pgb.docx
Summary
# De opkomst van de burgerlijke parlementair-constitutionele staat en de levensbeschouwelijke breuklijn
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de opkomst van de burgerlijke parlementair-constitutionele staat en de levensbeschouwelijke breuklijn, gebaseerd op de verstrekte tekst:
## 1. De opkomst van de burgerlijke parlementair-constitutionele staat en de levensbeschouwelijke breuklijn
Dit onderwerp behandelt de oprichting van de Belgische staat na de revolutie, de rol van de grondwet, en de toenemende spanningen tussen katholieken en liberalen, voornamelijk rond onderwijs en religie.
### 1.1 De oprichting van de Belgische staat en de grondwet van 1831
De Belgische Revolutie in 1830 leidde tot de oprichting van een nieuwe staat, gekenmerkt door een burgerlijke parlementair-constitutionele structuur. Dit houdt in dat de macht primair bij de rijkere burgerij lag en dat alle burgers onderworpen waren aan de Grondwet. De Grondwet van 1831 garandeerde fundamentele vrijheden zoals godsdienstvrijheid, onderwijs en vereniging. Hoewel dit modern leek, versterkte het in de praktijk de invloed van de Kerk.
### 1.2 Unionisme en de toenemende invloed van de Kerk
Tijdens het unionisme (1831-1847), waarbij katholieken en liberalen samenwerkten in de regering, hadden de katholieken de overhand. Dit was mede te danken aan de Kieswet van 1831, die het platteland, waar katholieken meerderheid waren, bevoordeelde door lagere fiscale drempels voor het stemrecht.
#### 1.2.1 De Wet Nothomb (1842) en onderwijs
De Wet Nothomb van 1842 verplichtte elke gemeente om minstens één lagere school te financieren of een bestaande vrije school te subsidiëren. De gemeenteraad benoemde en betaalde de leerkrachten, en godsdienst was een verplicht onderdeel van het leerplan. Lager onderwijs liep tot 14 jaar, wat belangrijk was voor het vormen van de bevolking, aangezien kinderarbeid pas laat verboden werd. Middelbaar onderwijs bleef elitair.
#### 1.2.2 De scheiding van universiteiten
De katholieken vonden de rijksuniversiteit van Leuven niet wenselijk en richtten een eigen katholieke universiteit op. Dit leidde tot de oprichting van de Université Libre de Belgique in Brussel, als reactie op de bestaande rijksuniversiteiten in Gent en Luik. De kerk behield echter een sterke greep op de maatschappij via verschillende middelen.
### 1.3 De levensbeschouwelijke breuklijn
De levensbeschouwelijke breuklijn ontstond uit fundamentele meningsverschillen tussen katholieken en liberalen over de rol van de Kerk in de samenleving, met name op het gebied van onderwijs en moraliteit.
#### 1.3.1 Economische en ideologische drijfveren van het liberalisme
Economische factoren speelden een cruciale rol. Industriëlen, die export nodig hadden, waren liberaal en stonden tegenover het protectionisme van grootgrondbezitters. Na 1839 werden veel orangisten liberalen. De antiklerikale beweging, tegen de macht van de Kerk, won terrein.
#### 1.3.2 De liberale beweging en de oprichting van de Liberale Partij
De middenklasse, die kerkelijke goederen had gekocht na de Franse Revolutie, en industriëlen die meer vrijheid wensten, vormden de kern van de liberale beweging. De oprichting van de Université Libre de Belgique (ULB) in 1834, gesteund door vrijmetselaarsloges, symboliseerde deze nieuwe denkbeelden. In 1848 werd de Liberale Partij opgericht om de macht van de Kerk aan te vallen, zowel vanuit conservatieve doctrinaire als meer linkse stromingen die stemrecht voor arbeiders wensten.
> **Tip:** De oprichting van de Liberale Partij in 1846 markeert het einde van het unionisme en het begin van een georganiseerd politiek conflict tussen katholieken en liberalen.
#### 1.3.3 De conservatieve doctrinaire liberalen versus de linkervleugel
Binnen het liberalisme bestonden twee stromingen: de conservatieve doctrinaire liberalen, die geloofden in de vrije markt en geen correctie wensten voor armen, en de linkervleugel, die zich bekommerde om de arbeiders en stemrecht voor hen eiste. Beide groepen vonden echter gemeenschappelijke grond in hun strijd tegen de macht van de Kerk.
#### 1.3.4 De liberale meerderheid in 1847 en de blijvende invloed van de Wet-Nothomb
Na de oprichting van de Liberale Partij behaalden de liberalen in 1847 de meerderheid, wat leidde tot de regering Frère-Orban en Rogier. Ondanks hun verkiezingswinst bleef de Wet-Nothomb (1842) van kracht, waardoor de Kerk haar sterke positie in het onderwijs behield. Dit illustreerde dat de levensbeschouwelijke breuklijn nog lang niet opgelost was.
### 1.4 Verdere polarisatie en de poging tot de Kloosterwet
De economische ontwikkeling van het industrieel kapitalisme zorgde ervoor dat beroepen ontstonden die de Kerk niet nodig hadden, wat het positivisme en rationalisme, die het individu centraal stelden, versterkte.
#### 1.4.1 De strijd tegen de macht van de Kerk
De Kerk mobiliseerde zich door te benadrukken dat katholicisme een geopenbaarde godsdienst was waarbij de priester bemiddelde tussen de bijbel en de gelovigen. Ze gebruikte het onderwijs om sociale orde te bewaren en macht te legitimeren, en ontving aanzienlijke financiële steun van rijke gelovigen. De vrijdenkers daarentegen pleitten voor meer individuele vrijheid.
#### 1.4.2 De Kloosterwet (1857) en de reactie van Leopold I
In 1856-1857 stelde De Decker een ontwerp voor voor de Kloosterwet, die kerkelijke instellingen rechtspersoonlijkheid zou verlenen en hen zou toelaten vermogen aan te wenden via testamenten en schenkingen. Liberalen vreesden een terugkeer van de "Dode Hand" van de Kerk. Koning Leopold I greep in, waarna De Decker zijn ontwerp introk en ontslag nam na de gemeenteraadsverkiezingen van 1857, die de liberalen wonnen.
#### 1.4.3 De liberale regering (1857-1870) en de zaak Laurent & Brasseur
De lange liberale regering-Frère Orban en Rogier (1857-1870) zag de zaak Laurent & Brasseur (1856), waarbij twee professoren uit Gent kritiek uitten op kerkelijke leer. Hoewel de bisschoppen hun ontslag eisten, stonden de liberalen hen toe aan te blijven. Vrijdenkers richtten verenigingen op en de Université Libre de Bruxelles (ULB) doorbrak in 1865 het studiebeursmonopolie van de Katholieke Universiteit Leuven. België verbrak in 1880 de diplomatieke banden met het Vaticaan en verplichtte in 1859 de burgerlijke begraafplaatsen.
#### 1.4.4 De reactie van Paus Pius IX en de mobilisatie van de Kerk
Paus Pius IX, bedreigd door de Italiaanse eenmaking, reageerde met de encycliek *Quanta Cura* en de *Syllabus Errorum*, wat leidde tot een verscherping van de kerkelijke controle. Katholieke ultramontanen in België verzetten zich tegen liberale invloeden en benadrukten trouw aan de paus en een neo-corporatistische maatschappijvisie. Belgische liberalen steunden de Italiaanse eenmaking, terwijl katholieken vrijwilligers stuurden om de paus te verdedigen.
> **Tip:** De encycliek *Quanta Cura* en de *Syllabus Errorum* zijn cruciale documenten die de reactie van de Katholieke Kerk op de modernisering en de liberale politiek illustreren.
### 1.5 De eerste schoolstrijd (1878-1884)
De verkiezingsoverwinning van de liberalen in 1878 leidde tot een radicalisering van het conflict, met name op het gebied van onderwijs.
#### 1.5.1 De Wet Van Humbeeck (1879) en de laïcisering van het onderwijs
De liberalen, onder leiding van Frère-Orban en Pierre Van Humbeeck, voerden radicale plannen uit om het onderwijs te laïciseren. De Wet Van Humbeeck (1879) bepaalde dat elk kind recht had op neutraal onderwijs. De centrale overheid kon gemeenten verplichten neutrale scholen te bouwen, godsdienstonderwijs werd buiten de schooluren geplaatst, en enkel gediplomeerde leerkrachten mochten lesgeven in neutrale scholen. In 1881 volgde een wet voor het middelbaar onderwijs, die meer neutrale scholen voorzag.
#### 1.5.2 De katholieke reactie en de mobilisatie van de Kerk
Deze maatregelen leidden tot massaal verzet van de katholieken. Zij mobiliseerden zich intensief, bouwden katholieke scholen en isoleerden ouders en leerkrachten van neutrale scholen sociaal. De Kerk weigerde sacramenten aan kinderen die naar 'goddeloze' scholen gingen en pastoors weigerden stervenshulp. De campagne van de Kerk was zeer succesvol bij de rijke gelovigen, wat leidde tot een grote meerderheid aan vrije scholen na de schoolstrijd.
> **Voorbeeld:** De weigering van sacramenten en stervenshulp door de Kerk toont de extreme druk en controle die zij uitoefende op gelovigen om de liberale onderwijspolitiek te bestrijden.
#### 1.5.3 De verkiezingen van 1884 en de oprichting van de Katholieke Partij
De schoolstrijd leidde tot de oprichting van een gestructureerde Katholieke Partij. In de verkiezingen van 1884 behaalden de katholieken de meerderheid en zouden ze dertig jaar aan de macht blijven. Het kiesstelsel, met lijst van onafhankelijken in Brussel en de integratie van de Meetingpartij in Antwerpen in de Katholieke Partij, speelde in hun voordeel.
#### 1.5.4 Gevolgen voor de liberale partij en de terugkeer van de katholieke macht
Na de overwinning van de katholieken werd het centrale ministerie van onderwijs afgeschaft en de bevoegdheid teruggestuurd naar de gemeenten. De centrale overheid verplichtte gemeenten niet langer om neutrale scholen te hebben. De liberale partij leed hieronder en werd geconfronteerd met een scheuring, waarbij progressieve liberalen naar de socialisten overstapten. De overgebleven liberalen werden conservatiever en zouden nooit meer alleen regeren.
### 1.6 De katholieke dominantie en het subsidiariteitsbeginsel (1884-1914)
Gedurende de periode 1884-1914 waren de katholieken aan de macht, wat leidde tot een periode waarin België sterk gelijkstond met de Kerk.
#### 1.6.1 De Kloosterwet en het subsidiariteitsbeginsel
Ondanks socialistisch verzet, gebaseerd op de Grondwet, werd het subsidiariteitsbeginsel toegepast. De staat trad meer op als doorgeefluik voor subsidies aan scholen, vakbonden en verenigingen, die vaak katholiek waren. Dit betekende dat overheidsgeld grotendeels naar katholieke instellingen vloeide.
#### 1.6.2 Onderwijsbeleid onder katholieke regering
In 1884 was een diploma niet langer strikt noodzakelijk om les te geven in openbare scholen; iemand met een katholiek diploma kon ook aangesteld worden. Godsdienstonderwijs werd opnieuw verplicht, wat leidde tot grote campagnes van socialisten en liberalen in 1895. Neutraal onderwijs werd op vraag van ouders genormaliseerd. De Wet Poullet (1914) introduceerde de leerplicht en gaf meer geld aan het vrij onderwijs, maar vereiste wel een officieel diploma voor neutrale scholen, wat een compromis was.
#### 1.6.3 De voortdurende levensbeschouwelijke breuklijn en verzuiling
Ondanks de politieke pacificatie bleef de levensbeschouwelijke breuklijn bestaan. De Katholieken controleerden benoemingen en de staat, wat leidde tot protest. Socialisten en liberalen organiseerden betogingen, waarbij de progressieve liberalen dichter bij de socialisten kwamen te staan. De socialisten probeerden een minder antiklerikale lijn te volgen, wat echter niet veel succes had. De verzuiling werd duidelijk: katholieken domineerden en hadden een dwingende aanwezigheid.
### 1.7 Pacificatie en de voortdurende 'minischoolstrijd'
Vanaf het begin van de 20e eeuw moesten de katholieken regeren met ofwel liberalen ofwel socialisten, wat leidde tot het "schoolbestand" of pacificatie op levensbeschouwelijk vlak.
#### 1.7.1 Het schoolbestand en consensusbesluitvorming
Er werd afgesproken dat de minister van onderwijs steeds een socialist of liberaal zou zijn, terwijl er een katholieke minister in het kabinet zou zitten om hun waarden te bewaren. De focus verschoof van openlijke schoolstrijd naar een meer consensusgerichte besluitvorming, waarbij conflicten opgelost werden voordat ze het parlement bereikten.
#### 1.7.2 Crisissen en de blijvende impact van het conflict
Ondanks de pacificatie bleven er crisissen, zoals in 1932 toen de BWP en liberalen de subsidies voor katholiek onderwijs in vraag stelden. Hoewel deze conflicten niet verdwenen, overheerste de pacificatie.
### 1.8 De periode na WO2: wederopbouw, economische groei en politieke verschuivingen
De periode na WO1 en WO2 kenmerkte zich door wederopbouw, economische groei, en de opkomst van nieuwe politieke krachtsverhoudingen.
#### 1.8.1 Politieke landschap en regeringsformaties
Na WO2 werden regeringen gevormd met terugkerende politieke figuren. De CVP (Christelijke Volkspartij) kwam in 1947 in de regering en behaalde in 1950 een absolute meerderheid. Paarse regeringen (socialisten en liberalen) kwamen ook voor. De politieke strijd werd gekenmerkt door het verbond van socialisten en liberalen tegen de CVP.
#### 1.8.2 Tijdsgeest en de opkomst van linkse partijen
Na de oorlog en de Duitse dictatuur kenden communistische en linkse partijen een succes in Europa, mede door de rol die zij hadden gespeeld in het verzet en de drang naar vernieuwing. Communisten pleitten voor linkse eisen en kwamen voort uit het verzet.
#### 1.8.3 Economisch liberalisme en sociaal overleg
België koos voor economisch liberalisme, met een grote rol voor de overheid en sociale partners. Er werd een sociaal pact gesloten in 1944 en 1960, wat leidde tot een pacificatiemodel waarbij werkgevers en vakbonden samenwerkten. De VS speelde een grote rol in de Koude Oorlog, wat invloed had op het economisch beleid en de sociale zekerheid.
#### 1.8.4 De Koude Oorlog en de impact op de communistische partij
De Koude Oorlog had een grote impact op de communistische partij, die ondanks een initiële populariteit na de oorlog, door hun internationale positie geïsoleerd raakte. Socialisten kozen voor deelname aan de macht en steun aan Amerika en Europese integratie.
#### 1.8.5 De socialistische partij (BWP/BSP/PSB) na WO2
Na WO2, waarbij Hendrik de Man collaboreerde, kwamen politici als Spaak en Van Acker op de voorgrond. A. Van Acker, een socialist, had een grote invloed op de uitbreiding van de sociale zekerheid en de wederopbouw. De socialistische partij BWP streefde naar machtsdeelname om de sociale zekerheid uit te bouwen en de overheidsinterventie in de economie te vergroten.
#### 1.8.6 De CVP/PSC en de evolutie van het christendemocratisme
De Katholieke Partij, die transformeerde naar CVP/PSC, stond voor individueel lidmaatschap en het personalisme. Hun basiswaarden bleven echter gericht op eigendomsrecht, samenwerking tussen werknemers en werkgevers, het gezin, vrouwenstemrecht en het christelijk geloof. De strijd voor vrouwenstemrecht was een belangrijke mijlpaal.
#### 1.8.7 De verkiezingen van 1946 en de Koningskwestie
De verkiezingen van 1946 toonden een relatief zwakke positie van de liberalen. De daaropvolgende periode werd gedomineerd door de Koningskwestie, waarbij de CVP Leopold III steunde, terwijl socialisten en communisten tegen zijn terugkeer waren.
#### 1.8.8 Volksrepressie en de afrekening met collaborateurs
Na de bevrijding volgde een periode van volksrepressie tegen collaborateurs. Militaire rechtbanken werden ingezet, en er werden pogingen ondernomen om politieke en burgerlijke rechten van veroordeelden te ontnemen. De doodstraf werd uitgesproken, maar naarmate de tijd verstreek en de CVP in de regering kwam, werden doodstraffen omgezet in gevangenisstraffen.
#### 1.8.9 Communautaire spanningen en de repressie
De repressie verschilde tussen Vlaanderen en Wallonië, waarbij in Vlaanderen relatief meer bestraffingen voorkwamen, maar in Wallonië de straffen zwaarder waren. Zowel de Vlaamse Beweging als Rex werden getroffen.
#### 1.8.10 De Koningskwestie als politiek strijdpunt
De Koningskwestie polariseerde het land enorm. Leopold III werd gezien als autoritair en anti-parlementair. Zijn terugkeer na WO2 leidde tot een referendum in 1950, waarbij hij nipt een meerderheid behaalde, maar de diepe tegenstellingen tussen Vlaanderen en Wallonië, en tussen katholieken en liberalen/socialisten, kwamen hierdoor weer naar boven.
> **Voorbeeld:** De volksraadpleging over de Koning in 1950, met een nipt voorstandersresultaat, toonde de diepe verdeeldheid binnen het land en de onmogelijkheid om een neutrale positie in te nemen in dit conflict.
#### 1.8.11 De politieke gevolgen van de Koningskwestie
De Koningskwestie speelde een rol in de CVP's verkiezingsoverwinning in 1950 en droeg bij aan de polarisatie tussen de partijen. De kwestie bleef echter een gevoelig punt en droeg bij aan de discussies over federalisme.
### 1.9 De levensbeschouwelijke breuklijn in de jaren '50 en de onderwijsvernieuwing
In de jaren '50 bleef de levensbeschouwelijke breuklijn sterk aanwezig, met name in het onderwijsbeleid.
#### 1.9.1 Het onderwijslandschap in de jaren '50
Het aantal studenten aan universiteiten en middelbare scholen was lager dan vandaag, met minder vrouwelijke studenten. Er was een groeiende nood aan geschoolde arbeidskrachten door economische veranderingen en de babyboom.
#### 1.9.2 De tweede schoolstrijd en het Schoolpact (1958)
De liberale minister Collard voerde maatregelen in die het neutrale onderwijs bevoordeelde en het katholiek onderwijs benadeelde. Dit leidde tot een grote protestbeweging van de katholieken. In 1958 won de CVP de verkiezingen, wat leidde tot het Schoolpact. Dit compromis tussen katholieken en liberalen/socialisten voorzag in meer scholen, extra financiering voor het onderwijs en een gelijke behandeling van rijksonderwijs en katholiek onderwijs.
> **Tip:** Het Schoolpact van 1958 was een cruciaal moment in de oplossing van de schoolstrijd, door een compromis te sluiten dat beide onderwijsnetten ten goede kwam.
#### 1.9.3 Democratisering van het onderwijs en de invloed van de Kerk
Het Schoolpact droeg bij aan de democratisering van het onderwijs, waardoor meer mensen hoger onderwijs konden volgen. De invloed van de Kerk begon echter vanaf de jaren '60 af te nemen, naarmate jongere generaties meer openstonden voor andere ideeën en tegen autoriteit en productivisme waren.
### 1.10 Veranderende maatschappelijke normen en nieuwe sociale bewegingen
De jaren '60 en '70 zagen een verschuiving in maatschappelijke normen, met een toename van het aantal studenten, met name vrouwen, en de opkomst van nieuwe sociale bewegingen.
#### 1.10.1 Ethische kwesties en het statuut van de vrouw
Ethische kwesties zoals het statuut van de vrouw kwamen op de politieke agenda. Juridische barrières voor vrouwen werden geleidelijk weggewerkt, en vrouwen kregen meer toegang tot het hoger onderwijs en hogere functies. De invoering van quota voor mannelijke en vrouwelijke kandidaten (Wet Smet-Tobback, 1994) was een belangrijke stap.
#### 1.10.2 De abortuskwestie en de rol van de Koning
De depenaliserings van abortus werd een politiek twistpunt, waarbij de CVP lang de invoering blokkeerde. De weigering van Koning Boudewijn om de wet op abortus te ondertekenen leidde tot een constitutionele crisis, waarbij zijn constitutionele bevoegdheden tijdelijk door de ministers werden uitgeoefend.
#### 1.10.3 Opkomst van nieuwe sociale bewegingen
De invloed van de Kerk nam af, en er ontstonden nieuwe sociale bewegingen gericht op gender, seksualiteit, milieu, en anti-kolonialisme. Dit leidde tot de opkomst van de Groene partij en bewegingen zoals 'Leuven Vlaams', die de positie van het Nederlands en de autonomie van Vlaanderen benadrukten.
#### 1.10.4 De levensbeschouwelijke breuklijn in de hedendaagse politiek
Hoewel de directe schoolstrijd gestaakt was, bleven levensbeschouwelijke kwesties een rol spelen in de politiek, zij het in een andere vorm. De samenwerking tussen partijen werd gekenmerkt door consensusvorming om conflicten te vermijden. De invloed van de Kerk op het politieke leven verminderde echter significant ten opzichte van de 19e en begin 20e eeuw.
---
# De nasleep van WOII, de wederopbouw en de 'explosieve sixties'
Oké, hier is de studiehandleiding voor het onderwerp "De nasleep van WOII, de wederopbouw en de 'explosieve sixties'".
## 2. De nasleep van WOII, de wederopbouw en de 'explosieve sixties'
Deze periode wordt gekenmerkt door de heropbouw van België na de Tweede Wereldoorlog, de vorming van een uitgebreide sociale zekerheid, de impact van de Koude Oorlog en de snelle sociaaleconomische en culturele transformaties van de jaren zestig.
### 2.1 Politieke en economische context na WOII
Na de Tweede Wereldoorlog stond België voor de immense taak van wederopbouw. De economische schade van WOII was minder groot dan die van WOI, mede dankzij de politieke keuzes tijdens de bezetting. Echter, de collaboratie was omvangrijker, wat resulteerde in tienduizenden dossiers van personen die de bezetter hadden geholpen.
De regeringen na de bevrijding werden gekenmerkt door hun kortstondigheid en frequente wisselingen, met bekende namen zoals Van Acker en P.H. Spaak die regelmatig terugkwamen. De politieke krachtsverhoudingen werden bepaald door de strijd tussen de Christelijke Volkspartij (CVP) enerzijds, en een verbond van socialisten (BSP) en liberalen (LP) anderzijds.
**Tip:** De lange lijst met regeringen en namen onderstreept de instabiliteit van de periode direct na de oorlog. Concentreer je op de belangrijkste politieke verschuivingen en de vorming van brede coalities.
#### 2.1.1 De Koude Oorlog en haar invloed
De opkomst van de Koude Oorlog, met de scheiding tussen het kapitalistische Westen en de Sovjet-Unie, had een diepgaande invloed op België. De dreiging van communistische revoluties, die voortkwam uit de Russische Revolutie van 1917 en de populariteit van communisten na de Tweede Wereldoorlog (zij hadden een significante rol gespeeld in de bevrijding), leidde tot beleid dat gericht was op sociale gelijkheid en herverdeling.
De Sovjet-Unie domineerde Oost-Europa, wat de westerse landen aanzette tot de vorming van defensieve en economische allianties zoals de NAVO en de Europese Economische Gemeenschap. Communistische partijen in België, hoewel electoraal succesvol direct na de oorlog, raakten geïsoleerd door de Koude Oorlog en de Westerse oriëntatie van de socialistische partij.
#### 2.1.2 De sociale zekerheid en het sociaal pact
De naoorlogse periode zag de uitbouw van een omvangrijk systeem van sociale zekerheid. Dit was mede geïnspireerd door initiatieven zoals die in Frankrijk, waar de Nationale Raad van Verzet aan de basis lag van de sociale zekerheid. In België werd de sociale zekerheid officieel opgericht met een besluitwet op 28 december 1944. Dit omvatte een breed scala aan uitkeringen en bijdragen, gefinancierd door werkgevers.
Het "pacificatiemodel" kenmerkte de relatie tussen werkgevers en werknemers. Hoewel aandeelhouders de uiteindelijke beslissingsmacht hadden, zaten vakbonden aan tafel en konden zij betere arbeidsvoorwaarden afdwingen in ruil voor de belofte van geen stakingen. Dit model werd vastgelegd in sociale pacten in 1944 en 1960, die gericht waren op het oplossen van conflicten tussen alle partijen.
#### 2.1.3 De politieke partijen en hun evolutie
* **CVP/PSC (Christelijke Volkspartij/Parti Social Chrétien):** Na WOII evolueerde de Katholieke Partij naar de CVP/PSC. Deze partij omarmde het individualisme en het personalisme, maar behield haar focus op het eigendomsrecht, samenwerking tussen werkgevers en werknemers (in plaats van klassenstrijd), het gezin en het christelijk geloof. Het individueel lidmaatschap werd mogelijk, wat de partij openstelde voor mensen buiten de traditionele katholieke zuilen.
* **BSP/PSB (Belgische Socialistische Partij/Parti Socialiste Belge):** De socialistische partij had na de oorlog te maken met de collaboratie van een deel van haar leiders tijdens WOII. Ze koos echter voor deelname aan de macht, steun aan Amerika en Europese integratie, en distantieerde zich van de communisten. De partij zette vol in op de uitbouw van de sociale zekerheid en overheidsingrijpen in de economie.
* **KPB (Kommunistische Partij België):** De KPB kende direct na de oorlog een grote populariteit door hun rol in de bevrijding, maar verloor aan invloed door de Koude Oorlog en de Westerse oriëntatie van de BSP. Ze verzetten zich tegen het Marshallplan en werden uitgestoten uit invloedrijke posities binnen de vakbonden.
* **LP (Liberale Partij):** De liberalen kwamen relatief klein uit de oorlog. Hoewel ze aanvankelijk de regering vormden met socialisten en communisten, verdwenen ze later naar de achtergrond en zouden ze niet meer alleen regeren. De conservatievere liberalen bleven over, terwijl progressieve liberalen richting de socialisten bewogen.
#### 2.1.4 De afrekening met collaborateurs
Na de bevrijding vond er een omvangrijke "repressie" plaats tegen collaborateurs. Gevangenkampen werden opgericht en er waren pogingen om procedures te stroomlijnen via de inzet van krijgsauditeurs en lijsten van personen die hun burgerlijke en politieke rechten verloren.
Er werden 1202 doodstraffen uitgesproken, waarvan er 242 werden uitgevoerd. Naarmate de tijd verstreek, nam de politieke invloed op de processen toe. Vanaf 1947, met de deelname van de CVP aan de regering, werden doodstraffen omgezet in gevangenisstraffen. Tegen de jaren vijftig was 90% van de veroordeelden al op vrije voeten. Administratieve zuiveringen vonden ook plaats, waarbij personen die door de Duitsers waren bevorderd, werden ontslagen.
Er werden verschillende types collaboratie onderscheiden: politieke, militaire, economische en communautaire collaboratie. De repressie was in Vlaanderen relatief zwaarder dan in Wallonië, hoewel beide regio's leden onder de onthoofding van hun politieke bewegingen.
#### 2.1.5 De Koningskwestie
De terugkeer van Koning Leopold III na de oorlog leidde tot een diepe politieke crisis, de zogenaamde "Koningskwestie". Leopold III had tijdens de oorlog de strijd niet verdergezet met de regering en toonde weinig bereidheid om de Jodenvervolging af te keuren. Hij bracht de monarchie in gevaar, mede door zijn huwelijk tijdens de oorlog zonder toestemming van het parlement.
* **Polarisatie:** De kwestie polariseerde het land sterk. De CVP steunde Leopold III, terwijl de socialisten, communisten en liberalen tegen zijn terugkeer waren.
* **Referendum:** Na grote druk en het bijna behalen van een meerderheid door de CVP, werd een raadgevende volksraadpleging gehouden. Hoewel 58% van de bevolking voor de terugkeer van de Koning stemde, was dit niet genoeg om de diepe tegenstellingen te overbruggen, zeker niet in Brussel en Wallonië waar de meerderheid tegenstemde.
* **Oplossing:** Uiteindelijk keerde Leopold III terug, maar de politieke crisis bleef de CVP verkiezingsoverwinningen opleveren. Later nam zijn zoon, Boudewijn, de troon over. De Koningskwestie raakte verweven met communautaire spanningen, waarbij de Walen zich geminoriseerd voelden door de katholieke Vlaamse meerderheid.
### 2.2 De 'explosieve sixties' en sociale veranderingen
De jaren zestig werden gekenmerkt door een enorme economische groei, de "explosieve sixties", en radicale sociaal-culturele veranderingen.
#### 2.2.1 Economische groei en Fordisme
De economische groei werd aangewakkerd door de herbouw en industrialisatie, mede dankzij de strategische rol van de haven van Antwerpen tijdens de oorlog voor de Amerikanen. Bedrijven vestigden zich in België en de dienstensector groeide. Dit leidde tot een noodzaak aan geschoolde arbeidskrachten en de democratisering van het middelbaar onderwijs.
Het "fordisme" was een dominante economische tendens, waarbij de overheid een grote rol speelde, sociale partners veel te zeggen hadden en werkgevers werden verwacht werknemers een degelijk loon te betalen. In tegenstelling tot Frankrijk werd in België niet massaal genationaliseerd, maar werden maximumprijzen gehanteerd.
#### 2.2.2 Democratisering van het onderwijs en de Schoolpact
De jaren zestig zagen een sterke democratisering van het onderwijs. De babyboom creëerde een grote vraag naar schoolplaatsen, en er was een groeiende nood aan hoger en technisch onderwijs. De opkomst van de dienstensector en de economische groei droegen bij aan de noodzaak van meer geschoolde arbeidskrachten.
* **Financiering en Compromissen:** Het Schoolpact van 1958 was cruciaal voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs. Het zorgde voor een significante toename van de onderwijsfinanciering (een stijging van 500%). Dit pact maakte de overleving van minderheidsonderwijs mogelijk, zoals katholieke scholen in Franstalige gebieden en vrijzinnige scholen in Vlaanderen.
* **Subsidies en Nivellering:** Katholiek onderwijs kreeg extra geld en een verhoging van het niveau, wat leidde tot een grotere concurrentie met het rijksonderwijs. Een compromis werd bereikt over de diplomavereisten voor leerkrachten in zowel rijksonderwijs als katholiek onderwijs.
* **Toegang tot Hoger Onderwijs:** Het aantal studenten dat hoger onderwijs volgde, nam aanzienlijk toe, met een verdubbeling van het aantal universiteiten. Hoewel de deelname in landelijke gebieden en Limburg achterbleef, was het een belangrijke stap richting een meer democratische toegang tot hoger onderwijs.
#### 2.2.3 Culturele en sociale transformatie
De jaren zestig brachten een verschuiving teweeg in de culturele en sociale mentaliteit. De invloed van de Kerk nam af, vooral bij de jongere generaties die geboren waren na de oorlog. Zij verzetten zich tegen de autoritaire en traditionalistische levensstijl van hun ouders.
* **Nieuwe Sociale Bewegingen:** Er ontstonden nieuwe sociale bewegingen die aandacht vroegen voor thema's als gendergelijkheid, seksualiteit, milieu, en anti-kolonialisme. Dit legde de basis voor latere politieke partijen zoals de Groene partij.
* **'Leuven Vlaams':** Deze beweging, gericht tegen de dominantie van het Frans en de Franstalige bourgeoisie, markeerde een belangrijke stap in de opkomst van de Nederlandse taal en de roep om meer autonomie voor Vlaanderen.
* **Ethische Kwesties:** Ethische kwesties kwamen steeds meer op de politieke agenda, waaronder het statuut van de vrouw, abortus, en de gelijkstelling van buitenechtelijke kinderen.
#### 2.2.4 Evolutie van de levensbeschouwelijke breuklijn
Hoewel de levensbeschouwelijke breuklijn tussen katholieken en liberalen/socialisten bleef bestaan, veranderde de aard ervan.
* **Vrouw en Maatschappij:** De emancipatie van de vrouw versnelde. Juridische barrières verdwenen, vrouwen kregen meer toegang tot onderwijs en de arbeidsmarkt. Nieuwe feministische bewegingen en politieke initiatieven, zoals quota voor vrouwelijke kandidaten op kieslijsten, kwamen op.
* **Abortus:** De discussie over abortus werd intenser. Na veel politiek getouwtrek werd abortus uiteindelijk gedepenaleiseerd in de jaren zeventig, hoewel dit gepaard ging met constitutionele spanningen rond de rol van de Koning in het bekrachtigen van wetgeving. De wijziging van de Grondwet om vrouwen in de troonopvolging toe te laten, toonde ook de veranderende tijdsgeest.
**Tip:** De 'explosieve sixties' waren een periode van grote maatschappelijke en economische omwentelingen. Leg de nadruk op de connectie tussen economische groei, onderwijsvernieuwingen en de opkomst van nieuwe sociale en culturele tendensen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijke parlementair-constitutionele staat | Een staatsvorm waarin de macht primair berust bij de welgestelde burgerij, en waarin de Grondwet de fundamentele staatsregels en de rechten en plichten van de burgers bepaalt. |
| Levensbeschouwelijke breuklijn | Een fundamentele scheiding in de maatschappij, vaak gebaseerd op religieuze of ideologische overtuigingen, die leidt tot politieke en sociale conflicten, met name tussen katholieke en seculiere of liberale stromingen. |
| Grondwet (GW) | Het fundamentele document dat de structuur van de staat, de verdeling van de macht, de basisrechten en plichten van burgers en de werking van de overheid vastlegt. |
| Unionisme | Een politieke periode in België (1831-1847) waarin katholieken en liberalen samenwerkten in de regering, hoewel de katholieken de dominante partij waren. |
| Wet Nothomb | Een onderwijswet uit 1842 die gemeenten verplichtte een lagere school te financieren of een bestaande vrije school te subsidiëren, met godsdienst als verplicht onderdeel van het leerplan. |
| Kinderarbeid | Het werk dat door kinderen wordt verricht, wat in België tot het einde van de 19e eeuw wijdverbreid was, mede door het ontbreken van een verplichte schoolleeftijd. |
| Kieswet | Wetgeving die de voorwaarden en regels voor het uitoefenen van stemrecht bepaalt, vaak gerelateerd aan kiesdistricten en kieskringen. |
| Plurinominaal meerderheidssysteem | Een kiessysteem waarbij de meerderheid van de stemmen in een kiesdistrict nodig is om de zetels te winnen, vaak onderverdeeld in kieswijken om de uitslag te beïnvloeden. |
| Orangisten | Aanhangers van het Huis van Oranje, die na de Belgische Revolutie de voorkeur gaven aan een band met Nederland. Na 1839 werden velen van hen liberalen. |
| Antiklerikale beweging | Een beweging die zich verzet tegen de politieke en maatschappelijke invloed van de Kerk en pleit voor een scheiding van Kerk en Staat. |
| Doctrinaire liberalen | Een conservatieve vleugel binnen de liberale partij die geloofde in de vrije markt en terughoudend was met sociale correcties ten gunste van de armen. |
| Vrijdenkersbeweging | Een beweging die rationalisme, individualisme en wetenschap centraal stelt en zich vaak afzet tegen religieuze dogma's en kerkelijke autoriteit. |
| Positivisme | Een filosofische stroming die stelt dat ware kennis voortkomt uit empirische waarneming en wetenschappelijke methoden, en wetenschap ziet als de hoogste vorm van kennis. |
| Rationalisme | Een filosofische stroming die het verstand en de rede als primaire bron van kennis en waarheid beschouwt. |
| Syllabus Errorum | Een encycliek van Paus Pius IX (1864) die een reeks moderne ideeën en doctrines veroordeelde die als schadelijk voor het katholieke geloof werden beschouwd. |
| Ultramontanen | Katholieken die een sterke nadruk leggen op de autoriteit van de paus en de Romeinse Curie. |
| Neo-corporatisme | Een maatschappijvisie waarin verschillende groepen (zoals werkgevers, werknemers en de overheid) nauw samenwerken binnen specifieke organisaties om economische en sociale belangen te behartigen. |
| Laïcisering | Het proces waarbij religie uit de publieke sfeer wordt geweerd, met name uit het onderwijs en overheidsinstellingen, om een neutrale staat te creëren. |
| Wet Van Humbeeck | Een wet uit 1879 die gericht was op de laïcisering van het lager onderwijs, waarbij neutrale scholen centraal kwamen te staan en godsdienstonderwijs buiten de lesuren werd geplaatst. |
| Schoolstrijd | Een periode van intense politieke en maatschappelijke strijd in België, voornamelijk tussen katholieken en liberalen, over de rol van religie en de Kerk in het onderwijs. |
| Wet Poullet | Een wet uit 1914 die de leerplicht invoerde en de financiering van het vrij onderwijs verhoogde, maar ook een officiële diplomavereiste voor neutrale scholen instelde. |
| Verzuiling | Een maatschappelijke structuur waarin de bevolking is opgedeeld in afzonderlijke groepen of 'zuilen' op basis van religieuze, ideologische of sociale affiliatie, die vaak eigen organisaties en instellingen hebben. |
| Schoolbestand | Een periode van politieke pacificatie in België, beginnend na de schoolstrijd, waarin getracht werd de conflicten rond het onderwijs op te lossen door compromissen te sluiten en de financiering van beide onderwijssystemen te waarborgen. |
| Pacificatie | Het proces van het tot stand brengen van vrede en verzoening na een conflict, vaak door middel van politieke compromissen en consensusvorming. |
| Naoorlogse wederopbouw | De periode na de Tweede Wereldoorlog waarin de economie en infrastructuur van een land werden hersteld en verbeterd. |
| Explosieve sixties | Een periode van snelle economische groei en sociale veranderingen in de jaren zestig. |
| Sociale zekerheid | Een stelsel van voorzieningen die burgers beschermen tegen inkomensverlies door werkloosheid, ziekte, ouderdom of andere oorzaken, en die toegang bieden tot gezondheidszorg en andere sociale diensten. |
| Koude Oorlog | Een periode van geopolitieke spanning tussen het Westen (onder leiding van de VS) en het Oostblok (onder leiding van de Sovjet-Unie) na de Tweede Wereldoorlog, gekenmerkt door ideologische strijd, wapenwedloop en proxy-conflicten. |
| Fordisme | Een productiemethode gekenmerkt door massaproductie via lopende banden en een hogere koopkracht voor werknemers, wat leidde tot economische groei en consumentisme. |
| Sociaal overleg | Het proces waarbij werkgevers, werknemers en de overheid samenwerken om arbeidsvoorwaarden, lonen en andere sociaaleconomische kwesties te bespreken en te regelen. |
| Sociaal pact | Een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers, vaak met overheidsbemiddeling, om arbeidsrelaties te regelen en sociale vrede te bewaren. |
| Pacificatiemodel | Een politiek en sociaal model gebaseerd op consensusvorming en compromissen tussen verschillende belangengroepen om sociale en politieke stabiliteit te bereiken. |
| RSZ | Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Belgische overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de inning en uitbetaling van sociale zekerheidsbijdragen en -uitkeringen. |
| Volksrepressie | De vervolging en bestraffing van individuen die tijdens een bezetting met de vijand collaboreerden, vaak na de bevrijding. |
| Krijgsauditeur | Een militaire magistraat die belast is met het onderzoeken van oorlogsmisdrijven en het beslissen of verdachten voor de krijgsraad komen. |
| De politieke rechten | De rechten die burgers in staat stellen deel te nemen aan het politieke proces, zoals stemrecht en het recht om verkozen te worden. |
| Gratie | De bevoegdheid van de uitvoerende macht om een straf te kwijtschelden of te verminderen. |
| Burgerlijke magistraten | Rechters die deel uitmaken van het reguliere rechtssysteem en belast zijn met de berechting van burgerlijke en strafzaken. |
| Administratieve zuivering | Het proces van het verwijderen van personen uit overheidsfuncties die tijdens een bezetting met de vijand collaboreerden. |
| Communautair | Betrekking hebbend op de gemeenschap of de relatie tussen verschillende taalgroepen binnen een land. |
| VNV | Vlaams Nationaal Verbond, een Vlaams-nationalistische politieke partij die tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerde met de nazi's. |
| Rex | Een Belgische fascistische politieke partij, geleid door Léon Degrelle, die tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerde met de nazi's. |
| Deschlag | Een proces waarbij organisaties of individuen worden ontdaan van hun leiderschap, vaak om de organisatie te verzwakken of te hervormen. |
| Koningskwestie | Een politieke crisis in België in de jaren 1944-1950 rond de rol en terugkeer van Koning Leopold III na de Tweede Wereldoorlog. |
| Regent | Een persoon die tijdelijk het koninklijk gezag uitoefent wanneer de vorst afwezig is, onbekwaam is of minderjarig is. |
| Volksraadpleging | Een consultatie van de bevolking via een stemming over een specifieke kwestie, vaak om de politieke steun voor een beleid of leider te peilen. |
| Federalisme | Een staatsvorm waarin de macht is verdeeld tussen een centrale overheid en regionale overheden, die elk eigen bevoegdheden hebben. |
| Personalime | Een filosofische stroming die het individu centraal stelt en de nadruk legt op de waardigheid en vrijheid van de persoon. |
| Christelijke Volkspartij (CVP) | Een Belgische politieke partij die de christendemocratische ideologie vertegenwoordigt. |
| Sociaal-economische breuklijn | Een scheiding in de maatschappij op basis van economische status en klasse, die leidt tot conflicten over welvaartsverdeling en economisch beleid. |
| Democratisering van het onderwijs | Het proces waarbij onderwijs toegankelijker wordt gemaakt voor bredere lagen van de bevolking, met name door uitbreiding van het middelbaar en hoger onderwijs. |
| Vrijzinnigheid | Een levensbeschouwing die rationaliteit, secularisme en individuele vrijheid benadrukt, en zich afzet tegen religieuze dogma's en kerkelijke invloed. |
| Gender | De sociale en culturele constructie van mannelijkheid en vrouwelijkheid, verschillend van biologisch geslacht. |
| Ethische kwesties | Vraagstukken die betrekking hebben op moraliteit, waarden en normen, zoals abortus, euthanasie en het statuut van de vrouw. |
| Feminisme | Een beweging die streeft naar gelijke rechten en kansen voor vrouwen op sociaal, economisch en politiek gebied. |
| Statuut van de vrouw | De juridische en maatschappelijke positie van vrouwen in een samenleving, inclusief hun rechten, plichten en kansen. |
| Salische wet (Lex Salica) | Een oude Germaanse wet die onder andere de opvolging op de troon uitsloot voor vrouwen. |
| Wet Smet-Tobback | Een Belgische wet die de invoering van quota voorzag om gendergelijkheid op kandidatenlijsten bij verkiezingen te bevorderen. |
| Ongeboren kind | De foetus tijdens de zwangerschap, wiens status en rechten een onderwerp van debat zijn in ethische en juridische discussies. |
| Levensvatbare foetus | Een foetus die, indien geboren, buiten de baarmoeder kan overleven. |
| Constitutionele crisis | Een situatie waarin de interpretatie of toepassing van de grondwet leidt tot een ernstig politiek conflict. |
| Onmogelijkheid om te regeren | Een situatie waarin de vorst niet in staat is zijn constitutionele taken uit te voeren, waardoor de ministers tijdelijk zijn bevoegdheden kunnen uitoefenen. |
| Gemeenschap | Een groep mensen die een gemeenschappelijke cultuur, taal of belangen deelt. |
| Communautaire spanningen | Conflicten tussen verschillende taalgroepen of gemeenschappen binnen een land. |
| Autoritair | Een regeringsvorm of leider die gekenmerkt wordt door sterke centrale macht, onderdrukking van oppositie en weinig ruimte voor individuele vrijheid. |
| Productivisme | Een economische en sociale ideologie die de nadruk legt op productie en economische groei als hoogste doel. |
| Griekenland | [Deze term lijkt een fout te bevatten in de originele tekst of context.] |
| Antiglobalisme | Een beweging die zich verzet tegen de globalisering, met name de economische en culturele effecten ervan, en pleit voor meer lokale controle en sociale rechtvaardigheid. |
| Groene partij (AGALEV) | Een politieke partij die zich richt op milieu, duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid. |
| Leuven Vlaams | Een politieke beweging in de jaren 1960 die zich verzette tegen de Franstalige dominantie in de universiteit van Leuven en streed voor een grotere autonomie van Vlaanderen. |
| Bourgeoisie | De middenklasse of de welgestelde burgerij, vaak geassocieerd met bezit van productiemiddelen en economische macht. |
| Klassieke oude bourgeoisie | De traditionele, vaak welgestelde, burgerlijke elite die historically gezien veel maatschappelijke invloed had. |
| Neutraal onderwijs | Onderwijs dat niet gebonden is aan een specifieke religieuze of levensbeschouwelijke ideologie en waar godsdienst of zedenleer naar keuze kan worden gevolgd. |
| Vrij onderwijs | Onderwijs dat wordt georganiseerd door particuliere instanties, vaak met een religieuze of levensbeschouwelijke grondslag, dat gesubsidieerd kan worden door de overheid. |
| Conservatieve revolutie | Een periode van heropleving van conservatieve politieke en sociale ideeën. |
| Roe v. Wade | Een historische uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof die het recht op abortus garandeerde, later omgekeerd door een nieuwe uitspraak. |
| Constitutionele crisis | Een situatie waarin de interpretatie of toepassing van de grondwet leidt tot een ernstig politiek conflict. |
| Onmogelijkheid om te regeren | Een situatie waarin de vorst niet in staat is zijn constitutionele taken uit te voeren, waardoor de ministers tijdelijk zijn bevoegdheden kunnen uitoefenen. |