6 ZSO 28 BLOED.docx
Summary
# Samenstelling en functies van het bloed
Dit onderwerp biedt een gedetailleerd overzicht van de samenstelling van bloed, de verdeling van water in het lichaam, bloedvolumes en de cruciale functies die bloed vervult, zoals transport, temperatuurregulatie en pH-stabilisatie.
### 1.1 Watergehalte en verdeling in het lichaam
Het menselijk lichaam bestaat voor ongeveer 70% uit water. Bij een persoon van 70 kilogram komt dit neer op circa 49 liter water. Dit water is verdeeld in twee hoofdcompartimenten:
* **Intracellulair:** 70% van het totale water bevindt zich binnen de cellen.
* **Extracellulair:** De overige 30% van het water bevindt zich buiten de cellen en omvat onder andere lymfe, interstitieel vocht en bloed.
### 1.2 Bloedvolume
Het bloedvolume bedraagt ongeveer 8% van het lichaamsgewicht.
* Bij vrouwen ligt dit volume doorgaans tussen de 4 en 5 liter.
* Bij mannen varieert het bloedvolume meestal tussen de 5 en 6 liter.
### 1.3 Belang van bloed
Bloed is een essentieel bestanddeel van het lichaam. Het begrijpen van bloeduitslagen is cruciaal voor het interpreteren van ziektebeelden.
### 1.4 Functies van het bloed
Bloed vervult diverse vitale functies:
* **Transport:** Het bloed transporteert opgeloste gassen (zuurstof $O_2$ en koolstofdioxide $CO_2$), voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen door het gehele bloedvatenstelsel. Zuurstof en koolstofdioxide worden deels gebonden aan rode bloedcellen.
* **Temperatuurregulatie:** Bloed transporteert warmte vanuit de weefsels naar de huid en de longen, waar de warmte kan worden afgegeven aan de omgeving, wat bijdraagt aan het handhaven van een stabiele lichaamstemperatuur.
* **pH-stabilisatie:** Dankzij buffersystemen stabiliseert bloed de pH en de ionensamenstelling van het interstitiële vocht en het gehele lichaam.
* **Voorkomen van vloeistofverlies:** Bij verwondingen zorgt bloedstolling (hemostase), mede door de actie van enzymen, eiwitten en bloedplaatjes, voor het beperken van bloedverlies.
* **Afweer:** Witte bloedcellen (leukocyten) en antistoffen verdedigen het lichaam tegen gifstoffen en ziekteverwekkers.
### 1.5 Samenstelling van het bloed
Bloed bestaat uit verschillende componenten die elk specifieke functies vervullen.
#### 1.5.1 Bloedstolling (hemostase)
Het proces van bloedstolling begint wanneer bloed in een buis wordt opgevangen en het stollingssysteem wordt geactiveerd. Dit proces vereist calciumionen ($Ca^{2+}$). Tijdens de stollingscascade wordt fibrine gevormd uit fibrinogeen, wat een netwerk van draden creëert waarin bloedcelelementen worden vastgehouden, resulterend in een bloedklonter. De vloeistof die buiten de klonter wordt verzameld, wordt serum genoemd.
Om stolling in het laboratorium te voorkomen voor analyses waarbij volbloed nodig is, worden anticoagulantia (antistollingsmiddelen) toegevoegd.
#### 1.5.2 Centrifugeren van bloed
Centrifugeren, een proces waarbij bloed met hoge snelheid wordt rondgedraaid, scheidt de bloedcomponenten. Hierbij zakken de vaste elementen naar de bodem, terwijl bovenaan een gele vloeistof overblijft, bekend als plasma.
* **Volbloed** (totaal bloed) wordt gebruikt voor hematologische routineonderzoeken, zoals het tellen en microscopisch onderzoeken van bloedcellen (morfologie).
* **Plasma** is geschikt voor stollingsonderzoeken.
* **Serum** wordt ingezet voor chemische analyses en bloedtransfusietesten.
#### 1.5.3 Plasma
Plasma vormt ongeveer 55% van het volbloed en bestaat voor circa 92% uit water. Daarnaast bevat plasma:
* **92% water**
* **1% opgeloste stoffen**, waaronder:
* **Proteïnen (eiwitten/peptiden):**
* Albumine: Zorgt voor de osmotische druk en fungeert als transporteiwit.
* Globulines: Fungeren als transporteiwitten of spelen een rol in het immuunsysteem (immunoglobulines = antistoffen).
* Fibrinogeen: Essentieel voor bloedstolling, vormt onoplosbare fibrinevezels.
De lever produceert meer dan 90% van deze eiwitten. Leverziekten kunnen de bloedsamenstelling beïnvloeden en leiden tot bloedingsrisico's bij onvoldoende fibrinogeenproductie.
* **Elektrolyten:** Zoals natrium ($Na^+$), kalium ($K^+$), calcium ($Ca^{2+}$), chloride ($Cl^-$), fosfaten en bicarbonaat ($HCO_3^-$).
* **Voedingsstoffen:** Glucose, vetzuren, cholesterol, aminozuren en vitaminen.
* **Afvalstoffen:** Ureum, creatinine, urinezuur en bilirubine (afkomstig van de afbraak van rode bloedcellen).
* **Gassen:** Zuurstof ($O_2$) en koolstofdioxide ($CO_2$).
* **Hormonen.**
#### 1.5.4 Trombocyten (bloedplaatjes)
Trombocyten, ook wel bloedplaatjes genoemd, zijn geen echte cellen maar cel fragmenten. Ze ontstaan uit megakaryocyten in het rode beenmerg en spelen een cruciale rol bij de bloedstolling (hemostase) en het stoppen van bloedingen bij verwondingen. Een deel van de trombocyten wordt opgeslagen in doorbloede organen zoals de milt en kan bij hevige bloedingen worden aangesproken. Trombocyten hebben een levensduur van 7 tot 12 dagen en worden continu vervangen.
* **Trombocytopenie:** Een te laag aantal trombocyten (onder 80.000 per microliter) verhoogt het risico op bloedingen.
* **Trombocytose:** Een te hoog aantal trombocyten (boven 1.000.000 per microliter) kan het gevolg zijn van infecties, ontstekingen of kanker.
#### 1.5.5 Rode bloedcellen (erytrocyten)
Rode bloedcellen (RBC) zijn de meest voorkomende bloedcellen. Ze hebben een schijfvorm en een levensduur van ongeveer 120 dagen. RBC ontstaan uit stamcellen in het beenmerg onder invloed van het hormoon EPO. Hun voornaamste functies zijn:
* **Transport van zuurstof ($O_2$):** Van de longen naar de weefsels.
* **Transport van koolstofdioxide ($CO_2$):** Van de weefsels naar de longen.
* **Bevatten hemoglobine (Hb):** Een eiwit dat zuurstof bindt. Het hemoglobine-molecuul bestaat uit vier subeenheden, elk met een haem-groep die een ijzerion ($Fe^{2+}$) bevat. Een tekort aan ijzer kan leiden tot verminderde Hb-vorming en bloedarmoede.
* **Oxyhemoglobine (Hb + $O_2$):** Geeft arterieel bloed een helderrode kleur.
* **Deoxyhemoglobine (Hb zonder $O_2$):** Geeft veneus bloed een donkerrode kleur.
**Vorm en eigenschappen van RBC:**
* **Biconcave vorm:** Vergroot het oppervlak voor de diffusie van gassen ($O_2$ en $CO_2$).
* **Flexibiliteit:** Maakt het mogelijk om door nauwe capillairen te passeren.
* **Geen kern, ribosomen of mitochondriën:** RBC kunnen geen eiwitten aanmaken en verbruiken zelf geen zuurstof.
**Erytropoëse (vorming van rode bloedcellen):**
Dit proces vindt plaats in het rode beenmerg (in wervels, sternum, scapula, bekken en de proximale delen van lange beenderen). RBC ontstaan uit stamcellen (hemocytoblasten) die differentiëren tot myeloïde stamcellen. Deze rijpen vervolgens door tot reticulocyten, die na ongeveer 24 uur in de bloedbaan volledig gerijpt zijn tot erytrocyten. De aanmaak vereist EPO, aminozuren, ijzer ($Fe^{2+}$) en vitamine B12. Vitamine B12-opname is afhankelijk van de intrinsieke factor uit de maag; bij maagresectie zijn B12-injecties noodzakelijk.
**Erytropoëtine (EPO):**
EPO wordt afgescheiden door de nieren als reactie op hypoxie (zuurstoftekort). Vier oorzaken van hypoxie die EPO-afgifte stimuleren zijn:
1. Lage zuurstoftspanning in het bloed (hypoxemie).
2. Verminderde doorbloeding van de nieren (ischemie).
3. Lage Hb-concentratie of bloedarmoede.
4. Chronisch zuurstoftekort, bijvoorbeeld bij COPD.
EPO heeft twee belangrijke effecten:
* Het stimuleert de aanmaak van RBC in het rode beenmerg.
* Het versnelt de rijping van voorlopercellen tot functionele erytrocyten, wat leidt tot een snellere toename van RBC in de circulatie.
**Hematocriet:**
De hematocrietwaarde geeft het percentage rode bloedcellen in het bloed aan.
* **Anemie (bloedarmoede):** Een tekort aan erytrocyten leidt tot een abnormaal lage hematocrietwaarde, waardoor het zuurstoftransport vermindert en vermoeidheid kan optreden.
* **Dehydratatie:** Bij vochttekort daalt het plasmavolume, waardoor het relatieve aandeel rode bloedcellen toeneemt en de hematocrietwaarde stijgt.
* **Inwendige bloedingen:** Snel bloedverlies kan leiden tot een daling van de hematocrietwaarde als de aanmaak van RBC de verliezen niet kan bijbenen.
#### 1.5.6 Witte bloedcellen (leukocyten)
Witte bloedcellen (WBC) zijn groter dan rode bloedcellen en worden ook in het beenmerg geproduceerd. Ze zijn essentieel voor de afweer tegen indringers. WBC worden door chemische stoffen (chemostaxis) aangetrokken naar de plaats van infectie. Ze kunnen de wand van bloedvaten passeren (diapedese) en de plaats van infectie bereiken. Eenmaal ter plaatse kunnen ze indringers opslokken via fagocytose (dit geldt met name voor macrofagen). WBC bevatten geen hemoglobine.
WBC worden onderverdeeld in twee hoofdgroepen:
* **Granulocyten:** Bevatten veel gekleurde granulen. Ze ontstaan uit dezelfde stamcellen als RBC (hemocytoblasten en myeloïde stamcellen) en differentiëren tot neutrofielen, eosinofielen en basofielen.
* **Agranulocyten:** Bevatten weinig tot geen gekleurde granulen.
* **Lymfocyten:** Cruciaal voor het immuunsysteem, herkennen en schakelen ziekteverwekkers uit. De vorming (lymfopoëse) is complexer. Lymfoïde stamcellen, die in het rode beenmerg ontstaan, differentiëren tot pre-T-cellen (rijpen in de thymus tot T-lymfocyten) en pre-B-cellen (blijven in het beenmerg en worden B-lymfocyten). NK-cellen ontstaan ook uit lymfoïde stamcellen. Tijdens rijping ontwikkelen lymfocyten membraanreceptoren die hen in staat stellen specifieke antigenen te herkennen, wat leidt tot activatie en de start van een specifieke immuunrespons.
* **Monocyten:** (Worden vaak tot granulocyten gerekend in de context van de stamcelafkomst, maar gedragen zich als agranulocyten qua granulatie).
#### 1.5.7 Hematopoëse (vorming van bloedcellen)
Hematopoëse is de algemene term voor de vorming van bloedcellen.
* **Erytropoëse:** Specifiek de vorming van rode bloedcellen, vindt plaats in het rode beenmerg.
* **Myeloïde weefsel:** Dit weefsel, gelegen in de wervels, sternum, scapula, bekken en proximale beenderen van de ledematen, is de plaats van hematopoëse. Stamcellen (hemocytoblasten) vormen myeloïde stamcellen, die vervolgens differentiëren tot RBC, trombocyten, granulocyten en monocyten.
* **Lymfoïde weefsel:** Uit lymfoïde stamcellen worden lymfocyten gevormd.
**Benodigdheden voor erytropoëse:**
* Ijzer ($Fe^{2+}$)
* Aminozuren
* Vitamine B12 (met intrinsieke factor)
* Erytropoëtine (EPO)
EPO stimuleert de proliferatie (deling) van stamcellen en erytroblasten en versnelt de maturatie (rijping) van erytrocyten, inclusief de aanmaak van hemoglobine.
#### 1.5.8 Afbraak van erytrocyten
De afbraak van rode bloedcellen staat bekend als hemolyse. Dit proces is niet gedetailleerd beschreven in de verstrekte tekstsectie.
---
# Bloedcomponenten en hun specifieke rollen
Dit gedeelte bespreekt de verschillende bestanddelen van bloed, hun vorming, functies en specifieke kenmerken.
### 2.1 Bloedvolume en algemene functies van bloed
Het menselijk lichaam bestaat voor ongeveer 70% uit water, waarvan 30% extracellulair is. Bloed vormt ongeveer 8% van het lichaamsgewicht, resulterend in 4-5 liter bij vrouwen en 5-6 liter bij mannen. Bloed is een essentieel bestanddeel met diverse cruciale functies:
* **Transport:** Van opgeloste gassen (zoals $\text{O}_2$ en $\text{CO}_2$), voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen.
* **Temperatuurregulatie:** Door warmtetransport van weefsels naar de huid en longen voor afgifte aan de omgeving.
* **pH- en ionenregulatie:** Stabilisatie van de pH en ionensamenstelling van de interstitiële vloeistof en het gehele lichaam via buffers.
* **Voorkomen van vloeistofverlies:** Via bloedstolling (hemostase) met behulp van enzymen, eiwitten en bloedplaatjes.
* **Afweer:** Bescherming tegen gifstoffen en ziektekiemen door witte bloedcellen (leukocyten) en antistoffen.
### 2.2 Samenstelling van bloed
Bloed bestaat uit plasma en verschillende celcomponenten.
#### 2.2.1 Plasma
Plasma vormt ongeveer 55% van het volbloed en bestaat voor 92% uit water. De overige 1% bestaat uit opgeloste stoffen, waaronder:
* **Proteïnen (eiwitten):**
* **Albumine:** Het meest voorkomende eiwit, draagt bij aan de osmotische druk en dient als transporteiwit.
* **Globulines:** Transporteiwitten of spelen een rol in het afweersysteem (immunoglobulines/antistoffen).
* **Fibrinogeen:** Essentieel voor bloedstolling, vormt onoplosbare fibrinevezels die bijdragen aan de vorming van een bloedstolsel.
Meer dan 90% van deze eiwitten wordt door de lever geproduceerd. Leverziekten kunnen hierdoor de bloedsamenstelling beïnvloeden.
* **Elektrolyten:** Zoals $\text{Na}^+$, $\text{K}^+$, $\text{Ca}^{2+}$, $\text{Cl}^-$, fosfaten en bicarbonaat ($\text{HCO}_3^-$).
* **Voedingsstoffen:** Glucose, vetzuren, cholesterol, aminozuren, vitaminen.
* **Afvalstoffen:** Ureum, creatinine, urinezuur, bilirubine (afkomstig van de afbraak van rode bloedcellen).
* **Gassen:** Zoals $\text{O}_2$ en $\text{CO}_2$.
* **Hormonen.**
#### 2.2.2 Bloedplaatjes (trombocyten)
Trombocyten zijn geen echte cellen, maar celfragmenten die ontstaan uit megakaryocyten in het rode beenmerg. Ze spelen een cruciale rol bij de bloedstolling (hemostase). Ongeveer een derde van de trombocyten wordt als reserve opgeslagen in organen zoals de milt. Ze hebben een levensduur van 7 tot 12 dagen en worden continu vervangen.
* **Trombocytopenie:** Een te laag aantal trombocyten (onder 80.000/µl) verhoogt het risico op bloedingen.
* **Trombocytose:** Een te hoog aantal trombocyten (boven 1.000.000/µl) kan voorkomen bij infecties, ontsteking of kanker.
#### 2.2.3 Rode bloedcellen (erytrocyten)
Erytrocyten zijn de meest voorkomende bloedcellen, schijfvormig en met een levensduur van ongeveer 120 dagen. Ze ontstaan in het rode beenmerg onder invloed van het hormoon EPO. Hun voornaamste functie is het transporteren van zuurstof van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen.
* **Hemoglobine (Hb):** Een eiwit in erytrocyten dat zuurstof bindt. Elk Hb-molecuul bestaat uit vier subeenheden, waarvan elke subeenheid een ijzerion ($\text{Fe}^{2+}$) bevat dat zuurstof kan binden. Een tekort aan ijzer leidt tot verminderde Hb-vorming en bloedarmoede (anemie).
* **Kleurverschillen:**
* **Oxyhemoglobine** (Hb gebonden aan $\text{O}_2$) geeft arteriële bloed een helderrode kleur.
* **Deoxyhemoglobine** (Hb zonder $\text{O}_2$) geeft veneuze bloed een donkerrode kleur.
* **Vorm en eigenschappen:** De biconcave vorm zorgt voor een groot oppervlak voor gasdiffusie. Ze zijn flexibel en kunnen makkelijk door capillairen passeren. Erytrocyten hebben geen kern, ribosomen of mitochondriën, waardoor ze geen eiwitten aanmaken en zelf geen zuurstof verbruiken.
* **Erytropoëse (vorming van rode bloedcellen):**
* Vindt plaats in het rode beenmerg (in de wervels, sternum, scapula, bekken en proximale lange beenderen) uit hemocytoblasten (stamcellen).
* Benodigdheden: EPO, aminozuren, ijzer ($\text{Fe}^{2+}$) en vitamine B12. De opname van vitamine B12 vereist de intrinsieke factor uit de maag.
* **Erytropoëtine (EPO):** Wordt afgegeven door de nieren bij hypoxie (zuurstoftekort). EPO stimuleert de aanmaak en versnelt de rijping van erytrocyten in het beenmerg, wat leidt tot een snellere toename van RBC in de circulatie.
* **Hematocriet:** De verhouding van erytrocyten in het bloedvolume.
* **Anemie (bloedarmoede):** Een abnormaal lage hematocrietwaarde door een tekort aan erytrocyten, resulterend in verminderd zuurstoftransport.
* **Dehydratatie:** Kan leiden tot een verhoogde hematocrietwaarde doordat het plasmadeel krimpt.
* **Inwendige bloedingen:** Kunnen een dalende hematocrietwaarde veroorzaken als de aanmaak van erytrocyten niet kan volgen.
#### 2.2.4 Witte bloedcellen (leukocyten)
Leukocyten zijn echte cellen die groter zijn dan erytrocyten en afkomstig zijn uit het beenmerg. Ze zijn essentieel voor de afweer tegen indringers. Leukocyten worden aangetrokken tot de plaats van infectie door chemische stoffen (chemotaxis), kunnen hun vorm veranderen en migreren door de wand van bloedvaten (diapedese) om indringers te fagocyteren (opslokken). Ze bevatten geen hemoglobine.
Leukocyten worden onderverdeeld in twee hoofdgroepen:
* **Granulocyten:** Bevatten veel gekleurde granulen en ontstaan uit hemocytoblasten en myeloïde stamcellen in het beenmerg. Na rijping ontstaan neutrofielen, eosinofielen en basofielen.
* **Agranulocyten:** Bevatten weinig tot geen gekleurde granulen.
* **Lymfocyten:** Cruciaal voor het immuunsysteem, herkennen en schakelen ziekteverwekkers uit. Ze ontstaan via lymfopoëse.
* **Monocyten:** Grote fagocyterende cellen.
### 2.3 Vorming van bloedcellen (hematopoëse)
Hematopoëse is het proces van bloedcelvorming en vindt plaats in het rode beenmerg (myeloïde weefsel). Stamcellen (hemocytoblasten) differentiëren zich tot myeloïde stamcellen (die leiden tot RBC, trombocyten, granulocyten en monocyten) en lymfoïde stamcellen (die leiden tot lymfocyten).
* **Erytropoëse:** De vorming van rode bloedcellen, vereist ijzer, aminozuren, vitamine B12 (met intrinsieke factor) en EPO. EPO stimuleert de proliferatie van stamcellen en erytroblasten, en versnelt de maturatie van erytrocyten.
* **Lymfopoëse:** De vorming van lymfocyten. Lymfoïde stamcellen differentiëren zich tot pre-T-cellen (rijpen in de thymus tot T-lymfocyten) en pre-B-cellen (blijven in het beenmerg tot B-lymfocyten). NK-cellen ontstaan ook uit lymfoïde stamcellen.
> **Tip:** Begrijp de specifieke rol van elk bloedcomponent om hun belang in verschillende fysiologische en pathologische processen te kunnen plaatsen.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met ijzertekort kan bloedarmoede ontwikkelen omdat er onvoldoende ijzer beschikbaar is voor de aanmaak van hemoglobine in de rode bloedcellen, wat leidt tot verminderd zuurstoftransport.
---
# Hematopoëse en regulatie van bloedcelvorming
Hematopoëse is het dynamische proces van bloedcelvorming, waarbij stamcellen differentiëren tot de diverse bloedceltypen die essentieel zijn voor transport, afweer en homeostase.
### 3.1 Het proces van hematopoëse
Hematopoëse, de vorming van alle bloedcellen, vindt plaats in het rode beenmerg, ook wel het myeloïde weefsel genoemd. Dit weefsel is gelegen in de wervels, het borstbeen, de schouderbladen, het bekken en de proximale delen van de lange beenderen. De hematopoëse begint bij hemocytoblasten, ook wel hematopoëtische stamcellen genoemd. Deze stamcellen kunnen zich differentiëren tot twee hoofdlijnen: myeloïde stamcellen en lymfoïde stamcellen.
* **Myeloïde stamcellen** differentiëren tot:
* Rode bloedcellen (erytrocyten)
* Bloedplaatjes (trombocyten)
* Granulocyten
* Monocyten
* **Lymfoïde stamcellen** differentiëren tot:
* Lymfocyten
* NK-cellen (Natural Killer cells)
### 3.2 Erytropoëse: de vorming van rode bloedcellen
Erytropoëse is het specifieke proces van de vorming van rode bloedcellen (erytrocyten) in het rode beenmerg. De stamcellen die hieraan ten grondslag liggen, zijn de hemocytoblasten die zich ontwikkelen tot myeloïde stamcellen.
#### 3.2.1 Benodigdheden voor erytropoëse
Voor een adequate vorming van rode bloedcellen zijn diverse componenten noodzakelijk:
* **IJzer (Fe²⁺)**: Essentieel voor de synthese van hemoglobine.
* **Aminozuren**: De bouwstenen voor eiwitten, waaronder hemoglobine.
* **Vitamine B12**: Cruciaal voor de DNA-synthese en dus voor de celdeling tijdens de rijping. De opname van vitamine B12 vereist de 'intrinsieke factor', die door de maag wordt geproduceerd. Bij een maagresectie kan vitamine B12-suppletie via injecties nodig zijn.
* **Erytropoëtine (EPO)**: Een hormoon dat de erytropoëse stimuleert.
#### 3.2.2 Erytropoëtine (EPO) en de regulatie
EPO is een hormoon dat voornamelijk door de nieren wordt afgegeven. De productie van EPO wordt gestimuleerd onder omstandigheden van hypoxie (zuurstoftekort). Vier belangrijke oorzaken van EPO-afgifte zijn:
* **Lage zuurstofspanning in het bloed (hypoxemie)**: Bijvoorbeeld op grote hoogte.
* **Verminderde doorbloeding van de nieren (ischemie)**: Kan optreden bij bepaalde nierziekten of hartfalen.
* **Lage hemoglobineconcentratie of bloedarmoede**: Minder zuurstoftransportcapaciteit van het bloed.
* **Chronisch zuurstoftekort**: Zoals bij chronische obstructieve longziekte (COPD).
EPO heeft twee belangrijke effecten op de erytropoëse:
1. **Stimulatie van de aanmaak van rode bloedcellen**: EPO bevordert de deling (proliferatie) van stamcellen en erytroblasten in het rode beenmerg.
2. **Versnelling van de rijping**: EPO versnelt de omzetting van voorlopercellen tot functionele erytrocyten, wat leidt tot een snellere toename van rode bloedcellen in de circulatie.
#### 3.2.3 Rijping van rode bloedcellen
De stamcellen in het beenmerg doorlopen verschillende rijpingstadia. De zogenaamde reticulocyten worden de bloedbaan ingebracht. Na ongeveer 24 uur in de circulatie zijn deze reticulocyten volledig gerijpt tot volwassen erytrocyten. Een te laag aantal rode bloedcellen wordt bloedarmoede (anemie) genoemd, wat resulteert in een abnormaal lage hematocrietwaarde en verminderd zuurstoftransport, leidend tot vermoeidheid. De hematocrietwaarde kan ook toenemen bij dehydratatie (verminderd plasmavolume) en dalen bij significant bloedverlies dat niet snel genoeg gecompenseerd kan worden door aanmaak.
### 3.3 Lymfopoëse: de vorming van lymfocyten
Lymfopoëse is het proces waarbij lymfocyten, een cruciaal type witte bloedcellen voor het immuunsysteem, worden gevormd. Dit proces is complexer dan de erytropoëse.
#### 3.3.1 Ontwikkeling van lymfocyten
Lymfoïde stamcellen, die in het rode beenmerg ontstaan, ontwikkelen zich tot pre-cellen. Deze pre-cellen migreren vervolgens naar verschillende lymfoïde weefsels voor verdere rijping en differentiatie:
* **Pre-T-cellen** rijpen in de **thymus** en worden T-lymfocyten. Deze migreren daarna naar andere lymfoïde weefsels.
* **Pre-B-cellen** blijven in het **rode beenmerg** en differentiëren tot B-lymfocyten.
* NK-cellen ontstaan eveneens uit lymfoïde stamcellen.
#### 3.3.2 Rijping en functie van lymfocyten
Tijdens hun rijping ontwikkelen lymfocyten specifieke membraanreceptoren die gericht zijn tegen een breed scala aan antigenen. Wanneer een lymfocyt een antigeen herkent waarvoor het specifiek is, wordt het geactiveerd en begint het zich te delen. Dit vormt het begin van de specifieke immuunrespons.
> **Tip:** Lymfocyten zijn de kern van de adaptieve immuniteit, in staat tot het herkennen en uitschakelen van specifieke ziekteverwekkers zoals virussen en bacteriën.
### 3.4 Rol van stamcellen en groeifactoren
De hematopoëtische stamcellen (hemocytoblasten) zijn multipotent, wat betekent dat ze kunnen uitgroeien tot alle verschillende bloedceltypen. Geselecteerde groeifactoren, zoals erytropoëtine (EPO), spelen een cruciale rol in het sturen van de differentiatie en proliferatie van specifieke bloedcelpopulaties. EPO is hierbij specifiek gericht op de aanmaak van rode bloedcellen. Andere groeifactoren, zoals kolonie-stimulerende factoren (CSF's) en interleukinen, reguleren de productie van witte bloedcellen.
> **Tip:** Het begrijpen van de rol van stamcellen en groeifactoren is essentieel voor het verklaren van bloedziekten en de ontwikkeling van therapeutische interventies, zoals gentherapie of medicijnen die bloedcelvorming stimuleren.
---
# Bloedstolling en laboratoriumanalyses
Dit onderwerp behandelt het proces van bloedstolling (hemostase), de essentiële rol van calciumionen en fibrinogeen, en de preventie van stolling in het laboratorium met anticoagulantia, inclusief de noodzaak van volbloed, serum of plasma voor specifieke analyses.
### 4.1 Het proces van bloedstolling (hemostase)
Bloedstolling, ook wel hemostase genoemd, is een cruciaal proces om bloedverlies bij verwondingen te beperken. Dit proces wordt geactiveerd wanneer bloed wordt opgevangen in een buis, tenzij stolling wordt voorkomen.
#### 4.1.1 Essentiële componenten en de stollingcascade
* **Calciumionen ($Ca^{2+}$)**: Deze ionen zijn onmisbaar voor de correcte werking van de bloedstollingscascade.
* **Fibrinogeen**: Een oplosbaar eiwit dat tijdens de stollingcascade door het enzym trombine wordt omgezet in onoplosbare fibrinevezels.
* **Fibrine**: Vormt een netwerk van draden dat bloedcellen vasthoudt, wat resulteert in de vorming van een bloedklonter of bloedkoek.
#### 4.1.2 Vorming van serum
Nadat een bloedklonter is gevormd, verzamelt zich een lichtgele vloeistof buiten de klonter. Deze vloeistof wordt serum genoemd en is het resultaat van het verwijderen van de stollingselementen uit het plasma.
### 4.2 Voorkomen van stolling in het laboratorium
Voor veel hematologische onderzoeken is het noodzakelijk om volbloed te behouden en te voorkomen dat het stolt. Dit wordt bereikt door het gebruik van anticoagulantia (antistollingsmiddelen).
#### 4.2.1 Anticoagulantia
Anticoagulantia zijn stoffen die worden toegevoegd aan bloedmonsters om het stollingsproces te remmen en het bloed vloeibaar te houden. Dit is essentieel voor analyses zoals hematologische routineonderzoeken die volbloed vereisen.
#### 4.2.2 Centrifugeren en het verkrijgen van plasma
Na het toevoegen van anticoagulantia en het mengen van het bloedmonster, kan het monster worden gecentrifugeerd. Tijdens het centrifugeren, waarbij het monster met hoge snelheid wordt rondgedraaid, scheiden de bloedcomponenten zich.
* **Plasma**: De bovendrijvende gele vloeistof na centrifugeren, die het vloeibare deel van het bloed vertegenwoordigt nadat de bloedcellen naar beneden zijn gezakt.
### 4.3 Redenen voor het gebruik van volbloed, serum of plasma
De keuze tussen volbloed, serum of plasma voor laboratoriumanalyses is afhankelijk van het specifieke onderzoek dat wordt uitgevoerd:
* **Volbloed (totaal bloed)**: Wordt gebruikt voor hematologische routineonderzoeken, zoals het kwantificeren en microscopisch onderzoeken van bloedcellen (aantal, vorm en morfologie).
* **Plasma**: Wordt doorgaans gebruikt voor stollingsonderzoeken. Het plasma bevat nog steeds alle stollingfactoren, in tegenstelling tot serum.
* **Serum**: Wordt gebruikt voor chemische analyses en bloedtransfusietesten. Aangezien de stollingfactoren in het serum zijn verbruikt of verwijderd, is het geschikt voor deze analyses.
#### 4.3.1 Samenstelling van plasma
Plasma vormt ongeveer 55% van het volbloed en bestaat voor het grootste deel uit water (ongeveer 92%). De overige 8% bestaat uit opgeloste stoffen, waaronder:
* **Proteïnen (eiwitten/peptiden)**:
* **Albumine**: Draagt het meest bij aan de osmotische druk en fungeert als transporteiwit.
* **Globulines**: Functies als transporteiwitten en een rol in het afweersysteem (immunoglobulines, oftewel antistoffen).
* **Fibrinogeen**: Essentieel voor bloedstolling, wordt door trombine omgezet in fibrine. De lever produceert meer dan 90% van deze plasma-eiwitten.
* **Elektrolyten**: Zoals natrium ($Na^+$), kalium ($K^+$), calcium ($Ca^{2+}$), chloride ($Cl^-$), fosfaten en bicarbonaat ($HCO_3^-$).
* **Voedingsstoffen**: Glucose, vetzuren, cholesterol, aminozuren en vitaminen.
* **Afvalstoffen**: Ureum, creatinine, urinezuur en bilirubine.
* **Gassen**: Zuurstof ($O_2$) en koolstofdioxide ($CO_2$).
* **Hormonen**.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Venapunctie | Een methode waarbij bloed wordt afgenomen uit een oppervlakkig gelegen ader, meestal de v. mediana cubiti aan de voorkant van de elleboog, vanwege de gemakkelijke toegankelijkheid en de dunne wanden. |
| Extracellulair vocht | Het vocht dat zich buiten de cellen bevindt, inclusief lymfe, interstitieel vocht en bloed, en dat ongeveer 30% van het totale water in het lichaam uitmaakt. |
| Intracellulair vocht | Het vocht dat zich binnen de cellen bevindt en ongeveer 70% van het totale water in het lichaam uitmaakt. |
| Bloedvolume | De totale hoeveelheid bloed in het menselijk lichaam, die ongeveer 8% van het lichaamsgewicht bedraagt en varieert tussen 4-5 liter bij vrouwen en 5-6 liter bij mannen. |
| Transportfunctie (bloed) | Een essentiële functie van het bloed waarbij opgeloste gassen zoals O2 en CO2, voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen door het lichaam worden vervoerd via het bloedvatenstelsel. |
| Stabilisering van lichaamstemperatuur | Het bloed speelt een rol bij het reguleren van de lichaamstemperatuur door warmte van weefsels naar de huid en longen te transporteren, waar het kan worden afgegeven aan de omgeving. |
| Stabilisering van pH en ionensamenstelling | Bloed helpt de pH-waarde en de ionensamenstelling van het interstitiële vocht en het gehele lichaam te handhaven, mede dankzij de aanwezigheid van buffersystemen. |
| Bloedstolling (Hemostase) | Het proces waarbij bloedverlies bij verwondingen wordt beperkt door de vorming van bloedklonters, waarbij enzymen, eiwitten en bloedplaatjes betrokken zijn. |
| Leukocyten (WBC) | Witte bloedcellen die een cruciale rol spelen in de verdediging van het lichaam tegen gifstoffen en ziektekiemen, en antistoffen produceren. |
| Stollingscascade | Een reeks enzymatische reacties die leiden tot de vorming van trombine, dat op zijn beurt fibrinogeen omzet in fibrine, wat resulteert in een bloedklonter. |
| Trombine | Een enzym dat tijdens de stollingscascade wordt gevormd en fibrinogeen omzet in fibrine, een essentieel onderdeel van een bloedklonter. |
| Fibrine | Een eiwit dat door trombine wordt gevormd uit fibrinogeen, en dat een netwerk van draden vormt waarin bloedcelelementen worden vastgehouden om een bloedklonter te vormen. |
| Serum | De lichtgele vloeistof die zich scheidt van een bloedklonter na stolling; het is plasma zonder de stollingsfactoren. |
| Anticoagulantia | Stoffen die worden toegevoegd aan bloedmonsters om stolling te voorkomen, zodat het bloed vloeibaar blijft voor laboratoriumanalyses zoals hematologisch onderzoek. |
| Centrifugeren | Een proces waarbij een bloedstaaltje met hoge snelheid wordt rondgedraaid, waardoor de verschillende bloedcomponenten zich scheiden op basis van hun dichtheid. |
| Plasma | De vloeibare component van bloed die na centrifugeren bovenaan blijft liggen; het bestaat voor ongeveer 92% uit water en bevat eiwitten, elektrolyten, voedingsstoffen, afvalstoffen, gassen en hormonen. |
| Proteïnen (plasma) | Eiwitten in het plasma, zoals albumine, globulines (inclusief immunoglobulines/antistoffen) en fibrinogeen, die functies vervullen zoals het handhaven van osmotische druk, transport en bloedstolling. |
| Albumine | Het eiwit dat het grootste aandeel uitmaakt in het plasma en de belangrijkste bijdrage levert aan de osmotische druk; het fungeert ook als transporteiwit. |
| Globulines | Een groep eiwitten in het plasma die dienen als transporteiwitten of een rol spelen in het immuunsysteem, zoals immunoglobulines (antistoffen). |
| Fibrinogeen | Een eiwit in het plasma dat essentieel is voor bloedstolling; het wordt door trombine omgezet in fibrinevezels die bijdragen aan de vorming van een bloedstolsel. |
| Elektrolyten | Geladen ionen in het plasma, zoals Na+, K+, Ca2+, Cl-, fosfaten en bicarbonaat (HCO3-), die belangrijk zijn voor de vochtbalans en cellulaire functies. |
| Voedingsstoffen (plasma) | Stoffen die door het lichaam worden opgenomen en gebruikt voor energie, groei en onderhoud, zoals glucose, vetzuren, cholesterol, aminozuren en vitaminen, die in het plasma aanwezig zijn. |
| Afvalstoffen (plasma) | Producten van metabolisme die door het lichaam moeten worden uitgescheiden, zoals ureum, creatinine, urinezuur en bilirubine, die in het plasma voorkomen. |
| Gassen (plasma) | Opgeloste gassen in het plasma, voornamelijk zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2), die essentieel zijn voor de ademhaling en celmetabolisme. |
| Trombocyten (bloedplaatjes) | Kleine cel fragmenten die afkomstig zijn van megakaryocyten in het beenmerg en een cruciale rol spelen bij bloedstolling (hemostase). |
| Trombocytose | Een aandoening waarbij het aantal bloedplaatjes in het bloed te hoog is, vaak boven de 1.000.000/µl, wat kan worden veroorzaakt door infecties, ontsteking of kanker. |
| Trombocytopenie | Een aandoening waarbij het aantal bloedplaatjes in het bloed te laag is, onder de 80.000/µl, wat het risico op bloedingen verhoogt. |
| Erytrocyten (RBC) | Rode bloedcellen, de meest voorkomende bloedcellen, die verantwoordelijk zijn voor het transport van zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2) dankzij hemoglobine. |
| Hemoglobine (Hb) | Een eiwit in rode bloedcellen dat zuurstof (O2) kan binden en transporteren; het bestaat uit vier subeenheden, elk met een ijzerion dat O2 kan binden. |
| Oxyhemoglobine | Hemoglobine dat gebonden is aan zuurstof, wat resulteert in een helderrode kleur, kenmerkend voor arterieel bloed. |
| Deoxyhemoglobine | Hemoglobine dat geen zuurstof heeft gebonden, wat resulteert in een donkerrode kleur, kenmerkend voor veneus bloed. |
| Biconcave vorm | De dubbel-ingedeukte schijfvorm van rode bloedcellen, die het oppervlak vergroot voor een efficiënte diffusie van O2 en CO2, en flexibiliteit biedt. |
| Erytropoëse | Het proces van vorming van rode bloedcellen, dat plaatsvindt in het rode beenmerg en wordt gestimuleerd door het hormoon erytropoëtine (EPO). |
| Rood beenmerg | Het weefsel, gelegen in de wervels, het borstbeen, de schouderbladen, het bekken en de proximale delen van de lange beenderen, waar bloedcellen worden gevormd. |
| Hemocytoblasten | Stamcellen in het rode beenmerg waaruit alle bloedcellen ontstaan, inclusief myeloïde stamcellen en lymfoïde stamcellen. |
| Reticulocyten | Onrijpe rode bloedcellen die na ongeveer 24 uur in de bloedbaan volledig gerijpt zijn tot erytrocyten. |
| Erytropoëtine (EPO) | Een hormoon dat door de nieren wordt afgegeven als reactie op hypoxie (zuurstoftekort) en de aanmaak en rijping van rode bloedcellen stimuleert. |
| Hypoxie | Een toestand van zuurstoftekort in het lichaam of specifieke weefsels, wat een stimulerend effect heeft op de afgifte van EPO. |
| Hematocriet | De verhouding van het volume rode bloedcellen ten opzichte van het totale bloedvolume, uitgedrukt als een percentage; een abnormaal lage waarde duidt op bloedarmoede. |
| Anemie (bloedarmoede) | Een tekort aan rode bloedcellen of hemoglobine, wat resulteert in een verminderd transport van zuurstof naar de weefsels, leidend tot symptomen zoals vermoeidheid. |
| Dehydratatie | Een toestand van vochttekort in het lichaam, waarbij het plasma volume afneemt en het relatieve aandeel rode bloedcellen toeneemt, wat leidt tot een verhoogde hematocrietwaarde. |
| Inwendige bloedingen | Bloedingen die plaatsvinden binnen het lichaam, waarbij rode bloedcellen verloren gaan zonder externe zichtbaarheid, wat kan leiden tot een daling van de hematocrietwaarde. |
| Leukocyten (witte bloedcellen) | Echte cellen die groter zijn dan rode bloedcellen en een rol spelen in de afweer tegen indringers door middel van verschillende mechanismen zoals fagocytose. |
| Chemotaxis | Het proces waarbij cellen, zoals leukocyten, worden aangetrokken naar een plaats van infectie door chemische stoffen die door pathogenen worden uitgescheiden. |
| Diapedese | Het vermogen van witte bloedcellen om van vorm te veranderen en door de poriën van de bloedvatwand te migreren om het bloedvat te verlaten en naar de plaats van infectie te gaan. |
| Fagocytose | Het proces waarbij bepaalde cellen, zoals macrofagen, indringers, zoals bacteriën of celresten, opslokken en verteren. |
| Granulocyten | Een type witte bloedcel dat veel gekleurde granulen in zijn cytoplasma bevat; ze ontstaan uit myeloïde stamcellen en omvatten neutrofielen, eosinofielen en basofielen. |
| Agranulocyten | Een type witte bloedcel dat weinig tot geen gekleurde granulen in zijn cytoplasma bevat; de belangrijkste types zijn lymfocyten en monocyten. |
| Lymfocyten | Een cruciaal type witte bloedcel voor het immuunsysteem dat ziekteverwekkers herkent en uitschakelt; ze zijn verdeeld in T-cellen, B-cellen en NK-cellen. |
| Lymfopoëse | Het proces van vorming van lymfocyten, dat ingewikkelder is dan de vorming van rode bloedcellen en plaatsvindt in lymfoïde weefsels. |
| Myeloïde stamcellen | Stamcellen in het rode beenmerg die zich differentiëren tot rode bloedcellen, trombocyten, granulocyten en monocyten. |
| Lymfoïde stamcellen | Stamcellen in het rode beenmerg die zich migreren naar lymfoïde weefsels en differentiëren tot pre-T-cellen, pre-B-cellen en NK-cellen. |
| Thymus | Een lymfoïde orgaan waar pre-T-cellen rijpen tot T-lymfocyten, die een sleutelrol spelen in de cellulaire immuniteit. |
| B-lymfocyten | Lymfocyten die rijpen in het beenmerg en na activatie antistoffen produceren, essentieel voor de humorale immuniteit. |
| NK-cellen (Natural Killer cells) | Een type lymfocyt dat innate immuunrespons levert door geïnfecteerde cellen en tumorcellen te doden zonder voorafgaande sensibilisatie. |
| Hematopoëse | Het algemene proces van vorming van bloedcellen, dat plaatsvindt in het rode beenmerg. |
| Myeloïde weefsel | Een ander woord voor rood beenmerg, de plaats waar hematopoëse plaatsvindt. |
| Hemolyse | Het proces van afbraak van rode bloedcellen. |