Cover
Zacznij teraz za darmo Hoofdstuk 4.pdf
Summary
# De opkomst en bloei van de communicatiewetenschappen
Na de institutionalisering van de communicatiewetenschappen volgde een periode van bestendiging en snelle ontwikkeling, gekenmerkt door de beïnvloeding van andere sociaalwetenschappelijke disciplines en een focus op de relatie tussen media en publiek. Deze ontwikkeling viel samen met de naoorlogse context, die werd gekenmerkt door stijgend welvaartsniveau, hernieuwd vertrouwen in democratie, technologische innovatie, economische groei en toenemende industrialisering [2](#page=2).
### 1.1 De impact van de naoorlogse context
De naoorlogse periode bood een vruchtbare bodem voor de ontwikkeling van de communicatiewetenschappen. In de Verenigde Staten, die als overwinnaar uit de Tweede Wereldoorlog kwamen, ontstond de eerste grote golf van empirisch onderzoek en ontwikkelde zich het mainstreamparadigma, dat tot op heden dominant is. Dit paradigma was sterk verbonden met het Amerikaans liberaal-pluralistische beeld van de samenleving, waarin media als "vierde macht" een cruciale rol speelden in het informeren van burgers en het faciliteren van democratische debatten gericht op consensusvorming [2](#page=2).
### 1.2 Het mainstreamparadigma: empirisch onderzoek en positivisme
Methodologisch sloot het mainstreamparadigma in de communicatiewetenschappen aan bij de sociaalwetenschappelijke tijdgeest, die streefde naar het vergaren van generaliseerbare en betrouwbare kennis middels kwantitatieve en positivistische methoden [2](#page=2).
> **Tip:** Begrijpen hoe de naoorlogse maatschappelijke en politieke context de ontwikkeling van communicatiewetenschappelijke theorieën en methoden heeft beïnvloed, is cruciaal voor dit onderwerp. Let specifiek op de rol van de VS als model voor een democratische samenleving en de nadruk op media als instrument voor publieke opinievorming.
> **Voorbeeld:** De nadruk op empirisch en kwantitatief onderzoek binnen het mainstreamparadigma kan verklaard worden door de wens om objectieve en meetbare gegevens te verzamelen over mediagebruik en effecten, in lijn met het positivistische ideaal van wetenschap. Dit contrasteerde met meer theoretische of filosofische benaderingen die mogelijk minder direct meetbaar waren.
---
# Verschillende benaderingen in de communicatiewetenschappen
Het domein van de communicatiewetenschappen kent een rijke diversiteit aan theoretische perspectieven, voortkomend uit de multidisciplinaire aard van het vakgebied, die de lens waarmee media en communicatie worden bestudeerd, vormgeven [3](#page=3).
### 2.1 Functionalisme en functionalistische mediatheorie
De functionalistische benadering, een structurele theorie die oorspronkelijk uit de sociologie stamt, legt de nadruk op de rol van maatschappelijke structuren en hoe deze politieke, economische, sociale en culturele systemen organiseren. Binnen de communicatiewetenschappen manifesteerde dit zich als de functionalistische mediatheorie, die onderzoekt hoe mediasystemen en -organisaties bijdragen aan de productie, bestendiging en verandering van sociale formaties. Media worden hierin gezien als essentiële instrumenten die verschillende functies vervullen ten behoeve van een geïntegreerde, ordelijke en positief evoluerende samenleving, passend binnen het liberaal-pluralistische maatschappijbeeld (#page=3, 4) [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.1.1 Functionalistische oorsprong en assumpties
Het functionalisme beschouwt de maatschappij als een sociaal systeem, vergelijkbaar met een levend organisme, waarvan de onderdelen samenwerken om essentiële processen in stand te houden. Elk subsysteem, zoals economie, politiek of cultuur, draagt bij aan het voortbestaan van het globale systeem, met een focus op zelfregulering en het behouden van de status quo. Deze theorieën verklaren sociale praktijken en instituties door aan te tonen hoe ze individuele en maatschappelijke behoeften dienen. Hoewel dit waardevrij lijkt, legitimeert het functionalisme impliciet de bestaande orde door de maatschappij te zien als een coherent en harmonieus geheel. Media worden beschouwd als subsystemen die bijdragen aan maatschappelijke integratie, harmonie, consensus en cohesie door middel van informatie, entertainment en kennisoverdracht. Dit perspectief wordt vaak geassocieerd met conservatisme en beschouwt media als minder problematisch dan kritische theorieën [4](#page=4).
#### 2.1.2 Functionalistische mediatheorie: functies van media
De functionalistische mediatheorie identificeert specifieke functies van media voor de maatschappij, gericht op integratie, cohesie en consensus [5](#page=5).
* **Harold Lasswell ** onderscheidde drie sociale functies [5](#page=5):
* **Surveillancefunctie (informatieve functie):** Observatie en controle van de sociale omgeving door het verzamelen en verspreiden van informatie (bv. nieuws over verkiezingen, weerbericht) [5](#page=5).
* **Correlatiefunctie:** Interpretatie en duiding van maatschappelijke gebeurtenissen en hun onderlinge verbanden, wat kan leiden tot consensus (bv. de relatie tussen oorlogen en benzineprijzen) [5](#page=5).
* **Transmissiefunctie:** Overdracht en bestendiging van waarden en normen door de generaties heen, het waarborgen van sociaal erfgoed en cultuur (bv. Vlaamse cinema die Vlaamse identiteit representeert) [5](#page=5).
* **Paul Lazarsfeld en Robert Merton ** voegden het onderscheid tussen **eufuncties** (positieve gevolgen voor de maatschappij) en **disfuncties** (onbedoelde schadelijke gevolgen) toe. Naast de functies van Lasswell, benoemden zij drie aanvullende functies [5](#page=5) [6](#page=6):
* **Conformiteitsfunctie:** Bevestiging van de bestaande sociale structuur door het belonen van conformiteit en het afstraffen van afwijkend gedrag, wat een socialiserende functie vervult [6](#page=6).
* **Statusverlenende functie:** Het toekennen van status aan personen of onderwerpen die in de media verschijnen (bv. reality-tv-sterren) [6](#page=6).
* **Narcotiserende functie:** Overmatig mediagebruik dat verdovend werkt in plaats van informerend, leidend tot mentale apathie of een afkeer van onderwerpen (bv. door overdaad aan nieuws over rampen), ook wel "compassion fatigue" genoemd [6](#page=6).
* **Charles R. Wright ** ontwikkelde de meest uitgebreide functionalistische mediatheorie [6](#page=6):
* Hij voegde **amusement en ontspanning** toe als vierde basisfunctie [6](#page=6).
* Hij nam het onderscheid tussen eufuncties en disfuncties over, en voegde daar **manifeste functies** (bedoelde, observeerbare gevolgen) en **latente functies** (onbedoelde, minder observeerbare gevolgen) aan toe [6](#page=6).
* **McQuail en Deuze** voegen hier nog de functie van **mobilisatie** aan toe, die verwijst naar het gebruik van media voor propaganda [7](#page=7).
Samenvattend hebben media volgens McQuail en Deuze een beperkte set kerntaken die gerelateerd zijn aan informatie, correlatie, continuïteit, ontspanning en mobilisatie. De beheersovereenkomst van de VRT kan als voorbeeld dienen om de maatschappelijke taken van een openbare omroep door de bril van functionalistische mediatheorie te bekijken [7](#page=7).
#### 2.1.3 Kritieken op het functionalisme
Ondanks hun belang voor systematisch onderzoek, kent het functionalisme ook zwaktes [7](#page=7).
* **Vagheid en onmogelijkheid tot sluitende conclusies:** De theorie stelt dat disfuncties worden gecompenseerd door eufuncties, maar biedt geen concrete analyse van het (dis)functionele karakter van media. Het is vanuit een eng-functionalistisch perspectief moeilijk om negatieve effecten van media toe te schrijven, gezien de nadruk op consensus en status quo [8](#page=8).
* **Onduidelijkheid van kernconcepten:** Concepten als 'functie' en 'doelstellingen' zijn vaag en vatbaar voor interpretatie, waarbij onduidelijk blijft wie de doelstellingen bepaalt en in wiens belang. Het functionalisme negeert vaak dat media niet voor alle groepen dezelfde functies hebben [8](#page=8).
* **Nadruk op handhaving en gebrek aan focus op verandering:** De theorie verklaart sociale verandering en transformatieprocessen onvoldoende, en richt zich voornamelijk op handhaving en internalisering van waarden. Er is weinig aandacht voor machtsstructuren [9](#page=9).
* **Mechanistische visie:** Het functionalisme schetst een mechanistische visie op mens en maatschappij, waarbij systeemprocessen onafhankelijk van menselijk bewustzijn lijken te opereren. De context en het dynamische karakter van communicatie, evenals sociale actoren, krijgen weinig aandacht [9](#page=9).
### 2.2 De actiegerichte benaderingen en interpretatieve theorie
Actiegerichte benaderingen, zoals het symbolisch interactionisme, fenomenologie en etnomethodologie, vormen een belangrijke theoretische voedingsbodem voor communicatiewetenschappelijke inzichten, met een focus op individuele actie en bewustzijn. Deze micro-level perspectieven, ook wel interpretatieve theorieën genoemd, benadrukken dat maatschappelijke structuren, ideeën en verhoudingen gecreëerd en constant veranderd worden door menselijke interactie (#page=9, 10). De sociale werkelijkheid wordt hierbij gezien als een dagelijks geconstrueerde realiteit waar individuen betekenis aan toekennen, mede via media. In tegenstelling tot macro-benaderingen zoals functionalisme, die de maatschappij als geheel bestuderen, focussen deze theorieën op alledaagse gebeurtenissen en individuele creatieve acties [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.2.1 Symbolisch interactionisme
Het symbolisch interactionisme, ontwikkeld vanaf de jaren 1920, ziet menselijke interactie als een proces van betekenisgeving aan symbolen en tekens (#page=10, 11). Mensen geven betekenis aan symbolen, en deze betekenissen sturen hun gedrag. Het socialiseringsproces, waarin rollen worden geleerd door interactie en observatie, speelt hierin een centrale rol [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Kernconcepten:**
* **Betekeniscreatie:** Betekenissen ontstaan uit interacties en zijn voortdurend vatbaar voor herziening [10](#page=10).
* **Symbolen en Tekens:** Communicatie wordt gezien als een uitwisseling van symbolen en tekens die verwijzen naar zaken die niet direct ervaren hoeven te zijn [11](#page=11).
* **Indirecte Ervaringen:** Media spelen een cruciale rol als bron van indirecte ervaringen die bijdragen aan de constructie van de sociale realiteit [11](#page=11).
* **Inner-talk (intrapersoonlijke communicatie):** Mensen reflecteren voortdurend over hun gedrag en hoe dit overkomt op anderen [12](#page=12).
* **Impressiemanagement (Erving Goffman):** Identiteit wordt gezien als een rol die we spelen in interactie met anderen, waarbij we een publieke rol (frontstage) hanteren die kan verschillen van ons privégedrag (backstage) [12](#page=12).
#### 2.2.2 Fenomenologie
De fenomenologie, ontwikkeld door Edmund Husserl en verder uitgewerkt door Alfred Schutz, richt zich op hoe kennis wordt gevormd door (persoonlijke) ervaring en de rol van bewustzijn in sociaal handelen [12](#page=12).
* **Kernconcepten:**
* **Bewustzijn ('awareness of sensations and emotions'):** Het bewustzijn van actoren is een sturend element in sociaal handelen [12](#page=12).
* **Zinsgeving:** Mensen geven zin aan de wereld om zich heen en structureren hun dagelijkse acties op basis van gedeelde sociale kennis [13](#page=13).
* **Typificaties:** Mentale beelden die ons in staat stellen om objecten en acties snel te classificeren en onze reacties te structureren. Deze kunnen echter ook de ervaring vervormen [13](#page=13).
* **Actieve ontvanger:** De fenomenologie benadrukt de ontvanger als een actief individu, niet als een passieve eenheid [14](#page=14).
#### 2.2.3 Etnomethodologie
Harold Garfinkel's etnomethodologie onderzoekt hoe mensen in het dagelijks leven zelf betekenis geven aan gebeurtenissen en de acties van anderen [14](#page=14).
* **Kernconcepten:**
* **Gemeenschappelijke afspraken en gedeelde betekenissen:** Mensen hebben onderlinge afspraken die hun redeneringen en omgang met elkaar weerspiegelen [14](#page=14).
* **Observatie van alledaagse interacties:** Etnomethodologen observeren gedrag om te begrijpen hoe mensen situaties interpreteren en evalueren [14](#page=14).
* **Assumpties en normaliteit:** De focus ligt op de impliciete aannames die mensen hebben over wat normaal is in een bepaalde situatie [14](#page=14).
#### 2.2.4 Interpretatieve theorieën
De symbolische interactie, fenomenologie en etnomethodologie worden samengevat onder de noemer 'interpretatieve theorieën'. Ze zetten zich af tegen behavioristische en structurele benaderingen door de nadruk te leggen op de betekenis die actoren zelf toekennen aan situaties [14](#page=14).
* **Kernconcepten:**
* **Autonomie en keuzvrijheid:** Individuele actoren hebben aanzienlijke autonomie en keuzemogelijkheden [15](#page=15).
* **Reflexiviteit:** Het vermogen van een individu om met zichzelf te communiceren vanuit het perspectief van anderen; zelfbewustzijn en reflectie op identiteit en presentatie. Invloed wordt niet opgelegd maar zelf betekenis gegeven [15](#page=15).
* **Leefwereld:** De subjectief betekenisvolle wereld die elk individu construeert en waarbinnen deze invloed uitoefent op de omgeving [15](#page=15).
**Kritieken op interpretatieve theorieën:**
* **Idealisme en vaagheid:** De impact van media op zelfbeeld en maatschappelijke participatie is complex en dynamisch, en niet eenvoudig te bepalen. De betekenis van relaties is niet statisch en media spelen hierin een veranderende rol [15](#page=15).
* **Onderschatting van structuur en macht:** De sterke focus op het autonome individu kan leiden tot onderschatting van structurele elementen en de macht van sociale instellingen [15](#page=15).
### 2.3 Psychologie en cognitieve dissonantie
De psychologie heeft bijgedragen aan communicatiewetenschappelijke theorieën door de ontvanger te zien als een actieve participant, met name via congruentietheorieën en de theorie van cognitieve dissonantie [16](#page=16).
* **Cognitieve dissonantie (Leon Festinger, 1957):** Ontstaat wanneer er een inconsistentie is tussen iemands overtuigingen, waarden en gedrag, wat leidt tot een onaangename spanning. Om dit te verminderen, zoeken individuen naar consistente informatie of vermijden ze tegenstrijdige informatie [16](#page=16).
* **Selectieve strategieën om consonantie te bereiken:**
* **Selectieve blootstelling:** Zich richten op mediaberichten die overeenstemmen met eigen overtuigingen en belangen, en potentieel dissonante informatie vermijden [16](#page=16).
* **Selectief onthouden/vergeten:** Consonante informatie beter onthouden dan dissonante [17](#page=17).
* **Selectieve perceptie:** Tegenstrijdige informatie mentaal herschikken om de relevantie ervan te minimaliseren en de eigen belangen te beschermen [17](#page=17).
Deze theorie kent een grotere mate van activiteit toe aan de ontvanger dan leertheorieën en benadrukt individueel-psychologische spanningen in communicatie [17](#page=17).
**Voorbeeld:** Een campagne gericht op het verminderen van suikerconsumptie kan de theorie van cognitieve dissonantie gebruiken om mensen te overtuigen, door de dissonantie tussen de kennis van gezondheidsrisico's en het gedrag van suikerconsumptie te benadrukken [17](#page=17).
**Kritieken op cognitieve dissonantie:**
* **Invloed van informatieaanbod:** Het zoeken naar consonante informatie kan ook verklaard worden door de diversiteit van het aanbod en de bereidheid van de ontvanger om dissonante informatie te accepteren indien deze onderhoudend, bruikbaar of passend bij een sterke persoonlijkheid is [18](#page=18).
* **Isolatie van sociale context:** Experimenten neigen ertoe individuen te isoleren van hun sociaal-maatschappelijke context, wat leidt tot overschatting van directe media-effecten [18](#page=18).
* **Culturele verschillen:** De theorie is voornamelijk toepasbaar op individualistische culturen, die meer geneigd zijn emoties te classificeren en conflicten te vermijden, dan op collectivistische culturen [18](#page=18).
### 2.4 Sociolinguïstiek
Sociolinguïstiek, een interdisciplinaire tak die voortkomt uit sociologie en linguïstiek, onderzoekt de wisselwerking tussen taal, taalgebruik en sociale context. Het uitgangspunt is dat taal niet begrepen kan worden zonder rekening te houden met de sociale context en structuur [18](#page=18).
#### 2.4.1 Relevantie voor media en communicatie
Communicatie is onlosmakelijk verbonden met de sociale en maatschappelijke context waarin deze plaatsvindt. Factoren zoals sociale afstand, klasse, etniciteit, geslacht en internationale machtsverhoudingen beïnvloeden communicatief gedrag. De situatie fungeert als een cruciaal raamwerk dat communicatie deels voorspelbaar en beperkt maakt, en bepaalt wie communiceert en wanneer. Sociale situaties gaan gepaard met impliciete regels en conventies, aangeleerd door socialisatie, die het verloop van communicatieprocessen sturen [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 2.4.2 Taal als heterogeen concept: 'langue' en 'parole'
Ferdinand de Saussure onderscheidde twee aspecten van taal [20](#page=20):
* **Langue:** Het gestructureerde taalsysteem met codes en conventies (bv. grammatica), homogeen van karakter en vanuit linguïstisch oogpunt bestudeerd [20](#page=20).
* **Parole:** De gesproken, levende taal ('language in action'), heterogeen van aard en bepaald door situationele en individuele factoren. Het onderzoek hiernaar valt onder de sociolinguïstiek. Dit onderscheid benadrukt het culturele, sociale en ideologische karakter van alle communicatie [20](#page=20).
#### 2.4.3 Sapir-Whorf-hypothese
Deze theorie stelt dat taal een bepalende factor is in hoe we de wereld waarnemen en ervaren [21](#page=21).
* **Linguïstisch relativisme:** De aangeleerde taal bepaalt hoe we de wereld waarnemen en voorstellen; verschillende talen leiden tot verschillende percepties [21](#page=21).
* **Linguïstisch determinisme:** Ons denken wordt gedetermineerd door onze taal en taalstructuur, wat onze waarneming van de werkelijkheid beïnvloedt [21](#page=21).
**Kritieken:** De hypothese is veelvuldig bediscussieerd. Er is consensus dat taal de waarneming beïnvloedt, maar de nadruk ligt nu meer op de **mogelijkheid van invloed** in plaats van determinisme. De invloed werkt in beide richtingen (taal wordt ook door waarneming beïnvloed), en de focus ligt meer op **actueel taalgebruik (parole)** en de sociale context van taalgebruik dan op het taalsysteem (langue) [22](#page=22).
#### 2.4.4 Codetheorie of deficithypothese van Bernstein
Basil Bernstein's theorie onderzoekt hoe mensen worden behandeld op basis van hun taalgebruik [22](#page=22).
* **Restricted code:** Gebruikt in situaties met gelijkgestemden, gekenmerkt door beperkte woordenschat, eenvoudige syntax en veel redundantie. Versterkt groepsgevoel, maar is moeilijk te volgen voor buitenstaanders [22](#page=22).
* **Elaborated code:** Gebruikt voor individuele en abstracte ideeën, rijker aan woordenschat, complexere syntax, en benadrukt uniciteit en individualiteit [22](#page=22).
**Kritiek en nuances:** Bernstein's werk was controversieel omdat het een verband legde tussen taalgebruik, sociale klasse en het onderwijssysteem, wat leidde tot de opvatting dat kinderen uit lagere klassen een 'deficit' hebben. William Labov bekritiseerde dit door te stellen dat de taalcode van sociaal zwakkere groepen **anders, maar niet van mindere kwaliteit** is (differentietheorie). Jongeren uit deze groepen beheersen een elaborated code binnen hun eigen taalgemeenschap, maar vallen terug op een restricted code wanneer ze geconfronteerd worden met iemand uit een andere taalgemeenschap of een vreemde taal [23](#page=23) [24](#page=24).
---
# Media-effecten en de evolutie van het publieksconcept
Dit deel beschrijft de historische ontwikkeling van het denken over media-effecten, beginnend bij de injectienaaldtheorie, evoluerend naar 'limited effects' met modellen als two-step flow en mediating factors, en vervolgens terugkerend naar krachtigere media met theorieën als agenda-setting, cultivatie en de zwijgspiraal. De definitie van media-effecten omvat alle bewuste en onbewuste veranderingen in emoties, kennis, attitudes en gedrag van personen door mediagebruik, zowel op korte als lange termijn [25](#page=25).
### 3.1 Een gelimiteerde macht van de media
De periode van 'limited effects' (beperkte effecten) kenmerkt zich door het besef dat de invloed van media niet rechtstreeks of unilateraal is. Diverse sociale processen en factoren, zoals leeftijd, geslacht, selectieve aandacht en politieke voorkeur, matigen de impact van media [26](#page=26).
#### 3.1.1 Two- & multi-step flow
De two-step flow-theorie, geïntroduceerd door Katz en Lazarsfeld in 1955, stelt dat massamedia niet direct het gedrag van burgers beïnvloeden, maar dat opinieleiders een cruciale rol spelen als tussenpersoon. Deze opinieleiders, die invloedrijk zijn binnen hun sociale netwerken, ontvangen mediaboodschappen en geven deze door aan hun gemeenschap, waardoor de media-invloed indirect, zwak en vertraagd wordt [26](#page=26).
* **Opinieleiders:** Sleutelpersonen in sociale netwerken wier mening van belang is bij het vormen van opinies. Ze verwerven status door kennis en ervaring en hebben gemakkelijke toegang tot informatiebronnen [27](#page=27).
* **Multi-step flow:** Latere inzichten toonden aan dat opinieleiders elkaar wederzijds beïnvloeden en dat hun status afhankelijk is van het onderwerp. Dit leidde tot de multi-step flow-theorieën, die de complexiteit van informatieverspreiding binnen sociale netwerken benadrukken [27](#page=27).
> **Tip:** De two-step flow-theorie benadrukt de rol van sociale netwerken en interpersoonlijke communicatie in de verspreiding van media-invloed, wat een belangrijke correctie was op de 'injectienaaldtheorie' [26](#page=26).
#### 3.1.2 Mediating factors
Joseph Klapper introduceerde in 1960 het concept van mediërende factoren om de beperkte effecten van media te verklaren. Deze factoren zijn psychologische en sociale condities die de impact van mediaboodschappen matigen [27](#page=27).
* **Mediërende factoren:** Omvatten de onmiddellijke omgeving van de ontvanger (groep, normen, waarden), interpersoonlijke relaties, opinieleiders, individuele vooroordelen en kenmerken van het medialandschap [27](#page=27).
* **Reinforcement:** Klapper stelde dat media vooral reeds bestaande opinies kunnen versterken (reinforcement) in plaats van fundamenteel te veranderen, tenzij het gaat om nieuwe onderwerpen of ontvankelijke individuen [28](#page=28).
> **Tip:** Klappers werk is belangrijk omdat het de focus verlegde van de kracht van de mediaboodschap naar de receptie door het publiek, rekening houdend met externe invloeden [27](#page=27).
#### 3.1.3 Uses and gratifications
De uses and gratifications-theorie, die vanaf de jaren 1970 tot ontwikkeling kwam, plaatst de actieve ontvanger centraal. In plaats van te vragen 'wat doen de media met mensen?', wordt gevraagd 'wat doen mensen met de media?' [28](#page=28).
* **Actieve ontvanger:** Ontvangers selecteren mediaboodschappen doelgericht om te voldoen aan hun individuele, psychologische en sociale behoeften (uses en gratifications) [28](#page=28).
* **Behoeften van het publiek:** Deze theorie identificeert diverse behoeften, zoals cognitieve (kennis), affectieve (emotie), persoonlijke integratie (status), sociale integratie (contact) en spanningsreductie (ontspanning) [29](#page=29).
* **Kritiek:** De theorie wordt bekritiseerd vanwege de 'individualistic bias', waarbij de sociale dimensie en collectieve behoeften worden genegeerd, en het uitgaan van een te rationele ontvanger [29](#page=29).
> **Voorbeeld:** Een bioscoopbezoek kan, volgens de uses and gratifications-theorie, worden gemotiveerd door de behoefte aan een superieure kijkervaring, sociale interactie, of zelfs escapisme, waarbij de kijker deze keuzes rationeel afweegt [30](#page=30).
### 3.2 Krachtige media: de sequel
Vanaf midden jaren 1960 tot 1980 vond er een hernieuwde waardering plaats voor de macht van de media, zij het met meer nuance. Deze fase, ook wel 'powerful media - reconsidered' genoemd, richt zich op langetermijneffecten en subtiele vormen van invloed [30](#page=30).
#### 3.2.1 Agenda-setting
De agenda-setting-benadering, ontwikkeld door McCombs en Shaw in 1972, stelt dat media niet vertellen *wat* we moeten denken, maar *waarover* we moeten denken. Media bepalen de sociale agenda voor publiek debat door de nadruk te leggen op bepaalde onderwerpen en deze publiekelijk te bespreken [31](#page=31).
* **Kernprincipe:** Er is een relatie tussen de nadruk die media leggen op onderwerpen en hoe het publiek die onderwerpen evalueert qua belang [31](#page=31).
* **Invloed op gesprekken:** Onze dagelijkse gespreksonderwerpen worden sterk bepaald door de media-agenda [31](#page=31).
* **Cumulatieve invloed:** Agenda-setting resulteert niet in directe attitudeverandering, maar in een cumulatieve invloed op de vorming van attitudes op langere termijn [31](#page=31).
* **Nieuwe media:** Sociale media zoals Facebook en Twitter hebben de rol van traditionele media in agenda-setting deels overgenomen, wat leidt tot een dynamischer en diverser proces [32](#page=32).
> **Tip:** De agenda-setting-theorie benadrukt hoe media de publieke aandacht sturen door te bepalen welke onderwerpen de moeite waard zijn om over te praten [31](#page=31).
#### 3.2.2 Cultivatie
De cultivatietheorie, voornamelijk ontwikkeld door George Gerbner, onderzoekt de sociale en culturele effecten van mediagebruik, met name televisie, op lange termijn. De theorie stelt dat media de perceptie van de realiteit van het publiek subtiel kneden en een conservatieve rol spelen door bestaande normen en de status quo te cultiveren [33](#page=33).
* **Mediarealiteit vs. Maatschappelijke werkelijkheid:** Media presenteren een geconstrueerde versie van de werkelijkheid die, door herhaaldelijke blootstelling, verward kan worden met de maatschappelijke werkelijkheid [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Mean World Syndrome:** Zware televisiekijkers schatten het risico op criminaliteit of terreur onrealistisch hoog in, wat leidt tot een negatief gekleurd wereldbeeld vol angst en wantrouwen [34](#page=34).
* **Cumulatieve effecten:** De theorie ziet media-effecten als klein maar cumulatief op lange termijn, vergelijkbaar met een stalagmiet die druppel voor druppel groeit (stalagtiet- of 'drip-drip'-theorie) [34](#page=34).
> **Voorbeeld:** De oververtegenwoordiging van geweld op televisie kan leiden tot een perceptie dat de wereld een gevaarlijkere plek is dan in werkelijkheid het geval is, het zogenaamde 'mean world syndrome' [34](#page=34).
#### 3.2.3 De zwijgspiraal
Elisabeth Noelle-Neumann ontwikkelde in 1984 de theorie van de zwijgspiraal (spiral of silence), die de rol van media in de vorming van publieke opinie beschrijft. Media weerspiegelen de mening van de meerderheid en laten alternatieve stemmen zwijgen, wat leidt tot een spiraal waarin mensen met een afwijkende mening zich terugtrekken uit angst voor sociaal isolement [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Dubbele rol van media:** Media reflecteren de dominante mening en onderdrukken minderheidsstemmen [35](#page=35).
* **Perceptie van meerderheidsmening:** Mensen scannen hun omgeving op de dominante opinie. Door toenemend mediagebruik zullen ze de media-discoursen als de dominante publieke opinie beschouwen [35](#page=35).
* **Fry-gate / Fabeltjesfuik:** Dit concept, gepopulariseerd door Arjen Lubach, beschrijft hoe algoritmes op sociale media gebruikers in online 'echo chambers' of 'filter bubbles' plaatsen, waar ze voornamelijk informatie te zien krijgen die hun bestaande overtuigingen versterkt, wat kan leiden tot desinformatie en complotdenken [36](#page=36) [37](#page=37).
> **Tip:** De zwijgspiraal-theorie verklaart hoe media-invloed niet direct op meningen werkt, maar op wat individuen *denken* dat de meerderheidsmening is, wat hen kan beïnvloeden om wel of niet hun mening te uiten [35](#page=35).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mainstreamparadigma | Dit is het dominante theoretische en methodologische kader binnen een wetenschappelijk veld op een bepaald moment. In de communicatiewetenschappen kenmerkt het zich door een focus op empirisch, kwantitatief onderzoek en positivistische methoden, met de nadruk op meetbare effecten van media op het publiek. |
| Functionalistische mediatheorie | Een benadering binnen de communicatiewetenschappen die media beschouwt als een essentieel subsysteem van de samenleving dat diverse functies vervult ter bevordering van maatschappelijke integratie, stabiliteit en consensus, conform het liberaal-pluralistische maatschappijbeeld. |
| Surveillancefunctie | De functie van de media om de sociale omgeving te observeren en te controleren, informatie te verzamelen en te verspreiden ten behoeve van de organisatie van een maatschappij. Dit wordt ook wel de 'informatieve functie' genoemd. |
| Correlatiefunctie | De functie van de media om informatie te interpreteren en te duiden, de samenhang tussen maatschappelijke subsystemen en gebeurtenissen te verklaren, en zo bij te dragen aan consensusvorming rond bepaalde thema's. |
| Transmissiefunctie | De functie van de media om waarden, normen en cultureel erfgoed over te dragen en in stand te houden door de tijd heen en tussen verschillende groepen in de samenleving. |
| Eufuncties | Positieve functies van media ten opzichte van de maatschappij die het evenwicht tussen de onderdelen van een sociaal systeem verhogen of behouden. |
| Disfuncties | Negatieve of schadelijke gevolgen van media en mediagebruik die het evenwicht binnen een sociaal systeem mogelijk verstoren, vaak onbedoeld. |
| Conformiteitsfunctie | De functie van de media om bij te dragen aan de bevestiging van de bestaande sociale structuur door datgene wat conform is te belonen en afwijkend gedrag te bestraffen, wat een socialiserende functie vervult. |
| Statusverlenende functie | De functie van de media om status te verlenen aan personen of onderwerpen door er (gunstig of ongunstig) over te berichten, wat hun zichtbaarheid en maatschappelijk belang vergroot. |
| Narcotiserende functie | Het effect waarbij een sterk mediagebruik verdovend in plaats van informerend werkt, doordat een overvloed aan informatie kan leiden tot mentale uitputting of apathie bij het publiek. |
| Amusement en ontspanning | De functie van media om mensen te entertainen, te ontspannen en hen tijdelijk te laten ontsnappen aan dagelijkse zorgen en spanningen. |
| Manifeste functies | De bedoelde en direct observeerbare gevolgen van mediagebruik of mediaproducten. |
| Latente functies | De onbedoelde en minder eenvoudig waarneembare gevolgen van mediagebruik of mediaproducten. |
| Mobilisatie | Het wijdverspreide gebruik van massamedia voor propaganda (politiek, commercieel, religieus) om maatschappelijke sectoren te beïnvloeden en in beweging te zetten. |
| Symbolisch interactionisme | Een sociologische benadering die de nadruk legt op de rol van symbolen, taal en interactie in het creëren van betekenis en sociale realiteit door individuen. Betekenissen ontstaan uit interacties en zijn onderhevig aan verandering. |
| Fenomenologie | Een filosofische en sociologische benadering die zich richt op de bewuste ervaring en de manier waarop individuen zin geven aan de wereld om hen heen, met de nadruk op het subjectieve bewustzijn als sturend element in sociaal handelen. |
| Typificaties | Mentale beelden of schema's die mensen gebruiken om de geobserveerde objecten en acties om hen heen snel te classificeren en hun reacties daarop te structureren, vaak op een routinematige en onbewuste manier. |
| Etnomethodologie | Een sociologische benadering die onderzoekt hoe mensen in het dagelijkse leven zelf betekenis geven aan gebeurtenissen en aan wat anderen zeggen en doen, door het observeren van alledaagse sociale interacties en de assumpties die mensen daarbij hanteren. |
| Interpretatieve theorieën | Een groep theorieën die het sociaal handelen en communicatie benaderen vanuit de betekenis die actoren zelf toekennen aan concrete situaties, waarbij de nadruk ligt op de autonomie en keuzes van individuen. |
| Reflexiviteit | Het vermogen van een individu om te communiceren met zichzelf vanuit het perspectief van anderen, wat leidt tot zelfbewustzijn en het reflecteren over eigen identiteit, gedrag en presentatie naar buiten toe. |
| Leefwereld | De subjectieve wereld die elk individu ervaart en zinvol maakt door interactie met anderen en de omgeving, waardoor het individu invloed uitoefent op die omgeving. |
| Cognitieve dissonantie | Een psychologische toestand van conflict of spanning die ontstaat wanneer iemands overtuigingen, waarden of kennis inconsistent zijn met diens gedrag of met nieuwe informatie, wat leidt tot een drang om deze inconsistentie te reduceren. |
| Selectieve blootstelling | Het fenomeen waarbij ontvangers zich bij de confrontatie met media selectief richten op informatie die overeenstemt met hun gevoelens en belangen, en potentieel dissonante informatie vermijden. |
| Selectief onthouden | De neiging om consonante informatie beter en langer te onthouden dan dissonante informatie. |
| Selectieve perceptie | Het proces waarbij ontvangers binnenkomende informatie mentaal herschikken zodat deze overeenstemt met hun gevoelens en belangen, bijvoorbeeld door de relevantie van tegenstrijdige informatie te minimaliseren. |
| Sociolinguïstiek | Een interdisciplinaire onderzoekstak die de wisselwerking bestudeert tussen taal, taalgebruik en de sociale context, inclusief sociale groepen, variaties en veranderingen in taal. |
| Langue | Het gestructureerde taalsysteem met codes en conventies (zoals grammatica) dat een homogeen karakter heeft en voor alle gebruikers van een taal hetzelfde is. |
| Parole | De gesproken, levende taal die heterogeen is en concreet gebruik van het formele taalsysteem door een taalgebruiker in relatie tot zijn/haar sociale omgeving weergeeft. |
| Sapir-Whorf-hypothese | Een theorie die stelt dat de taal die we spreken onze waarneming en voorstelling van de wereld beïnvloedt (linguïstisch relativisme) en ons denken bepaalt (linguïstisch determinisme). |
| Linguïstisch relativisme | Het idee dat de taal die we aanleren en spreken bepaalt hoe we de wereld waarnemen en voorstellen, waardoor sprekers van verschillende talen de wereld op andere manieren interpreteren. |
| Linguïstisch determinisme | De stelling dat ons denken gedetermineerd is door de taal en taalstructuur die we hanteren, wat de wijze van waarneming en denken sterk beïnvloedt. |
| Codetheorie (deficithypothese van Bernstein) | De theorie van Basil Bernstein die stelt dat er twee vormen van taalgebruik zijn, de 'restricted code' (vaak gebruikt in groepen met gedeelde ervaringen) en de 'elaborated code' (rijker en complexer, voor individuele ideeën), en dat een gebrek aan beheersing van de elaborated code door kinderen uit lagere klassen een educatief deficit veroorzaakt. |
| Restricted code | Een vorm van taalgebruik die gekenmerkt wordt door een beperkte woordenschat en eenvoudige syntax, vaak oraal en voorspelbaar binnen een groep met gedeelde interesses en ervaringen. |
| Elaborated code | Een rijker, complexer en minder voorspelbaar taalgebruik met een uitgebreide woordenschat en syntax, gebruikt om individuele en abstracte ideeën uit te drukken en die individualiteit en verschil benadrukt. |
| Two-step flow | Een theorie die stelt dat de invloed van massamedia op het publiek indirect verloopt via opinieleiders, die fungeren als een tussenschakel tussen media en het publiek, en een beperkter of vertraagd effect van media bewerkstelligen. |
| Opinieleiders | Sleutelpersonen binnen een sociaal netwerk wier mening van belang is voor anderen bij het vormen van een persoonlijke opinie, en die enerzijds toegang hebben tot informatiebronnen en anderzijds door hun gemeenschap worden beïnvloed. |
| Multi-step flow | Een meer genuanceerde uitbreiding van de two-step flow-theorie, die erkent dat de invloed van opinieleiders veelzijdig en gelaagd is, en dat invloed in meerdere stappen binnen een sociaal netwerk kan plaatsvinden, vaak geanalyseerd met sociaalnetwerkanalyse. |
| Mediërende factoren (mediating factors) | Psychologische en sociale condities in het communicatieproces die de effecten van persuasieve communicatie matigen of beperken, zoals de directe omgeving van de ontvanger, interpersoonlijke relaties, opinieleiders en individuele vooroordelen. |
| Uses and gratifications | Een theorie die de focus verlegt van wat media met mensen doen, naar wat mensen met media doen. Het publiek wordt gezien als actief en doelgericht, dat mediaboodschappen selecteert om aan individuele, psychologische en sociale behoeften te voldoen. |
| Powerful media - reconsidered | Een fase in het denken over media-effecten die een hernieuwd geloof in de macht van media introduceert, met nadruk op langetermijneffecten (cumulatief effect) en zowel manifeste als latente, onbedoelde invloeden. |
| Agenda-setting | Een benadering die stelt dat de media niet dicteren *wat* mensen moeten denken, maar wel *waarover* ze moeten denken, door de nadruk te leggen op bepaalde onderwerpen en zo de agenda voor het publieke debat te bepalen. |
| Cultivatietheorie | Een theorie die onderzoekt hoe langetermijn, subtiele blootstelling aan media (vooral televisie) de perceptie van de realiteit door het publiek kan kneden en attitudes kan vormen, vaak resulterend in een conservatief wereldbeeld (het 'mean world syndrome'). |
| Zwijgspiraal | Een theorie die beschrijft hoe de perceptie van de dominante mening in de media individuen met afwijkende meningen kan ontmoedigen om hun standpunten openlijk te uiten uit angst voor sociaal isolement, waardoor de dominantie van de vermeende consensus wordt versterkt. |
| Filter bubbles | Een fenomeen waarbij online algoritmes gebruikers voornamelijk informatie presenteren die aansluit bij hun bestaande interesses en overtuigingen, waardoor ze minder worden blootgesteld aan afwijkende perspectieven en hun eigen overtuigingen versterkt worden. |
| Echo chambers | Online omgevingen waarin gelijkgezinden zich verzamelen en hun bestaande meningen en overtuigingen herhaaldelijk bevestigd zien door de informatie die ze delen en ontvangen, wat kan leiden tot een versterking van extreme standpunten en een gebrek aan kritische reflectie. |