8501.pdf
Summary
# Inleidende economische begrippen en consumentengedrag
Dit onderwerp legt de basis voor economisch denken door fundamentele concepten en de kern van consumentenbeslissingen te behandelen.
## 1.1 Economische basisbegrippen
Economie is de wetenschap die zich bezighoudt met de keuzes die mensen maken bij de productie, distributie en consumptie van schaarse goederen en diensten [14](#page=14).
### 1.1.1 Micro- en macro-economie
* **Micro-economie**: Bestudeert het economisch gedrag van individuele economische eenheden, zoals producenten en consumenten, en de markten die deze eenheden omvatten [15](#page=15).
* **Macro-economie**: Bestudeert het economisch gedrag van samengestelde economische eenheden, meestal landen of grotere entiteiten [15](#page=15).
### 1.1.2 Ceteris paribus
Dit principe betekent "een element wijzigt, de andere blijven constant". Het geeft aan dat bij onderzoek slechts één factor tegelijkertijd mag veranderen om economische redeneringen beter te kunnen bevatten en in eenvoudige modellen te gieten [15](#page=15).
### 1.1.3 Behoeften
Behoeften zijn gevoelens van noden of tekorten die mensen willen opvullen. Deze kunnen levensnoodzakelijk zijn (zoals voeding en onderdak) of immaterieel (zoals onderwijs en ontspanning). Mensen hebben meer behoeften dan middelen om deze te bevredigen, wat leidt tot een keuzeprobleem en een waardeverschijnsel, omdat er een prijs voor betaald moet worden [15](#page=15).
### 1.1.4 Schaars goed
Iets is schaars als er productiefactoren voor moeten worden aangewend die ook voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Schaarse goederen zijn dus niet gratis beschikbaar en vereisen keuzes in hun aanwending. Als schaarse goederen gratis zouden zijn, zou er een tekort ontstaan [15](#page=15).
### 1.1.5 Consumptie en productie
* **Consumptie**: Het gebruik van goederen en diensten ter bevrediging van behoeften [15](#page=15).
* **Productie**: Het voortbrengen van producten, zijnde goederen en diensten [15](#page=15).
## 1.2 Consumentengedrag
Het consumentengedrag wordt gevormd door de keuzes die individuen maken om hun behoeften te bevredigen, rekening houdend met hun beperkte middelen.
### 1.2.1 Preferenties
Preferenties vertegenwoordigen de ordening van geluk, tevredenheid of nut die consumptie van goederen een consument oplevert. Economische theorie gaat ervan uit dat consumenten optimale keuzes maken op basis van hun preferenties en financiële mogelijkheden [16](#page=16).
Preferenties worden beïnvloed door diverse factoren:
* **Demografische en sociologische factoren**: Leeftijd, levensfase, gezinssituatie, woonplaats, sociale klasse, religie en nationaliteit spelen een rol [16](#page=16).
* **Psychologische invloeden**: Persoonlijkheid, levensstijl en attitude zijn belangrijk [16](#page=16).
Preferenties kunnen in de tijd veranderen door seizoensinvloeden, ouder worden, en met name door reclame [16](#page=16).
### 1.2.2 De budgetlijn
Een budgetlijn geeft alle mogelijke combinaties van bestedingen weer die een consument kan doen met een bepaald budget, uitgaande van twee soorten verbruiksgoederen [17](#page=17).
De budgetlijn kan worden weergegeven met de volgende vergelijking:
$$P_x \times Q_x + P_y \times Q_y = \text{Budget}$$
waarbij $P_x$ de prijs van goed X, $Q_x$ de hoeveelheid van goed X, $P_y$ de prijs van goed Y, en $Q_y$ de hoeveelheid van goed Y is [17](#page=17).
* **Verschuiving van de budgetlijn**:
* Een verandering in het budget zorgt voor een parallelle verschuiving van de budgetlijn. Een daling van het budget schuift de lijn naar links, een stijging naar rechts [18](#page=18).
* Veranderingen in de prijs van een van de goederen leiden tot een kanteling van de budgetlijn [18](#page=18).
### 1.2.3 De vraagcurve
De vraagcurve geeft weer hoeveel van een bepaald product een consument bereid is te kopen bij verschillende prijzen. Deze wordt afgeleid uit de bereidheid van de consument om een product te kopen, gegeven zijn preferenties en budget, en hoe de gevraagde hoeveelheid verandert wanneer de prijs van een goed varieert, terwijl andere factoren constant blijven (ceteris paribus) [19](#page=19).
* **Beweging langs de vraagcurve**: Een verandering in de prijs van een goed leidt tot een beweging langs de bestaande vraagcurve. Een prijsdaling veroorzaakt een stijging van de gevraagde hoeveelheid, en vice versa [20](#page=20).
* **Collectieve vraagcurve**: Dit is de som van alle individuele vraagcurves van consumenten die hetzelfde product willen kopen [20](#page=20).
### 1.2.4 Verschuivingen van de vraagcurve
De vraagcurve verschuift wanneer, bij een constante prijs van een goed, andere parameters van het consumentengedrag wijzigen. Hierbij worden veranderingen in inkomen, voorkeuren en de prijs van andere goederen onderscheiden [21](#page=21).
* **Verandering van inkomen**: Een lager inkomen leidt tot een verschuiving van de vraagcurve naar links (gedaalde vraag), terwijl een hoger inkomen de curve naar rechts verschuift (stijging van de vraag) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Verandering van voorkeur**: Een verandering in de voorkeur van consumenten (bijvoorbeeld door reclame) zorgt voor een evenwichtige verschuiving van de vraagcurve [22](#page=22).
* **Verandering van prijs van andere goederen**: Dit kan optreden bij complementaire en substitueerbare goederen [23](#page=23).
* **Complementaire goederen**: Goederen die samen worden gebruikt (bv. tandenborstel en tandpasta). Een prijsdaling van het ene goed verhoogt de vraag naar het andere goed (verschuiving naar rechts) [23](#page=23).
* **Substitueerbare goederen**: Goederen die elkaar kunnen vervangen (bv. koffie en thee). Een prijsdaling van het ene goed leidt tot een afname van de vraag naar het andere goed (verschuiving naar links) [24](#page=24).
### 1.2.5 Prijselasticiteit van de vraag
De prijselasticiteit van de vraag meet de verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van de prijs van dat goed. Het helpt producenten en overheden te voorspellen wat het gevolg is van een prijswijziging op de verkochte hoeveelheid [24](#page=24).
De formule voor de prijselasticiteit van de vraag ($E_v$) is:
$$E_v = \frac{\text{procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid}}{\text{procentuele verandering van de prijs}}$$
$$E_v = \frac{\Delta Q}{Q_0} / \frac{\Delta P}{P_0} = \frac{Q_1 - Q_0}{Q_0} / \frac{P_1 - P_0}{P_0}$$
waarbij $Q_0$ de oorspronkelijke hoeveelheid, $Q_1$ de nieuwe hoeveelheid, $P_0$ de oorspronkelijke prijs, en $P_1$ de nieuwe prijs is [25](#page=25).
Het negatieve teken van de elasticiteitscoëfficiënt geeft aan dat een prijsstijging leidt tot een daling van de vraag en vice versa. De waarde van de coëfficiënt geeft de mate van deze verandering aan [25](#page=25).
#### 1.2.5.1 Elastisch versus inelastisch
Er zijn vijf situaties te onderscheiden met betrekking tot de prijselasticiteit van de vraag:
* **Unitaire prijselastische vraag**: $E_v = -1$. Een prijsverandering zorgt voor een evenredige verandering van de hoeveelheid (bv. prijs +1% $\rightarrow$ hoeveelheid -1%) [25](#page=25).
* **Prijselastische vraag**: $E_v < -1$. Een prijsverandering zorgt voor een meer dan evenredige verandering van de hoeveelheid (bv. prijs +1% $\rightarrow$ hoeveelheid -4%) [26](#page=26).
* **Prijsinelastische vraag**: $-1 < E_v < 0$. Een prijsverandering zorgt voor een minder dan evenredige verandering van de hoeveelheid (bv. prijs +1% $\rightarrow$ hoeveelheid -0,5%) [26](#page=26).
* **Volkomen elastische vraag**: $E_v = -\infty$. De consument past zijn vraag enorm aan bij de minste prijswijziging [26](#page=26).
* **Volkomen inelastische vraag**: $E_v = 0$. De consument is niet gevoelig voor prijswijzigingen en behoudt zijn gevraagde hoeveelheid [26](#page=26).
#### 1.2.5.2 Factoren die de prijselasticiteit beïnvloeden
* **Noodzakelijkheid van het goed**: Voor levensnoodzakelijke goederen (bv. voedsel) is de vraag prijsinelastisch, aangezien de consument het product dringend nodig heeft [27](#page=27).
* **Grootte van de hap uit het budget**: Als het aandeel van het product in het budget gering is, ligt de elasticiteit dichter bij 0 [27](#page=27).
* **Vervangbaarheid van het product**: Hoe meer alternatieven er zijn, hoe groter de elasticiteit is. Consumenten kiezen bij een te hoge prijs voor een alternatief [27](#page=27).
* **Tijdsspanne**: Op korte termijn is de vraag vaak minder elastisch dan op lange termijn, wanneer consumenten alternatieven kunnen vinden [27](#page=27).
### 1.2.6 Elasticiteit en omzet
Omzet is de som van alle opbrengsten van een bedrijf, en wordt vereenvoudigd berekend als afzet vermenigvuldigd met de verkoopprijs [27](#page=27).
$$TO = P \times Q$$
waarbij $TO$ de totale omzet, $P$ de prijs, en $Q$ de hoeveelheid is. De prijselasticiteit is cruciaal voor het bepalen van de impact van prijsveranderingen op de omzet [27](#page=27).
---
# De producent, marktwerking en geld
Dit studieonderdeel behandelt de rol van de producent in de economie, de werking van markten, en de aard en functies van geld.
## 2. De producent, marktwerking en geld
### 2.1 De producent: productie, kosten en opbrengsten
Producenten streven naar maximale winst, niet naar maximale productie. Winst wordt berekend als het verschil tussen totale opbrengsten (TO) en totale kosten (TK): $TW = TO - TK$ [30](#page=30).
#### 2.1.1 Toenemende en afnemende meeropbrengst
Het inzetten van extra productiefactoren leidt niet altijd tot een evenredige stijging van de opbrengst. Dit fenomeen wordt geïllustreerd met een bloemkoolteler:
* **Toenemende meeropbrengst:** In het begin leidt de inzet van extra arbeiders tot een meer dan evenredige stijging van de productie, dankzij samenwerking en specialisatie [31](#page=31).
* **Afnemende meeropbrengst:** Na een bepaald punt neemt de productie minder dan evenredig toe omdat te veel arbeiders elkaar in de weg lopen of de vaste productiefactoren (grond, machines) beperkend werken [31](#page=31).
* **Verzadigingspunt:** Bij te veel arbeiders kan de totale productie zelfs dalen [31](#page=31).
#### 2.1.2 Kostenverloop
Kosten bestaan uit vaste (constante) en variabele kosten.
* **Vaste (constante) kosten (TCK):** Deze kosten zijn onafhankelijk van de productieomvang, zolang de productiecapaciteit niet verandert. Voorbeelden zijn afschrijvingen, rente en verzekeringen. De curve van TCK verloopt horizontaal [32](#page=32).
* **Variabele kosten (TVK):** Deze kosten zijn afhankelijk van de productieomvang, zoals grondstoffen en de meeste vormen van arbeid. De TVK-curve kent een stijgend verloop, dat aanvankelijk minder dan evenredig stijgt door productiviteitswinsten en daarna meer dan evenredig stijgt door afnemende meeropbrengsten [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Totale kosten (TK):** Dit is de som van TCK en TVK ($TK = TCK + TVK$). De TK-curve volgt hetzelfde verloop als de TVK-curve, maar start op het niveau van de TCK [34](#page=34).
#### 2.1.3 Gemiddelde kosten
Gemiddelde kosten worden berekend door de totale kosten te delen door de productieomvang (Q).
* **Gemiddelde constante kosten (GCK):** $GCK = \frac{TCK}{Q}$. Deze dalen continu naarmate de productie stijgt, omdat de vaste kosten over meer eenheden worden gespreid [35](#page=35).
* **Gemiddelde variabele kosten (GVK):** $GVK = \frac{TVK}{Q}$. Deze dalen eerst door efficiëntieverbeteringen en stijgen daarna weer door afnemende meeropbrengsten [35](#page=35).
* **Gemiddelde totale kosten (GTK):** $GTK = \frac{TK}{Q}$. Deze zijn aanvankelijk hoog door de GCK bij lage productie, dalen dan, en stijgen uiteindelijk weer door de stijging van de GVK [35](#page=35).
#### 2.1.4 Marginale kosten (MK)
De marginale kosten zijn de extra kosten die ontstaan door de productie met één eenheid te verhogen. De MK-curve daalt aanvankelijk door toenemende meeropbrengst en stijgt daarna door afnemende meeropbrengst. De MK-curve snijdt de GTK-curve in het minimum [36](#page=36).
#### 2.1.5 Opbrengsten
Opbrengsten ontstaan door de verkoop van goederen en diensten, en eventuele subsidies [37](#page=37).
* **Totale opbrengsten (TO):** In een situatie van volkomen concurrentie is de verkoopprijs constant. De TO is lineair en stijgend, recht evenredig met de verkochte hoeveelheid ($TO = P \times Q$) [37](#page=37).
* **Gemiddelde opbrengst (GO):** $GO = \frac{TO}{Q} = P$. Bij volkomen concurrentie is de gemiddelde opbrengst gelijk aan de prijs [38](#page=38).
* **Marginale opbrengst (MO):** De extra opbrengst van één extra geproduceerde eenheid. Bij volkomen concurrentie is de MO gelijk aan de prijs en de GO ($MO = P = GO$). De GO, MO en P curves vallen samen en lopen horizontaal [38](#page=38).
#### 2.1.6 Optimale productiegrootte en winstmaximalisatie
De producent streeft naar maximale winst. Dit kan op twee manieren bepaald worden:
1. **Op basis van totale opbrengsten en kosten:** Winst is het verschil tussen TO en TK. Maximale winst wordt bereikt waar dit verschil het grootst is [38](#page=38) [53](#page=53).
2. **Op basis van marginale opbrengsten en kosten:** De maximale winst wordt behaald bij de productieomvang waarbij de marginale opbrengst (MO) gelijk is aan de marginale kost (MK) ($MO = MK$). Zolang $MO > MK$, is het voordelig om meer te produceren [39](#page=39) [53](#page=53).
Het **breakevenpunt (BE)** is het punt waar de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten ($TO = TK$), waardoor er noch winst noch verlies is [38](#page=38).
### 2.2 Marktwerking
De markt is het samenkomen van consumenten en producenten. Marktwerking wordt beïnvloed door verschillende parameters:
* **Aantal marktpartijen:** één, enkele of veel vragers/aanbieders.
* **Doorzichtigheid van de markt:** alle informatie is beschikbaar voor marktpartijen.
* **Toegankelijkheid van de markt:** vrij toe- en uittreden van partijen.
* **Aard van het product:** homogeen (identiek) of heterogeen (gedifferentieerd).
#### 2.2.1 Marktvormen
Er zijn vier belangrijke marktvormen:
1. **Volkomen concurrentie:**
* **Kenmerken:** Veel aanbieders en veel vragers, homogene producten, transparante markt, vrije toe- en uittreding [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Marktevenwicht:** De prijs (PE) en hoeveelheid worden bepaald door het snijpunt van de collectieve vraag- en aanbodcurve. Producenten zijn prijsnemers [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Verschuiving marktevenwicht:** Een verschuiving van de vraag- of aanbodcurve leidt tot een nieuw marktevenwicht [49](#page=49).
* **Spinnenwebtheorema (varkenscyclus):** Beschrijft de aanpassing van vraag en aanbod in de tijd, met name bij goederen met een prijsinelastisch aanbod. Dit kan leiden tot cyclische schommelingen rond een nieuw evenwicht [50](#page=50).
* **Maximumprijs:** Een door de overheid ingestelde prijs die niet overschreden mag worden. Dit kan een vraagoverschot creëren als de maximumprijs onder de evenwichtsprijs ligt [51](#page=51).
* **Minimumprijs:** Een door de overheid ingestelde prijs die niet onderschreden mag worden. Dit kan een aanbodoverschot creëren als de minimumprijs boven de evenwichtsprijs ligt [52](#page=52).
* **Winstmaximalisatie:** Gebeurt bij $MO = MK$ [53](#page=53).
2. **Monopolie:**
* **Kenmerken:** Eén aanbieder, veel vragers. De monopolist is prijszetter, maar afhankelijk van de reactie van kopers en mogelijke overheidsinterventies. Toetreding is moeilijk (wettelijk, natuurlijk, feitelijk monopolie) [54](#page=54).
* **Marktevenwicht:** De monopolist bepaalt zijn prijs op basis van de vraagcurve. De totale opbrengsten (TO) verlopen niet lineair. Winstmaximalisatie vindt plaats bij $MO = MK$. Monopolies produceren minder en vragen een hogere prijs dan bij volkomen concurrentie, met hogere winsten als gevolg [56](#page=56) [57](#page=57).
3. **Oligopolie:**
* **Kenmerken:** Enkele aanbieders, veel vragers. Komt voor bij homogene en heterogene producten. Toetreding is moeilijk [58](#page=58).
* **Marktevenwicht:** Geen algemene theorie door onzekerheid over reacties van concurrenten. Kenmerkend is relatieve prijsstarheid, met name neerwaartse prijsstarheid. Concurrentie vindt vaak plaats op andere gebieden dan prijs (kwaliteit, reclame) [58](#page=58).
4. **Monopolistische concurrentie:**
* **Kenmerken:** Veel aanbieders en veel vragers, maar heterogene producten. Elke producent creëert een klein monopolie door productdifferentiatie. Producenten zijn prijszetters met beperkte marge vanwege veel substituten [59](#page=59).
* **Marktevenwicht:** Winstmaximalisatie bij $MO = MK$. De winst is kleiner dan bij een monopolie door vrije toetreding. De prijs is hoger en de hoeveelheid lager dan bij volkomen concurrentie, maar de kosten liggen hoger door productdifferentiatie [59](#page=59).
### 2.3 Geld
Geld is essentieel voor economische transacties en heeft verschillende functies:
* **Ruilmiddel:** Maakt handel gemakkelijker dan ruilhandel [60](#page=60).
* **Waardemeter:** Maakt het mogelijk de economische waarde van goederen en diensten te vergelijken [60](#page=60).
* **Oppotmiddel:** Geld kan gespaard worden voor toekomstig gebruik [60](#page=60).
* **Kredietmiddel:** Geld kan geleend worden van financiële instellingen [60](#page=60).
#### 2.3.1 Soorten geld
* **Chartaal geld:** Tastbaar geld zoals munten en bankbiljetten [60](#page=60).
* **Giraal geld:** Geld op bankrekeningen waarmee direct betaald kan worden (e-money, bankcontact, etc.). Geld op spaarrekeningen telt hierbij niet mee [60](#page=60) [61](#page=61).
* **Quasigeld:** Deposito's op spaar- en termijnrekeningen met een looptijd tot maximaal één jaar [61](#page=61).
* **Cryptogeld:** Digitale munteenheden zoals bitcoin, opgeslagen in een blockchain. De waarde wordt bepaald door vraag en aanbod [62](#page=62).
#### 2.3.2 Geldsubstitutie en geldschepping
* **Geldsubstitutie:** Het omzetten van chartaal naar giraal geld of vice versa [62](#page=62).
* **Geldschepping:** Vergroot de maatschappelijke geldhoeveelheid, voornamelijk door banken die krediet verlenen. Banken moeten een deel van het geld in reserve houden (kasreservecoëfficiënt). De Europese Centrale Bank (ECB) bepaalt de geldhoeveelheid in de eurozone en mag chartaal geld uitgeven [62](#page=62) [63](#page=63).
#### 2.3.3 Vraag naar en aanbod van geld
* **Vraag naar geld:** Komt van gezinnen (consumptie, investeringen), bedrijven (investeringen) en overheden (tekorten) [64](#page=64).
* **Aanbod van geld:** Komt van sparen door gezinnen, bedrijven, overheden en buitenland, en uit geldcreatie [64](#page=64).
* **Vermogensmarkt:** Hier ontmoeten vraag en aanbod van geldkapitaal elkaar. Dit is onderverdeeld in de **geldmarkt** (kortlopende kredieten) en de **kapitaalmarkt** (onbepaalde looptijd of vanaf één jaar, o.a. aandelen en obligaties) [64](#page=64).
#### 2.3.4 Monetaire evenwicht
* **Omloopsnelheid van geld:** Het aantal keren dat een geldeenheid in een bepaalde periode van eigenaar wisselt [65](#page=65).
* **Ruilvergelijking van Fisher:** Drukt het verband uit tussen geldhoeveelheid (M), omloopsnelheid (V), algemeen prijspeil (P) en handelsvolume (T): $M \times V = P \times T$. Dit model stelt dat de geldomzet ($M \times V$) gelijk is aan de goederenomzet ($P \times T$). Geld kan actief zijn (uitgegeven/belegd, hogere omloopsnelheid) of inactief (opgepot, lagere omloopsnelheid) [65](#page=65).
---
# Macro-economische fenomenen en internationale handel
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de kernconcepten van inflatie, deflatie en stagflatie, gevolgd door een gedetailleerde analyse van internationale handel, inclusief de werking van de wisselmarkt en de factoren die wisselkoersen beïnvloeden.
### 3.1 Inflatie
#### 3.1.1 Wat is inflatie?
Inflatie is gedefinieerd als een aanhoudende en algemene stijging van het prijspeil van een substantieel deel van de consumentenproducten. Het meet de toename van de consumptieprijzen. De meting van inflatie gebeurt via de consumptieprijsindex (CPI), die wordt berekend op basis van een indexkorf van courant aangekochte producten die jaarlijks wordt aangepast aan het Belgische consumptiegedrag. De inflatie zelf is de procentuele stijging van de CPI [66](#page=66).
> **Tip:** De Europese Centrale Bank (ECB) streeft naar een inflatie van 2% op middellange termijn om de koopkracht te behouden. Te lage inflatie kan leiden tot deflatie, terwijl te hoge inflatie de koopkracht aantast [66](#page=66).
Er bestaan verschillende manieren om inflatie uit te drukken, zoals maandelijks of jaarlijks. Daarnaast is er de kerninflatie, die de prijzen van consumptiegoederen exclusief levensmiddelen en energiebronnen volgt, wat een indicator is voor prijsontwikkelingen op lange termijn [66](#page=66).
#### 3.1.2 Oorzaken van inflatie
De oorzaken van inflatie zijn divers en leiden tot verschillende soorten inflatie:
* **Kosteninflatie/aanbodinflatie:** Stijging van de prijzen van productiemiddelen, zoals grondstoffen of loonkosten die sneller stijgen dan de productiviteit, waardoor de productiekosten toenemen en dus ook de prijzen van goederen en diensten [66](#page=66).
* **Vraaginflatie:** Een stijging van de vraag naar goederen of diensten bij een gelijkblijvend aanbod, wat leidt tot prijsstijgingen [67](#page=67).
* **Monetaire inflatie:** Verbanden met de ruilverhouding van Fisher ($M \cdot V = P \cdot T$), waarbij een toename van de geldhoeveelheid ($M$) kan leiden tot een stijging van het prijspeil ($P$) of de hoeveelheid goederen ($T$). Een voorbeeld is hyperinflatie na de Tweede Wereldoorlog in Duitsland, waarbij het bijdrukken van geld leidde tot een dramatische waardevermindering van geld [67](#page=67).
#### 3.1.3 Gevolgen van inflatie
Inflatie heeft diverse economische gevolgen:
* **Daling van de koopkracht:** Met hetzelfde inkomen kan minder worden gekocht [67](#page=67).
* **Ontwaarding van spaargeld:** Spaargeld verliest waarde, waardoor er minder mee gekocht kan worden [67](#page=67).
* **Vermindering van schulden:** Schulden worden minder waard in reële termen, wat betekent dat de terugbetaling met hetzelfde nominale bedrag minder goederen kan vertegenwoordigen [67](#page=67).
* **Zwakke internationale concurrentiepositie:** Geëxporteerde goederen worden duurder en daardoor minder aantrekkelijk voor het buitenland [67](#page=67).
#### 3.1.4 Inflatie in België en indexatie
In België zijn lonen gekoppeld aan de index via automatische loonindexatie om de stijgende levensduurte bij te houden. De gezondheidsindex, die alle producten van de CPI omvat behalve diesel, benzine, alcohol en tabak, speelt hierbij een rol. Wanneer de spilindex wordt overschreden, worden lonen, pensioenen, sociale uitkeringen en huurprijzen aangepast. Dit mechanisme helpt de koopkracht te behouden, aangezien reële inkomens gelijk blijven [67](#page=67).
> **Tip:** Internationale vergelijking van loonkosten wordt beïnvloed door de automatische loonindexatie in België, wat de concurrentiepositie kan aantasten [68](#page=68).
De aanpassing van lonen aan de index kan echter leiden tot een inflatoire spiraal, een vicieuze cirkel van stijgende lonen die kostenverhogingen veroorzaken, wat weer leidt tot hogere prijzen en dus verdere inflatie. Regeringen kunnen tijdelijk de loonindexatie opschorten om de concurrentiepositie te verbeteren, zoals de indexsprong in 2015. Niet-geïndexeerde belastingschijven kunnen ook leiden tot een hogere belastingdruk bij loonstijgingen [68](#page=68).
### 3.2 Deflatie
Deflatie is een daling van het algemeen prijspeil. Hoewel prijsdalingen aantrekkelijk lijken, kan deflatie negatieve economische gevolgen hebben. Consumenten stellen aankopen uit in de verwachting dat prijzen verder zullen dalen, wat leidt tot een verminderde vraag, een opbouw van voorraden, teruggeschroefde productie en stijgende werkloosheid. Als deflatie beperkt blijft tot één land, kan het wel positief zijn voor de export en de internationale concurrentiepositie [68](#page=68).
### 3.3 Stagflatie
Stagflatie treedt op wanneer economische groei stagneert (stagneert) terwijl de prijzen blijven stijgen (inflatie). Deze combinatie kan een economie in crisis doen belanden. Een historisch voorbeeld zijn de oliecrisissen in de jaren '70, waarbij België in 1975 een inflatie van 12% kende en een economische krimp van 1,3% [68](#page=68).
### 3.4 Internationale handel en de wisselmarkt
#### 3.4.1 De wisselmarkt
De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land, en vertegenwoordigt de ruilverhouding tussen twee valuta's. De wisselmarkt omvat het geheel van de vraag naar en het aanbod van vreemde valuta's. Banken hanteren een biedkoers (aankoopprijs) en een laatkoers (verkoopprijs), waarbij de biedkoers lager is dan de laatkoers om winst te maken [69](#page=69).
#### 3.4.2 Vraag en aanbod van vreemde valuta's
Er is vraag naar vreemde valuta's voor onder andere:
* Invoer van goederen en diensten uit niet-eurozonelanden [69](#page=69).
* Primaire inkomens en inkomensoverdrachten naar buiten de eurozone [69](#page=69).
* Aankopen van aandelen/obligaties en investeringen buiten de eurozone [69](#page=69).
Er is aanbod van vreemde valuta's door:
* Uitvoer van goederen en diensten naar niet-eurozonelanden [69](#page=69).
* Primaire inkomens en inkomensoverdrachten uit niet-eurozonelanden [69](#page=69).
* Aankopen van euro-aandelen en -obligaties door niet-ingezetenen van de eurozone [69](#page=69).
* Investeringen in de eurozone door niet-ingezetenen [69](#page=69).
#### 3.4.3 Het ontstaan van de wisselkoers
De wisselkoers wordt bepaald door het snijpunt van vraag en aanbod, vergelijkbaar met productmarkten. Een aanbodoverschot leidt tot een daling van de wisselkoers, terwijl een aanbodtekort een stijging veroorzaakt. Vragers op de valutamarkt zijn buitenlandse partijen die de lokale valuta nodig hebben voor aankopen, beleggingen of investeringen. Aanbieders zijn binnenlandse partijen die hun eigen munt aanbieden om vreemde valuta's te verkrijgen voor buitenlandse transacties. De waarde van een valuta wordt altijd uitgedrukt in een andere valuta, bijvoorbeeld EUR 1 = USD 1,18 [70](#page=70).
#### 3.4.4 Factoren die de wisselkoers beïnvloeden
Verschillende factoren beïnvloeden de vraag naar en het aanbod van vreemde valuta's, en daarmee de wisselkoersen:
* **De graad van inflatie:** Hogere inflatie in een land kan leiden tot een hogere vraag naar de eigen valuta van handelspartners, waardoor de wisselkoers daalt. Als de inflatie in Canada hoger is dan in Europa, daalt de vraag naar Canadese dollar omdat Canadese producten duurder worden voor Europese consumenten [71](#page=71).
* **Wijziging in de preferentie van consumenten:** Een verhoogde consumentenvraag naar producten uit een specifiek land leidt tot een stijgende vraag naar de valuta van dat land, wat de wisselkoers kan doen stijgen [72](#page=72).
* **Veranderingen in het inkomensniveau:** Een snellere stijging van het inkomensniveau in een land kan leiden tot een grotere vraag naar geïmporteerde goederen, wat resulteert in een hoger aanbod van de eigen valuta en een daling van de wisselkoers ten opzichte van andere valuta's. Als het Britse inkomen sneller stijgt dan in de EU, neemt de vraag naar Europese goederen toe, waardoor het aanbod aan Britse ponden stijgt, wat leidt tot een depreciatie van de pond ten opzichte van de euro [73](#page=73).
* **Rentevoeten binnen en buiten de eurozone:** Hogere rentevoeten in een bepaald land maken beleggingen in die valuta aantrekkelijker, wat de vraag naar die valuta doet stijgen en de wisselkoers beïnvloedt. Stijgende rentevoeten in Groot-Brittannië maken beleggen in ponden aantrekkelijker, wat de vraag naar ponden doet stijgen en het aanbod aan ponden daalt, waardoor de wisselkoers van de pond stijgt [74](#page=74).
* **Verandering in productiviteit:** Een snellere stijging van de productiviteit in een land kan leiden tot goedkopere producten, waardoor de export toeneemt en het aanbod van de eigen valuta stijgt, wat de wisselkoers kan doen dalen. Als de productiviteit in de EU sneller stijgt dan in Japan, worden EU-producten goedkoper, wat leidt tot een grotere importvraag vanuit Japan. Dit resulteert in meer aanbod van Japanse yen en een lagere wisselkoers van de yen ten opzichte van de euro [74](#page=74).
---
# De rol van de overheid en ondernemerschap
Dit onderwerp behandelt de economische taken van de overheid, zoals het stimuleren van economische groei en het zorgen voor een rechtvaardige inkomensverdeling, alsook de procedure en verplichtingen bij het starten van een eigen onderneming.
### 9.1 Taken van de overheid in de economie
De overheid speelt een cruciale rol in de economie met diverse taken. Deze taken omvatten het stimuleren van economische groei, het waarborgen van een aanvaardbaar inkomensniveau en een rechtvaardige inkomensverdeling, het optimaliseren van de werkgelegenheid, het stabiliseren van het prijspeil (inflatiebeheersing), het stabiliseren van de wisselkoers, het streven naar een evenwichtige betalingsbalans en het bevorderen van duurzame ontwikkeling [79](#page=79).
#### 9.1.1 Stimuleren van economische groei
Economische groei is essentieel voor een gezonde economie, omdat het de economie draaiende houdt, werkloosheid beperkt en zorgt voor voldoende inkomsten. Economische groei wordt uitgedrukt in de procentuele stijging of daling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) [79](#page=79).
##### 9.1.1.1 Bruto Binnenlands Product (BBP) en Bruto Nationaal Product (BNP)
Het BBP vertegenwoordigt de waarde van goederen en diensten geproduceerd binnen een land in één jaar. Het kan worden uitgedrukt in lopende prijzen (nominale BBP), waarbij de prijzen van het desbetreffende jaar worden gebruikt, of naar volume (reële BBP), waarbij prijzen van een basisjaar constant blijven om inflatie-effecten uit te sluiten. BNP daarentegen meet de productie door inwoners van een land, ongeacht waar deze plaatsvindt [79](#page=79).
##### 9.1.1.2 Economische conjunctuur
De economische groei fluctueert door de tijd heen, wat resulteert in een conjunctuurcyclus. Deze cyclus beweegt rond een trend, die de potentiële groei van het reële BBP vertegenwoordigt en afhankelijk is van productiviteitsstijging en de beroepsbevolking. Perioden boven de trend worden hoogconjunctuur genoemd, terwijl perioden eronder laagconjunctuur zijn. Termen als recessie (daling boven de trend) en depressie (daling onder de trend) worden ook gebruikt [80](#page=80).
Volgens Keynes is het de taak van de overheid om deze schommelingen te beperken door middel van anticyclisch beleid, zoals investeren, consumeren of belastingen aanpassen, om de economische groei te stabiliseren [81](#page=81).
#### 9.1.2 Evenwichtige handels- en betalingsbalans
Een positieve handelsbalans ontstaat wanneer de export groter is dan de import. Voor een klein land als België is een positieve handelsbalans cruciaal voor de financiering van import. De betalingsbalans omvat de totale geldstroom van een land, waarbij de handelsbalans een groot deel uitmaakt. De overheid kan ingrijpen door de uitvoerprijzen stabiel te houden, bijvoorbeeld door loonkosten te beheersen [81](#page=81).
#### 9.1.3 Rechtvaardige inkomensverdeling
Een aanvaardbaar inkomensniveau voor de gehele bevolking is een doel van de overheid. Dit wordt deels bereikt via sociale bijdragen en de sociale zekerheid, die voorzien in uitkeringen voor werklozen, zieken en pensioenen. Een stabiel inkomensniveau stimuleert de koopkracht en daarmee de economische groei [81](#page=81).
#### 9.1.4 Duurzame ontwikkeling
Economische groei kan nadelige milieueffecten hebben. Duurzame ontwikkeling, gedefinieerd als ontwikkeling die voldoet aan de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties in gevaar te brengen, is een belangrijk doel van economisch beleid. Nieuwe economische modellen zoals de Donut-economie van Kate Raworth stellen een sociaal fundament en een ecologisch plafond centraal, met als doel een veilige en rechtvaardige leefruimte voor de mensheid [81](#page=81) [82](#page=82).
#### 9.1.5 Overheidsfinanciën
De overheid financiert haar activiteiten via belastingen (direct en indirect), bijdragen aan sociale zekerheid, opbrengsten van diensten en inkomsten uit het buitenland. Overheidsuitgaven omvatten de werking van het overheidsapparaat, investeringen, subsidies, uitkeringen en rentelasten op schulden [83](#page=83).
Het verschil tussen inkomsten en uitgaven resulteert in het begrotingssaldo. Een structureel begrotingstekort leidt tot een overheidsschuld. Hoge overheidsschulden kunnen leiden tot hogere rentelasten, een rentesneeuwbaleffect en stijgende rentes op de geldmarkt, wat investeringen door private bedrijven duurder maakt. Het Verdrag van Maastricht stelt grenzen aan het overheidstekort (3% van BBP) en de overheidsschuld (60% van BBP) [83](#page=83) [84](#page=84).
### 9.2 Starten met een onderneming
Ondernemen wordt gedefinieerd als het duurzaam nastreven van een economisch doel door natuurlijke of rechtspersonen. Ondernemen vereist het zien en benutten van kansen en het creëren van toegevoegde waarde [85](#page=85).
#### 9.2.1 Indelingen van ondernemingen
Ondernemingen kunnen worden ingedeeld op verschillende manieren:
* **Volgens de aard van de activiteit:**
* **Industriële ondernemingen:** Produceren goederen door grondstoffen om te zetten [86](#page=86).
* **Handelsondernemingen:** Kopen en verkopen producten, soms met lichte bewerkingen [86](#page=86).
* **Dienstverlenende ondernemingen:** Bieden diensten aan (bv. financiële diensten, horeca) [87](#page=87).
* **Volgens de aard van de verhandelde goederen:** Grondstoffen, halfafgewerkte producten, afgewerkte producten [87](#page=87).
* **Volgens sector:**
* **Primaire sector:** Ontginning van natuurlijke hulpbronnen (landbouw, bosbouw, visserij) [87](#page=87).
* **Secundaire sector:** Omvorming van natuurlijke hulpbronnen (industrie) [87](#page=87).
* **Tertiaire sector:** Levering van diensten (financieel, transport, horeca, etc.) [88](#page=88).
* **Quartaire sector:** Niet-commerciële diensten (scholen, zorg) [88](#page=88).
* **Volgens plaats:**
* **Binnenlandse handel:** Koper en verkoper in hetzelfde land [88](#page=88).
* **Buitenlandse handel:** Koper en verkoper in verschillende landen (intracommunautaire handel, export, import) [88](#page=88).
* **Volgens de marktvormen:** Diverse marktstructuren zoals volmaakte concurrentie, monopolie, etc. [89](#page=89).
* **Volgens de mate van specialisatie:**
* **Monoproductie:** Gericht op één product [89](#page=89).
* **Diversificatie:** Actief op meerdere vlakken [90](#page=90).
* **Concentratie:** Horizontale (complementaire activiteiten) of verticale (opeenvolgende sectoren) [90](#page=90).
* **Volgens hun grootte:** Zeer kleine, kleine en middelgrote (KMO), en grote ondernemingen, gebaseerd op aantal werknemers, omzet en balanstotaal [90-91](#page=90-91).
* **Volgens de aard van het cliënteel:** Groothandel (verkoop aan handelaren) en detailhandel (verkoop aan consumenten) [91](#page=91).
* **Volgens hun juridische vorm:**
* **Eenmanszaak:** Eenvoudig, onbeperkte aansprakelijkheid van de eigenaar [92](#page=92).
* **Vennootschap:**
* Met rechtspersoonlijkheid: BV, CV, NV [92-93](#page=92-93).
* Zonder rechtspersoonlijkheid: Maatschap, VOF, Comm.V. [93](#page=93).
* **Vereniging en stichtingen:** Streven een belangeloos doel na (#page=91,94) [91](#page=91) [94](#page=94).
#### 9.2.2 Vrijheid van ondernemen
In België geldt de vrijheid van ondernemen, mits aan voorwaarden zoals meerderjarigheid wordt voldaan. Voor bepaalde beroepen zijn specifieke vergunningen of registraties vereist. Burgers uit de EER mogen vrij ondernemen, anderen hebben een verblijfsvergunning en/of beroepskaart nodig. Bepaalde beroepen zijn onverenigbaar met het handelaarschap. Failliet verklaarde personen kunnen onder voorwaarden opnieuw ondernemen [95](#page=95).
##### 9.2.2.1 Advies inwinnen
Bij de start van een onderneming is advies cruciaal. Dit kan worden ingewonnen bij:
* **Privésector:** Financiële instellingen, bedrijvencentra, sociaal secretariaten, boekhoudkantoren, beroepsverenigingen, interprofessionele organisaties, Kamers van Koophandel, lokale initiatieven, peterschap, Syntra [95-96](#page=95-96).
* **Overheid:** Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO), Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen (POM's), Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS), Balanscentrale, MVO Vlaanderen, Flanders Investment & Trade (FIT) [97](#page=97).
##### 9.2.2.2 Vergunningen en toelatingen
Veel voorkomende vergunningen zijn:
* **Voedselvergunning:** Vereist voor de productie, verkoop en bewaring van voedsel [98](#page=98).
* **Omgevingsvergunning:** Bundelt stedenbouwkundige, verkavelings- en milieuvergunningen [98](#page=98).
* **Sociaaleconomische vergunning:** Vereist voor handelsvestigingen groter dan 400 m² netto handelsoppervlakte [99](#page=99).
* **Machtiging tot het uitoefenen van ambulante activiteiten (leurkaart):** Voor verkoop buiten de vestiging [99](#page=99).
* **Registratie als aannemer:** Vereist voor bepaalde bouwwerken en overheidsopdrachten [99](#page=99).
#### 9.2.3 De handelsnaam
De handelsnaam is de naam waaronder een onderneming zaken doet. Het recht op gebruik ontstaat door eerste gebruik en bescherming is gebaseerd op verwarringsgevaar. Vennootschapsnamen genieten strengere bescherming [100](#page=100) [99](#page=99).
#### 9.2.4 Student-Zelfstandige
Dit fiscale statuut biedt voordelen voor studenten tussen 18 en 25 jaar die een zelfstandige activiteit uitoefenen en minstens 27 studiepunten volgen. Het biedt voordelen op sociaal en fiscaal vlak, hoewel de sociale rechten beperkt zijn en men grotendeels ten laste van de ouders blijft onder bepaalde inkomensgrenzen [100-101](#page=100-101) [100](#page=100).
#### 9.2.5 Lean Canvas/Business Model Canvas
Deze instrumenten helpen bij het uitwerken van een bedrijfsidee door de belangrijkste facetten op een A4-document te zetten. Het focust op het identificeren van problemen, klantsegmenten, de unieke waarde propositie, de oplossing, kanalen, inkomsten, kostenstructuur, opvolging en het unfair voordeel [102-103](#page=102-103). Het Lean Canvas is een iteratief proces waarbij aannames worden getest en aangepast .
#### 9.2.6 Het ondernemingsplan of businessplan
Een businessplan is een gedetailleerde beschrijving van de ontwikkelingsfasen van een onderneming, zowel voor intern gebruik (strategie) als extern (financiering) [104-106](#page=104-106). Het fungeert als draaiboek en visitekaartje .
Een effectief businessplan dient aantrekkelijk, bondig, begrijpelijk, gestructureerd en effectief te zijn .
De kernonderdelen van een businessplan zijn:
* **Samenvatting (Executive Summary):** Een kort overzicht van het gehele plan .
* **Missie, visie en strategie:**
* **Missie:** De bestaansreden en waarden van de organisatie .
* **Visie:** Het concrete beeld van de toekomst van de organisatie [108-109](#page=108-109).
* **Strategie:** De weg om de visie te bereiken, vaak gebaseerd op een SWOT-analyse (Sterktes, Zwaktes, Kansen, Bedreigingen) en confrontatiematrix .
* **Productidee:** Beschrijving van het probleem, de behoefte en de voorgestelde oplossing, inclusief technische aspecten [110-111](#page=110-111).
* **Managementteam en organisatie:** Samenstelling, vaardigheden en visie van het team; 'make or buy' beslissingen [111-112](#page=111-112).
* **Marketing:** Analyse van de markt, doelmarkt, concurrentie en de marketingstrategie (Product, Prijs, Plaats, Promotie) [112-114](#page=112-114).
* **Financieel plan:** Omvat een financierings- en aanwendingsplan, resultaatberekening en cashflowberekening, inclusief ratio's [114-116](#page=114-116). Het plan moet realistisch zijn en scenario's bevatten .
#### 9.2.7 Administratieve verplichtingen bij opstart
Bij het starten van een onderneming zijn er diverse administratieve verplichtingen:
* **Openen van een zichtrekening:** Een zakelijke rekening, gescheiden van privé, is verplicht .
* **Inschrijven bij Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO):** Dit resulteert in een uniek ondernemingsnummer en vestigingseenheidsnummers [116-117](#page=116-117).
* **Aanvragen van een btw-nummer:** Indien van toepassing .
* **Bekendmaking van huwelijkse voorwaarden:** Relevant voor eenmanszaken in verband met aansprakelijkheid .
* **Bijhouden van een boekhouding:** Een wettelijke verplichting voor handelaren .
* **Aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds:** Verplicht voor zelfstandigen voor sociale zekerheidsrechten .
* **Aansluiten bij een ziekenfonds:** Vereist voor ziekteverzekering .
* **Registratie bij UBO-register:** Registratie van de 'uiteindelijk begunstigden' van een entiteit .
---
# Kopen, verkopen en de btw
Dit hoofdstuk beschrijft de verschillende fasen van het aankopen en verkopen van producten of diensten, inclusief de bijbehorende documenten, en biedt een gedetailleerde uitleg over de belasting over de toegevoegde waarde (btw), de tarieven en de verplichtingen die hiermee gepaard gaan.
## 5.1 De fasen van een aankoop
De aankoopcyclus begint met het besef van een behoefte aan een goed of dienst. Tijdens de voorbereidingsfase worden diverse aspecten overwogen, zoals nut, voor- en nadelen, kwaliteit, uitvoering, en of het product nieuw of tweedehands moet zijn. Vergelijkingen worden gemaakt tussen verschillende varianten, ondersteuningsopties, garantievoorwaarden, leveringstermijnen, proefperiodes en prijzen, alvorens een definitieve beslissing te nemen .
Het aankoopproces kent de volgende fasen:
* **Informatie verzamelen:** Dit is de fase waarin de koper actief zoekt naar informatie over potentiële producten of diensten. Een document dat hierbij kan horen is de prijsaanvraag .
* **Prijsaanvraag/Offerteaanvraag:** De koper vraagt inlichtingen over een bepaald goed of dienst, waarbij specificaties zoals hoeveelheid, prijs, kwaliteit, korting, leverings- en betalingsvoorwaarden van belang zijn. Een prijsaanvraag kan mondeling, schriftelijk (per brief, mail, of via websites) of telefonisch gebeuren. Het nut voor de koper is het vergelijken van aanbiedingen, en voor de verkoper is het een manier om potentiële klanten te identificeren .
* **Offerte:** Een offerte is een verkoopmiddel dat de potentiële klant moet overtuigen. Het wordt zorgvuldig opgesteld met algemene en bijzondere voorwaarden en draagt bij aan het bedrijfsimago. De verstrekker is juridisch gebonden aan de offerte, tenzij expliciet vermeld wordt dat deze vrijblijvend is. De inhoud van een offerte omvat leveranciers- en klantgegevens, productomschrijving, prijs met btw-tarief, leverings- en betalingsvoorwaarden, en een geldigheidstermijn .
* **Plaatsen van bestelling (Koopovereenkomst):** De koopovereenkomst komt tot stand zodra koper en verkoper akkoord gaan over zaak en prijs. Wederzijdse rechten en plichten ontstaan, waaronder de levering door de verkoper en betaling door de koper. Volgens het Burgerlijk Wetboek gaat het eigendomsrecht over bij akkoord over zaak en prijs. De bestelling kan mondeling of schriftelijk zijn (bestelbon). Bij voorschotten of latere levering is een bestelbon verplicht .
* **Levering:** De overdracht van goederen van verkoper naar koper. Het bewijs hiervan is de leveringsbon. Bij ondertekening gaat de koper akkoord met de geleverde goederen .
* **Binnenlandse levering:** Verschillende mogelijkheden bestaan voor het transport, zoals franco magazijn, franco station bestemming, franco station vertrek, en af magazijn. De keuze bepaalt wie de kosten en risico's draagt .
* **Intracommunautaire verwerving/levering:** Betreft de aan- of verkoop van goederen binnen de Europese Unie .
* **Import en export:** Aankopen aan of verkopen aan landen buiten de EU .
* **Buitenlandse levering - Incoterms:** Internationale afspraken over transport van goederen, die leveringsvoorwaarden, vergunningen, douane, vervoer, verzekering, risico, kosten en bewijs regelen .
* **Uitnodiging tot betaling / Factuur:** Een document dat een betalingsverplichting weergeeft. Het is nuttig voor boekhouding, fiscale doeleinden en informatieverstrekking aan de klant .
* **Betaling van de factuur:** De koper betaalt de verschuldigde som.
* **Kwijting/Overschrijving:** Bewijs van betaling .
> **Tip:** Zorg ervoor dat alle afspraken, met name over leveringstermijnen, duidelijk schriftelijk zijn vastgelegd om latere misverstanden te voorkomen.
## 5.2 Algemene voorwaarden
Algemene voorwaarden zijn essentieel voor ondernemers. Om er een beroep op te kunnen doen, moeten ze voorafgaandelijk aan de klant worden meegedeeld en aanvaard. Dit kan door ze op te nemen in de offerte, overeenkomst of bestelbon. Alleen vermelding op de factuur is vaak onvoldoende, met name ten aanzien van consumenten. Een duidelijke formulering op de voorzijde van documenten, zoals facturen, die verwijst naar de algemene voorwaarden op de achterzijde, is cruciaal .
## 5.3 De koopovereenkomst
De koopovereenkomst, ook wel bestelling genoemd, ontstaat wanneer koper en verkoper overeenstemming bereiken over de zaak en de prijs. Dit resulteert in wederzijdse rechten en plichten: de verkoper moet leveren en is aansprakelijk voor verborgen gebreken, terwijl de koper de prijs betaalt en de zaak afhaalt of laat leveren. Juridisch gezien gaat het eigendomsrecht over op het moment van dit akkoord. Een schriftelijke bestelling via een bestelbon is belangrijk als bewijs, zeker bij voorschotten of latere levering .
De inhoud van een bestelbon omvat doorgaans:
* Identificatiegegevens van verkoper en koper.
* Besteldatum en volgnummer.
* Gedetailleerde productomschrijving, hoeveelheid, eenheidsprijs en totale prijs, inclusief btw en kortingen.
* Informatie over het betaalde voorschot en het nog te betalen bedrag.
* Leverings- en betalingsvoorwaarden.
* Handtekeningen van verkoper en koper .
## 5.4 De levering
De levering omvat de overdracht van goederen van de verkoper aan de koper. Het bewijs hiervan is de leveringsbon, die door beide partijen wordt ondertekend na controle. Een getekende leveringsbon impliceert acceptatie van de geleverde goederen, waarbij klachten over zichtbare gebreken achteraf moeilijk nog ontvankelijk zijn .
### 5.4.1 Binnenlandse levering
De afspraken over kosten en risico's bij transport binnen het land variëren:
* **Franco magazijn / Franco thuis:** Leverancier draagt alle kosten en risico's tot bij de klant .
* **Franco station bestemming:** Verkoper betaalt kosten tot aan het station van bestemming .
* **Franco station vertrek:** Verkoper betaalt kosten tot aan het station van vertrek; koper neemt vanaf daar de kosten en risico's op zich .
* **Af magazijn:** Koper draagt alle leveringskosten vanaf het magazijn van de leverancier. Indien niets is afgesproken, is dit de standaardregel .
### 5.4.2 Intracommunautaire verwerving of levering
Dit betreft de aan- (verwerping) of verkoop van goederen tussen een Belgische entiteit en een entiteit in een ander EU-land .
### 5.4.3 Import en export
Import is de aankoop van goederen uit niet-EU-landen, terwijl export de verkoop aan niet-EU-landen betreft .
### 5.4.4 Buitenlandse levering - Incoterms
Bij internationaal transport fungeren Incoterms (International Commercial Terms) als gestandaardiseerde leveringsvoorwaarden. Ze regelen afspraken rond levering, vergunningen, documenten, douane, vervoer, verzekering, risico, kosten en bewijs, en helpen bij het voorkomen van interpretatieverschillen tussen partijen uit verschillende landen .
## 5.5 De factuur
Een factuur is een essentieel document dat een betalingsverplichting vastlegt tussen een klant en een leverancier. Het is cruciaal voor boekhoudkundige doeleinden, fiscale controle door de overheid, en transparantie voor de klant over waarvoor de betaling verschuldigd is .
### 5.5.1 Verplichte facturering
* **B2B-transacties:** Facturering is altijd verplicht wanneer goederen of diensten worden geleverd aan andere zelfstandigen of bedrijven .
* **B2C-transacties:** Er is geen factuurverplichting voor particuliere klanten die de goederen/diensten voor privégebruik afnemen, tenzij de klant er specifiek om vraagt. In dat geval mogen er wel administratiekosten aangerekend worden, waarop btw van toepassing is .
* **Uitzonderingen:** Facturering is altijd verplicht bij verkoop door groothandelaars, aan handelaren, verkoop van nieuwe gebouwen, voertuigen (inclusief onderdelen en herstellingen boven 125 euro excl. btw), verkoop op afbetaling, grote hoeveelheden die waarschijnlijk niet voor privégebruik zijn, diensten van verhuizing of meubelbewaring, leveringen aan ambassades/diplomaten/internationale instellingen, werken aan onroerend goed, en levering van bouwmaterialen .
### 5.5.2 Facturatietermijn
Er is geen algemene wettelijke termijn voor het versturen van facturen, maar ze moeten wel redelijk snel na levering worden verzonden. Binnen de btw-wetgeving geldt de regel dat de factuur uiterlijk op de 15e kalenderdag van de maand volgend op het belastbaar feit moet zijn opgemaakt. Een belastbaar feit is het moment waarop een levering of dienstverrichting vastgesteld wordt en btw geheven kan worden .
### 5.5.3 Bewaartermijn facturen
Alle facturen moeten wettelijk 10 jaar bewaard worden, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar na de factuurdatum. Voor onroerend goed (aankoop/bouw) geldt een bewaartermijn van 15 jaar, en 25 jaar bij verhuur met btw-optie .
### 5.5.4 Verjaringstermijn openstaande facturen
* **B2B:** Openstaande facturen kunnen in principe tot 10 jaar na datum worden ingevorderd. Dit geldt ook voor leveranciers .
* **B2C:** Indien er geen geschrift is, verjaart de factuur na 1 jaar. Met een geschrift kan tot 10 jaar na datum worden ingevorderd .
> **Tip:** Voor een vlotte invordering van openstaande facturen is het raadzaam om tijdig herinneringen te sturen en de vordering niet te lang te laten liggen.
### 5.5.5 Factuurvermeldingen
De factuur bestaat uit drie delen met specifieke wettelijke verplichtingen:
* **Hoofding (Administratieve gegevens):**
* Het woord "factuur", een volgnummer en de datum .
* Gegevens van de eigen onderneming: btw-nummer, naam, adres maatschappelijke zetel, bankrekeningnummer. Bij rechtspersonen ook de RPR-vermelding .
* Gegevens van de klant: naam, adres. Indien van toepassing, ook het btw-nummer van de klant .
* **Midden (Productbeschrijving):**
* Duidelijke en gedetailleerde omschrijving van goederen en diensten, hoeveelheid en eenheidsprijs .
* Per btw-tarief: Maatstaf van heffing (M.v.H.) en het totale btw-bedrag in euro. Bij btw-vrijstelling, een verwijzing naar de wetgeving .
* Bijzondere voorwaarden zoals kortingen en vervoerskosten .
* **Algemene voorwaarden:**
* Niet verplicht, maar wel aan te raden om hiernaar te verwijzen op de voorzijde als ze op de achterzijde staan .
### 5.5.6 Factuurberekening
De berekening van een factuur volgt een specifieke volgorde:
$$
\text{Aantal} \times \text{eenheidsprijs} = \text{basisbedrag}
$$
$$
\text{basisbedrag} - \text{handelskorting} = \text{subtotaal}
$$
$$
\text{subtotaal} + \text{kosten (vervoer, verpakking, verzekering)} = \text{subtotaal}
$$
$$
\text{subtotaal} - \text{financiële korting} = \text{Maatstaf van Heffing (M.v.H.)}
$$
$$
\text{M.v.H.} + \text{btw-bedrag} = \text{factuurbedrag}
$$
Eventueel aan te vullen met kosten voor gewaarborgde/terugstuurbare verpakking .
* **Maatstaf van Heffing (M.v.H.):** Het basisbedrag waarop de btw wordt berekend, na aftrek van kortingen en optelling van kosten .
### 5.5.7 Kortingen en kosten op de factuur
* **Handelskorting (commerciële korting):** Toegekend bij regelmatige aankopen, grote hoeveelheden, beurzen, etc. Wordt altijd afgetrokken vóór de btw-berekening .
* **Financiële korting:** Korting voor tijdige betaling (meestal binnen 5-8 dagen). Wordt afgetrokken net voor de btw-berekening en is ook van toepassing op bijkomende kosten .
* **Transportkosten:** Kosten die de waarde van het goed/dienst verhogen, aangerekend als de verkoper het vervoer regelt ten laste van de koper. Hierop wordt btw berekend .
* **Verloren verpakking:** Bedrijfsverpakking die de leverancier niet terugneemt maar wel in rekening brengt (bv. wegwerpverpakking). Hierop wordt btw geheven .
* **Terugstuurbare verpakking:** Verpakking die de leverancier terugneemt. Wordt aangerekend als garantie en de waarde wordt terugbetaald bij teruggave .
### 5.5.8 Fouten bij facturatie
Veelvoorkomende fouten zijn:
* Foute of onvolledige gegevens van klant of eigen onderneming .
* Ontbrekend bankrekeningnummer (IBAN) .
* Ontbrekende data (verzenddatum, verkoopdatum, vervaldatum) .
* Geen huisstijl op de factuur .
* Onvolledige productomschrijving of referentie .
* Ontbrekend uniek factuurnummer .
* Onjuiste of ondoorzichtige totaalberekening, inclusief btw-tarief .
* Onvoorziene kosten die niet vooraf gecommuniceerd zijn .
* Niet tijdig versturen van de factuur .
* Verkeerde contactpersoon voor facturatie .
* Geen opvolging (herinneringen) bij niet-betaling .
* Onvoldoende bewaren van facturen .
### 5.5.9 De elektronische factuur (E-invoicing)
Vanaf 1 januari 2026 moeten btw-plichtige ondernemingen tussen elkaar gestructureerde elektronische facturen (e-invoices) gebruiken in XML-formaat (UBL-formaat) .
* **Verzending via PEPPOL:** Gestructureerde facturen worden via het PEPPOL-netwerk verzonden. Dit netwerk maakt automatische uitwisseling mogelijk en draagt bij aan fraudepreventie. De werking is vergelijkbaar met die van de post, waarbij access points fungeren als brievenbussen .
## 5.6 Creditnota – debetnota
* **Creditnota:** Een document opgesteld door de verkoper om het schuldbedrag op een factuur te verminderen. Dit kan voorkomen bij factuurfouten, achteraf toegekende kortingen, incorrecte hoeveelheden, of beschadigde goederen .
* **Debetnota:** Een document opgesteld door de verkoper om het factuurbedrag te verhogen, bijvoorbeeld bij een eerdere foutieve te lage facturatie .
De verplichte vermeldingen zijn identiek aan een factuur, met toevoeging van het woord "creditnota" of "debetnota", een verwijzing naar het oorspronkelijke factuurnummer en -datum, en de reden .
## 5.7 Belasting over de toegevoegde waarde (btw)
De btw is een indirecte verbruiksbelasting die geheven wordt op de toegevoegde waarde in elk stadium van productie en distributie. De consument draagt uiteindelijk de last van de btw .
### 5.7.1 De toegevoegde waarde en btw
De toegevoegde waarde is het verschil tussen de verkoopprijs exclusief btw en de aankoopprijs exclusief btw van goederen of diensten. De btw die een ondernemer aan de overheid betaalt, is het verschil tussen de ontvangen btw en de betaalde btw .
**Voorbeeld:**
Een kweker verkoopt bloemen voor 100 euro + 6% btw aan een groothandelaar. De groothandelaar verpakt ze en verkoopt ze voor 180 euro + 6% btw aan een bloemist. De bloemist verkoopt bloemstukken voor 225 euro + 6% btw aan de consument.
| Wie | Aankoop-prijs Excl. btw | Betaalde btw | Verkoop-prijs Excl. btw | Ontvangen btw | Saldo Overheid | Toegevoegde waarde |
| :------------- | :---------------------- | :----------- | :---------------------- | :------------ | :------------- | :----------------- |
| Kweker | 100,00 euro | 6,00 euro | 100,00 euro | 6,00 euro | | 100,00 euro |
| Groothandel | 100,00 euro | 6,00 euro | 180,00 euro | 10,80 euro | 4,80 euro | 80,00 euro |
| Bloemist | 180,00 euro | 10,80 euro | 225,00 euro | 13,50 euro | 2,70 euro | 45,00 euro |
| Consument | 225,00 euro | 13,50 euro | | | | |
| **Totaal:** | | | | | **13,50 euro** | |
### 5.7.2 Btw-tarieven
* **Tarief van 0%:** Dag- en weekbladen, recuperatiestoffen en -producten, abonnementen, verzekeringen, terugstuurbare verpakkingen (europalletten, EPS-bakken) .
* **Tarief van 6% (verlaagd tarief):** Meeste voedingsmiddelen (brood, groenten, fruit, vlees, vis, zuivel), vetten en oliën, voeder voor voedselproducerende dieren, meststoffen, zaai- en pootgoed, gewoon natuurlijk water, farmaceutische producten, landbouwdiensten, vervoer van personen, werk in onroerende staat aan privéwoningen ouder dan 5 jaar, bloem- en sierteelt, door land- en tuinbouwers verkochte eigen producten (melk, dieren, etc.) .
* **Tarief van 12%:** Restaurant- en cateringdiensten (excl. dranken en eenvoudige maaltijden), steenkool, banden voor landbouw, fytofarmaceutische producten, levering van sociale woningen, margarine .
* **Tarief van 21% (standaardtarief):** Alle andere goederen en diensten, waaronder energiebronnen (elektriciteit, mazout) en machines (aankoop, herstelling, onderhoud) .
* **Opmerking btw-transportkosten:** Bij transport door de verkoper geldt het laagste btw-percentage van de gefactureerde goederen. Bij transport door een externe vervoerder geldt 21% .
### 5.7.3 Btw-plichtige
Een btw-plichtige is iedereen die geregeld en zelfstandig economische activiteiten (levering van goederen of diensten) verricht in België, met of zonder winstoogmerk. De btw-plichtige rekent btw aan zijn klanten aan en mag de btw die hij zelf aan zijn leveranciers betaalde, aftrekken. Uiteindelijk wordt enkel het verschil gestort aan de Schatkist .
$$
\text{Aftrekbare btw (btw op aankopen)} - \text{Verschuldigde btw (btw op verkopen)} = \text{Saldo voor handelend persoon}
$$
Als de aftrekbare btw lager is dan de verschuldigde btw, betaalt de handelaar het verschil. Als de aftrekbare btw hoger is, stort de btw-administratie het verschil terug. Btw is dus geen kost of opbrengst voor de handelaar zelf .
### 5.7.4 Vrijstelling btw-plicht
Bepaalde belastingplichtigen zijn vrijgesteld van btw-registratie en moeten geen btw aanrekenen op hun handelingen. Dit geldt voor onder andere:
* Tandartsen, verplegers, paramedici .
* Gezinshulp, ziekenvervoer, bejaardentehuizen, onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, artiesten, sportbeoefenaars (om sociale of culturele redenen) .
* Banken en verzekeringsmaatschappijen voor de meeste activiteiten .
Bij deze vrijstellingen is er geen recht op aftrek van voorbelasting .
### 5.7.5 Btw-verplichtingen
Btw-plichtigen moeten voldoen aan de volgende formaliteiten:
* Activatie van een btw-nummer .
* Aangifte van wijzigingen of stopzetting van de beroepswerkzaamheid .
* Boekhouding voeren .
* Facturen uitreiken en btw aanrekenen .
* Periodieke btw-aangiften indienen .
* Verschuldigde btw voldoen .
* Jaarlijkse btw-listing indienen .
* Tabel van bedrijfsmiddelen bijhouden .
#### 5.7.5.1 Aanvraag btw-nummer
Het ondernemingsnummer (gegeven door de KBO) wordt doorgegeven aan het btw-controlekantoor en vormt het btw-nummer (met voorvoegsel BE). Dit nummer moet vermeld worden op alle handelsdocumenten .
#### 5.7.5.2 Aangifte van wijziging of stopzetting
Wijzigingen (woonplaats, zetel, juridische vorm) of stopzetting moeten binnen 15 dagen aan het btw-controlekantoor gemeld worden .
#### 5.7.5.3 Btw-boekhouding
Een boekhouding van uitgaande en inkomende facturen en een dagboek voor ontvangsten is verplicht. Bewijsstukken moeten 10 jaar bewaard worden. Uitgezonderd zijn belastingplichtigen onder forfaitaire regeling, landbouwregeling, vrijgestelden en kleine belastingplichtigen met een omzet < 25.000 euro .
#### 5.7.5.4 Facturen
Facturen moeten uiterlijk de vijftiende werkdag van de maand na de levering worden uitgereikt .
#### 5.7.5.5 Periodieke btw-aangiften
* Jaaromzet > 2.500.000 euro (excl. btw): maandelijkse aangifte vóór de 20e van de volgende maand .
* Jaaromzet < 2.500.000 euro (excl. btw): driemaandelijkse aangifte vóór de 20e van de volgende maand (20 april, 20 juli, 20 oktober, 20 januari) .
* Kleine ondernemingen (omzet < 25.000 euro excl. btw): geen btw-aangifte .
#### 5.7.5.6 Betaling of teruggave van btw
Betalingen gebeuren voor de 20e van de maand volgend op de aangifteperiode. Bij laattijdige betaling zijn boetes en interest verschuldigd. Een positief saldo kan worden terugbetaald indien alle aangiften tijdig zijn, het saldo een minimum overschrijdt, en om terugbetaling wordt gevraagd .
#### 5.7.5.7 Jaarlijkse klantenlisting
Voor 31 maart moet een lijst worden ingediend van btw-plichtige klanten aan wie voor minstens 250,00 euro (excl. btw) is gefactureerd. Ook een opgave van vrijgestelde intracommunautaire leveringen en een tabel van bedrijfsmiddelen zijn vereist .
### 5.7.6 Forfaitaire btw-regeling
Deze regeling, die vanaf 2028 wordt afgeschaft, belast de omzet forfaitair op basis van aankopen of uurtarieven. De jaaromzet moet lager zijn dan 750.000 euro, en maximaal 25% van de omzet mag uit facturabele handelingen bestaan. Startende kleine handelaars kunnen hier sinds 2022 niet meer van gebruik maken .
### 5.7.7 Landbouw en btw
Land- en tuinbouwers hebben een keuzemogelijkheid tussen de bijzondere landbouwregeling (forfaitair) en het normale btw-stelsel .
#### 5.7.7.1 De bijzondere landbouwregeling
Bij deze regeling wordt de betaalde btw op aankopen geacht gelijk te zijn aan de ontvangen btw (6%) op verkopen. Er is dus geen btw af te dragen of terug te trekken. De belangrijkste administratieve verplichting is de jaarlijkse btw-listing (klantenlisting) voor 31 maart. Deze regeling geldt voor de productie en verkoop van plantaardige en dierlijke producten, exclusief handel in bedrijfsvreemde producten of verdere be-/verwerking. Landbouwondernemers zijn vrijgesteld van factuurverplichtingen, doorstorting van btw en periodieke aangiften, tenzij het intracommunautaire verrichtingen betreft .
#### 5.7.7.2 Het aankoopborderel
Landbouwers in het forfaitaire stelsel hoeven geen facturen uit te reiken. Wel is de btw-plichtige koper verplicht een aankoopborderel op te maken in tweevoud, met details zoals naam/btw-nummer verkoper, vermelding van de forfaitaire regeling, gegevens koper, omschrijving goederen, datum, prijs, btw-percentage en -bedrag, en een volgnummer. Dit borderel moet uiterlijk de vijfde werkdag na de maand van het belastbaar feit worden opgemaakt .
Het btw-percentage op landbouwproducten is:
* 2% voor hout .
* 6% voor andere landbouwproducten (granen, groen, voeder, stro, groenten, fruit, melk, eieren, bieten, tabak, hop, bloemen, vee, kippen, konijnen) .
### 5.7.8 Kleine belastingplichtigen
Belastingplichtigen met een jaaromzet van minder dan 25.000 euro hoeven geen periodieke btw-aangiften in te dienen en hoeven geen btw aan te rekenen op uitgaande handelingen. Op hun factuur moet de vermelding "Kleine onderneming onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting: btw niet toepasselijk." staan. Ze hebben echter geen recht op aftrek van voorbelasting. Jaarlijks moet voor 31 maart de administratieve aangifte van de omzet en de btw-listing worden ingediend. Deze vrijstellingsregeling geldt niet voor levering van nieuwe gebouwen, diensten voor landbouwondernemers, en de verkoop van tabaksproducten of visproducten verkocht in de vismijn .
### 5.7.9 Btw medecontractant
Bij dit systeem wordt de heffing van btw verlegd van de leverancier naar de afnemer. De leverancier brengt geen btw in rekening, waardoor de afnemer de btw niet hoeft voor te financieren. Dit geldt voor btw-plichtige klanten en voor werken in onroerende staat voor beroepsdoeleinden (bv. tuinwerkzaamheden, onderhoud). Op de factuur wordt vermeld: 'btw verlegd' .
### 5.7.10 Btw en de Europese Unie
De eenheidsmarkt heeft geleid tot harmonisering van btw-tarieven, een nieuwe btw-regeling voor handel tussen EU-landen en de afschaffing van douaneformaliteiten .
#### 5.7.10.1 Btw-tarieven in de EU
Elke EU-lidstaat heeft een normaal btw-tarief van minimaal 15% en kan verlaagde tarieven van minimaal 5% hanteren .
#### 5.7.10.2 Verkopen binnen de EU
Er is een onderscheid tussen verkopen aan particulieren en verkopen tussen ondernemingen .
* **Verkopen aan particulieren:** Particulieren kopen vrij goederen in een andere lidstaat en voeren ze zonder belastingheffing hun eigen land in. De btw wordt betaald in het land van aankoop, met uitzonderingen zoals nieuwe voertuigen, machines met installatie, en verkoop op afstand .
* **Bijzondere btw-plichtigen:** Voor btw-vrijgestelden, kleine ondernemingen, forfaitaire landbouwers en niet-belastingplichtige rechtspersonen geldt de regeling voor particulieren (btw betaald in land van aankoop), met een drempelbedrag (11.200 EUR in België) boven welk de btw verschuldigd is in het land van bestemming, behalve voor nieuwe vervoermiddelen, goederen voor installatie/montage en accijnsgoederen .
* **Verkopen tussen btw-plichtigen:** Intracommunautaire verkopen zijn vrijgesteld in het land van vertrek, intracommunautaire aankopen zijn belast in het land van bestemming. De btw wordt geïnd via de btw-aangifte in het land van bestemming. De vuistregel is: intracommunautaire levering is vrijgesteld, intracommunautaire verwerving is belast .
* **Gevolgen verkoper:** Levert vrij van btw indien goederen vervoerd worden en btw-nummer klant is geverifieerd. Anders is btw verschuldigd in land van verkoper .
* **Gevolgen koper:** Voldoet btw in land van bestemming via btw-aangifte. Kan registratieplicht of aanstelling fiscaal vertegenwoordiger vereisen .
#### 5.7.10.3 Identificatieformaliteiten
Het btw-nummer, voorafgegaan door een landencode, is essentieel. Het btw-nummer van de koper moet opgevraagd en geverifieerd worden .
#### 5.7.10.4 Teruggave van buitenlandse btw
Btw betaald in een andere lidstaat kan, onder bepaalde voorwaarden en minimumbedragen, worden teruggevorderd via een standaardformulier .
---
# Handelspraktijken en kredietbeheer
Dit onderdeel van het studiemateriaal behandelt zowel specifieke handelspraktijken die van invloed zijn op consumenten als de diverse aspecten van kredietbeheer binnen een onderneming.
### 6.1 Handelspraktijken
Handelspraktijken omvatten alle activiteiten die verband houden met de promotie, verkoop of levering van een product aan de consument. Een oneerlijke handelspraktijk wordt door de consument als onaanvaardbaar beschouwd op basis van specifieke criteria .
#### 6.1.1 Prijsaanduiding
Elke onderneming moet prijzen van producten of diensten schriftelijk, leesbaar, zichtbaar en ondubbelzinnig aanduiden, minimaal in euro. De aangeduide prijs is de totaalprijs inclusief btw en alle verplichte toeslagen. Bij geconditioneerde producten die buiten de aanwezigheid van de consument zijn verpakt, moet de nominale hoeveelheid duidelijk zichtbaar zijn .
#### 6.1.2 Verkopen buiten de lokalen van de onderneming
Verkopen buiten de bedrijfslokalen, zoals aan huis of tijdens georganiseerde excursies, bieden een risico voor de consument om overrompeld te worden. Daarom geldt hier een herroepingsrecht van 14 dagen. Dit recht geldt niet wanneer de consument het bezoek voorafgaandelijk en uitdrukkelijk heeft gevraagd om te onderhandelen, noch voor de verkoop van verzekeringen. Een verkoop op salons, beurzen en tentoonstellingen valt onder dit regime indien de consument niet het volledige bedrag ter plaatse betaalt en de prijs hoger is dan 200 euro .
#### 6.1.3 Verkoop op afstand
Verkoop op afstand vindt plaats wanneer het aanbod en de aanvaarding op afstand gebeuren, zonder de gelijktijdige fysieke aanwezigheid van verkoper en consument, zoals bij internet-, catalogus- of telefonische verkoop. De reglementering hieromtrent richt zich op de voorlichting van de consument en het recht op bedenktijd. Er is een herroepingstermijn van 14 kalenderdagen, ingaande na levering of afsluiten van een dienstencontract. Levering moet binnen dertig dagen gebeuren, tenzij anders bepaald. Goederen en waardepapieren die diensten vertegenwoordigen worden verzonden op risico van de verkoper .
#### 6.1.4 Verkoop met verlies
Het is handelaars verboden met verlies te verkopen, met uitzonderingen .
##### 6.1.4.1 Uitverkoop
Een uitverkoop is toegelaten bij bijzondere omstandigheden die een versnelde verkoop vereisen, zoals stopzetting van activiteiten, sluiting van een verkooppunt of langdurige renovatiewerken. Een uitverkoop is beperkt tot maximaal 5 maanden (of 1 jaar bij pensioen) en de verkoper mag dan met verlies verkopen .
##### 6.1.4.2 Solden
Tweemaal per jaar mogen verkopers verkopen onder de benaming "solden" met sterk verlaagde prijzen. Enkel goederen die minstens dertig dagen te koop zijn aangeboden en nog in bezit zijn, mogen in solden verkocht worden. De wettelijke periodes voor solden zijn van 3 tot 31 januari en van 1 tot 31 juli. Voor de sectoren kleding, lederwaren en schoenen geldt een sperperiode voorafgaand aan de solden, van 3 december tot 2 januari en van 1 juni tot 30 juni, om prijsverminderingen te voorkomen .
#### 6.1.5 Etikettering
Naast algemene informatieverplichtingen gelden voor specifieke goederen en diensten etiketteringsvoorschriften. Vermeldingen op etiketten moeten begrijpelijk zijn voor de gemiddelde consument in het taalgebied waar het product wordt aangeboden. Voedingsproducten kennen specifieke etiketteringsregels, zoals de vermelding van ingrediënten, houdbaarheidsdata en nutritionele waarde .
> **Voorbeeld:** De etikettering van voedingsproducten omvat onder andere de lijst met ingrediënten, de datum van minimale houdbaarheid, de uiterste consumptiedatum bij bederfelijke producten, en de nutritionele waarde per 100g of 100ml .
#### 6.1.6 Openingsuren en wekelijkse rustdag
Alle kleinhandelaars zijn gebonden aan een wekelijkse rustdag, die een ononderbroken periode van 24 uur is. Deze dag is de toegang voor consumenten tot de vestiging verboden, evenals directe verkoop en thuisleveringen. De wekelijkse rustdag moet minstens zes maanden dezelfde blijven. Handelaren kunnen een andere dag dan zondag kiezen als rustdag, mits dit duidelijk wordt vermeld. Ook gelden er sluitingsuren, doorgaans vóór 5 uur en na 20 of 21 uur, afhankelijk van de dag en of er een wettelijke feestdag is .
#### 6.1.7 Richtlijn oneerlijke handelspraktijken
De Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken is ingevoerd om het vertrouwen van Europese consumenten in grensoverschrijdende transacties te versterken en vervangt diverse nationale wetgevingen door één reeks gemeenschappelijke regels .
### 6.2 Kredietbeheer
Kredietbeheer richt zich op het ter beschikking stellen van goederen of geldbedragen die pas later betaald of terugbetaald worden. Dit kan zowel door leveranciers als door financiële instellingen gebeuren .
#### 6.2.1 Uitstel van betaling toegestaan door leveranciers
##### 6.2.1.1 Klantenkrediet
Een klantenkrediet, ook wel verkoop op termijn genoemd, houdt in dat de betaling van een verkoopovereenkomst wordt uitgesteld. Dit uitstel kan variëren van enkele dagen tot weken, en in de praktijk vaak oplopen tot zestig dagen. Voor de klant is dit een interessant krediet omdat het vrijwel kosteloos is .
##### 6.2.1.2 Verkoop op afbetaling
Bij verkoop op afbetaling betaalt de koper een voorschot van minimaal 15% van de contante verkoopprijs. Het resterende bedrag, verhoogd met rente, wordt in ten minste drie periodieke betalingen terugbetaald. Het contract moet de reële rentevoet (jaarlijks kostenpercentage of JKP) vermelden .
De formule voor het jaarlijks kostenpercentage (JKP) is:
$$ JKP = \frac{kredietkost}{kredietbedrag \times kredietperiode} \times 100\% \times \frac{24}{kredietperiode + 1} $$ .
Waarbij:
* $JKP$ = jaarlijks kostenpercentage
* Kredietbedrag = ontleend bedrag = contante prijs – voorschot
* Kredietkost = extra kost door krediet
* Kredietperiode = uitgedrukt in maanden .
Bij contracten aan huis geldt een herroepingsrecht van 14 werkdagen en moet het voorschot binnen 30 dagen worden terugbetaald .
#### 6.2.2 Uitstel van betaling toegestaan door financiële instellingen
##### 6.2.2.1 Kaskrediet
Een kaskrediet is een kortlopend krediet dat een bank toestaat om met een bepaald maximumbedrag negatief te staan op een rekening. Het dient om tijdelijke geldtekorten op te vangen en is soepel, maar de bank kan de overeenkomst op korte termijn beëindigen. De debetrente is hoog, maar rente is alleen verschuldigd bij een negatief saldo. Er is ook een provisie op de kredietlijn, ongeacht gebruik .
##### 6.2.2.2 Vaste voorschotten
Vaste voorschotten worden gebruikt voor de financiering van commerciële activiteiten met een goed in te schatten kredietbehoefte en -duur. Ze financieren grotere exploitatienoden op korte termijn en bieden flexibiliteit in bedrag en opnameperiode. Rente en kosten zijn fiscaal aftrekbaar .
##### 6.2.2.3 De lening op afbetaling
Een lening op afbetaling (financiering) wordt voornamelijk gebruikt voor de aankoop van materiële activa met een beperkte levensduur en relatief lage aankoopwaarde. De financiële instelling stort het saldo na het voorschot rechtstreeks aan de verkoper, en de bank heeft vanaf dan een voorrecht op het gefinancierde goed. De terugbetaling gebeurt via gelijke periodieke bedragen, bestaande uit kapitaal en lasten .
#### 6.2.3 Leasing
Leasing maakt het mogelijk om investeringsgoederen voor een bepaalde periode te gebruiken zonder ze te kopen. Een gespecialiseerde firma koopt het goed aan en verhuurt dit aan de gebruiker voor een maandelijkse of driemaandelijkse huurprijs. Aan het einde van het contract kan de gebruiker het goed teruggeven, de huur verlengen tegen een verminderde prijs, of het goed aankopen tegen een vooraf bepaalde restwaarde .
#### 6.2.4 Investeringskrediet
Een investeringskrediet is een middellange of lange termijn overeenkomst voor de financiering van materiële/financiële vaste activa of voor de samenstelling van bedrijfskapitaal. De kredietinstelling stelt fondsen ter beschikking, en de kredietnemer betaalt rente en lost af volgens een plan. De terugbetalingen kunnen maandelijks, driemaandelijks, halfjaarlijks, jaarlijks zijn, of een periode van rentebetalingen omvatten. De bank eist meestal waarborgen zoals een hypotheek of borgstelling .
#### 6.2.5 Woonkrediet
Een woonkrediet, ook wel hypothecaire lening genoemd, financiert de aankoop van een huis, appartement of bouwgrond. De woning zelf dient als hypothecaire waarborg. Het belangrijkste verschil tussen een lening en een kredietopening is dat bij een kredietopening, met akkoord van de bank, wederopname van gelden mogelijk is binnen de looptijd, terwijl een lening eenmalig het volledige bedrag verstrekt .
#### 6.2.6 Formulemogelijkheden van kredieten
##### 6.2.6.1 Constante annuïteit – constante mensualiteit
Een annuïteit is een vast periodiek te betalen bedrag. Bij constante mensualiteit betaal je maandelijks hetzelfde bedrag, waarbij de verhouding tussen kapitaalsaflossing en rente over de looptijd verandert: aanvankelijk meer rente, later meer kapitaalaflossing .
##### 6.2.6.2 Constante kapitaalsaflossing
Bij constante kapitaalsaflossing wordt periodiek hetzelfde kapitaalbedrag afgelost, en vermindert de rente elke periode. Het totale te betalen bedrag daalt dus geleidelijk .
##### 6.2.6.3 Variabele rentevoet
Bij een variabele rentevoet wordt de renteperiodiek herzien op basis van een referentie-index. Dit kan voordelig of nadelig zijn afhankelijk van de marktontwikkelingen. De herziening gebeurt minimaal jaarlijks en maximaal vijfjaarlijks .
##### 6.2.6.4 Vaste rentevoet
Bij een vaste rentevoet blijft de rente gedurende de gehele looptijd van het krediet gelijk. Dit biedt zekerheid over de maandelijkse afbetaling .
#### 6.2.7 Waarborg
Een waarborg beschermt de kredietgever (bank) tegen het risico dat de kredietnemer zijn verbintenissen niet nakomt. De waarde van de waarborg is meestal groter dan het schuldvorderingsbedrag .
##### 6.2.7.1 De hypotheek
Een hypotheek is een zekerheid op onroerend goed die wordt verleend voor een langlopend krediet, zoals voor de aankoop van een woning. Als de kredietnemer niet kan terugbetalen, kan de kredietgever het goed verkopen om zijn geld te recupereren. De inschrijving op het bevoegde hypotheekkantoor bepaalt de rang van de hypotheek, waarbij een hogere rang meer risico inhoudt voor de schuldeiser .
> **Tip:** Een schuldsaldoverzekering dekt het nog verschuldigde bedrag indien de kredietnemer overlijdt vóór de hypothecaire lening is afbetaald. Een woonverzekering (brandverzekering) dekt schade aan de woning na incidenten .
##### 6.2.7.2 Volmacht hypotheek
Een hypothecaire volmacht geeft de bank de toelating om een hypotheek te nemen zodra deze dat nodig acht. De kosten hiervan zijn lager dan bij een hypothecaire volmacht, maar de zekerheid voor de bank is kleiner .
##### 6.2.7.3 Pand op ondernemingsgoederen
Bij dit type waarborg worden alle roerende bezittingen van een bedrijf in pand gegeven. De inpandgeving gebeurt via een akte die geregistreerd moet worden. Dit is een zwakke waarborg die meestal gecombineerd wordt met andere .
##### 6.2.7.4 Verpanding van effecten
Effecten of beleggingen worden als waarborg gegeven. Bij wanbetaling kan de bank de effecten verkopen om het geld te recupereren .
##### 6.2.7.5 Persoonlijke waarborgen
Een borgstelling is een overeenkomst waarbij een derde (de borg) zich ertoe verbindt de schuld te betalen indien de schuldenaar in gebreke blijft. Meestal wordt een hoofdelijke en ondeelbare borgstelling gevraagd. De borg die betaalt, treedt van rechtswege in de plaats van de schuldeiser .
#### 6.2.8 Gevaren bij kredietverlening
Kredieten moeten passen bij de eigen situatie en behoefte. Gevaren kunnen ontstaan door slecht bedrijfsbeleid, overcreditering, of een onjuiste keuze van kredietvorm. Nalaten van terugbetaling kan leiden tot nalatigheidsintresten, registratie op een zwarte lijst, en inbeslagname van goederen .
---
# Praktijkoefeningen en berekeningen
Dit gedeelte van het document biedt oefeningen om theoretische concepten op het gebied van consumenten- en producentengedrag, marktwerking, macro-economische termen, het starten van een onderneming, kostenanalyse en btw-berekeningen in de praktijk te brengen.
### 7.1 Consumentengedrag en berekeningen
#### 7.1.1 Prijselasticiteit van de vraag
De prijselasticiteit van de vraag meet de gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid voor een prijsverandering .
* **Berekening:**
De formule voor prijselasticiteit van de vraag is:
$$ E_p = \frac{\%\Delta Q_v}{\%\Delta P} $$
waarbij:
* $E_p$ = prijselasticiteit van de vraag
* $\%\Delta Q_v$ = procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid
* $\%\Delta P$ = procentuele verandering in de prijs
* **Voorbeeld 1:** Een fabrikant verkoopt een keukengereedschap voor 11 euro (1300 stuks) en verlaagt de prijs naar 8 euro (3900 stuks).
* $\%\Delta Q_v = \frac{3900 - 1300}{1300} \times 100\% = 200\%$
* $\%\Delta P = \frac{8 - 11}{11} \times 100\% = -27,27\%$
* $E_p = \frac{200\%}{-27,27\%} \approx -7,33$ .
* **Voorbeeld 2:** De prijselasticiteit van orchideeën is -1,3. Bij een prijs van 12 euro worden 10.000 stuks verkocht. De prijs stijgt naar 16 euro.
* $\%\Delta P = \frac{16 - 12}{12} \times 100\% = 33,33\%$
* $\%\Delta Q_v = E_p \times \%\Delta P = -1,3 \times 33,33\% = -43,33\%$
* Nieuwe afzet = $10000 \times (1 - 0,4333) = 5667$ orchideeën .
* **Voorbeeld 3:** De prijselasticiteit is -1,1. Bij een prijs van 15 euro worden 10.000 exemplaren verkocht. De prijs wordt verlaagd naar 12 euro. Bereken de nieuwe omzet.
* $\%\Delta P = \frac{12 - 15}{15} \times 100\% = -20\%$
* $\%\Delta Q_v = E_p \times \%\Delta P = -1,1 \times -20\% = 22\%$
* Nieuwe afzet = $10000 \times (1 + 0,22) = 12200$ exemplaren
* Oude omzet = $10000 \times 15$ euro = 150.000 euro
* Nieuwe omzet = $12200 \times 12$ euro = 146.400 euro .
#### 7.1.2 Kruiselingse prijselasticiteit
De kruiselingse prijselasticiteit van de vraag meet hoe de gevraagde hoeveelheid van product A reageert op een prijsverandering van product B .
* **Formule:**
$$ E_{xy} = \frac{\%\Delta Q_{va}}{\%\Delta P_b} $$
waarbij:
* $E_{xy}$ = kruiselingse prijselasticiteit van de vraag van product A t.o.v. product B
* $\%\Delta Q_{va}$ = procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid van product A
* $\%\Delta P_b$ = procentuele verandering in de prijs van product B
* **Voorbeeld 1:** Prijs Mars stijgt van 2,35 euro naar 2,85 euro. Afzet Kinderbueno stijgt van 2,3 miljoen naar 2,7 miljoen.
* $\%\Delta P_{Mars} = \frac{2,85 - 2,35}{2,35} \times 100\% \approx 21,28\%$
* $\%\Delta Q_{Kinderbueno} = \frac{2,7 - 2,3}{2,3} \times 100\% \approx 17,39\%$
* $E_{xy} = \frac{17,39\%}{21,28\%} \approx 0,82$ .
* **Voorbeeld 2:** Bugles chips worden verkocht aan 1,50 euro (1.000.000 zakjes). Chavroux kaas stijgt in prijs van 2,50 euro naar 3 euro. De prijselasticiteit van kaas is -1,5. De kruiselingse prijselasticiteit van Bugles t.o.v. kaas is -1,2.
* **Soort producten:** Een negatieve kruiselingse prijselasticiteit (-1,2) duidt op complementaire goederen .
* **Invloed op Bugles:** Een prijsstijging van de kaas leidt tot een daling van de vraag naar Bugles.
* **Berekening vraag Bugles:**
* $\%\Delta P_{kaas} = \frac{3 - 2,50}{2,50} \times 100\% = 20\%$
* $\%\Delta Q_{Bugles} = E_{xy} \times \%\Delta P_{kaas} = -1,2 \times 20\% = -24\%$
* Nieuwe vraag Bugles = $1.000.000 \times (1 - 0,24) = 760.000$ zakjes .
#### 7.1.3 Budgetlijn
De budgetlijn toont de verschillende combinaties van twee goederen die een consument kan kopen met een gegeven inkomen en gegeven prijzen .
* **Formule:** De budgetlijn wordt beschreven door de vergelijking $P_x X + P_y Y = I$, waarbij:
* $P_x$ = prijs van goed X
* $X$ = hoeveelheid van goed X
* $P_y$ = prijs van goed Y
* $Y$ = hoeveelheid van goed Y
* $I$ = inkomen
* **Voorbeeld 1:** Bon van 120 euro. Prijs wijn = 9 euro, prijs wijnglas = 3 euro.
* Budgetlijn: $9W + 3G = 120$.
* Solden: Prijs wijn = 7,5 euro. Nieuwe budgetlijn: $7,5W + 3G = 120$ .
* **Voorbeeld 2:** Karel Bond heeft 3.500 euro inkomen. Whisky kost 25 euro per fles, kaviaar 50 euro per 30g (luchthavenprijs) of 75 euro per 30g (Belgische prijs).
* Met de luchthavenprijs: $25W + 50K = 3500$.
* De functievoorschrift voor de budgetlijn is $W = 140 - 2K$. De budgetlijn is een rechte lijn die de combinaties van whisky en kaviaar weergeeft die Karel kan kopen .
### 7.2 Producentengedrag en kostenanalyse
#### 7.2.1 Kostenberekening
Kosten kunnen worden onderverdeeld in vaste (constante) kosten en variabele kosten .
* **Vaste kosten:** Kosten die niet veranderen met de productieomvang (bv. huur, afschrijvingen) .
* **Variabele kosten:** Kosten die veranderen met de productieomvang (bv. grondstoffen, brandstof) .
| Kosten | Soort |
| :--------------------------- | :---------- |
| Huur winkelruimte | Vast |
| Elektriciteitsverbruik | Variabel |
| Afschrijvingskosten tractor | Vast |
| Aankoop voeder | Variabel |
| Onroerende voorheffing | Vast |
| Intrestkost lening | Vast |
| Brandstof kettingzaag | Variabel |
| Kosten boekhouder | Vast |
| Mest- en sproeistoffen | Variabel |
| Tarwe in bloemmolen | Variabel |
* **Voorbeeld Poco Loco:** Het invullen van de tabel vereist het toepassen van kostencalculaties.
* TCK = Totale Constante Kosten
* TVK = Totale Variabele Kosten
* TK = Totale Kosten ($TK = TCK + TVK$)
* GCK = Gemiddelde Constante Kosten ($GCK = \frac{TCK}{Q}$)
* GVK = Gemiddelde Variabele Kosten ($GVK = \frac{TVK}{Q}$)
* GTK = Gemiddelde Totale Kosten ($GTK = \frac{TK}{Q} = GCK + GVK$)
* MK = Marginale Kosten (kosten van één extra eenheid)
| Productie (ton) | TCK (x 1000 EUR) | TVK (x 1000 EUR) | TK (x 1000 EUR) | GCK (x EUR) | GVK (x EUR) | GTK (x EUR) | MK/eenheid (x EUR) |
| :-------------- | :--------------- | :-------------- | :------------- | :---------- | :---------- | :---------- | :----------------- |
| 0 | 300 | 0 | 300 | - | - | - | - |
| 1000 | 300 | 480 | 780 | 300 | 480 | 780 | 0,48 |
| 2000 | 300 | 1490 | 1790 | 150 | 745 | 895 | 0,71 |
| 3000 | 300 | 2500 | 2800 | 100 | 833,33 | 933,33 | 0,72 |
| 4000 | 300 | 3500 | 3800 | 75 | 875 | 950 | 0,85 |
| 5000 | 300 | 4700 | 5000 | 60 | 940 | 1000 | 1,2 |
| 6000 | 300 | 6400 | 6700 | 50 | 1066,67 | 1116,67 | 1,7 |
| 7000 | 300 | 9400 | 9700 | 42,86 | 1342,86 | 1385,71 | 3,0 |
| 8000 | 300 | 15200 | 15500 | 37,5 | 1900 | 1937,5 | 7,5 |
* De berekeningen dienen te worden uitgevoerd op basis van de gegeven informatie en formules .
#### 7.2.2 Breakevenanalyse
De breakevenanalyse bepaalt het punt waarop de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten, waardoor er geen winst of verlies is .
* **Formules:**
* Breakeven afzet (Q_be): $$ Q_{be} = \frac{TFC}{P - AVC} $$
* Breakeven omzet (O_be): $$ O_{be} = Q_{be} \times P $$
waarbij:
* TFC = Totale Vaste Kosten (Total Fixed Costs)
* P = Verkoopprijs per eenheid
* AVC = Variabele Kosten per eenheid (Average Variable Costs)
* **Voorbeeld 1:** Afschrijvingen en intresten = 20.000 euro (vaste kosten). Grondstoffen = 70% van omzet. Overige variabele kosten = 10% van omzet. Verkoopprijs = 8 euro.
* Totale variabele kosten (TVK) = 70% + 10% = 80% van omzet.
* Variabele kosten per eenheid (AVC) = 0,80 * P = 0,80 * 8 euro = 6,40 euro.
* $Q_{be} = \frac{20.000}{8 - 6,40} = \frac{20.000}{1,60} = 12.500$ stuks .
* **Voorbeeld 2:** Prijsverlaging van 60,5 naar 54,45 euro. Verwachte afzet = 120.000 stuks. Aankoopprijs = 24,2 euro. Variabele bedrijfskosten = 20% van verkoopprijs. Huidige break-even afzet = 100.000 stuks. Prijzen incl. 21% btw.
* **Berekening huidige situatie:**
* Huidige prijs exclusief btw: $60,5 / 1,21 = 50$ euro.
* Variabele kosten per eenheid: $0,20 \times 50$ euro = 10 euro.
* Contribution margin per eenheid (excl. btw): $50 - 10 = 40$ euro.
* Totale vaste kosten (TFC): $100.000 \times 40$ euro = 4.000.000 euro.
* **Berekening na prijsdaling:**
* Nieuwe prijs exclusief btw: $54,45 / 1,21 = 45$ euro.
* Variabele kosten per eenheid: $0,20 \times 45$ euro = 9 euro.
* Breakeven afzet (excl. btw): $4.000.000 / (45 - 9) = 4.000.000 / 36 = 111.111,11$ stuks.
* Breakeven omzet (incl. btw): $111.111,11 \times 54,45$ euro $\approx 6.050.000,50$ euro .
* **Voorbeeld 3:** Hondenkapsalon "Harige Hond". Vaste kosten (afschrijvingen, rente, grondstoffen - deel vast) = 2.500 + 1.500 = 4.000 euro. Variabele kosten (producten, materiaal, elektriciteit, water) = 5.200 + 1.000 = 6.200 euro. Breakeven afzet = 900 bezoekers.
* Aantal bezoekers: 1200.
* Totale kosten bij breakeven: Variabele kosten per bezoeker = $6200 / 900 \approx 6,89$ euro. Totale kosten = $900 \times 6,89 + 4000 \approx 6201 + 4000 = 10201$ euro.
* Totale variabele kost bij breakeven: $900 \times 6,89 \approx 6201$ euro.
* Totale constante kost bij breakeven: 4.000 euro.
* Prijs per bezoek: Prijs - Variabele kosten per bezoeker = Contribution margin per bezoeker. $900 \times (P - 6,89) = 4000$. $P - 6,89 = 4000 / 900 \approx 4,44$. $P \approx 4,44 + 6,89 = 11,33$ euro.
* Winst bij 1500 bezoekers: Contribution margin per bezoeker = $11,33 - 6,89 = 4,44$ euro. Totale contribution margin = $1500 \times 4,44 = 6.660$ euro. Winst = $6.660 - 4000$ (vaste kosten) = 2.660 euro. Dit is de winst exclusief arbeidsvergoeding .
* **Voorbeeld 4:** Plantenkweker "Altijd Groen". Prijsdaling van 3,5 naar 2,5 euro. Prijselasticiteit = -1,4. Offertes voor 25.000 planten. Stekje = 1 euro. Variabele bedrijfskosten = 10% van verkoopprijs. Huidige breakeven afzet = 24.000 planten.
* **Verwachte afzet na prijsdaling:**
* $\%\Delta P = \frac{2,5 - 3,5}{3,5} \times 100\% \approx -28,57\%$
* $\%\Delta Q_v = -1,4 \times -28,57\% \approx 40\%$
* Verwachte afzet = $25.000 \times (1 + 0,40) = 35.000$ planten .
* **Nieuwe break-even afzet en omzet:**
* Berekening TFC: Huidige prijs excl. btw = 3,5 euro. Variabele kosten per eenheid = $1 + (0,10 \times 3,5) = 1,35$ euro. Contribution margin = $3,5 - 1,35 = 2,15$ euro. TFC = $24.000 \times 2,15 = 51.600$ euro.
* Nieuwe AVC = $1 + (0,10 \times 2,5) = 1,25$ euro.
* Nieuwe breakeven afzet = $51.600 / (2,5 - 1,25) = 51.600 / 1,25 = 41.280$ planten.
* Nieuwe breakeven omzet = $41.280 \times 2,5$ euro = 103.200 euro .
* **Advies prijsdaling:** Ja, omdat de verwachte afzet (35.000) boven de nieuwe breakeven afzet (41.280) ligt, is er nog steeds een positief resultaat te verwachten bij de verwachte afzet. Echter, de nieuwe breakeven afzet is hoger dan de huidige, wat een groter risico inhoudt. De positieve prijselasticiteit van de vraag suggereert dat de prijsverlaging de afzet aanzienlijk zal stimuleren .
### 7.3 Marktwerking en berekeningen
#### 7.3.1 Marktevenwicht en prijsinterventies
Het marktevenwicht wordt bepaald door het snijpunt van de vraag- en aanbodcurves. De overheid kan ingrijpen met minimum- of maximumprijzen .
* **Berekening marktevenwicht:** Gelijkstellen van de vraag- en aanbodfunctie.
* $Q_a = Q_v$
* **Voorbeeld 1:** $Q_a = 2P + 34$, $Q_v = -4/5 P + 160$.
* $2P + 34 = -0,8P + 160$
* $2,8P = 126$
* $P = 126 / 2,8 = 45$ euro (evenwichtsprijs)
* $Q = 2 \times 45 + 34 = 90 + 34 = 124$ (evenwichtshoeveelheid) .
* **Voorbeeld 2:** $Q_v = -20P + 160$, $Q_a = 15P + 90$. Minimumprijs = 3 euro.
* **Aanbodoverschot:** Bij een minimumprijs die hoger is dan de evenwichtsprijs, zal het aanbod groter zijn dan de vraag.
* Evenwichtsprijs: $-20P + 160 = 15P + 90 \Rightarrow 35P = 70 \Rightarrow P = 2$ euro.
* Aanbod bij 3 euro: $Q_a = 15 \times 3 + 90 = 45 + 90 = 135$.
* Vraag bij 3 euro: $Q_v = -20 \times 3 + 160 = -60 + 160 = 100$.
* Aanbodoverschot = $135 - 100 = 35$ eenheden .
* **Kosten voor overheid (opkopen):** $35 \times 3$ euro = 105 euro.
* **Subsidie per eenheid:** Om de producenten te steunen zonder een overschot te creëren, moet de subsidie het verschil zijn tussen de gewenste minimumprijs en de marktprijs. Echter, de vraag is hier hoe groot de subsidie per eenheid moet zijn *omdat* een minimumprijs van 3 euro is ingesteld. Als de overheid de prijs op 3 euro wil laten uitkomen, dan is het concept van subsidie per eenheid om de *inkomsten* te garanderen anders. Als we de vraag interpreteren als "hoeveel subsidie per eenheid is nodig om het inkomen van producenten te garanderen als de marktprijs lager zou zijn", dan moeten we de evenwichtsprijs van 2 euro beschouwen. Om producenten een inkomen van 3 euro per eenheid te garanderen, zou de subsidie $3 - 2 = 1$ euro per eenheid moeten zijn .
* **Kosten subsidie regeling:** Als de overheid 1 euro subsidie geeft en de producenten verkopen 135 eenheden (het aanbod bij 3 euro) of 100 eenheden (de vraag bij 3 euro) is onduidelijk. Als we uitgaan van het overschot van 35 eenheden die de overheid eventueel zou moeten afnemen, dan zijn de kosten $35 \times 1$ euro = 35 euro. Als de subsidie wordt gegeven op alle 135 verkochte eenheden, dan zijn de kosten $135 \times 1$ euro = 135 euro .
* **Advies:** Opkopen van het overschot is directer in de kosten voor de overheid. Subsidies kunnen leiden tot meer productie dan de markt vraagt, met potentiële verdere kosten en inefficiëntie. Opkopen is waarschijnlijk transparanter .
* **Voorbeeld 3:** Vraagvergelijking opstellen.
* Twee punten: (20.000 ton, 250 euro) en (16.000 ton, 350 euro).
* Stel de vraagvergelijking op: $Q_v = aP + b$.
* $a = \frac{16000 - 20000}{350 - 250} = \frac{-4000}{100} = -40$.
* $20000 = -40 \times 250 + b \Rightarrow 20000 = -10000 + b \Rightarrow b = 30000$.
* Vraagvergelijking: $Q_v = -40P + 30000$ .
* **Evenwichtsprijs en -hoeveelheid:** $Q_a = 52,5 P + 200$, $Q_v = -40P + 30000$.
* $52,5P + 200 = -40P + 30000$
* $92,5P = 29800$
* $P = 29800 / 92,5 \approx 321,08$ euro (evenwichtsprijs).
* $Q = 52,5 \times 321,08 + 200 \approx 16856,7 + 200 \approx 17056,7$ ton (evenwichtshoeveelheid) .
* **Prijsopslag van 300 euro:** Dit is een minimumprijs, omdat het boven de evenwichtsprijs ligt.
* **Tekort of overschot:** Bij 300 euro:
* $Q_a = 52,5 \times 300 + 200 = 15750 + 200 = 15950$ ton.
* $Q_v = -40 \times 300 + 30000 = -12000 + 30000 = 18000$ ton.
* Er is een tekort aan aanbod van $18000 - 15950 = 2050$ ton. De overheid kan dit oplossen door de prijs te verlagen, de vraag te beperken (bv. door rantsoenering) of het aanbod te stimuleren (bv. via subsidies) .
#### 7.3.2 Marktvormen en winstmaximalisatie
Oefeningen in dit gedeelte vereisen het interpreteren van grafieken om de winstmaximaliserende hoeveelheid, het technisch optimale punt en de winst van een monopolist te bepalen, en tevens het analyseren van marktevenwichten onder verschillende marktvormen .
* **Monopolist:** Winstmaximalisatie vindt plaats waar de marginale kosten (MK) gelijk zijn aan de marginale opbrengsten (MO). De prijs wordt bepaald door de vraagcurve bij deze hoeveelheid. Het technisch optimale punt is waar de gemiddelde totale kosten (GTK) het laagst zijn (dit is waar GTK en MK elkaar snijden) .
* a. Winst wordt gemaakt vanaf de hoeveelheid waar de GO (prijs) hoger is dan de GTK. In de grafiek is dit ongeveer bij 500 eenheden.
* b. Maximale winst bij de hoeveelheid waar MO = MK. Dit is ongeveer bij 1500 eenheden.
* c. Technisch optimaal punt is waar GTK het laagst is, wat samenvalt met de snijding van MK en GTK. Dit is rond de 2000-2500 eenheden.
* d. De maximale winst is het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale kosten bij de winstmaximaliserende hoeveelheid. Dit is het gearceerde gebied in de grafiek, wat grofweg rond de 2.000.000 euro ligt.
* **Volkomen concurrentie:** In een markt van volkomen concurrentie wordt de prijs bepaald door vraag en aanbod. De individuele producent is een prijsnemer .
* a. Dit betreft een markt van volkomen concurrentie.
* b. De blauwe lijn is de gemiddelde totale kosten (GTK).
* c. Maximale winst in volkomen concurrentie (op lange termijn) is nul, aangezien bedrijven vrij toe- en uittreden. Op korte termijn kan er winst zijn. De vraag refereert waarschijnlijk naar een situatie waar winst gemaakt wordt. De vraag is hier onduidelijk zonder specifieke grafiekinfo.
* d. Als openbaar vervoer in volkomen concurrentie zou komen, dan wordt de evenwichtsprijs bepaald door het snijpunt van vraag en aanbod. Zonder de specifieke vraag- en aanbodcurves is deze prijs niet te bepalen.
* e. De maximale winst zou, in een markt van volkomen concurrentie op de lange termijn, nul bedragen.
### 7.4 Macro-economische termen
Dit gedeelte introduceert de opdracht om macro-economische termen te onderzoeken aan de hand van actuele krantenartikelen .
* **Doelstelling:** Inzicht verwerven in macro-economische termen en deze koppelen aan de actualiteit, en inzien hoe macro-economie aanwezig is in het dagelijks leven .
* **Opdracht:** Studenten krijgen een macro-economische term toegewezen en moeten een recent krantenartikel zoeken waarin deze term gebruikt wordt. Ze leggen de term uit aan de hand van het artikel, waarbij ze aantonen de term te begrijpen en toe te passen .
* **Tip:** Gopress Academic en de bibliotheekcatalogus (CoCon) worden aangeraden voor het raadplegen van artikelen .
* **Beoordeling:** Onderdeel van de permanente evaluatie .
### 7.5 Starten met een onderneming
Dit gedeelte richt zich op het ontwikkelen van ondernemersvaardigheden en het proces van het starten van een bedrijf .
* **Doelstelling:** Beoordelen van eigen ondernemerschap en het proces van het opstarten van een onderneming .
* **Opdracht zelftest:**
* Ondernemende vaardigheden opsommen.
* De ENTRE-Spiegel 2.0 ondernemerstest invullen en het resultaat gebruiken voor zelfreflectie .
* Twee sterke en twee ontwikkelpunten bespreken en aangeven hoe ontwikkelpunten opgevangen kunnen worden .
* **Opdracht gesprek met ondernemer:**
* Gesprek voeren met een ondernemer over het bedrijf, de motivatie om te starten, en de gekozen ondernemingsvorm .
* Het bedrijf indelen volgens 9 verschillende indelingen met argumentatie .
* **Toepasselijkheid:** Deze opdrachten zijn niet voor biotechnologie, maar wel voor agro-industrie, dierenzorg, groenmanagement, landbouw en voedingstechnologie .
### 7.6 Belastingen over toegevoegde waarde (btw)
Dit deel bevat oefeningen om de berekening en toepassing van btw te oefenen .
#### 7.6.1 Berekening Maatstaf van Heffing (MvH) of btw
Oefeningen gericht op het berekenen van de MvH, het btw-percentage, het btw-bedrag en de prijs inclusief btw .
* **Formules:**
* $MvH = \text{Prijs excl. btw}$
* $\text{Prijs incl. btw} = MvH \times (1 + \text{btw %})$
* $\text{Btw-bedrag} = MvH \times \text{btw %}$
* $\text{Btw %} = \frac{\text{Btw-bedrag}}{MvH}$
* **Opgave 1:**
* MvH = 6500,00 / 0,21 = 30952,38 euro (berekening MvH)
* Btw-bedrag = 30952,38 * 0,21 = 6500,00 euro (berekening btw-bedrag) .
* **Opgave 2:**
* Btw % = 1140,00 / 9500,00 $\approx$ 0,12 (12%) (berekening btw %)
* Prijs incl. btw = 9500,00 + 1140,00 = 10640,00 euro (berekening prijs incl. btw) .
* **Opgave 3:**
* Btw-bedrag = 8745,23 * 0,21 = 1836,50 euro (berekening btw-bedrag)
* Prijs incl. btw = 8745,23 + 1836,50 = 10581,73 euro (berekening prijs incl. btw) .
* **Opgave 4:**
* MvH = 8803,20 - 943,20 = 7860,00 euro (berekening MvH)
* Btw % = 943,20 / 7860,00 $\approx$ 0,12 (12%) (berekening btw %) .
#### 7.6.2 Terugbetalen of ontvangen van btw
Berekenen of een handelaar btw moet betalen aan de administratie of btw kan terugvorderen, gebaseerd op de btw op aankopen en verkopen .
* **Principe:** De handelaar betaalt het verschil tussen de btw op verkopen (te ontvangen) en de btw op aankopen (betaald). Als btw op aankopen hoger is, wordt het terugbetaald.
* **Handelaar 1:**
* Aankopen:
* 6%: $3520,20 \times 0,06 = 211,21$ euro
* 12%: $450,23 \times 0,12 = 54,03$ euro
* 21%: $35,15 \times 0,21 = 7,38$ euro
* Totaal betaalde btw: $211,21 + 54,03 + 7,38 = 272,62$ euro
* Verkopen:
* 6%: $4230,23 \times 0,06 = 253,81$ euro
* 12%: $621,13 \times 0,12 = 74,54$ euro
* 21%: $37,56 \times 0,21 = 7,89$ euro
* Totaal ontvangen btw: $253,81 + 74,54 + 7,89 = 336,24$ euro
* Te betalen btw: $336,24 - 272,62 = 63,62$ euro .
* **Handelaar 2:**
* Aankopen:
* 6%: $8525,33 \times 0,06 = 511,52$ euro
* 12%: $15396,05 \times 0,12 = 1847,53$ euro
* 21%: $7666,96 \times 0,21 = 1610,06$ euro
* Totaal betaalde btw: $511,52 + 1847,53 + 1610,06 = 3969,11$ euro
* Verkopen:
* 6%: $6725,66 \times 0,06 = 403,54$ euro
* 12%: $10968,10 \times 0,12 = 1316,17$ euro
* 21%: $8566,97 \times 0,21 = 1799,06$ euro
* Totaal ontvangen btw: $403,54 + 1316,17 + 1799,06 = 3518,77$ euro
* Terug te vorderen btw: $3518,77 - 3969,11 = -450,34$. Dit betekent 450,34 euro terug te vorderen .
#### 7.6.3 Toegevoegde waarde en btw
Dit gedeelte analyseert de btw-stromen en de toegevoegde waarde in een keten van producent tot consument .
* **Principe:** Btw wordt geheven over de toegevoegde waarde in elke stap van de productie- en distributieketen. Alleen bedrijven die aan de eindconsument verkopen, dragen de btw rechtstreeks af.
* **Voorbeeld constructeur:**
| Wie | Aankoop- prijs excl. btw | Betaalde btw | Verkoop- prijs excl. btw | Ontvangen btw | Saldo staat | Toegevoegde waarde |
| :-------------- | :----------------------- | :----------- | :----------------------- | :------------ | :---------- | :----------------- |
| Constructeur | - | - | 700 | 147 | 147 | 700 |
| Verdeelcentrum | 700 | 147 | 900 | 189 | 42 | 200 |
| Doe het zelf zaak | 900 | 189 | 1100 | 231 | 42 | 200 |
| Consument | 1100 | 231 | - | - | - | - |
| **Totaal:** | | | | | **620** | **1100** |
* Wie moet rechtstreeks btw aan de Staat betalen? De Constructeur, het Verdeelcentrum en de Doe het zelf zaak (in hun rol als btw-plichtige ondernemingen). De eindconsument niet rechtstreeks.
* Hoeveel btw ontvangt de Staat van deze verkoop? 620 euro (het totaal van de ontvangen btw van de laatste schakels die btw afdragen). Of: $1100 \times 0,21 = 231$ euro (btw op de prijs voor de consument, als er geen tussenschakels waren). Echter, de optelsom van de "Saldo staat" geeft de btw die effectief door de keten wordt afgedragen, en die is $147 + 42 + 42 = 231$ euro .
* BTW-tarief voor transportkosten: Dit hangt af van de aard van het transport. Indien dit diensten zijn met een algemeen tarief, is dit 21%.
* Twee zaken die behoren tot de toegevoegde waarde: Arbeid, winst, rente op kapitaal.
* **Voorbeeld Groentehandelaar:**
| Wie | Aankoop- prijs excl. btw | Betaalde btw | Verkoop- prijs excl. btw | Ontvangen btw | Saldo staat | Toegevoegde waarde |
| :-------------- | :----------------------- | :----------- | :----------------------- | :------------ | :---------- | :----------------- |
| Lb Vanneste | - | - | 1118,75 | 67,13 (6%) | 67,13 | 1118,75 |
| Aerts | 1118,75 | 67,13 (6%) | 1550 | 93 (6%) | 25,87 | 431,25 |
| ’t Stil Genoegen | 1550 | 93 (6%) | 2865,45 | 343,85 (12%) | 250,85 | 1315,45 |
| Consument | 2865,45 | 343,85 (12%) | - | - | - | - |
| **Totaal:** | | | | | **343,85** | **2865,45** |
* Berekeningen:
* Lb Vanneste: Koop niet gespecificeerd, verkoop 1118,75. Btw 6% = $1118,75 \times 0,06 = 67,13$.
* Aerts: Koop 1118,75. Btw 6% = 67,13. Verkoop 1550. Btw 6% = $1550 \times 0,06 = 93$. Saldo = $93 - 67,13 = 25,87$. Toegevoegde waarde = $1550 - 1118,75 = 431,25$.
* ’t Stil Genoegen: Koop 1550. Btw 6% = 93. Verkoop 2865,45. Btw 12% = $2865,45 \times 0,12 = 343,85$. Saldo = $343,85 - 93 = 250,85$. Toegevoegde waarde = $2865,45 - 1550 = 1315,45$.
* Consument: Btw 12% = 343,85. Totaal btw = $67,13 + 25,87 + 250,85 = 343,85$.
### 7.7 Berekening factuur
Dit deel bevat oefeningen over het opmaken en berekenen van factuurbedragen, inclusief kortingen en kosten .
#### 7.7.1 Werkwijze berekening factuurbedrag
De standaardprocedure voor het berekenen van een factuurbedrag wordt uiteengezet .
* **Stappen:**
1. Aantal x eenheidsprijs = basisbedrag
2. - handelskorting
3. = subtotaal
4. + kosten (vervoer, etc.)
5. = subtotaal
6. - financiële korting (bij tijdige betaling)
7. = Maatstaf van Heffing (M. v. H.)
8. + B.T.W.-bedrag
9. = factuurbedrag
10. ev. + kosten gewaarborgde / terugstuurbare verpakking
11. = totaal factuurbedrag bij contante betaling
12. + financiële korting (dit is een fout in de opstelling, financiële korting wordt afgetrokken vóór de btw)
13. = totaal factuurbedrag bij niet-contante betaling .
> **Tip:** De financiële korting wordt toegepast vóór de berekening van de btw. Kosten zoals vervoer worden na de handelskorting en vóór de financiële korting (indien van toepassing) opgeteld.
#### 7.7.2 Oefeningen factuur
Diverse oefeningen om de berekende factuurmethodes toe te passen .
* **Oefening 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7:** Deze oefeningen vereisen specifieke berekeningen op basis van de verstrekte gegevens, waaronder aantallen, eenheidsprijzen, verschillende kortingen (handels-, financiële), kosten (transport, verpakking) en btw-tarieven. De berekeningen moeten systematisch worden uitgevoerd volgens de eerder genoemde stappen .
> **Tip:** Voor oefeningen met meerdere btw-tarieven is het cruciaal om per tarief aparte subtotalen en kortingen te berekenen voordat de btw wordt toegepast.
> **Tip:** Het gebruik van spreadsheets (zoals Excel) met formules kan helpen om deze berekeningen efficiënter en nauwkeuriger uit te voeren, vooral bij het aanpassen van hoeveelheden of prijzen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Micro-economie | Bestudeert het economisch gedrag van individuele economische eenheden zoals producenten en consumenten en de markten die deze eenheden omvatten. |
| Macro-economie | Bestudeert het economisch gedrag van samengestelde economische eenheden (meestal landen of nog grotere eenheden). |
| Ceteris paribus | Een uitdrukking die aangeeft dat bij onderzoek slechts één factor tegelijk mag veranderen, terwijl alle andere omstandigheden constant blijven. |
| Behoefte | Het gevoel van een tekort dat bevredigd wil worden, zowel levensnoodzakelijk als immaterieel. |
| Schaars goed | Een goed waarvoor productiefactoren moeten worden aangewend, die voor iets anders gebruikt kunnen worden, waardoor er een keuzeprobleem ontstaat. |
| Consumptie | Het gebruik van goederen en diensten voor behoeftebevrediging. |
| Productie | Het voortbrengen van producten (goederen en diensten). |
| Preferentie | Een ordening van het geluk, de tevredenheid, de bevrediging, het genot of het nut die consumptie van goederen de consument leveren. |
| Budgetlijn | Een lijn die alle mogelijke combinaties van bestedingen met een bepaald budget weergeeft. |
| Vraagcurve | De curve die weergeeft hoeveel van een bepaald product de consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen. |
| Prijselasticiteit van de vraag | De verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van de prijs van dat goed. |
| Totale Omzet (TO) | De som van alle opbrengsten van een bedrijf, berekend als prijs (P) maal afzet (Q). |
| Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag | De verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed x en de procentuele verandering van de prijs van een ander goed y. |
| Optimale productie | De productieomvang waarbij een bedrijf de maximale winst behaalt, bepaald door de marginale opbrengst (MO) gelijk te stellen aan de marginale kost (MK). |
| Winst | Het verschil tussen de totale opbrengsten (TO) en de totale kosten (TK). |
| Totale kosten (TK) | De som van de totale constante kosten (TCK) en de totale variabele kosten (TVK). |
| Gemiddelde kosten (GCK, GVK, GTK) | De kosten uitgedrukt per eenheid product. |
| Marginale kosten (MK) | De extra kosten die ontstaan door de productie met één eenheid te verhogen. |
| Aanbodcurve | De curve die het verband schetst tussen welke capaciteit of hoeveelheid (Q) de producent zal kiezen bij welke prijs (P). |
| Marktvormen | Een indeling van markten op basis van parameters zoals het aantal marktpartijen, doorzichtigheid, toegankelijkheid en de aard van het product. |
| Volkomen concurrentie | Een marktvorm gekenmerkt door veel aanbieders en vragers, transparantie, toegankelijkheid en homogene producten, waarbij de prijs door vraag en aanbod wordt bepaald. |
| Marktevenwicht | De situatie waarin de gevraagde hoeveelheid producten overeenstemt met de aangeboden hoeveelheid, wat resulteert in een evenwichtsprijs en -hoeveelheid. |
| Monopolie | Een marktvorm met één aanbieder en veel vragers, waarbij de aanbieder de prijs kan bepalen. |
| Oligopolie | Een marktvorm met enkele aanbieders en veel vragers, waarbij de producenten een groot marktaandeel hebben en de concurrentie beperkt is. |
| Monopolistische concurrentie | Een marktvorm met veel aanbieders en vragers, maar waarbij de producten heterogeen zijn door productdifferentiatie. |
| Geld | Een ruilmiddel, waardemeter, oppotmiddel en kredietmiddel dat gebruikt wordt voor betalingen en het vereffenen van schulden. |
| Chartaal geld | Fysiek geld in de vorm van munten en bankbiljetten. |
| Giraal geld | Geld dat op een bankrekening staat en direct gebruikt kan worden voor betalingen. |
| Elektronisch geld | Geld dat via elektronische weg wordt overgedragen, zoals op chipkaarten of via smartphone-apps. |
| Quasigeld | Deposito's op spaar- en termijnrekeningen die niet direct beschikbaar zijn voor betalingen, maar wel gemakkelijk in geld kunnen worden omgezet. |
| Cryptogeld | Een digitale vorm van geld, zoals bitcoin, die wordt bijgehouden in een blockchain. |
| Geldschepping | Het proces waarbij de maatschappelijke geldhoeveelheid wordt vergroot, voornamelijk door banken die krediet verlenen. |
| Ruilvergelijking van Fisher | Een economische vergelijking die het verband uitdrukt tussen de geldhoeveelheid (M), de omloopsnelheid van geld (V), het prijspeil (P) en het handelsvolume (T), via de formule $M \times V = P \times T$. |
| Inflatie | Een aanhoudende en algemene stijging van het prijspeil van goederen en diensten. |
| Deflatie | Een daling van het algemeen prijspeil, wat kan leiden tot uitgestelde aankopen en een economische neergang. |
| Stagflatie | Een economische situatie waarbij de economische groei stagneert en de prijzen toch blijven stijgen. |
| Wisselkoers | De prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land, oftewel de ruilverhouding tussen twee valuta. |
| Internationale handel | De uitwisseling van goederen en diensten tussen verschillende landen, met voordelen zoals specialisatie en grotere keuzevrijheid, maar ook nadelen zoals oneerlijke concurrentie en afhankelijkheid. |
| Overheid | Een entiteit die tussenkomt in economische en maatschappelijke aangelegenheden, met taken zoals het stimuleren van economische groei, het zorgen voor inkomensverdeling en het stabiliseren van het prijspeil. |
| BBP (Bruto Binnenlands Product) | De waarde van alle goederen en diensten die in één jaar tijd binnen de grenzen van een land zijn geproduceerd. |
| BNP (Bruto Nationaal Product) | De waarde van alle goederen en diensten die door de inwoners van een land zijn geproduceerd, ongeacht waar ter wereld. |
| Conjunctuurcyclus | De cyclische schommelingen in economische groei, bestaande uit periodes van hoogconjunctuur en laagconjunctuur. |
| Onderneming | Elke natuurlijke of rechtspersoon die op een duurzame wijze een economisch doel nastreeft. |
| Lean Canvas/Business model Canvas | Hulpmiddelen om een bedrijfsidee te structureren en te toetsen aan de hand van negen kernonderdelen. |
| Ondernemingsplan (Businessplan) | Een gedetailleerd document dat de strategie, marktanalyse, financiële planning en andere aspecten van een bedrijf beschrijft. |
| Missie | De bestaansreden en kernwaarden van een organisatie, die antwoord geeft op vragen over waarom de organisatie bestaat, wat haar activiteit is, wie de klanten zijn en wat de waarden zijn. |
| Visie | Het concrete beeld van de toekomst van een organisatie, dat richting geeft, onderscheidt van anderen en zorgt voor overleven. |
| Strategie | De weg die een bedrijf bewandelt om de visie te bereiken, vaak bepaald door middel van een SWOT-analyse. |
| Marketing | Het proces van het creëren, communiceren en leveren van waarde aan klanten en het beheren van klantrelaties op een manier die gunstig is voor de organisatie en haar belanghebbenden. |
| Financieel plan | Een onderdeel van het businessplan dat inzicht geeft in de benodigde middelen, de verwachte inkomsten en uitgaven, en de kasstromen van een onderneming. |
| Factuur | Een document dat een betalingsverplichting van een klant aan een leverancier weergeeft, met verplichte administratieve gegevens, productbeschrijving en algemene voorwaarden. |
| Creditnota | Een document opgesteld door de verkoper om het schuldbedrag op een factuur te verminderen, bijvoorbeeld bij fouten of retourzendingen. |
| Debetnota | Een document opgesteld door de verkoper om het schuldbedrag op een factuur te verhogen, bijvoorbeeld bij correcties in het nadeel van de verkoper. |
| Belasting over de toegevoegde waarde (btw) | Een indirecte verbruiksbelasting die eenmalig in elk stadium van productie en distributie wordt geheven op de toegevoegde waarde aan een product. |
| Maatstaf van Heffing (M.v.H.) | Het basisbedrag waarop de btw wordt berekend, verkregen na aftrek van kortingen en optelling van kosten. |
| Handelskorting | Een korting die wordt toegestaan aan regelmatige klanten, bij aankoop van grote hoeveelheden of op beurzen. |
| Financiële korting | Een korting die wordt toegestaan op het totaal te betalen bedrag als de klant binnen een bepaalde termijn betaalt. |
| Handelspraktijken | Alle activiteiten die verband houden met de promotie, verkoop of levering van een product aan de consument. |
| Verkoop op afstand | Een verkoop waarbij het aanbod en de aanvaarding op afstand gebeuren, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van verkoper en koper, zoals online verkoop of catalogusverkoop. |
| Verkoop met verlies | Het verkopen van producten tegen een prijs die lager ligt dan de kostprijs, wat wettelijk verboden is behalve in specifieke uitzonderingsgevallen zoals uitverkoop of solden. |
| Solden | Periodes waarin verkopers producten tegen sterk verlaagde prijzen mogen aanbieden, tweemaal per jaar vastgelegd door de wet. |
| Kredietbeheer | Het beheer van het beschikbaar stellen van goederen of geldbedragen die pas later worden betaald of terugbetaald, waarbij geld centraal staat. |
| Klantenkrediet (Verkoop op termijn) | Een uitstel van betaling dat door leveranciers aan klanten wordt verleend. |
| Verkoop op afbetaling | Een verkoop waarbij de koper een voorschot betaalt en het resterende bedrag inclusief intresten in termijnen terugbetaalt. |
| Kaskrediet | Een flexibel krediet op korte termijn waarbij een bankier toestaat om tot een bepaald maximumbedrag onder nul te gaan op een rekening. |
| Vaste voorschotten | Kredieten die gebruikt worden voor de financiering van exploitatienoden op korte termijn, waarbij wisselende kapitaalbehoeften kunnen worden opgevangen. |
| Lening op afbetaling (Financiering) | Een kredietvorm die voornamelijk gebruikt wordt voor de aankoop van materiële vaste activa, met terugbetaling in gelijke periodieke bedragen bestaande uit kapitaal en lasten. |
| Leasing | Een techniek waarmee men voor een bepaalde periode over investeringsgoederen kan beschikken zonder ze te moeten kopen, door ze te huren van een gespecialiseerde firma. |
| Investeringskrediet | Een kredietovereenkomst op middellange of lange termijn bedoeld voor de financiering van materiële en financiële vaste activa of voor de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal. |
| Woonkrediet (Hypothecaire lening) | Een krediet dat wordt verleend voor de aankoop van een huis, appartement of bouwgrond, waarbij de woning zelf als waarborg dient. |
| Constante annuïteit / mensualiteit | Een vast periodiek te betalen bedrag gedurende een bepaalde periode, waarbij de som van kapitaalsaflossing en intrest constant blijft. |
| Constante kapitaalsaflossing | Een lening waarbij elke periode hetzelfde bedrag kapitaal wordt afgelost, en de intrest elke periode een beetje daalt. |
| Variabele rentevoet | Een rentevoet die na een bepaalde periode wordt herzien, afhankelijk van de marktrente. |
| Vaste rentevoet | Een rentevoet die gedurende de looptijd van het krediet constant blijft. |
| Waarborg | Een zekerheid die de kredietnemer aan de kredietgever biedt om het risico van niet-nakoming van de verbintenissen te dekken. |
| Hypotheek | Een reële waarborg waarbij een onroerend goed als onderpand dient voor een krediet. |
| Pand op ondernemingsgoederen | Een waarborg waarbij roerende bezittingen van een bedrijf in pand worden gegeven. |
| Verpanding van effecten | De kredietnemer geeft effecten of beleggingen in pand als waarborg voor het aangaan van een krediet. |
| Persoonlijke waarborgen (Borgstelling) | Een overeenkomst waarbij een derde persoon zich verbindt om de schuld terug te betalen als de schuldenaar in gebreke blijft. |
| Nalatigheidsintresten | Intresten die worden aangerekend wanneer een krediet niet tijdig wordt terugbetaald. |
| Overcreditering | Het opstapelen van kredieten waardoor het onmogelijk wordt om kapitaal en intrestlasten terug te betalen. |