 3.2 De rode bloedcellijn (Erytrocyten)
* **Uitrijpingsstadia:** Pro-erythroblast, basofiele erythroblast, polychromatofiele en acidofiele erythroblast, reticulocyt, erytrocyt.
* **Productie:** Meer dan 100 miljard erytrocyten per 24 uur.
* **Reticulocyten:** Jongste erytrocyten met RNA-resten; herkenbaar gedurende ± 24 uur. Normaal aantal is ± 1% van het totale aantal rode bloedcellen.
* **Levensduur:** Ongeveer 120 dagen.
* **Anemie:** Verlaagd aantal rode bloedcellen/hemoglobine.
* **Polyglobulie/Polycythemie:** Verhoogd hematocriet.
* **MCV (Mean Corpuscular Volume):** Geeft celvolume aan. Bij defecte hemoglobinesynthese (bv. ijzertekort) delen cellen langer door, wat leidt tot microcytose (kleine cellen). Bij DNA-synthesestoornissen (bv. foliumzuur, B12 tekort) bereiken cellen de hemoglobineconcentratie eerder, wat leidt tot macrocytose (grote cellen).
* **Hb (Hemoglobine):** Zuurstoftransporteiwit.
* **Hematocriet (Hct):** Procentueel volume van rode bloedcellen in vol bloed.
### 3.3 De witte bloedcellijn (Leukocyten)
* **Celtypen:** Myeloïde granulocyten (neutrofielen, basofielen, eosinofielen), monocyten, lymfoïde cellen (B-, T-, NK-lymfocyten).
* **Uitrijpingsstadia granulocyt:** Myeloblast, promyelocyt, myelocyt, metamyelocyt, staafkernige, segmentkernige.
* **Perifeer bloed:** Alleen staafkernige en segmentkernige granulocyten komen normaal voor. Ze verblijven enkele uren (7-10) in het bloed; er is een continue aanvoer uit het merg (meer dan 100 miljard per 24 uur).
* **Leukopenie:** Verlaagd aantal witte bloedcellen, vaak door tekort aan granulocyten (neutropenie) of lymfocyten (lymfopenie). De procentuele differentiatie ('formule') is cruciaal voor interpretatie.
* **Leukocytose:** Verhoogd aantal witte bloedcellen (bv. neutrofilie, lymfocytose, monocytose).
### 3.4 De trombocytaire cellijn (Trombocyten/Bloedplaatjes)
* **Ontstaan:** Fragmentatie van cytoplasma van rijpe megakaryocyten in het beenmerg.
* **Trombocytopenie:** Verlaagd aantal bloedplaatjes.
* **Trombocytose:** Verhoogd aantal bloedplaatjes.
### 3.5 Uitrijpingsafwijkingen: basis van bloedziekten
De hoeveelheid cellen in een uitrijpingsstadium wordt bepaald door de balans tussen aanmaak (celdeling/differentiatie) en uitstroom (naar bloed, apoptose). De vroege voorlopers zijn minder talrijk dan de meer uitgerijpte; dit wordt piramidale uitrijping genoemd.
* **Differentiatiestop:** Leidt tot overgroei van jonge precursoren (bv. acute leukemie).
* **Compartimentsverschuivingen:** Verstoringen in de doorstroming liggen vaak aan de basis van bloedziekten.
* **Tekorten (cytopenie):** Door verminderde instroom (bv. toxische onderdrukking beenmerg) en/of verhoogde afbraak (bv. HIV-gerelateerde lymfopenie).
* **Pancytopenie:** Tekort in alle drie de cellijnen (bv. hypersplenisme).
* **Overgroei:** Door verhoogde instroom en/of verminderde uitstroom (bv. acute leukemie door rijpingsstop, indolente lymfomen door defecte apoptose).
* **Genoomschade of epigenetische deregulatie:** Oorzaken van verstoringen in stam- of voorlopercellen.
**Samenvattend ontstaan bloedziekten door:**
1. **Tekort** in één of meerdere cellijnen (anemie, leukopenie, trombocytopenie, pancytopenie). Bij aplasie is er ook een tekort aan voorlopers in het beenmerg. Oorzaken: verminderde productie, verhoogde afbraak, verlies.
2. **Teveel** in één of meer lijnen (polycythemie, leukocytose, essentiële trombocytose). Myelofibrose ontstaat door teveel fibroblasten. Myeloproliferatieve aandoeningen (MPN) betreffen meerdere lineages.
3. **Compartimentsverschuivingen** in differentiatie:
* Myelodysplasie: myeloïde jonge voorlopers rijpen niet uit.
* Acute leukemie: myeloïde jonge voorlopers prolifereren overmatig zonder differentiatie.
* Agressieve lymfomen: differentiërende lymfocyten prolifereren overmatig.
* Indolente lymfomen: lymfocyten gaan onvoldoende in apoptose.
* Myeloom: overgroei van plasmacellen.
### 3.6 Anemie
* **Functie RBC:** Zuurstoftransport via hemoglobine (Hb) en ijzer.
* **Parameters:** Aantal RBC/µl, Hb (g/dl), hematocriet (Hct).
* **Indices:** MCV (Mean Cellular Volume), MCH (Mean Corpuscular Hemoglobin), MCHC (Mean Corpuscular Hemoglobin Concentration).
* **Oorzaken:** Verminderde aanmaak, verhoogde afbraak, verlies.
* **MCV en reticulocytose:** Belangrijk voor differentiaaldiagnose.
* Microcytose (laag MCV): Ontstaat door defecte Hb-synthese of ijzertekort. Cellen delen langer door.
* Macrocytose (hoog MCV): Ontstaat door stoornissen in kernrijping (DNA-synthese), bv. B12- of foliumzuurtekort. Cellen bereiken Hb-concentratie eerder.
* **Kliniek:** Moeheid, zwakte, duizeligheid, kortademigheid, hartkloppingen, bleekheid, tachycardie.
* **Pathofysiologische benadering:**
* Aanmaak tekort (laag reticulocyten).
* Verlies (bloeding).
* Afbraak (hemolyse, hoog reticulocyten).
* **Praktische benadering (celvolume):** Microcytair, normocytair, macrocytair.
#### 3.6.1 Microcytaire anemie
Ontstaat als de ontwikkeling van het cytoplasma achterblijft op de kernontwikkeling.
* **Ijzerproblemen:**
* **Ferriprieve anemie (ijzertekort):** Onvoldoende ijzer. Behandeling vereist oorzaakonderzoek (bv. GI bloedverlies) en ijzersuppletie (oraal of intraveneus).
* **Anemie van chronische ziekte:** IJzer is beschikbaar maar opgeslagen in het reticulo-endotheliaal systeem door verhoogd hepcidine (geïnduceerd door inflammatie).
* **Sideroblastenanemie:** IJzer komt in beenmerg, maar kan niet ingebouwd worden in rode voorlopers door defecten, wat leidt tot ijzerstapeling rond de kern (ringsideroblasten).
* **Hemoglobineproblemen (aangeboren):**
* **Thalassemieën:** Defecten in de tetrameer samenstelling (bv. alfa- of bèta-ketens ontbreken). Gekenmerkt door diep microcytair bloedbeeld en hoge reticulocytose. Variërend van minor (oligosymptomatisch) tot major (ernstige anemie, botafwijkingen).
* **Hemoglobinopathieën (structuur):** Puntmutaties in eiwitsequentie, bv. HbS (sikkelcelanemie), HbC, D, E.
**Ijzerregulatie:**
* Ijzeropname via enterocyten (HCP-1 voor haem-ijzer, DMT-1 voor non-haem ijzer).
* Opslag als ferritine.
* Mobilisatie via ferroportine, gereguleerd door hepcidine (geproduceerd in lever).
* IJzer wordt niet actief uitgescheiden; overmatige opname leidt tot hemochromatose.
* Hepcidine wordt gestimuleerd door ijzerreserves en inflammatie.
* Erythropoëtische factor (erythroferrone) remt hepcidine bij massale aanmaak van rode bloedcellen.
**Ferriprieve anemie - diagnose en behandeling:**
* **Anamnese:** Voeding, bloedverlies (occult bloedverlies test, gastro/colonoscopie).
* **Laboratorium:** Laag MCV en MCHC, laag serumijzer, lage TIBC, laag ferritine (maat voor ijzerreserve). Ferritine stijgt bij inflammatie.
* **Beenmergkleuring (Perl's reactie):** Verlaagd of afwezig ijzer.
* **Behandeling:** Oorzaak aanpakken. IJzersuppletie oraal (bv. ijzergluconaat, sulfaat) of intraveneus. Vitamine C verbetert absorptie. Behandeling voortzetten tot ferritine > 50 µg/l.
**Functioneel ijzertekort:**
* Laag serumijzer, normaal tot verhoogd ferritine.
* Bij anemie van chronische ziekte (verhoogd hepcidine remt ijzeropname en -mobilisatie).
* Bij sideroblastenanemie (inbouwprobleem ijzer in rode voorlopers).
**Sideroblastenanemie:**
* Ringen van ijzer rond de kern van erythroblasten bij beenmergkleuring.
* Oorzaken: Loodintoxicatie, Isoniazide, Vitamine B6 tekort, Myelodysplasie.
* Behandeling: Oorzakelijk, proeftherapie met vitamine B6.
**Microcytaire anemie - non-ferro:**
* **Thalassemieën:**
* Defect in tetrameer samenstelling (bv. alfa- of bèta-ketens).
* Dosisafhankelijk (bv. 3 van 4 alfa-genen intact = HbH ziekte; 1 van 4 intact = hydrops foetalis).
* Kliniek: Wisselende anemische klachten, botmisvormingen (expansie rood beenmerg), aangezichtsvervormingen, extramedullaire hematopoëse (hepato-/splenomegalie).
* Diagnose: Afwijkende Hb-elektroforese.
* Ijzeroverstapeling: Door verhoogde erythroferrone productie en bloedtransfusies. Leidt tot orgaanfalen (hart, lever, endocriene klieren). Behandeling: ijzerchelatoren (po of IV).
* Behandeling: Transfusies, ijzerchelatie, multidisciplinaire zorg. Stamceltransplantatie is curatief.
* **Sikkelcelanemie (drepanocytose):**
* Puntmutatie in bèta-keten (HbS).
* Vervorming van RBC tot sikkelvorm onder hypoxie, wat leidt tot microcirculatie-occlusies en schade.
* Kliniek: Wisselende crises (pijn, icterus, orgaaninfarcten) en chronische schade (infecties, ulcera, nierfalen).
* Diagnose: Hb-elektroforese.
* Behandeling: Vermijden van uitlokkende factoren (hypoxie, infectie). Hydroxy-urea (verhoogt HbF), crizanlizumab.
#### 3.6.2 Normocytaire anemie
Ontstaat door problemen die niet specifiek cytoplasmatisch of nucleair zijn.
* **Acute bloeding:** Snel verlies van bloedvolume.
* **Gebrek aan groeifactor (Epo):** Gevonden bij nierfalen, hypothyreoïdie, hypogonadisme.
* **Hemolyse:** Verhoogde afbraak van rode bloedcellen.
* **Hemolytische anemie:**
* Intravasculair of extravasculair.
* Kenmerken: Verhoogd aantal reticulocyten, verhoogd indirect bilirubine en LDH, verlaagd haptoglobine.
* **Aangeboren:**
* Corpusculair: Sferocytose (meest frequent), elliptocytose, stomatocytose (defecten in cytoskelet).
* Hemoglobinopathieën (bv. thalassemie, sikkelcelanemie).
* Enzymdefecten: G6PDHase, pyruvaatkinase (tekorten in glycolyse, leiden tot hemolyse bij hypoxie/medicatie).
* **Verworven:**
* Niet-immuun: Mechanisch (hartkleppen), marshemoglobinurie, paroxysmale nachtelijke hemoglobinurie (PNH).
* Immuun: Allo-antistoffen (transfusie), auto-antistoffen, drug-induced, neonatale incompatibiliteit.
* **Diagnose immuun hemolyse:** Coombs-test (direct en indirect).
* **Kliniek:** Wisselend van asymptomatisch tot levensbedreigend, icterus, verkleurde urine.
* **Behandeling:** Oorzaak aanpakken. Immuunsuppressie (corticosteroïden, IVIg, Rituximab). Splenectomie bij ernstige sferocytose.
**Splenectomie:**
* Verhoogde kans op infecties (vooral pneumokokken).
* Vaccinatiepreparaten essentieel (pneumokokken, meningokokken, H. influenzae, influenza).
* Profylactisch antibiotica bij koorts.
#### 3.6.3 Macrocytaire anemie
Ontstaat door problemen in de kernuitrijping.
* **Vitamine-afhankelijke macrocytaire anemie:**
* **Vitamine B12 tekort:**
* Oorzaken: Dieet (veganisme), pernicieuze anemie (auto-immuniteit tegen pariëtale cellen of intrinsic factor), gastrectomie, ileumresectie, bacteriële overgroei.
* Kliniek: Macrocytose, pancytopenie, neurologische symptomen (paresthesie, ataxie, dementie), glossitis.
* Diagnose: Laag B12, MCV > 115-120 fl.
* Behandeling: Intramusculaire B12-suppletie (levenslang).
* **Foliumzuurtekort:**
* Oorzaken: Nutritioneel (eenzijdige voeding, alcoholisme), verhoogde nood (zwangerschap), antifolaat medicatie.
* Kliniek: Macrocytose (minder uitgesproken dan bij B12 tekort), mondulcera. Pancytopenie zeldzaam.
* Diagnose: Laag foliumzuur.
* Behandeling: Voedingsadvies, orale foliumzuursuppletie.
* **Vitamine-onafhankelijke macrocytose:**
* Myelodysplasie: Desynchronisatie van uitrijping (kern/cytoplasma).
* Beenmerginfiltratie: Door maligne cellen.
* Chemotherapie.
* Alcoholisme.
* **Valse macrocytose:** Door agglutinatie in het reageerbuisje (bv. bij koude agglutinines).
### 3.7 Witte bloedcelprecursoren en myelogram
Het myelogram is een kwantitatieve analyse van de voorlopers van rode en witte bloedcellen in het beenmerg. Het geeft informatie over de uitrijping van de myeloïde en erytroïde lijnen. De verhouding tussen myeloïde en erytroïde voorlopers is normaal gesproken rond 1:1 tot 3:1. Het is cruciaal om de celpopulaties in het beenmerg te beoordelen in relatie tot de aantallen in het perifere bloed. Bij afwijkingen in de uitrijping, zoals bij myelodysplastisch syndroom, kan de verhouding verstoord zijn met een toename van jonge, onrijpe myeloïde cellen die niet goed differentiëren.
### 3.8 Trombocytaire cellijn uitrijping
Trombocyten ontstaan uit megakaryocyten. Afwijkingen kunnen leiden tot trombocytopenie (te weinig) of trombocytose (te veel). Deze cellen spelen een cruciale rol in de bloedstolling. Verstoringen kunnen leiden tot bloedingsneiging of trombose.
### 3.9 Normale waarden in perifeer bloed
Hoewel specifieke numerieke waarden niet in detail worden uitgewerkt voor elke celtype, wordt benadrukt dat de interpretatie van witte bloedcellen altijd samen moet gaan met de procentuele differentiatie (de 'formule'). Verhoogde of verlaagde waarden van specifieke celtypen (leukocytose, leukopenie, trombocytopenie, trombocytose) moeten altijd in context worden geplaatst met de klinische presentatie en andere laboratoriumbevindingen.
### 3.10 Hematopoëtische groeifactoren en regulatie
De beenmergproductie en -afgifte van cellijnen worden gereguleerd door groeifactoren, de beenmergmicro-omgeving, en reacties op verhoogde of verlaagde behoeften. Bij verhoogde stimulatie kan de productie tot 8-10 keer hoger zijn dan normaal. Epigenetische factoren spelen een rol in de compartimentsovergang door differentiatie.
**Tip:** De interactie tussen ijzerregulatie, hepcidine, inflammatie en erytropoëtische factor is complex en essentieel voor het begrijpen van verschillende anemieën. Begrijp de rol van hepcidine bij zowel ijzeropname als bij anemie van chronische ziekte.
**Tip:** De klinische presentatie van verschillende bloedziekten kan overlappen. Een gedegen laboratoriumonderzoek, inclusief morfologische beoordeling van bloeduitstrijkjes en beenmerg, is cruciaal voor de juiste diagnose.
**Tip:** Bij het interpreteren van bloedwaarden, onthoud dat celgrenzen niet absoluut zijn. Een normocytaire anemie kan bijvoorbeeld een mix zijn van microcytaire en macrocytaire cellen, wat de RDW (Red Cell Distribution Width) kan meten.
---
# Uitraipingsafwijkingen en bloedziekten
Verstoringen in de balans tussen aanmaak, differentiatie en uitstroom van bloedcellen vormen de basis van diverse bloedziekten, resulterend in zowel tekorten (cytopenieën) als overgroei (leukemieën, lymfomen).
### 4.1 Normal bloed aanmaak in het beenmerg
Bloedcellen ontstaan uit pluripotente stamcellen in het beenmerg. Deze jonge stamcellen kunnen zichzelf vernieuwen en differentieren tot alle bloedlijnen. Ze worden gekenmerkt door het CD34 membraan-antigeen. Hieruit ontstaan voorlopercellen (progenitor cells) die nog slechts één cellijn kunnen vormen en niet meer zelf kunnen vernieuwen. Deze cellijnen omvatten de myeloïde reeks (erytrocytaire, granulocytaire, monocytaire, megakaryocytaire-trombocytaire) en de lymfocytaire lijn.
De granulocytaire lijn splitst verder in neutrofiele, eosinofiele en basofiele cellen, benoemd naar de kleuring van hun cytoplasmatische granules.
De evolutie van stamcel tot rijpe cel verloopt via tussenstadia (myeloblast, promyelocyt, myelocyt, metamyelocyt, staafkernige, segmentkernige voor granulocyten; pro-erythroblast, basofiele erythroblast, polychromatofiele en acidofiele erythroblast voor rode bloedcellen). Tijdens dit proces neemt de celgrootte en cytoplasmatische differentiatie toe, terwijl het kernchromatine condenseert en de kern uiteindelijk wordt uitgestoten (bij rode bloedcellen). Deze stadia zijn morfologisch, immunofenotypisch en moleculair te onderscheiden.
#### 4.1.1 Colony forming units (CFU)
Vroege voorlopercellen, die onderling moeilijk te onderscheiden zijn, worden gekenmerkt door hun vermogen om in vitro kolonies te vormen onder stimulatie met groeifactoren. Men spreekt van CFU-E (erytrocyten), CFU-GM (granulocyten en monocyten), CFU-G (granulocyten) en CFU-Meg (megakaryocyten).
#### 4.1.2 Beenmergpunctie en biopsie
* **Beenmergaspiraat:** Verkregen via lokale verdoving uit het sternum of de crista iliaca. Gebruikt voor cytologisch onderzoek (myelogram), flowcytometrie, cytogenetica en moleculaire diagnostiek.
* **Botbiopt:** Enkel mogelijk ter hoogte van de crista iliaca. Biedt meer informatie over fibrose en mergarchitectuur, nuttig bij indolente lymfomen of bij een 'dry tap' van het sternumaspiraat.
Beide procedures worden onder lokale verdoving uitgevoerd. Aspiratie kan kortdurend onaangenaam tot pijnlijk zijn. Bij een botbiopt kan een botsensatie optreden. Antistollings- en antiplaatjesaggregatiemedicatie dienen tijdelijk onderbroken te worden.
#### 4.1.3 Myelogram
Een myelogram is een procentuele telling van de verschillende rode en witte bloedcelvoorlopers in het beenmerg. Het geeft inzicht in de uitrijping en de verhouding tussen de myeloïde en erytroïde lijnen. Hoewel er meer rode bloedcellen in het bloed circuleren, zijn er procentueel meer witte bloedcelvoorlopers in het beenmerg vanwege hun kortere levensduur.
### 4.2 De rode bloedcellijn
De uitrijpingsstadia zijn pro-erythroblast, basofiele erythroblast, polychromatofiele en acidofiele erythroblast, die uiteindelijk de kern afstoten en erytrocyten worden. Dagelijks worden meer dan 100 miljard erytrocyten aangemaakt. De jongste zijn reticulocyten, herkenbaar aan RNA-resten. Hun overleving bedraagt ongeveer 120 dagen, wat betekent dat circa 1% van de rode bloedcellen dagelijks wordt vervangen.
* **Normaal aantal reticulocyten:** ± 1% (7-15 ‰) of 25-100 x 10³/µl.
Defecten in de hemoglobinesynthese (Hb-opathie, ijzertekort) leiden tot voortdurende celdeling, resulterend in kleinere rode bloedcellen (microcytose). Stoornissen in de DNA-synthese (foliumzuur, B12-tekort) leiden tot macrocytose doordat de Hb-concentratie eerder bereikt wordt.
* **Anemie:** Verlaagd aantal rode bloedcellen.
* **Polyglobulie/Polycythemie:** Verhoogd aantal rode bloedcellen.
### 4.3 De witte bloedcellijn
Leukocyten (witte bloedcellen) omvatten myeloïde granulocyten (neutrofielen, basofielen, eosinofielen) en monocyten, alsook lymfoïden (B-, T-, NK-lymfocyten). De uitrijpingsstadia van granulocyten lopen van myeloblast tot segmentkernige. Enkel de laatste en sporadisch staafkernige komen in het bloed voor en hebben een levensduur van enkele uren.
* **Leukopenie:** Verlaagd aantal witte bloedcellen, vaak door granulocytopenie (neutropenie) of lymfopenie.
* **Leukocytose:** Verhoogd aantal witte bloedcellen (bv. neutrofilie, lymfocytose, monocytose).
Het totale aantal witte bloedcellen moet altijd samen met de procentuele differentiatie (de 'formule') geïnterpreteerd worden.
### 4.4 De trombocytaire cellijn
Trombocyten (bloedplaatjes) ontstaan door fragmentatie van megakaryocyten in het beenmerg.
* **Trombocytopenie:** Verlaagd aantal trombocyten.
* **Trombocytose:** Verhoogd aantal trombocyten.
### 4.5 Uitraipingsafwijkingen: de basis van bloedziekten
De celpopulatie in een uitrijpingsstadium wordt bepaald door de balans tussen instroom (deling, differentiatie) en uitstroom (naar perifeer bloed, apoptose). Een piramidale uitrijping kenmerkt de normale situatie, met minder vroege, snel delende voorlopers dan rijpere precursoren. Een differentiatiestop leidt tot overgroei van jonge precursoren (bv. acute leukemie).
Dagelijks worden enorme hoeveelheden bloedcellen geproduceerd. Verstoringen in de doorstroming leiden snel tot compartimentsverschuivingen die aan de basis liggen van bloedziekten.
* **Tekorten (cytopenieën):** Ontstaan door verminderde instroom (bv. mergdepressie) en/of verhoogde afbraak (bv. apoptose van lymfocyten bij HIV).
* **Pancytopenie:** Tekort in alle drie de cellijnen (bv. bij hypersplenisme).
* **Aplasie:** Tekort aan voorlopers in het beenmerg.
* **Overgroei:** Ontstaat door verhoogde instroom en/of verminderde uitstroom.
* **Acute leukemie:** Differentiatiestop op myelo-blastniveau, gevolgd door snelle proliferatie.
* **Indolente lymfomen:** Accumulatie van B-cellen door mutaties in apoptose-regulerende genen.
De compartimentsovergang wordt gereguleerd door epigenetische factoren, de beenmergmicro-omgeving en groeifactoren. Verstoringen zijn vaak het gevolg van genoomschade of epigenetische deregulatie.
Samenvattend ontstaan bloedziekten door:
1. **Tekorten:** In één of meerdere cellijnen (anemie, leukopenie, trombocytopenie, pancytopenie). Gevolg van verminderde productie, verhoogde afbraak of verlies.
2. **Teveel:** In één of meerdere lijnen (polycythemie, leukocytose, essentiële trombocytose). Myeloproliferatieve aandoeningen (MPN) omvatten samengestelde beelden van meerdere lineages.
3. **Compartimentsverschuivingen in differentiatie:**
* **Myelodysplasie:** Jonge myeloïde voorlopers rijpen niet uit.
* **Acute leukemie:** Jonge myeloïde voorlopers prolifereren overmatig zonder te differentiëren.
* **Agressieve lymfomen:** Differentiërende lymfocyten prolifereren overmatig.
* **Indolente lymfomen:** Lymfocyten gaan onvoldoende in apoptose.
* **Myeloom:** Overgroei van plasmacellen in het beenmerg.
#### 4.5.1 Anemie
Anemie is een tekort aan rode bloedcelmassa, gekenmerkt door verminderd zuurstoftransport. Klinisch worden gemeten: aantal RBC/µl, hemoglobineconcentratie (Hb) en hematocriet (Hct). Hieruit worden indices berekend: MCV (mean cellular volume), MCH (mean corpuscular Hb) en MCHC.
* **Oorzaken anemie:** Verminderde aanmaak, verhoogde afbraak (hemolyse) of verlies (bloeding).
* **MCV als leidraad:**
* **Microcytair (laag MCV):** Probleem in hemoglobinesynthese (bv. ijzertekort, thalassemie). Cellen delen langer door.
* **Normocytair (normaal MCV):** Acute bloeding, hemolyse, gebrek aan groeifactor.
* **Macrocytair (hoog MCV):** Probleem in kernrijping/DNA-synthese (bv. B12/foliumzuurtekort, myelodysplasie).
De reticulocytose geeft informatie over de beenmergactiviteit: laag bij verminderde aanmaak, hoog bij verhoogde afbraak of verlies.
**Kliniek van anemie:**
* **Symptomen (patiënt ervaart):** Moeheid, zwakte, duizeligheid, kortademigheid, hartkloppingen, hoofdpijn, kouwelijkheid.
* **Ziektetekens (arts ziet):** Bleekheid, tachycardie, broos haar/nagels, ragaden, icterus (bij hemolyse), botafwijkingen.
##### 4.5.1.1 Microcytaire anemie
Ontstaat door achterblijvende cytoplasmatische ontwikkeling ten opzichte van de kern. Dit is vaak gerelateerd aan een tekort aan ijzer of een aangeboren afwijking in het hemoglobine.
**IJzergerelateerd:**
* **Ferriprieve anemie (ijzertekort):** Onvoldoende ijzer in het lichaam. Oorzaken zijn bloedverlies (GI, gynaecologisch, urinair), verhoogde behoefte (zwangerschap, groei), verminderde absorptie of onvoldoende inname.
* **Anemie van chronische ziekte:** IJzer is aanwezig, maar wordt tegengehouden in het reticulo-endotheliaal systeem door verhoogde hepcidine, waardoor het niet beschikbaar is voor de rode voorlopers. Inflammatie stimuleert hepcidine.
* **Sideroblastenanemie:** IJzer komt in het beenmerg, maar kan door een defect in de voorlopercellen niet worden ingebouwd, leidend tot ijzerophoping in de mitochondria (ringsideroblasten).
**Hemoglobineproblemen (aangeboren):**
* **Thalassemie:** Genetische afwijkingen in de - of -globineketens, resulterend in een verstoorde tetrameer-samenstelling van hemoglobine. Leidt tot microcytaire anemie met hoge reticulocytose. Er zijn verschillende gradaties: thalassemia minor (heterozygoot, weinig klachten), intermedia en major (ernstige anemie, transfusiebehoefte, botafwijkingen).
* **Hemoglobinopathieën (structuurdefecten):** Puntmutaties in de -keten, zoals HbS (sikkelcel Hb), HbC, D, E.
* **Sikkelcelanemie (drepanocytose):** Puntmutatie in de -keten leidt tot sikkelvormige rode bloedcellen onder hypoxie, met microcirculatieproblemen, infarceringen, crises en chronische orgaanschade. Vaak geassocieerd met (micro)infarcten, icterus, pijncrises, infecties door hyposplenisme.
**IJzer metabolisme:**
Het lichaam heeft ijzerreserves, voornamelijk in rode bloedcellen en de lever. IJzer wordt opgenomen via de voeding en via recycling uit afbraak van rode bloedcellen. Er is geen actief uitscheidingsmechanisme. Regulatie van opname geschiedt via hepcidine, dat de ferroportine-uitvoer uit enterocyten en RES-cellen reguleert. Bij ijzertekort daalt hepcidine, bij overmaat stijgt het.
**Diagnose en behandeling ferriprieve anemie:**
Oorzaak achterhalen (anamnese, feces-occult bloedtest, endoscopie). Behandeling met orale ijzersupplementen (2-waardig Fe), vaak in combinatie met vitamine C. Intraveneus ijzer is geïndiceerd bij intolerantie, malabsorptie of persisterend bloedverlies.
##### 4.5.1.2 Normocytaire anemie
Ontstaat bij problemen die niet specifiek cytoplasmatisch of nucleair zijn.
* **Acute bloeding:** Verlies van bloedmassa.
* **Gebrek aan algemene groeifactor:**
* **Tekort aan erytropoëtine (Epo):** Aangemaakt in de nieren, cruciaal bij nierfalen of chemotherapie-geïnduceerde anemie. Kan worden aangevuld met recombinante Epo.
* **Hypothyroïdie, hypogonadisme.**
* **Hemolytische anemie:** Afbraak van rode bloedcellen, intra- of extravasculair. Gekenmerkt door verhoogde reticulocyten, gestegen indirect bilirubine en LDH, en verlaagd haptoglobine.
**Hemolytische anemie:**
* **Aangeboren:**
* **Corpusculair:** Afwijkingen in cytoskelet van RBC (bv. sferocytose, elliptocytose) door defecten in eiwitten als spectrine, ankyrine.
* **Hemoglobinopathieën:** Thalassemieën en sikkelcelanemie (hoewel microcytair, ook hemolytisch).
* **Enzymdefecten:** G6PD-deficiëntie, pyruvaatkinase-deficiëntie. Crises kunnen worden uitgelokt door hypoxie, medicatie of voeding (favisme bij G6PD).
* **Verworven:**
* **Niet-immuun:** Mechanisch (hartkleppen, marshemoglobinurie), paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH) door complement-binding.
* **Immuun:** Allo-antistoffen (transfusie), auto-antistoffen, drug-induced. Vastgesteld met de Coombs-test. Warme antistoffen (IgG) bij auto-immuniteit, koude antistoffen (IgM) bij infecties.
**Behandeling sferocytose:** Vaak conservatief, bij ernstige anemie splenectomie. Post-splenectomie zijn vaccinaties cruciaal.
**Behandeling verworven immuun hemolyse:** Immuunsuppressie (corticosteroïden, IVIg, Rituximab), soms splenectomie.
##### 4.5.1.3 Macrocytiare anemie
Treedt op bij problemen in de kernrijping van rode bloedcelvoorlopers, meestal door stoornissen in nucleotidesynthese of verworven genetische schade.
* **Vitamine-afhankelijk:**
* **Foliumzuurtekort:** Thermolabiel, relatief kleine reserve, tekort ontstaat snel. Oorzaken: nutritioneel, malabsorptie, antifolaat medicatie, verhoogde nood (zwangerschap). Behandeling: orale substitutie, oorzakelijke aanpak.
* **Vitamine B12-tekort (cobalamine):** Opname via intrinsic factor in het ileum. Lange reserve (3 jaar). Oorzaken: dieet (veganisten), pernicieuze anemie (auto-immuun tegen pariëtale cellen of intrinsic factor), gastrectomie, ileumresectie, bacteriële overgroei. Pernicieuze anemie gaat gepaard met achlorhydrie en verhoogd risico op maagkanker. Kliniek omvat neurologische symptomen. Behandeling: intramusculaire injecties levenslang.
* **Vitamine-onafhankelijk:**
* **Myelodysplasie:** Desynchronisatie van merg- en cytoplasma-uitrijping.
* **Merginfiltratie:** Door maligne cellen.
* **Chemotherapie.**
* **Alcoholisme:** Multifactoriële effecten op bloedaanmaak.
**Valse macrocytose:** Door agglutinatie van rode bloedcellen in de proefbuis (bv. bij koude agglutinines).
### 4.6 Bloedziekten als gevolg van uitraipingsafwijkingen
* **Cytopenieën:** Tekorten in één of meerdere cellijnen (anemie, leukopenie, trombocytopenie). Oorzaken zijn verminderde productie (bv. aplastische anemie, mergdepressie) of verhoogde afbraak/verlies.
* **Overgroei (proliferaties):**
* **Leukemieën:** Maligne proliferatie van onrijpe bloedcellen in het beenmerg en perifeer bloed. Acute leukemieën kenmerken zich door een differentiatiestop van jonge voorlopers. Chronische leukemieën zijn vaak geassocieerd met een verhoogd aantal rijpe of semi-rijpe cellen.
* **Lymfomen:** Maligne proliferatie van lymfocyten, die kunnen optreden in lymfeklieren, milt, beenmerg of andere organen. Agressieve lymfomen ontstaan door snelle proliferatie van differentiërende lymfocyten, indolente lymfomen door accumulatie van B-cellen met defecte apoptose.
* **Myeloproliferatieve neoplasmata (MPN):** Groep van aandoeningen gekenmerkt door een overmatige aanmaak van één of meerdere bloedcellijnen.
Deze afwijkingen in de balans tussen aanmaak, differentiatie en uitstroom van bloedcellen leiden tot diverse pathologische toestanden die de functie van het bloed en het immuunsysteem ernstig kunnen beïnvloeden.
---
# Anemie: oorzaken, diagnose en behandeling
Anemie is een tekort aan rode bloedcelmassa, wat leidt tot een verminderde zuurstoftransportcapaciteit van het bloed. De diagnose en behandeling van anemie vereisen een systematische aanpak die begint met de classificatie op basis van de morfologie van de rode bloedcellen en de reticulocytenproductie, gevolgd door onderzoek naar de onderliggende oorzaak.
### 5.1 Classificatie van anemie
Anemie kan worden geclassificeerd op basis van het gemiddelde celvolume (MCV) en de reticulocytenproductie.
#### 5.1.1 Indeling op basis van MCV
* **Microcytaire anemie**: Rode bloedcellen zijn kleiner dan normaal. Dit wijst meestal op een probleem met de hemoglobinesynthese, zoals ijzertekort of thalassemie.
* **Normocytaire anemie**: Rode bloedcellen hebben een normaal volume. Dit kan voorkomen bij acuut bloedverlies, hemolyse of een gebrek aan groeifactoren.
* **Macrocytische anemie**: Rode bloedcellen zijn groter dan normaal. Dit duidt vaak op problemen met de kernrijping of DNA-synthese, zoals een tekort aan vitamine B12 of foliumzuur.
#### 5.1.2 Reticulocytose als indicator van beenmergactiviteit
Het aantal reticulocyten (jonge rode bloedcellen) geeft informatie over de activiteit van het beenmerg.
* **Lage reticulocytenproductie**: Suggestief voor een probleem met de aanmaak in het beenmerg (bv. beenmergsuppressie, tekort aan groeifactoren).
* **Hoge reticulocytenproductie**: Geeft aan dat het beenmerg reageert op een tekort aan rode bloedcellen, wijzend op verhoogde afbraak (hemolyse) of bloedverlies.
### 5.2 Oorzaken van anemie
Anemie ontstaat door een disbalans tussen aanmaak, afbraak en verlies van rode bloedcellen.
#### 5.2.1 Verminderde aanmaak
Dit kan het gevolg zijn van:
* **Beenmergproblemen**:
* Aplastische anemie (tekort aan voorlopers in het merg).
* Beenmerginfiltratie (door maligniteiten of andere ziekten).
* Myelodysplastische syndromen (desynchronisatie van uitrijping).
* **Tekort aan bouwstenen**:
* **IJzertekort**: Essentieel voor hemoglobinesynthese.
* **Vitamine B12-tekort**: Nodig voor DNA-synthese en kernrijping.
* **Foliumzuurtekort**: Ook cruciaal voor DNA-synthese en kernrijping.
* **Gebrek aan groeifactoren**:
* Erytropoëtine (EPO) tekort (bv. bij nierfalen).
* Hypothyreoïdie.
* Hypogonadisme.
#### 5.2.2 Verhoogde afbraak (hemolyse)
Hemolyse kan intra- of extravasculair plaatsvinden.
* **Intravasculaire hemolyse**: Directe lyse van rode bloedcellen, bv. bij sikkelcelanemie, malaria, paroxysmale nachtelijke hemoglobinurie (PNH).
* **Extravasculaire hemolyse**: Rode bloedcellen worden herkend en verwijderd door het reticulo-endotheliaal systeem (RES), vaak door auto-antistoffen.
#### 5.2.3 Bloedverlies
* **Acuut bloedverlies**: Veroorzaakt acute, meestal normocytaire anemie.
* **Chronisch bloedverlies**: Leidt vaak tot ijzertekort en microcytaire anemie (bv. gastro-intestinaal, gynaecologisch).
### 5.3 Specifieke vormen van anemie
#### 5.3.1 Microcytaire anemieën
Kenmerkend is een probleem met de hemoglobinesynthese.
* **Ferriprieve anemie (ijzertekort)**:
* **Oorzaak**: Onvoldoende ijzeropname, verhoogde behoefte (zwangerschap, groei), of chronisch bloedverlies.
* **Kliniek**: Algemene anemieklachten, koilonychia (lepeltjesnagels), gladde tong, glossitis, ragaden.
* **Diagnose**: Laag serumijzer, laag ferritine, verhoogde TIBC (totale ijzerbindende capaciteit). Beenmergkleuring toont weinig ijzer.
* **Behandeling**: IJzersuppletie (oraal of intraveneus), opsporen en behandelen van de oorzaak van verlies.
* **Anemie van chronische ziekte**:
* **Oorzaak**: Ontregeling van ijzerstofwisseling door inflammatie (verhoogd hepcidine remt ijzeropname uit RES).
* **Kliniek**: Vaak milde tot matige anemie, kan microcytair zijn.
* **Diagnose**: Laag serumijzer, normaal tot verhoogd ferritine.
* **Sideroblasten anemie**:
* **Oorzaak**: Probleem met de inbouw van ijzer in hemoglobine in de rode voorlopers.
* **Diagnose**: Ringvormige sideroblasten in beenmerg (ijzerophoping rond de kern van erythroblasten).
* **Thalassemieën**:
* **Oorzaak**: Aangeboren afwijkingen in de globinemakersynthese (alfa- of bèta-ketens).
* **Kliniek**: Fors microcytair bloedbeeld met hoge reticulocytose. Ernst varieert van mild (minor) tot transfusie-afhankelijk (major).
* **Diagnose**: Afwijkende Hb-elektroforese.
* **Hemoglobinopathieën (structuurafwijkingen)**:
* **Sikkelcelanemie (drepanocytose)**:
* **Oorzaak**: Puntmutatie in de bèta-globineketen leidt tot abnormaal HbS dat kristalliseert bij hypoxie, waardoor rode bloedcellen sikkelvormig worden.
* **Kliniek**: Wisselende crises van pijn door vaatocclusies, hemolyse, icterus, orgaanschade.
* **Diagnose**: Hb-elektroforese, sikkelcelprovocatietest.
* **Behandeling**: Hydratie, pijnstilling, zuurstoftoediening, antibiotica bij infecties, hydroxy-ureum, en recente ontwikkelingen zoals crizanlizumab.
#### 5.3.2 Normocytaire anemieën
* **Acute bloeding**: Snel verlies van bloedvolume, leidt tot tijdelijke normocytaire anemie.
* **Hemolytische anemieën**: Afbraak van rode bloedcellen.
* **Aangeboren**:
* **Corpusculair**: Afwijkingen in rode bloedcelmembraan (sferocytose, elliptocytose) of enzymen (bv. G6PD-deficiëntie, pyruvaatkinasedeficiëntie).
* **Hemoglobinopathieën**: Thalassemieën en sikkelcelanemie hebben ook een hemolytisch component.
* **Verworven**:
* **Niet-immuun**: Mechanische schade (hartkleppen), marshemoglobinurie, paroxysmale nachtelijke hemoglobinurie (PNH).
* **Immuun**: Veroorzaakt door allo-antistoffen (na transfusie) of auto-antistoffen (auto-immuunhemolytische anemie, medicamenteus geïnduceerd).
* **Diagnose hemolytische anemie**: Verhoogde reticulocyten, verhoogd LDH, verhoogd indirect bilirubine, verlaagd haptoglobine. Coombs-test (direct en indirect) voor immuunhemolyse.
* **Behandeling hemolytische anemie**: Afhankelijk van de oorzaak: transfusies, steroïden, immunoglobulines, splenectomie (bij sferocytose), behandeling van onderliggende ziekte.
#### 5.3.3 Macrocytische anemieën
Problemen met kernrijping of DNA-synthese.
* **Vitamine B12-tekort**:
* **Oorzaak**: Onvoldoende inname (veganisten), absorptieproblemen (pernicieuze anemie, gastrectomie, darmziekten), bacteriële overgroei.
* **Kliniek**: Macrocytose, neurologische symptomen (paresthesie, ataxie, dementie), glossitis.
* **Diagnose**: Laag vitamine B12, vaak met macrocytose en pancytopenie. Antistoffen tegen pariëtale cellen of intrinsieke factor bij pernicieuze anemie.
* **Behandeling**: Intramusculaire vitamine B12-injecties, levenslang.
* **Foliumzuurtekort**:
* **Oorzaak**: Onvoldoende inname (voeding, alcoholisme), malabsorptie, verhoogde behoefte (zwangerschap), medicatie (methotrexaat).
* **Kliniek**: Macrocytose, mucosale afwijkingen, minder uitgesproken neurologische symptomen dan bij B12-tekort.
* **Diagnose**: Laag foliumzuur.
* **Behandeling**: Orale foliumzuursuppletie, aanpakken van de oorzaak.
* **Andere oorzaken van macrocytose**:
* Myelodysplasie.
* Beenmerginfiltratie.
* Chemotherapie.
* Alcoholisme.
* Hypothyreoïdie.
### 5.4 Kliniek en diagnose van anemie
De klinische presentatie van anemie varieert afhankelijk van de oorzaak, de ernst en de snelheid waarmee de anemie ontstaat.
#### 5.4.1 Symptomen van anemie
* Moeheid, zwakte bij inspanning.
* Duizeligheid, kortademigheid.
* Hartkloppingen, hoofdpijn, oorsuizen.
* Sneller koud hebben, koude extremiteiten.
* Bij reeds bestaande cardiovasculaire problemen: angor, claudicatio, hartfalen.
#### 5.4.2 Ziektetekens bij anemie
* Bleekheid (handpalmen, conjunctiva, mondmucosa).
* Tachycardie.
* Broos haar, nagelafwijkingen (bij ijzertekort).
* Ragaden, scheurmond.
* Icterus (bij hemolyse).
* Botafwijkingen (bij aangeboren anemieën).
* Botulcera (bij sikkelcelanemie).
#### 5.4.3 Diagnostisch proces
1. **Anamnese en lichamelijk onderzoek**: Vaststellen van symptomen, risicofactoren (dieet, medicatie, bloedverlies, familiegeschiedenis).
2. **Laboratoriumonderzoek**:
* Volledig bloedbeeld (aantal rode bloedcellen, hemoglobine, hematocriet).
* MCV, MCH, MCHC (indices van rode bloedcellen).
* RDW (Red Cell Distribution Width) voor heterogeniteit.
* Reticulocytenaantal.
* Ijzerstatus (serumijzer, ferritine, TIBC).
* Vitamine B12 en foliumzuur spiegels.
* LDH, bilirubine, haptoglobine bij verdenking op hemolyse.
* Coombs-test bij verdenking op immuunhemolyse.
* Hb-elektroforese bij verdenking op hemoglobinopathieën of thalassemie.
3. **Aanvullend onderzoek**: Beenmergpunctie en biopsie (bij twijfel over beenmergfunctie, diagnostiek van leukemie, myelodysplasie).
### 5.5 Behandeling van anemie
De behandeling is gericht op de onderliggende oorzaak.
* **IJzersuppletie**: Bij ferriprieve anemie.
* **Vitamine B12/Foliumzuursuppletie**: Bij deficiënties.
* **EPO-therapie**: Bij nierfalen.
* **Bloedtransfusies**: Bij ernstige anemie, bij grote bloedverliezen of hoge afbraak.
* **Chelatie-therapie**: Bij ijzeroverstapeling (bv. bij ernstige thalassemie).
* **Immunosuppressieve therapie**: Bij auto-immuunhemolytische anemie.
* **Splenectomie**: Soms geïndiceerd bij ernstige hemolytische anemieën (bv. sferocytose) of hypersplenisme.
* **Aanpak van onderliggende oorzaak**: Behandeling van bloedverlies, infecties, maligniteiten of auto-immuunziekten.
* **Stamceltransplantatie**: Potentieel curatieve optie voor ernstige beenmerg- en bloedziekten zoals thalassemie major.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Stamcel | Een ongedifferentieerde cel die het vermogen heeft om zich te vernieuwen (zelfvernieuwing) en zich te ontwikkelen tot verschillende gespecialiseerde celtypen. In het beenmerg zijn hematopoëtische stamcellen de oorsprong van alle bloedcellen. |
| Pluripotent | Het vermogen van een cel om zich te differentiëren tot elk celtype van de drie kiemlagen (ectoderm, mesoderm, endoderm) of in de context van hematopoëse, tot alle bloedcel-lijnen. |
| CD34 | Een membraanantigeen dat voornamelijk wordt uitgedrukt op hematopoëtische stamcellen en voorlopercellen. Het wordt vaak gebruikt als een marker om deze cellen te identificeren en te isoleren voor stamceltransplantatie of onderzoek. |
| Voorlopercellen (Progenitor cells) | Cellen die voortkomen uit stamcellen en al enigszins gespecialiseerd zijn in een bepaalde cellijn, maar nog wel kunnen delen. Ze zijn niet meer in staat tot zelfvernieuwing op lange termijn. |
| Myeloïde reeks | Een van de twee hoofdcellijnen waaruit bloedcellen ontstaan. Dit omvat de aanmaak van rode bloedcellen, granulocyten (neutrofielen, eosinofielen, basofielen), monocyten en megakaryocyten (waaruit bloedplaatjes ontstaan). |
| Lymfoïde lijn | De andere hoofdcellijn waaruit bloedcellen ontstaan. Dit leidt tot de vorming van B-lymfocyten, T-lymfocyten en Natural Killer (NK)-cellen, die betrokken zijn bij het immuunsysteem. |
| CFU (Colony-Forming Unit) | Een term die wordt gebruikt om voorlopercellen aan te duiden die in staat zijn om in vitro, onder stimulatie van groeifactoren, kolonies van specifieke bloedceltypen te vormen. Voorbeelden zijn CFU-E (erytrocyten), CFU-GM (granulocyten en monocyten), etc. |
| Differentiatie | Het proces waarbij een minder gespecialiseerde cel verandert in een meer gespecialiseerd celtype met specifieke functies, zoals de transformatie van een voorlopercel tot een volwassen rode bloedcel of witte bloedcel. |
| Uitrijping (Maturation) | Het proces waarbij een cel door opeenvolgende delingen en veranderingen evolueert van een voorlopercel naar een functioneel volwassen cel, waarbij specifieke morfologische en moleculaire kenmerken worden ontwikkeld. |
| Myelogram | Een cytologische analyse van beenmerguitstrijkjes die de procentuele verdeling en morfologie van de verschillende voorlopercellen in het beenmerg weergeeft. Het helpt bij het beoordelen van de gezondheid en functie van het beenmerg. |
| Beenmergpunctie | Een diagnostische procedure waarbij een kleine hoeveelheid vloeibaar beenmerg wordt opgezogen met een naald, meestal uit het borstbeen (sternum) of de bekkenkam (crista iliaca), voor microscopisch onderzoek. |
| Beenmergbiopsie (Botbiopt) | Een diagnostische procedure waarbij een klein cilindervormig stukje beenmergweefsel wordt verwijderd met een speciale naald, meestal uit de bekkenkam, om de architectuur en de celinhoud van het beenmerg te beoordelen, vooral bij verdenking op fibrose of infiltratie. |
| Reticulocyt | Een jonge rode bloedcel die nog RNA-resten bevat in de vorm van een reticulum. Het is een voorlopercel van de erytrocyt die relatief kort circuleert voordat het transformeert tot een volwassen rode bloedcel. |
| Hemoglobine (Hb) | Het eiwit in rode bloedcellen dat verantwoordelijk is voor het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide terug naar de longen. |
| Hematocriet (Hct) | Het percentage van het bloedvolume dat wordt ingenomen door rode bloedcellen. Het is een maat voor de concentratie van rode bloedcellen in het bloed. |
| Anemie | Een aandoening waarbij het aantal rode bloedcellen of de hoeveelheid hemoglobine in het bloed te laag is, wat leidt tot een verminderd zuurstoftransport naar de weefsels. |
| Polyglobulie (Polycytemie) | Een aandoening waarbij het aantal rode bloedcellen in het bloed abnormaal hoog is, wat kan leiden tot bloedverdikking en verhoogd risico op trombose. |
| Leukopenie | Een abnormaal laag aantal witte bloedcellen in het bloed, wat de vatbaarheid voor infecties kan verhogen. |
| Leukocytose | Een abnormaal hoog aantal witte bloedcellen in het bloed, wat kan wijzen op een infectie, ontsteking of andere aandoeningen. |
| Trombocytopenie | Een abnormaal laag aantal bloedplaatjes in het bloed, wat het risico op bloedingen verhoogt. |
| Trombocytose | Een abnormaal hoog aantal bloedplaatjes in het bloed, wat het risico op trombose kan verhogen. |
| Pancytopenie | Een aandoening waarbij de aantallen van alle drie de hoofd bloedceltypen (rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes) verlaagd zijn. |
| Apoptose (Geprogrammeerde celdood) | Een natuurlijk proces waarbij cellen zichzelf vernietigen op een gecontroleerde manier. Dit is essentieel voor de weefselontwikkeling en het verwijderen van beschadigde of onnodige cellen. |
| Epigenetische factoren | Veranderingen in genexpressie die niet worden veroorzaakt door veranderingen in de DNA-sequentie zelf, maar door modificaties van het DNA of de histonen, die invloed hebben op de celontwikkeling en -functie. |
| Myelodysplasie | Een groep beenmergaandoeningen waarbij het beenmerg abnormale, dysplastische cellen produceert die niet goed uitrijpen, wat kan leiden tot cytopenieën en een verhoogd risico op acute leukemie. |
| Acute leukemie | Een agressieve vorm van kanker van het beenmerg en bloed, gekenmerkt door de snelle proliferatie van onrijpe witte bloedcellen (blasten) die de normale bloedcelproductie verstoren. |
| Indolente lymfomen | Langzaam groeiende vormen van lymfomen, een type kanker van het lymfestelsel, die vaak een gunstiger prognose hebben maar moeilijk volledig te genezen zijn. |
| Myeloom (Multiple Myeloma) | Een kanker van plasmacellen, een type witte bloedcel dat antistoffen produceert. Het wordt gekenmerkt door de abnormale accumulatie van plasmacellen in het beenmerg, wat leidt tot botletsels, anemie en andere complicaties. |
| MCV (Mean Corpuscular Volume) | Een bloedparameter die het gemiddelde volume van de rode bloedcellen weergeeft. Het helpt bij het classificeren van anemie (microcytair, normocytair, macrocytair). |
| MCH (Mean Corpuscular Hemoglobin) | Een bloedparameter die de gemiddelde hoeveelheid hemoglobine in een enkele rode bloedcel weergeeft. |
| MCHC (Mean Corpuscular Hemoglobin Concentration) | Een bloedparameter die de gemiddelde concentratie van hemoglobine binnen een enkele rode bloedcel weergeeft. |
| Reticulocytose | Een verhoogd aantal reticulocyten in het bloed, wat aangeeft dat het beenmerg intensief nieuwe rode bloedcellen aanmaakt als reactie op bloedverlies of verhoogde afbraak. |
| Microcytaire anemie | Anemie gekenmerkt door rode bloedcellen met een verlaagd MCV, vaak veroorzaakt door ijzertekort of thalassemie. |
| Normocytaire anemie | Anemie gekenmerkt door rode bloedcellen met een normaal MCV, vaak veroorzaakt door acuut bloedverlies, hemolyse of gebrek aan groeifactoren. |
| Macrocytische anemie | Anemie gekenmerkt door rode bloedcellen met een verhoogd MCV, vaak veroorzaakt door tekorten aan vitamine B12 of foliumzuur, of door myelodysplasie. |
| Ferriprieve anemie (Ijzertekort anemie) | Anemie veroorzaakt door een tekort aan ijzer in het lichaam, wat leidt tot verminderde hemoglobinesynthese en microcytaire, hypochrome rode bloedcellen. |
| Transferrine | Het belangrijkste eiwit in het bloed dat ijzer transporteert van de opslagplaatsen (zoals de lever en het beenmerg) naar de plaatsen waar het nodig is, zoals het beenmerg voor de aanmaak van rode bloedcellen. |
| Ferritine | Een eiwit dat ijzer opslaat in cellen. De serumferritineconcentratie is een belangrijke indicator van de totale ijzerreserves in het lichaam. |
| Anemie van chronische ziekte | Een vorm van anemie die optreedt bij patiënten met chronische ontstekingsziekten, infecties, of maligniteiten. Hierbij wordt ijzer minder goed opgenomen en gemobiliseerd door een verhoogde productie van hepcidine. |
| Sideroblastenanemie | Een zeldzame vorm van anemie waarbij ijzer zich ophoopt in de mitochondria van rode bloedcelvoorlopers (vorming van ringsideroblasten) omdat het niet correct kan worden ingebouwd in hemoglobine. |
| Thalassemie | Een groep erfelijke bloedstoornissen die gekenmerkt worden door een verminderde of afwezige productie van bepaalde hemoglobineketens (alfa- of bèta-ketens), wat leidt tot microcytaire anemie. |
| Hemoglobinopathie | Een verzamelnaam voor afwijkingen in de structuur of de productie van hemoglobine, waaronder thalassemieën en sikkelcelanemie. |
| HbF (Foetaal hemoglobine) | Hemoglobine dat voornamelijk wordt geproduceerd tijdens de foetale periode, maar ook na de geboorte in kleinere hoeveelheden aanwezig kan zijn. Het heeft een hogere affiniteit voor zuurstof dan HbA. |
| Sikkelcelanemie (Drepanocytose) | Een erfelijke bloedaandoening die wordt veroorzaakt door een puntmutatie in het bèta-globine-gen, wat leidt tot de productie van abnormaal hemoglobine (HbS). Rode bloedcellen met HbS kunnen sikkelvormig worden onder omstandigheden van zuurstoftekort, wat leidt tot vaso-occlusieve crises en orgaanschade. |
| Howell-Jolly bodies | Kleine, donkere residuen van kernmateriaal die in rode bloedcellen voorkomen na splenectomie of bij hyposplenisme. |
| Normocytaire anemie | Anemie met rode bloedcellen van normale grootte (normaal MCV). Oorzaken zijn onder meer acuut bloedverlies, hemolyse en tekorten aan groeifactoren zoals erytropoëtine. |
| Erytropoëtine (Epo) | Een hormoon dat voornamelijk door de nieren wordt geproduceerd en de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg stimuleert. |
| Hemolytische anemie | Anemie veroorzaakt door een versnelde afbraak van rode bloedcellen. Dit kan aangeboren (bv. sferocytose, enzymdefecten) of verworven zijn (bv. auto-immuun hemolytische anemie). |
| Coombs-test (Antiglobulinetest) | Een test die gebruikt wordt om antistoffen tegen rode bloedcellen te detecteren, wat wijst op auto-immune hemolytische anemie of allo-immune reacties na transfusie. |
| Sferocytose | Een erfelijke aandoening waarbij rode bloedcellen een abnormaal ronde (sferische) vorm hebben, wat leidt tot verhoogde kwetsbaarheid en snellere afbraak, met hemolytische anemie tot gevolg. |
| G6PD-deficiëntie (Glucose-6-fosfaatdehydrogenase deficiëntie) | Een erfelijke enzymdeficiëntie die rode bloedcellen vatbaar maakt voor oxidatieve schade, vooral onder invloed van bepaalde medicijnen of voedingsmiddelen, wat kan leiden tot hemolyse. |
| Splenectomie | Chirurgen verwijdering van de milt. Wordt soms gebruikt bij ernstige hemolytische anemie, vooral bij sferocytose, om de afbraak van rode bloedcellen te verminderen. |
| PNH (Paroxysmale Nachtelijke Hemoglobinurie) | Een zeldzame verworven aandoening waarbij rode bloedcellen deficiënt zijn in bepaalde membraanproteïnen die gevoeligheid voor complement-gemedieerde lyses verminderen. Dit leidt tot hemolyse, vooral 's nachts. |
| Cryoglobulinemie | Een aandoening waarbij abnormale eiwitten (cryoglobulines) neerslaan in de bloedvaten bij lagere temperaturen, wat kan leiden tot vasculitis en orgaanschade. |
| Macrocytose | De aanwezigheid van grote rode bloedcellen in het bloed, wat een indicatie kan zijn van stoornissen in de nucleaire uitrijping, zoals tekorten aan vitamine B12 of foliumzuur. |
| Pernicieuze anemie | Een specifieke vorm van macrocytaire anemie veroorzaakt door een auto-immune aanval op de pariëtale cellen van de maag, wat leidt tot een tekort aan intrinsieke factor en daarmee aan vitamine B12 absorptie. |
| Intrinsieke factor | Een glycoproteïne geproduceerd door de pariëtale cellen van de maag, essentieel voor de absorptie van vitamine B12 in het ileum. |
| Schillingtest | Een diagnostische test die wordt gebruikt om de oorzaak van vitamine B12-malabsorptie te bepalen, vaak gebruikt bij verdenking op pernicieuze anemie. |
| Foliumzuur | Een essentieel B-vitamine dat betrokken is bij de DNA-synthese en celgroei. Tekorten kunnen leiden tot macrocytaire anemie en neurale buisdefecten bij foetussen. |
| Myelodysplasie | Een groep beenmergaandoeningen waarbij het beenmerg abnormale, dysplastische cellen produceert die niet goed uitrijpen, wat kan leiden tot cytopenieën en een verhoogd risico op acute leukemie. |
| Valse macrocytose | Een artefact waarbij het MCV (gemiddeld celvolume) van rode bloedcellen verhoogd lijkt door agglutinatie (klontering) van de cellen in de bloedafnamebuis, vaak veroorzaakt door koude agglutinines. |