S1 Syndromale lessen 1.pdf
Summary
# Bovenste luchtweginfecties
Dit document behandelt bovenste luchtweginfecties, met een focus op hun oorzaken, pathogenese, symptomen en verwekkers, die veelvuldig voorkomen in de huisartsenpraktijk.
## 1. Bovenste luchtweginfecties
### 1.1 Situering en diversiteit
Bovenste luchtweginfecties zijn een zeer frequente oorzaak van contact met de huisarts. Ze omvatten infecties van de keel, neus en sinussen, het middenoor, en de conjunctiva, ook wel aangeduid als faryngitis-tonsillitis, rhino-sinusitis, otitis en conjunctivitis. Infecties van de bronchi worden soms tot de bovenste, soms tot de onderste luchtweginfecties gerekend, waarbij de microbiologie deels overlapt. Het is belangrijk op te merken dat deze syndromen ook door niet-infectieuze mechanismen veroorzaakt kunnen worden, zoals allergie (bv. allergische rhinitis). De differentiaaldiagnostiek berust hierbij voornamelijk op klinische observaties in plaats van laboratoriumanalyses [2](#page=2).
### 1.2 Symptomen
De symptomen van bovenste luchtweginfecties worden veroorzaakt door lokale inflammatie en beschadiging, wat zich kan uiten als neusloop, hoesten, keelpijn, hoofdpijn, oorpijn en een opgezet trommelvlies. Daarnaast kunnen algemene inflammatie-gerelateerde symptomen optreden, zoals koorts en algemeen onwelzijn. Er is doorgaans relatief weinig, voorbijgaande functievermindering, zoals verminderde geur en smaak, moeite met slikken, en verminderd gehoor [2](#page=2).
### 1.3 Complicaties
Complicaties kunnen ontstaan door surinfectie met bacteriën, wat soms leidt tot een ernstiger ziekteverloop. Lokale uitbreiding van de infectie kan ernstige gevolgen hebben, zoals keelabcessen, middenoorinfecties, trommelvliesperforaties, en in ernstige gevallen mastoïditis en meningitis [2](#page=2).
### 1.4 Verdediging en pathogenese
De algemene verdediging tegen infecties is beschreven in het hoofdstuk over barrières. Pathogenese beschrijft hoe micro-organismen ziekte veroorzaken ondanks deze barrières. Dit gebeurt via specifieke of professionele invaders, voornamelijk virussen en sommige bacteriën zoals *Streptococcus pyogenes* en *Streptococcus pneumoniae*. Vaak wordt een infectie geholpen door verminderde barrièrefunctie, zoals minder goede slijmafvoer of verminderde trilhaarfunctie door factoren als kou, pollutie of allergie [3](#page=3).
### 1.5 Bacteriële verwekkers
#### 1.5.1 Staphylococcus aureus
*Staphylococcus aureus* is een veelvoorkomende bewoner van de voorste neusgang bij ongeveer 30% van de bevolking, evenals van de oropharynx en perianale regio. In een evenwichtige relatie met de lokale barrière en het immuunsysteem, kan deze bacterie een bron zijn van zowel lokale infecties (bovenste en onderste luchtwegen) als infecties op afstand bij een gecompromitteerde barrière. Overdracht vindt plaats via droplets en contact [4](#page=4).
#### 1.5.2 Streptococcus pyogenes
*Streptococcus pyogenes* is een bewoner van de nasopharynx en wordt overgedragen via droplets en contact. Deze bacterie kan ook huidinfecties veroorzaken, wat een tweede bron van verspreiding vormt via direct en indirect contact. Virulentiefactoren omvatten structuren voor aanhechting aan epitheel, het bemoeilijken van fagocytose, en het veroorzaken van cel- en weefselbeschadiging (bv. streptolysine O, hyaluronidase). Sommige stammen produceren een erytrogeen toxine (veroorzaakt scarlatina) of superantigenen (veroorzaakt toxisch shock syndroom). Er is variatie in serotypes, waardoor immuniteit typespecifiek is en nieuwe types kunnen verschijnen terwijl andere verdwijnen. *Streptococcus dysgalactiae* heeft een vergelijkbare biologie en pathologie, maar is waarschijnlijk minder virulent [4](#page=4).
#### 1.5.3 Streptococcus pneumoniae (Pneumokok)
*Streptococcus pneumoniae* is een grampositieve diplokok die tijdelijk de oropharynx kan koloniseren. Vanuit deze locatie kan de bacterie bovenste luchtweginfecties, bronchitis en pneumonie veroorzaken door (micro-)aspiratie. Virulente stammen kunnen de bloedbaan en het centrale zenuwstelsel binnendringen. Pneumokokken zijn gekapseld, en antilichamen tegen het kapsel zijn essentieel voor fagocytose en bescherming tegen invasie. Er zijn ongeveer honderd kapseltypes, wat veel infecties mogelijk maakt. Vaccinatie richt zich op een set van deze kapseltypes. Virulentiefactoren omvatten specifieke adhesines, IgAse, een anti-fagocytair kapsel, autolytische componenten die immuniteit moduleren, en pneumolysine, een toxine dat gastheercellen lyseert en complementactivatie veroorzaakt. De bacterie kan transcellulaire migratie vertonen, wat een middel is om de meningen binnen te dringen [6](#page=6).
#### 1.5.4 Haemophilus influenzae
*Haemophilus influenzae* is een gramnegatieve staaf die de oropharynx tijdelijk kan koloniseren. Serotype b is een pathogene bacterie met een kapsel waartegen antilichamen nodig zijn voor bescherming; zuigelingen worden hiertegen gevaccineerd. Andere stammen zijn niet gekapseld en veroorzaken enkel conditionele infecties. Virulentiefactoren omvatten structuren voor aanhechting aan epitheelcellen en IgAse [6](#page=6).
#### 1.5.5 Moraxella catarrhalis
*Moraxella catarrhalis* is een gramnegatieve diplokok die in veel opzichten lijkt op niet-gekapselde *H. influenzae*. Samen met *Streptococcus pneumoniae* en *Haemophilus influenzae* vormt het het "infernal trio" van professionele invaders versus conditionele pathogenen [7](#page=7).
### 1.6 Specifieke bovenste luchtweginfecties
#### 1.6.1 Faryngitis en tonsillitis (keelontsteking)
Dit is een zeer frequente aandoening met symptomen als keel- en slikpijn, koorts en gezwollen regionale klieren. Meestal wordt het veroorzaakt door virussen, maar bacteriële infecties worden voornamelijk veroorzaakt door *S. pyogenes* (of *S. dysgalactiae*). Complicaties, hoewel niet frequent, kunnen keelabcessen omvatten, veroorzaakt door *S. pyogenes* of menginfecties, waarvoor antibiotica en drainage noodzakelijk zijn. Scarlatina, een kinderziekte veroorzaakt door bepaalde *S. pyogenes* stammen, manifesteert zich met erytheem en een ernstiger ziektebeeld, maar is tegenwoordig zeldzaam. Op afstand gelegen complicaties, zoals acuut rheuma (met schade aan hartkleppen en/of gewrichten) en nefrotisch syndroom/glomerulonefritis, ontstaan niet door metastatische bacteriespreiding, maar door immunologische reacties. Deze complicaties waren de voornaamste reden om antibiotica te geven bij *S. pyogenes*-keelontstekingen, maar zijn om onduidelijke redenen zeer zeldzaam geworden [8](#page=8).
> **Tip:** De belangrijkste reden voor het geven van antibiotica bij *S. pyogenes*-keelontstekingen was de preventie van ernstige immunologische complicaties zoals acuut rheuma en glomerulonefritis. Het is echter opvallend hoe zeldzaam deze complicaties nu zijn geworden.
##### 1.6.1.1 Bijzondere verwekkers van faryngitis-tonsillitis
In specifieke omstandigheden moet gedacht worden aan andere verwekkers, zoals gonokok en *Chlamydia* bij orale seks. *Corynebacterium diphtheriae*, de verwekker van difterie, veroorzaakt een ernstige, potentieel fatale ziekte door toxine en is dankzij vaccinatie afwezig in onze regio. De fusospirillaire associatie (angina van Plaut-Vincent) kan een pijnlijke, ulceratieve tonsillitis veroorzaken door dysbacteriose. Keelpijn kan ook deel uitmaken van meer veralgemeende infecties, zoals mononucleosis door het Epstein-Barr virus of cytomegalovirus [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Difterie, gekenmerkt door pseudomembranen van fibrine, bacteriën en neutrofielen, wordt veroorzaakt door *Corynebacterium diphtheriae* en is dankzij vaccinatie zeldzaam geworden. De acute necrotiserende ulceratieve faryngitis (angina van Plaut-Vincent) kan ook voorkomen [10](#page=10).
#### 1.6.2 Otitis externa
Otitis externa is een infectie van de gehoorgang en kan qua symptomen lijken op otitis media. De pathogenese en microbiologie verschillen echter; het is een huidinfectie in de gehoorgang, vaak veroorzaakt door *S. aureus*, gramnegatieve staven (zoals *Pseudomonas*, *Proteus*, *Enterobacter*), of schimmels (bv. *Aspergillus*), die goed gedijen in een vochtige of gemacereerde gehoorgang. Het wordt niet veroorzaakt door de bacteriën van het "infernal trio" uit de bovenste luchtwegen. De behandeling is doorgaans lokaal, met antibiotica met een ander spectrum indien nodig [12](#page=12).
#### 1.6.3 Otitis media
De middenoormucosa is verbonden met de respiratoire mucosa van de nasopharynx en bevat normaal gesproken geen bacteriën dankzij normale barrièrefuncties. Bij de aanwezigheid van micro-organismen kan inflammatie en symptomen ontstaan. Klinische symptomen omvatten lokale tekens (oorpijn, loopoor) en algemene symptomen zoals koorts, malaise en prikkelbaarheid. Bij onderzoek is een gezwollen trommelvlies te zien. De verwekkers zijn voornamelijk virussen, professionele invaders vanuit de nasopharynx. *S. pneumoniae*, *H. influenzae*, en *M. catarrhalis* (het "infernal trio") zijn vaak conditionele verwekkers, voortkomend uit mucosaschade, slechte ventilatie of klaring van de buis van Eustachius, vaak na een virale infectie of allergie. Complicaties zijn frequent, zoals een chronisch loopoor, en zelden maar ernstig: mastoïditis en meningitis [12](#page=12).
#### 1.6.4 Conjunctivitis
Conjunctivitis is meestal viraal van aard, maar kan ook bacterieel zijn (soms secundair), veroorzaakt door stafylokokken en het "infernal trio". Een belangrijke differentiaaldiagnose is allergie. Bij pasgeborenen kan conjunctivitis veroorzaakt worden door *Chlamydia* of *Gonorrhoeae*, na passage door een besmet geboortekanaal. Het is cruciaal om conjunctivitis te onderscheiden van ernstigere oogziekten, zoals keratitis, die veroorzaakt kan worden door herpes simplex virus, schimmels of resistentere bacteriële soorten, en waarvoor specifieke behandeling vereist is [13](#page=13).
### 1.7 Diagnose
De diagnose van bovenste luchtweginfecties is doorgaans klinisch. Het achterhalen van de specifieke etiologische oorzaak is meestal niet nodig, omdat er geen specifieke behandeling is, of een empirische antibioticakeuze volstaat. Bacteriële verwekkers kunnen worden aangetoond door middel van kweek. Het is belangrijk te beseffen dat de verwekkers van deze infecties ook in de nasopharynx van gezonde personen kunnen voorkomen als louter kolonisatie. Het voordeel van kweken kan de mogelijkheid tot het verkrijgen van een antibiogram zijn, maar dit is meestal niet nodig [14](#page=14).
### 1.8 Behandeling
De behandeling van bovenste luchtweginfecties is doorgaans symptomatisch, gericht op het verlichten van koorts en andere symptomen. In de regel worden geen antibiotica voorgeschreven. Dit komt doordat infecties vaak viraal zijn, meestal geen complicaties optreden en spontaan genezen, of omdat antibiotica weinig verschil maken in de symptomen vergeleken met de kosten, bijwerkingen en resistentiedruk. Klinische opvolging voor complicaties is wel belangrijk. Bij het overwegen van antibiotica wordt rekening gehouden met de klassieke verwekkers, met name het "infernal trio" waarbij de pneumokok als de meest pathogene wordt beschouwd, en *S. pyogenes* bij keelinfecties [14](#page=14).
---
# Onderste luchtweginfecties
Dit onderwerp behandelt infecties van de diepere luchtwegen, waaronder bronchitis, bronchiolitis en pneumonie, met aandacht voor hun spectrum, symptomen, pathogenese en verwekkers [15](#page=15).
### 2.1 Spectrum en syndromen
Onderste luchtweginfecties omvatten bronchitis en bronchiolitis, die infecties van de diepere luchtwegen betreffen. Chronisch obstructief longlijden (COPD) is een chronische ziekte van de luchtwegen die niet door infectie wordt veroorzaakt, maar wel opstoten kan hebben die deels aan infectie te wijten zijn. Pneumonie is een infectie van het longparenchym en kan bijvoorbeeld optreden tijdens een COPD-opstoot [15](#page=15).
#### 2.1.1 Symptomen en complicaties
Veelvoorkomende symptomen zijn koorts en hoesten, waarbij spontane genezing vaak optreedt. Pneumonie kan gevaarlijk zijn bij patiënten met onderliggend lijden, ouderen, en kan leiden tot tachypnoe, verwardheid en cyanose, wat wijst op een ernstiger verloop. Ernstigere complicaties omvatten orgaanfalen door slechte ventilatie of onvoldoende zuurstoftransport, algemene inflammatie die kan overgaan in SIRS (Systemic Inflammatory Response Syndrome), bacteriëmie met de vorming van nieuwe infectiehaarden, en pleura-empyeem (infectie van de pleuraholte). Deze kunnen redenen zijn voor hospitalisatie. Klassieke verwekkers zijn pneumokokken en bepaalde virussen, terwijl atypische pneumonie, Legionella, en infecties bij immuungecompromitteerde patiënten bijzondere verwekkers of risicogroepen betreffen [15](#page=15).
### 2.2 Weerstand versus pathogenese
De weerstand tegen infectie in de luchtwegen kan op verschillende niveaus falen [16](#page=16).
#### 2.2.1 Onderbroken barrières
Epitheelbeschadiging of verminderde klaring van de luchtwegen kan de weerstand aantasten. Dit kan veroorzaakt worden door milieuvervuiling, allergieën, virale infecties, congenitale ziekten zoals cystic fibrosis, of iatrogene oorzaken zoals verminderd bewustzijn, onderdrukking van de hoestreflex, mechanische ventilatie, verminderde immuniteit, eerdere infecties (bronchiëctasieën) en tumoren. Dit faalmechanisme is met name belangrijk voor bacteriële verwekkers [16](#page=16).
#### 2.2.2 Professionele invaders
Sommige micro-organismen zijn "professionele invaders" omdat ze goed uitgerust zijn om te koloniseren, directe celschade of schade door inflammatie te veroorzaken, en het immuunsysteem te ontwijken. Dit geldt zowel voor virussen als voor bepaalde bacteriën en schimmels [16](#page=16).
#### 2.2.3 Aanvoer van micro-organismen
Infecties ontstaan meestal na kolonisatie van de nasofarynx, gevolgd door progressie, eventueel via micro-aspiratie. Een andere route is via aerosol die de luchtwegen binnendringt en direct de alveoli bereikt, waarbij longmacrofagen het doelwit zijn, zoals bij *Legionella* en *TBC* [16](#page=16).
### 2.3 Overzicht van verwekkers
De overdracht van verwekkers geschiedt meestal via druppelinfectie van een mens (drager of zieke), of indirect contact [17](#page=17).
#### 2.3.1 Bacteriën
De meest voorkomende bacteriële verwekkers zijn het "infernaal trio" (meestal *Streptococcus pneumoniae*, *Haemophilus influenzae*, en *Moraxella catarrhalis*). In ziekenhuizen komen ook *Staphylococcus aureus* en gramnegatieve bacteriën voor [15](#page=15) [17](#page=17).
#### 2.3.2 Virussen
Er zijn veel verschillende virussen die luchtweginfecties kunnen veroorzaken. Enkele bekende voorbeelden zijn influenza- en parainfluenzavirussen, RSV, en SARS-CoV-2 [17](#page=17).
#### 2.3.3 Atypische pneumonie
Atypische pneumonie wordt veroorzaakt door "atypische" verwekkers en kenmerkt zich door een atypisch verloop en radiologie. Er is echter veel overlap in symptomatologie met virale en typische verwekkers. Een belangrijk gemeenschappelijk kenmerk is resistentie tegen bèta-lactam antibiotica [17](#page=17).
* **Chlamydia pneumoniae**: Verspreiding via de mens [17](#page=17).
* **Chlamydia psittaci**: Een zoönose, minder frequent voorkomend [17](#page=17).
* **Mycoplasma pneumoniae**: Een veelvoorkomende verwekker van atypische pneumonie [17](#page=17).
* **Legionella pneumophila**: Komt voor in aerosolen van water dat langere tijd op hogere temperatuur is gehouden, zoals in airconditioningsystemen, douches of jacuzzi's. De pathogenese berust op intracellulair overleven in macrofagen [17](#page=17).
#### 2.3.4 Fungi
Schimmelinfecties zijn zeldzamer en worden meestal overgedragen via sporen in de lucht [17](#page=17).
* **Gisten (bv. Cryptococcus)**: Deze kunnen iedereen ziek maken, maar vooral personen met een verminderde weerstand. Infectie kan leiden tot verspreiding via het bloed naar andere organen. Bij immuunsuppressie kan *Pneumocystis jirovecii* ziekte veroorzaken; deze fungus koloniseert bij veel mensen asymptomatisch [17](#page=17).
* **Schimmels (bv. Aspergillus)**: Vooral bij ernstige afwijkingen van de luchtwegen, zoals in bronchiëctasieën of holtes van eerdere infecties, en bij zware immuunsuppressie [17](#page=17).
### 2.4 Pneumonie: Community Acquired vs. Hospital Acquired
Pneumonie die buiten het ziekenhuis ontstaat (Community Acquired Pneumonia, CAP) heeft een ander spectrum van verwekkers dan pneumonie die in het ziekenhuis ontstaat (Hospital Acquired Pneumonia, HAP, en Ventilator-Associated Pneumonia, VAP) [18](#page=18).
* **CAP**: Bij niet-ernstige CAP is de behandeling gericht op de pneumokok, terwijl bij ernstigere CAP ook rekening wordt gehouden met atypische verwekkers [18](#page=18).
* **HAP/VAP**: Bij HAP wordt gestart met breedspectrum antibiotica, en is het essentieel om een kweek en antibiogram te laten uitvoeren [18](#page=18).
### 2.5 Diagnostiek bij luchtweginfecties
De noodzaak om de verwekker te identificeren hangt af van de ernst van de infectie [19](#page=19).
#### 2.5.1 Materiaalkweek
* **Hemokultuur**: Een type I staal, nuttig bij ernstige infecties, zeker bij onvoldoende sputumafname. Vergelijkbaar met diagnostiek bij sepsis of endocarditis [19](#page=19).
* **Sputumkweek**: Een type II staal. Het materiaal wordt bij afname vaak gecontamineerd door mondflora [19](#page=19).
* **Tips voor relevante diagnostiek**:
* Zorg voor een staal van goede kwaliteit (fluim, geen speeksel) [19](#page=19).
* Het laboratorium zoekt en rapporteert alleen potentiële respiratoire pathogenen [19](#page=19).
* Grote aantallen van gekende verwekkers op gramkleuring of in kweek zijn een sterk argument [19](#page=19).
* Veel plaveiselepitheelcellen op gramkleuring wijzen op een slechte staalkwaliteit [19](#page=19).
* Snel transport naar het laboratorium is cruciaal [19](#page=19).
* Slechte resultaten zijn te verwachten bij slecht afgenomen stalen of stalen afgenomen na start van antibiotica [19](#page=19).
* Communiceer met het laboratorium bij bijzondere klinische beelden of situaties [19](#page=19).
#### 2.5.2 Andere diagnostische methoden
Afhankelijk van de ernst en de vermoede verwekker, kunnen antigen-/genoomtesten, serologie en moleculaire tests ingezet worden [19](#page=19).
* **Antigeentesten**: Bijvoorbeeld voor pneumokokken en *Legionella* in urine, omdat bestanddelen van de bacterie via het bloed in de urine terechtkomen [19](#page=19).
* **Serologie en moleculaire tests**: Vooral nuttig voor atypische verwekkers en virussen [19](#page=19).
---
# Gastro-intestinale infecties
Gastro-intestinale infecties omvatten ziekten van maag, dunne en dikke darm, gekenmerkt door diarree en braken, met potentiële complicaties zoals dehydratatie en systemische effecten door toxines [21](#page=21).
### 3.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Het hoofdsymptoom van gastro-intestinale infecties is diarree, vaak gepaard gaand met braken en soms koorts. Een belangrijke complicatie is dehydratatie, een majeure doodsoorzaak in armere landen en bij zeer jonge kinderen en ouderen. Andere complicaties kunnen ontstaan door de activiteit van toxines buiten het darmstelsel, zoals het hemolytisch uremisch syndroom (HUS) [21](#page=21).
**Aanverwante ziekten en syndromen:**
De darm kan ook dienen als toegangspoort voor micro-organismen die via de bloedbaan systemische infecties veroorzaken, zonder noodzakelijk een gastro-enteritisbeeld te geven, zoals bij tyfuskoorts door *Salmonella typhi* of hepatitis A. Er bestaan ook niet-infectieuze oorzaken van gastro-intestinale ziekten [21](#page=21).
**Belangrijk onderscheid:**
* **Gastro-intestinale infectie:** Het micro-organisme koloniseert de darm en veroorzaakt symptomen [21](#page=21).
* **Voedselintoxicatie:** Bepaalde bacteriën vermenigvuldigen zich in voedsel en produceren enterotoxines, wat leidt tot ziekte enkele uren na inname, met een doorgaans korte duur [21](#page=21).
* **Reizigersdiarree:** Vaak voorkomend bij reizen naar landen met een gebrekkige feco-orale hygiëne, met een breed spectrum aan mogelijke verwekkers [21](#page=21).
### 3.2 Symptomen, spectrum en verwekkers
De aard van de stoelgang bij diarree varieert van vloeibaar tot waterig en bloederig [22](#page=22).
* **Dysenterie:** Kenmerkt zich door etter en bloed in de stoelgang, gepaard gaand met ernstigere symptomen zoals koorts, hoofdpijn en hevige krampen [22](#page=22).
**Verwekkers:**
De verwekkers omvatten bacteriën, virussen en protozoa. Wormen kunnen diarree veroorzaken, maar dit is meestal niet het hoofdsymptoom [22](#page=22).
**Locaties van infectie:**
* **In de darm:**
* Op/in epitheelcellen, met of zonder inflammatie, of door enterotoxines [22](#page=22).
* Invasie van het subepitheel, wat kan leiden tot dysenterie [22](#page=22).
* Sommige pathogenen verspreiden zich via de bloedbaan en lymfebaan naar diepere lichaamsdelen (bv. tyfuskoorts) [22](#page=22).
* *Giardia lamblia* infecteert voornamelijk het duodenum en veroorzaakt meer krampen dan diarree [22](#page=22).
* **In de maag:** *Helicobacter pylori* veroorzaakt geen diarree, maar wel maagontsteking en maagzweren [22](#page=22).
**Overdracht:**
De meeste infecties zijn exogeen. Een uitzondering is antibioticum-geassocieerde diarree door *Clostridioides difficile*, die zowel endogeen (door de eigen darmflora) als exogeen kan zijn [22](#page=22).
### 3.3 Overdrachtswegen
De overdracht van gastro-intestinale infecties vindt plaats via verschillende routes, waarbij het reservoir van de verwekker cruciaal is [23](#page=23).
* **Reservoir:** Mensen, dieren en soms de omgeving fungeren als natuurlijke habitat. Vanuit dit reservoir kunnen mensen, dieren, de omgeving, water en voedselproducten optreden als vector of carrier [23](#page=23).
* **Feco-orale overdracht:** Dit is een veelvoorkomende route en kan plaatsvinden door direct contact (via handen naar de mond) of indirect via voedsel [23](#page=23).
* **Belang van inoculum:** Infecties veroorzaakt door verwekkers die een zeer laag inoculum vereisen (bv. *Giardia* cysten, *Shigella*) verspreiden zich gemakkelijk. Bij andere pathogenen, zoals *Cholera*, zijn hogere aantallen nodig. De drempel kan echter verlaagd worden door verminderde maagzuurproductie of de consumptie van vetrijke maaltijden die bacteriën beschermen tegen maagzuur [23](#page=23).
* **Hygiëne:** Jonge kinderen en populaties in 'arme landen' hebben vaak een minder hygiënische omgang met fecaliën, wat de verspreiding bevordert. In deze gebieden is er vaak geen goede scheiding tussen fecaliën/riolering en drinkwater, wat leidt tot contaminatie van voedsel en water [23](#page=23).
* **Direct door contact/eten van dierlijke producten:** Consumptie van rauwe of onvoldoende gegaarde dierlijke producten kan leiden tot infectie. De bacteriën kunnen vervolgens via handen en kookgerei worden overgedragen op andere voedingsmiddelen, zoals rauwe groenten [23](#page=23).
* **Via drinkwater:** Direct gebruik van gecontamineerd drinkwater of water dat gebruikt wordt voor het bereiden of spoelen van voedsel en keukengerei kan de infectie verspreiden [23](#page=23).
* **Gecontamineerde planten:** Planten zelf zijn doorgaans niet pathogeen, maar kunnen gecontamineerd raken door water met fecaal materiaal of tijdens de verwerking ervan [23](#page=23).
### 3.4 Pathogenese
De pathogenese van gastro-intestinale infecties door bacteriën en protozoa kan op verschillende manieren verlopen [24](#page=24).
* **Mechanismen door bacteriën en protozoa:**
* Effecten door enterotoxine, wat de opname van vloeistof en zouten verstoort [24](#page=24).
* Werking van cellulair toxine [24](#page=24).
* Stoornis van de brushborder, wat leidt tot absorptieproblemen [24](#page=24).
* Invasie van de submucosa, wat gepaard gaat met significante inflammatie [24](#page=24).
* Veel verwekkers vertonen een combinatie van virulentiefactoren, en er kunnen stam-specifieke verschillen bestaan [24](#page=24).
* **Lokale effecten:**
* Waterverlies door onvoldoende absorptie of overmatige excretie [24](#page=24).
* Inflammatie en/of bloedverlies [24](#page=24).
* Hoewel voor veel pathogenen specifieke fenomenen zijn beschreven, zijn de symptomen vaak niet erg voorspellend voor de exacte verwekker [24](#page=24).
* **Effecten op afstand:**
* **Door invasie:** Bacteriëmie, infectie van lymfatische organen, abcessen of infecties van andere organen. *Entamoeba histolytica* kan bijvoorbeeld leverabcessen veroorzaken [24](#page=24).
* **Door toxines:** Shigatoxine, geproduceerd bij dysenterie, kan systemische toxiciteit hebben en leiden tot effecten op het zenuwstelsel en het HUS (hemolytisch uremisch syndroom) met nierbeschadiging [24](#page=24).
### 3.5 De verwekkers
Er is een zeer breed scala aan verwekkers van gastro-intestinale infecties, elk met hun eigen specifieke biologie, ecologie, pathogenese en gevoeligheid voor antibiotica. Het opsporen van alle mogelijke verwekkers is complex en kostbaar, en sommige zijn niet in routineonderzoek beschikbaar. In veel gevallen is causale behandeling niet nodig en is identificatie van de verwekker niet vereist. Echter, in specifieke situaties kan kennis van de verwekker en zijn antibioticumgevoeligheid voordelen bieden [25](#page=25).
### 3.6 Diagnostiek
De diagnostiek van gastro-intestinale infecties omvat verschillende methoden, met wisselende toepasbaarheid en snelheid [26](#page=26).
* **Microscopie:**
* Een Gramkleuring van feces is over het algemeen niet nuttig omdat feces veel bacteriën bevat en de verwekkers geen specifiek uiterlijk hebben [26](#page=26).
* Een uitzondering hierop zijn protozoa en andere parasieten, die ongekleurd bekeken kunnen worden. Hierbij worden trofozoïeten en cysten van protozoa, evenals eitjes of larven van wormen, gedetecteerd [26](#page=26).
* **Kweek en identificatie:**
* Een feceskweek (coprokultuur) maakt gebruik van selectieve media om bekende enteropathogenen (alleen bacteriën) op te sporen [26](#page=26).
* De identificatie van *E. coli* volstaat vaak niet, aangezien veel stammen niet-pathogeen zijn. Slechts bepaalde serotypes zijn enigszins geassocieerd met een enteropathogeen mechanisme. In de praktijk worden de verschillende enteropathogene *E. coli*-stammen niet routinematig opgespoord. Deze methode vereist doorgaans 2-3 dagen [26](#page=26).
* **Antigen- of genoomdetectie:**
* Deze methoden zijn nuttig voor verwekkers die moeilijk te kweken zijn, zoals virussen en protozoa, en bieden snelheid bij de detectie van bacteriën en hun toxinegenen. Het aanbod in België is momenteel minder uitgebreid dan in Nederland, maar ontwikkelingen worden verwacht [26](#page=26).
* **Serologie:**
* Serologisch onderzoek heeft weinig nut bij gastro-intestinale infecties vanwege het grote aantal verwekkers, mogelijke kruisreacties en antilichamen die het gevolg kunnen zijn van eerdere blootstelling [26](#page=26).
* **Algemene overwegingen:** Het opsporen van alle mogelijke verwekkers is kostbaar en omslachtig. Bovendien zijn niet alle verwekkers routinematig beschikbaar of gedekt door terugbetalingen [26](#page=26).
### 3.7 Overzicht van verwekkers (ter illustratie)
Hieronder volgt een overzicht van enkele veelvoorkomende verwekkers van gastro-intestinale infecties, ter illustratie van de diversiteit (#page=27, 28, 29) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 3.7.1 Bacteriële verwekkers
* ***Shigella***:
* Reservoir: Mens. Overdracht feco-oraal met een zeer klein inoculum. In België bijna altijd importpathologie [27](#page=27).
* Klinisch beeld: Prototypes van dysenterie, door shigatoxine met systemische toxiciteit. De bacterie komt echter niet in de bloedbaan. Kan HUS veroorzaken [27](#page=27).
* Diagnose: Klassieke feceskweek [27](#page=27).
* ***Salmonella typhi* en *paratyphi***:
* Reservoir: Mens. Overdracht feco-oraal, vooral importpathologie [27](#page=27).
* Klinisch beeld: Veroorzaakt een 'systemische infectie' (koorts en ziek zijn zonder duidelijke oorzaak), zelden diarree; de bacterie kan zelfs afwezig zijn in de darm (typhoid fever) [27](#page=27).
* Diagnose: Niet door feceskweek, maar door bloedkweek [27](#page=27).
* Preventie: Er bestaat een vaccin met matige protectie voor risicoreizen [27](#page=27).
* **Andere *Salmonella* soorten:**
* Reservoir: Dieren en dierlijke producten [27](#page=27).
* Overdracht: Feco-oraal of via gecontamineerde voeding (nr. 2 oorzaak van bacteriële gastro-enteritis in België) [27](#page=27).
* Klinisch beeld: Diarree met variabele consistentie, soms met bacteriëmie bij verminderde weerstand [27](#page=27).
* Diagnose: Klassieke feceskweek [27](#page=27).
* ***Campylobacter***:
* Reservoir: Dieren [28](#page=28).
* Overdracht: Via dierlijke producten, eventueel feco-oraal [28](#page=28).
* Klinisch beeld: Nr. 1 oorzaak van bacteriële gastro-enteritis in België, met zeer variabel klinisch verloop [28](#page=28).
* Diagnose: Klassieke feceskweek [28](#page=28).
* ***Vibrio cholerae***:
* Verwekker van cholera, een tropische ziekte [28](#page=28).
* Reservoir: Menselijke dragers die het omgevingswater besmetten, vooral in 'arme' landen, bij natuurrampen of in opvangkampen [28](#page=28).
* Overdracht: Hoog inoculum nodig; bij normale hygiëne is cholera nauwelijks besmettelijk [28](#page=28).
* Pathogenese: Pure enterotoxine werking, geen inflammatie, waterige (soms zeer volumineuze) diarree ("rijstwater") [28](#page=28).
* ***Clostridium difficile***: Zie andere lessen [28](#page=28).
* ***Yersinia enterocolitica***: Niet erg frequent [28](#page=28).
* ***Helicobacter pylori***: Geen diarree, veroorzaakt maagontsteking en -zweren (zie andere cursussen) [28](#page=28).
* ***E. coli***:
* Reservoir: Mens en dier [28](#page=28).
* Overdracht: Via voedsel of feco-oraal [28](#page=28).
* Pathogenese: Meerdere pathogenetische patronen [28](#page=28).
* Diagnose: Enteropathogene *E. coli* worden in routine fecesonderzoek niet opgespoord, met mogelijke uitzondering van EHEC's [28](#page=28).
* EHEC, STEC: Produceren shigatoxine en kunnen HUS veroorzaken [28](#page=28).
#### 3.7.2 Virale verwekkers
* ***Rotavirus* en *Norovirus***:
* Frequentie: Zeer frequent, met veel soorten [29](#page=29).
* Klinisch beeld: Vloeibare tot waterige diarree en braken [29](#page=29).
* Overdracht: Feco-oraal en via handen (belang van handhygiëne) [29](#page=29).
* Preventie: Voor rotavirus is er een vaccin, aanbevolen in het Belgische vaccinatieprogramma [29](#page=29).
* Diagnose: Antigen- of genoomdetectie [29](#page=29).
* **Andere virussen:** Veel soorten, niet steeds diagnostiek in de routine [29](#page=29).
#### 3.7.3 Protozoa
* ***Giardia lamblia***:
* Vormen: Trofozoïeten en cysten (flagellaat) [29](#page=29).
* Overdracht: Feco-oraal en via contact. Komt lokaal voor in België, naast import [29](#page=29).
* Locatie: Dundarm, vaak meer krampen dan diarree [29](#page=29).
* Verloop: Kan langdurig bestaan zonder behandeling [29](#page=29).
* Behandeling: Goed te behandelen met metronidazol, wat klachten verlicht en de infectieketen onderbreekt [29](#page=29).
* Detectie: Microscopisch onderzoek van stoelgang of antigendetectie [29](#page=29).
* ***Entamoeba histolytica***:
* Vormen: Trofozoïeten en cysten (amoebe) [29](#page=29).
* Overdracht: Feco-oraal. Alleen importpathologie [29](#page=29).
* Locatie: Dikdarm, invasie van de mucosa, veroorzaakt dysenterie [29](#page=29).
* Complicaties: Kan via de bloedbaan uitzaaien naar de lever (abces) of andere organen [29](#page=29).
* Belang van detectie: Goed te behandelen met metronidazol; ernstige ziekte kan optreden [29](#page=29).
* Detectie: Microscopisch onderzoek, antigendetectie, en serologie voor diepere infecties [29](#page=29).
* ***Cryptosporidium sp.***:
* Biologie: Andere biologie dan *Giardia lamblia*, maar met veel gelijkenissen. Bijna even frequent als *Giardia lamblia* [29](#page=29).
* Verloop: Veroorzaakt ernstige chronische infecties bij immuunsuppressie [29](#page=29).
* Therapie: Geen effectieve therapie beschikbaar [29](#page=29).
### 3.8 Behandeling
De behandeling van gastro-intestinale infecties richt zich primair op het vermijden of corrigeren van dehydratatie [30](#page=30).
* **Motiliteitsremmers:** Moeten met voorzichtigheid worden gebruikt en zijn gecontra-indiceerd bij bloederige diarree of dysenterie [30](#page=30).
* **Antibiotica:** De meeste infecties zijn zelflimiterend, vooral virale infecties, waardoor antibiotica vaak niet nodig zijn en diagnose van de verwekker overbodig is [30](#page=30).
* **Identificatie van de verwekker:** Kan belangrijk zijn voor het opsporen van de epidemiologische keten, met name bij uitbraken zoals die van norovirus [30](#page=30).
* **Specifieke behandelingen:** Sommige verwekkers vereisen specifieke behandeling en dus opsporing in bepaalde situaties [30](#page=30).
> **Tip:** Raadpleeg BAPCOC (gedeeltelijk in slides hierna) en formularia voor specifieke behandelingsrichtlijnen [30](#page=30).
### 3.9 Commentaar op etiologische diagnose
In geselecteerde gevallen, afhankelijk van het klinisch beeld en de epidemiologische context, is een etiologische diagnose (inclusief een antibiogram) wel degelijk nodig. Een etiologische diagnose is ook nuttig voor het ophelderen en indijken van epidemieën, zowel op individueel niveau als op breder maatschappelijk niveau [32](#page=32).
---
# Urineweginfecties (UWI)
Urineweginfecties (UWI) omvatten infecties van de blaas, urine, afvoerwegen, nieren en prostaat, variërend in ernst van onschuldige cystitis tot gevaarlijke pyelonefritis [33](#page=33).
### 4.1 Definities en soorten
* **Urineweginfectie (UWI):** Infectie van de urinewegen en/of het nierparenchym [33](#page=33).
* **Cystitis:** Infectie van de blaas; veroorzaakt vervelende symptomen maar is doorgaans niet gevaarlijk en gemakkelijk te behandelen [33](#page=33).
* **Pyelonefritis:** Infectie van het nierparenchym; gevaarlijk vanwege het risico op nierinsufficiëntie, bacteriëmie en sepsis, en is moeilijker te behandelen [33](#page=33).
* **Prostatitis:** Infectie van de prostaat; antibiotica hebben hier beperkte werkzaamheid vanwege slechte penetratie [33](#page=33).
### 4.2 Epidemiologie en risicofactoren
* Cystitis komt frequent voor bij vrouwen door een minder efficiënte barrière tegen opstijgende infecties. UWI bij mannen, kinderen en ouderen worden per definitie als gecompliceerd beschouwd vanwege de waarschijnlijke aanwezigheid van afvloeistoornissen [33](#page=33).
* Onderliggende of bevorderende factoren bepalen de epidemiologie:
* **Heel jong:** Congenitale afwijkingen [37](#page=37).
* **Volwassenen:** Vooral vrouwen, met seksueel contact als significante risicofactor [35](#page=35) [37](#page=37).
* **Ouderen:** Afvloeistoornissen, verminderde vaginale microflora, antibioticagebruik, contact met de zorgsector [37](#page=37).
* **Alle leeftijden:** Urologische manipulatie, zoals het gebruik van blaassondes [35](#page=35) [37](#page=37).
* **Afvloeistoornissen** van urine (onvolledige lediging) zijn een belangrijke risicofactor [35](#page=35) [37](#page=37).
### 4.3 Symptomen, ernst en gevolgen
* **Cystitis:** Strangurie/dysurie, pollakisurie, plasdrang (urgency) door irritatie van de urineafvoerwegen; soms buikpijn [34](#page=34).
* **Pyelonefritis:** Naast cystitis-symptomen, ook koorts, rillingen, algemeen ziek zijn, en slagpijn in de nierloge door inflammatie [34](#page=34).
* **Prostatitis:** Koorts, algemeen ziek zijn, prostaatpijn; kan opstoten vertonen met meer symptomen en cystitis-klachten [34](#page=34).
* **Mogelijke complicaties:**
* **Bacteriëmie:** Kan ontstaan vanuit een UWI, met risico op Systemische Inflammatoire Respons Syndroom (SIRS) en infecties op afstand (bv. protheseinfectie, endocarditis) [34](#page=34).
* **Nierinsufficiëntie:** Kan ontstaan bij ernstige nierparenchymschade, vooral bij herhaalde infecties [34](#page=34).
### 4.4 Bacteriurie en termen
* **Bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in een urinestaal [34](#page=34).
* **Significante bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in een urinestaal waarbij aangenomen wordt dat deze bacteriën ook in de blaas aanwezig zijn [34](#page=34).
* **Symptomatische bacteriurie:** Aanwezigheid van bacteriën in het urinestaal én symptomen [34](#page=34).
* Significante bacteriurie zonder symptomen wordt slechts in uitzonderlijke situaties behandeld en opgespoord [34](#page=34).
### 4.5 Pathogenese en bescherming
* Een set van barrièrefactoren beschermt tegen infectie, maar deze is bij vrouwen minder efficiënt tegen bacteriën uit het colon [35](#page=35).
* Infecties ontstaan voornamelijk door:
* **Uropathogene soorten:** Vooral uropathogene *E. coli*, die gemakkelijk de urinewegen koloniseren. Seksuele activiteit is een significante risicofactor bij vrouwen in de geslachtsrijpe levensfase [35](#page=35).
* **Afvloeistoornissen:** Congenitale afwijkingen, zwangerschap, tumoren, stenen, prostaathypertrofie, blaasverlamming of vreemd lichaam in de urinewegen [35](#page=35).
* *E. coli* is een frequente verwekker omdat deze in de darm aanwezig is en de urinewegen kan koloniseren. Frequent antibioticagebruik en urogenitale manipulaties verhogen de kans op kolonisatie door andere Gram-negatieve staven [35](#page=35).
* **Overdracht:** Meestal endogeen. Bij zorginfecties: indirect via handen, instrumenten, katheters [35](#page=35).
#### 4.5.1 Virulentiefactoren bij uropathogene *E. coli*
* **Type-1 fimbriae:** Hechten via de FimH-adhesine aan trimannosereceptoren op uroplakinen van de urethra, blaas en vagina. Dit maakt binnendringen van het blaasepitheel mogelijk, wat een verklaring kan zijn voor recidieven en vals-negatieve kweekresultaten. Ze kunnen ook opstijgen naar de nieren [36](#page=36).
* **P-fimbriae of type-II fimbriae:** Hechten aan glycolipidenreceptoren op niercellen [36](#page=36).
* De receptoren waarop de bacterie bindt zijn individueel variabel, wat resulteert in individuele gevoeligheid voor UWI [36](#page=36).
### 4.6 Diagnostiek
* **Klinische diagnose:** Vaak typisch, maar niet altijd [38](#page=38).
* **Urineonderzoek met sticks:** Kan de klinische diagnose ondersteunen door de detectie van nitraat (metabolisme van Gram-negatieve bacteriën) en leucocytenesterase (afkomstig van neutrofielen) [38](#page=38).
* **Laboratoriumdiagnose:**
* **Microscopie:** Detectie van inflammatie in het urine sediment (neutrofielen = pyurie) [38](#page=38).
* **Kweek van bacteriën:** Kwantitatieve analyse van kolonies op agarbodems, gevolgd door identificatie [38](#page=38).
* **Hemokultuur:** Kan genomen worden bij ernstige gevallen (pyelonefritis, sepsis) indien een goed urinestaal niet verkregen kan worden [38](#page=38).
#### 4.6.1 Kweekinterpretatie en staalname
* Urine is een **Type II-staal**, wat betekent dat de gevonden bacteriën ook contaminanten kunnen zijn (normale flora van urethra, vulva) [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Principes voor correcte resultaten:**
* Alleen gekende uropathogenen worden opgezocht en gerapporteerd [39](#page=39).
* **Goede afname:** Midstream urine, soms via eenmalige katheterisatie (minder contaminatie maar risico's). Suprapubische punctie is een zeer goede methode voor staalkwaliteit, met name bij jonge kinderen [39](#page=39) [43](#page=43).
* **Goed transport:** Snel, of koelen indien niet mogelijk, om groei van 'kleine aantallen' te voorkomen [39](#page=39).
* **Kwantitatieve kweekinterpretatie:**
* **Criterium van Kass:** Klassiek criterium waarbij bij pyelonefritis meestal $\geq 10^5$ bacteriën/ml urine aanwezig zijn. Bij asymptomatische personen is $\geq 10^5$ bacteriën/ml ook significant [39](#page=39).
* **Recente studies (bv. Stamm):** Bij symptomatische personen is $\geq 10^5$ bacteriën/ml frequent, maar ook $\geq 10^4$ (en soms $\geq 10^3$ bij *E. coli*) kunnen significant zijn. Het criterium van Kass mist mogelijk 30% van de infecties [39](#page=39).
* Bij mannen, of bij staalname via katheterisatie, zijn lagere aantallen ook significant door minder contaminatie [39](#page=39).
> **Tip:** Bij het interpreteren van kweekresultaten is het cruciaal om rekening te houden met de afnamemethode en de symptomatologie van de patiënt.
| Afname | Asymptomatisch* | Symptomatisch |
| :-------------------- | :----------------------------- | :------------------------------------------------ |
| Midstream | $\geq 10^5$ bact/ml Uropathogenen** | $\geq 10^4$ bact/ml Uropathogenen** |
| Sondering/Punctie | $\geq 10^3$ bact/ml Uropathogenen** | $\geq 10^3$ bact/ml Uropathogenen** |
| Uit sonde (verblijf) | Geen strikte grens gedefinieerd | Geen strikte grens gedefinieerd |
* *Asymptomatische bacteriurie dient enkel behandeld te worden bij zwangeren en ter voorbereiding op urologische chirurgie. In andere gevallen niet behandelen, om overmatig antibioticagebruik te voorkomen.* [41](#page=41).
** *Uropathogenen: niet gisten, lactobacillen, maar wel E. coli, S. saprophyticus, enterokokken, en Gram-negatieve staven.* [41](#page=41).
#### 4.6.2 Specifieke afnametechnieken
* **Midstream:** Urine wordt opgevangen na het eerste deel van de straal te laten weglopen. Reiniging vooraf is minder belangrijk dan de midstream techniek zelf [42](#page=42).
* **Katheterisatie/Sondering:** Urine wordt verkregen via een katheter. Een verblijfskatheter is een katheter die ter plaatse blijft [40](#page=40).
* **Suprapubische aspiratie:** Urine wordt direct uit de blaas verkregen met een naald, nuttig bij jonge kinderen [43](#page=43).
* **Dipslide:** Een teststrip die in urinestaal kan worden gedoopt voor een snelle indicatie van bacteriurie, bruikbaar in de huisartsenpraktijk [40](#page=40).
### 4.7 UWI bij specifieke populaties
* **Mannen:** UWI zijn altijd gecompliceerd vanwege de grote kans op afvloeistoornissen. De oorzaak (bv. congenitale afwijkingen bij kinderen, prostaatvergroting bij ouderen) moet worden opgezocht. Een specifieke complicatie is bacteriële prostatitis, waarvoor kweek van semen of prostaatmassagevocht nodig kan zijn [44](#page=44).
* **Kinderen (vooral jongens):** UWI zijn altijd gecompliceerd en wijzen vaak op congenitale afwijkingen [44](#page=44).
* **Zwangeren:** Fysiologische veranderingen (hormonaal, mechanische obstructie door uterus) verhogen het risico op infectie en complicaties (bv. acute pyelonefritis, sepsis, foetale groeivertraging). Zwangeren worden gescreend op UWI. Behandeling is vaak langer [44](#page=44).
* **Asymptomatische bacteriurie (niet zwangeren):** Frequent bij bejaarden, diabetici, dragers van blaaskatheter, urologische patiënten, bedlegerigen. Behandeling is niet nodig en opsporing vermijden om overmatig antibioticagebruik en resistentie te voorkomen [44](#page=44).
### 4.8 Verwekkers
* *E. coli* is veruit de meest voorkomende verwekker bij zowel poliklinische als gehospitaliseerde patiënten [45](#page=45).
* In de zorgsector zijn andere Gram-negatieve staven vaker voorkomend, welke vaak multiresistent zijn [45](#page=45).
### 4.9 Behandeling
* De ernst, het risico op complicaties en resistentie bepalen de aard, dosis en duur van de behandeling [46](#page=46).
* **Cystitis zonder extra risicofactoren:** Geneest vaak spontaan. Kan behandeld worden met **urinaire antiseptica** (hoge concentratie in urine, weinig resistentie):
* Nitrofurantoïne of trimetoprim (3-5 dagen)
* Fosfomycine (1 dosis)
* Deze zijn niet geschikt voor weefselinfecties zoals pyelonefritis of prostatitis [46](#page=46).
* **Andere infecties (bv. pyelonefritis, prostatitis):**
* Identificatie van de verwekker en antibiogram uitvoeren.
* Empirisch starten met breed spectrum antibiotica met voldoende weefselpenetratie.
* Behandeling langer dan bij cystitis (7-10 dagen of langer bij pyelonefritis) [46](#page=46).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Syndroom | Een combinatie van symptomen die samen een specifieke ziekte of aandoening kenmerken, vaak met een onderliggende oorzaak zoals een infectie. |
| Pathogenese | Het mechanisme of de wijze waarop een ziekte wordt veroorzaakt door een pathogeen, inclusief de interactie tussen de micro-organisme en de gastheer. |
| Virulentie | De mate van pathogeniciteit van een micro-organisme, oftewel het vermogen om ziekte te veroorzaken en de ernst van die ziekte. |
| Kolonisatie | De aanwezigheid en vermenigvuldiging van micro-organismen op of in een gastheer, zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot ziekte leidt. |
| Barrière | Een fysieke of biologische structuur of mechanisme dat helpt om pathogenen buiten het lichaam te houden of de verspreiding ervan te beperken. |
| Surinfectie | Een secundaire infectie die optreedt tijdens of na een primaire infectie, vaak veroorzaakt door een ander micro-organisme. |
| Fagocytose | Het proces waarbij bepaalde cellen (fagocyten) micro-organismen of andere deeltjes "opeten" en vernietigen. |
| Adenosine trifosfaat (ATP) | Een molecuul dat functioneert als de primaire energiedrager in de cellen van levende organismen, essentieel voor biochemische reacties. |
| Neisseria meningitidis | Een bacterie die meningitis (hersenvliesontsteking) en sepsis kan veroorzaken, en die voorkomt als commensale bacterie in de nasofarynx van sommige mensen. |
| Uropathogeen | Een micro-organisme dat specifiek infecties van de urinewegen kan veroorzaken. |
| Sepsis | Een levensbedreigende reactie van het lichaam op een infectie, waarbij de immuunrespons leidt tot orgaandisfunctie en mogelijke orgaanfalen. |
| Bronchitis | Een ontsteking van de luchtwegen in de longen, gekenmerkt door hoesten en slijmproductie. |
| Pneumonie | Een infectie van de longblaasjes, die kan leiden tot ademhalingsmoeilijkheden en koorts. |
| Endemie | De continue aanwezigheid van een ziekte of infectieus agens binnen een bepaald geografisch gebied of bevolkingsgroep. |
| Epidemie | Een plotselinge toename van het aantal gevallen van een ziekte in een bevolkingsgroep in een bepaald gebied en tijdsbestek. |
| Pandemie | Een wereldwijde epidemie van een infectieziekte. |
| Enterotoxine | Een toxine geproduceerd door bacteriën dat specifiek de darmen aantast en leidt tot diarree en braken. |
| Diarree | De aandoening waarbij de ontlasting dun en waterig is, en vaak gepaard gaat met verhoogde frequentie van stoelgang. |
| Dysenterie | Een ernstige vorm van diarree, gekenmerkt door bloed en slijm in de ontlasting, vaak veroorzaakt door invasieve bacteriën. |
| Feco-orale overdracht | De overdracht van ziekteverwekkers via de fecale-orale route, waarbij besmet materiaal via de mond wordt ingenomen. |
| Inoculum | Het aantal micro-organismen dat nodig is om een infectie te veroorzaken. |
| Microscopie | Het gebruik van een microscoop om objecten of organismen te bestuderen die te klein zijn om met het blote oog te zien. |
| Kweek (bacteriële) | Een laboratoriumtechniek waarbij micro-organismen worden gekweekt op voedingsbodems om hun groei en identificatie mogelijk te maken. |
| Antibiogram | Een test die bepaalt welke antibiotica effectief zijn tegen een specifieke bacteriestam. |
| Serologie | Een diagnostische methode die gebruikmaakt van antilichaam-antigeenreacties om infecties of immunologische status te bepalen. |
| DNA / RNA detectie (moleculaire testen) | Laboratoriummethoden die het genetisch materiaal (DNA of RNA) van micro-organismen detecteren om de aanwezigheid van een infectie aan te tonen. |
| Cystitis | Een ontsteking van de blaas, vaak veroorzaakt door een bacteriële infectie, gekenmerkt door pijn bij het plassen en verhoogde drang. |
| Pyelonefritis | Een bacteriële infectie van het nierbekken en het nierweefsel, die ernstiger is dan cystitis en kan leiden tot nierbeschadiging. |
| Prostatitis | Een ontsteking van de prostaatklier, vaak veroorzaakt door een bacteriële infectie, die pijn en urinewegproblemen kan geven. |
| Bacteriurie | De aanwezigheid van bacteriën in het urinemonster. |
| Significante bacteriurie | Een vastgestelde hoeveelheid bacteriën in het urinemonster die erop wijst dat er waarschijnlijk een infectie in de urinewegen aanwezig is. |
| Sepsis | Een levensbedreigende reactie van het lichaam op een infectie, waarbij de immuunrespons leidt tot orgaandisfunctie en mogelijke orgaanfalen. |
| Urogenitale manipulaties | Medische procedures die de urinewegen of geslachtsorganen betreffen, zoals het inbrengen van katheters of instrumenten. |
| Gram-negatieve bacteriën | Een groep bacteriën die zich kenmerken door hun kleurreactie bij de Gram-kleuring; deze bacteriën hebben vaak een complexere celwandstructuur. |
| Gram-positieve bacteriën | Een groep bacteriën die zich kenmerken door hun kleurreactie bij de Gram-kleuring; deze bacteriën hebben een dikkere celwand en zijn gevoeliger voor bepaalde antibiotica. |
| Adhesines | Moleculen op het oppervlak van micro-organismen die hen helpen zich te hechten aan gastheercellen of weefsels. |
| Urinaire antiseptica | Stoffen die bacteriën in de urine doden of remmen, vaak gebruikt voor de behandeling van cystitis. |
| Empirische behandeling | Behandeling die wordt gestart op basis van de meest waarschijnlijke diagnose, zonder definitieve laboratoriumresultaten. |