Cover
Zacznij teraz za darmo Communicatiewetenschap-samenvatting (1).pdf
Summary
# Tekensystemen en betekenisvorming
Dit onderwerp onderzoekt hoe tekens betekenis creëren en hoe verschillende theoretische benaderingen, zoals die van Peirce en Saussure, dit proces conceptualiseren.
### 1.1 Basisconcepten in tekensystemen
De kern van communicatie ligt in het gebruik van tekens om betekenis over te brengen. De leer van tekens, bekend als semiotiek, kent vier sub-domeinen: fonologie (de kleinste tekenelementen zoals klanken), syntaxis (de structuur en volgorde van tekens), semantiek (de relatie tussen tekens en hun betekenis) en pragmatiek (de relatie tussen betekenis en de tekengebruiker) [1](#page=1).
* **Teken:** Het element dat de drager van betekenis is [1](#page=1).
* **Intensie:** Het geheel van criteria of kenmerken die bepalen of een term correct kan worden toegepast [1](#page=1).
* **Extensie:** De klasse van zaken waarop een term correct kan worden toegepast [1](#page=1).
> **Example:** Voor de term "horrorfilm" is de intensie "spanning, moordenaars, geesten, hulpeloze slachtoffers", terwijl de extensie specifieke films zoals "Saw", "It" en "Conjuring" omvat [1](#page=1).
### 1.2 De relatie tussen teken, betekenis en referent
Binnen de semiotiek worden verschillende termen gebruikt om de componenten van betekenis te beschrijven [2](#page=2).
* **Betekenaar (signifiant):** De materiële vorm van het teken, zoals een woord op papier, een tekening of een uitgesproken klank [2](#page=2).
* **Betekende (signifié):** Het concept, de betekenis of het object waarnaar de tekenvorm verwijst [2](#page=2).
* **Referent:** Het specifieke object in de werkelijkheid waarnaar een teken verwijst. Niet elk teken heeft noodzakelijkerwijs een referent, en een referent is niet altijd aanwezig om over het teken te kunnen spreken. De perceptie van een referent kan bovendien verschillen per individu, hoewel de basisfunctie gemeenschappelijk kan zijn [2](#page=2).
Significatie of betekenis kan op twee niveaus worden onderscheiden [2](#page=2):
* **Denotatie:** De letterlijke, objectieve betekenis van een teken, die voor elke gebruiker hetzelfde is en berust op sociale consensus. Dit komt overeen met de standaard definitie van een term [2](#page=2).
* **Connotatie:** De figuurlijke of subjectieve betekenis van een teken, die kan variëren. Dit omvat een evaluatieve lading (positief, negatief, neutraal) en een referentiële lading die kan veranderen op basis van persoonlijke ervaringen, tijd en culturele context [2](#page=2).
> **Example:** De term "school" heeft een neutrale denotatie als onderwijsinstelling, maar kan voor de ene persoon een positieve connotatie hebben (leerervaringen) en voor een ander een negatieve (pestervaringen) [2](#page=2).
### 1.3 Het tekensysteem van Charles Peirce
Peirce's model beschrijft tekens aan de hand van drie centrale concepten [3](#page=3):
* **Representamen:** Het teken zelf [3](#page=3).
* **Object:** Datgene waarnaar het teken verwijst [3](#page=3).
* **Interpretant:** De betekenis die aan het teken wordt gegeven, wat resulteert in een mentaal concept bij de tekengebruiker. De interpretant wordt beïnvloed door persoonlijke ervaringen en kan daardoor connotaties bevatten [3](#page=3).
De relatie tussen het representamen en het object is cruciaal voor betekenisvorming, en deze relaties zijn dynamisch en contextafhankelijk [3](#page=3).
> **Example:** In de tweet van Lukaku, "Kijkt naar het nieuws op Eén en daar noemen ze buitenlanders vreemdelingen?? #zijnwevreemdofzo??", is "vreemdeling" het representamen, "de buitenlandse persoon op tv" het object, en Lukaku's hashtag "#zijnwevreemdofzo??" is de interpretant, die zijn kritiek op het woordgebruik weerspiegelt [3](#page=3).
Peirce classificeerde tekens ook op basis van de relatie tussen het teken en het object [4](#page=4):
* **Icoon:** Verwijst naar het object op basis van gelijkenis (bv. foto, landkaart, onomatopee) [4](#page=4).
* **Index:** Verwijst naar het object via een existentieel of natuurlijk verband (bv. koorts als index voor ziekte, een natte straat als index voor regen) [4](#page=4).
* **Symbool:** Verwijst naar het object op basis van conventie of afspraak (bv. logo's, Olympische ringen) [4](#page=4).
### 1.4 Het tekensysteem van Ferdinand de Saussure
Saussure benadrukte dat de betekenis van een teken voornamelijk voortkomt uit de relatie van dat teken met *andere* tekens, in plaats van de relatie met een extern object. De betekenis wordt bepaald door de wijze waarop een teken zich onderscheidt van andere tekens, wat de relationele en associatieve aard van betekenis onderstreept. Saussure maakte een fundamenteel onderscheid tussen betekenaar (signifiant) en betekende (signifié) [4](#page=4).
> **Tip:** Denk aan het concept "koud". De betekenis ervan wordt pas duidelijk in contrast met "warm", wat Saussure's idee van differentiële betekenis illustreert [4](#page=4).
Saussure identificeerde twee soorten relaties tussen tekeneenheden [4](#page=4):
* **Paradigma:** Een selectie van tekeneenheden die in een bepaalde positie kunnen worden ingevuld (verticale relatie) [4](#page=4).
> **Example:** Bij de keuze voor een drankje kan na "koffie" gekozen worden voor "bier" of "limonade", maar niet voor "tafel" of "gras" [4](#page=4).
* **Syntagma:** Een betekenisvolle combinatie van tekeneenheden volgens een bepaalde volgorde (horizontale relatie) [4](#page=4).
> **Example:** "Ik drink koffie" is een correct syntagma, terwijl "koffie ik drink" grammaticaal en betekenisvol onjuist is [4](#page=4).
---
# Communicatiemodellen en theorieën
Dit deel verkent de evolutie van communicatiemodellen en de ontwikkeling van communicatiewetenschappen als discipline.
### 2.1 Evolutie van communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn bewust gesimplificeerde beschrijvingen van een deel van de werkelijkheid, bestaande uit elementen, eigenschappen en relaties. Ze dienen ter afbakening en verheldering [10](#page=10).
#### 2.1.1 Vroege lineaire modellen
* **Model van Lasswell ** .
Dit model richt zich op de relatie tussen elementen van het communicatieproces en onderzoeksgebieden. Het is lineair en focust op de intentie van de communicator en het effect op de ontvanger. Er is geen aandacht voor feedback, selectie, context of ruis [10](#page=10).
De kernvragen zijn:
* Wie? (zender)
* Zegt wat? (boodschap)
* Via welk kanaal? (medium)
* Aan wie? (ontvanger)
* Met welk effect? (gevolg) [10](#page=10).
* **Model van Shannon & Weaver ** .
Dit model beschrijft het technische verloop van het communicatieproces, met een focus op het medium. Het is ook lineair en unilateraal, met minder aandacht voor betekenis, selectie en de ontvanger. Een belangrijke toevoeging is het concept van ruis [11](#page=11).
#### 2.1.2 Modellen met meer aandacht voor interactie en betekenis
* **Balansmodel van Newcomb ** .
Ook bekend als het ABX-model of cooriëntatiesysteem, dit model focust op attitudeverandering ten aanzien van een bepaald onderwerp (X) binnen sociale en maatschappelijke verhoudingen. Het beschrijft een communicatieproces tussen twee actoren (A en B) die proberen hun onderlinge relatie te balanceren, wat leidt tot imbricatie of een gedeelde mening/attitude/gevoel [12](#page=12).
* **Model van Schramm ** .
Dit model beschrijft interpersoonlijke communicatie als een circulair proces tussen twee personen, waarbij feedback en actieve deelname centraal staan. Het introduceert het concept van semantische ruis, wat optreedt wanneer boodschappen verschillend worden geïnterpreteerd. De rol van herhaling en context, zoals het psychologisch referentiekader, is hierin cruciaal [13](#page=13).
* **Model van Gerbner ** .
Gerbners model is breed toepasbaar, maar vooral effectief voor informatieve processen waar de ontvanger onbekende informatie verwerkt. Het model telt tien kernelementen, die het hele proces van waarnemen tot gevolgen omvatten. Een belangrijk aspect is het onderscheid tussen psychofysische perceptie (betekenis ligt vast in het waargenomene) en transactionele perceptie (betekenis ontstaat door de interactie tussen waarnemer en waargenomene). Gerbner benadrukt dat wat gecommuniceerd wordt, wordt bepaald door selectieprocessen, omgeving en beschikbare informatie. Hij onderscheidt ook tussen de oude visie (fysiek, passief publiek) en de nieuwe visie (fysiek + betekenistoekenning, actief publiek) op perceptie. De reactie en gevolgen van communicatie zijn onvoorspelbaar [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Model van Jakobson ** .
Jakobsons model definieert zes functies van taal in communicatie [16](#page=16):
* **Expressieve/Emotieve functie:** Functie en status van de zender, attitude [16](#page=16).
* **Conatieve functie:** Gedrag van de ontvanger [16](#page=16).
* **Referentiële functie:** Externe context [16](#page=16).
* **Poëtische functie:** Boodschap en formele aspecten [16](#page=16).
* **Metalinguïstische functie:** Code en metataal [16](#page=16).
* **Fatische functie:** Contact tot stand brengen/onderhouden/afbreken [16](#page=16).
* **Procesmodel van Oomkes ** .
Dit model markeert een fundamentele verschuiving van lineaire naar circulaire modellen. Communicatie wordt hier niet enkel gezien als een overdracht van informatie, maar als een betekeniscreërend proces van encodering en decodering. Dit impliceert gelijkwaardigheid tussen communicator en ontvanger, met aandacht voor feedback en feedforward. Communicatie is een "act of interpretation" waarbij context en referentiekaders cruciaal zijn [17](#page=17).
#### 2.1.3 Theoretische scholen
Fiske onderscheidt twee theoretische scholen binnen de communicatiewetenschappen [20](#page=20):
* **Processchool:**
* Gebaseerd op psychologie en sociologie [20](#page=20).
* Communicatie wordt gezien als transmissie [20](#page=20).
* Focus op accuraatheid en efficiëntie [20](#page=20).
* Onderzoekt "Acts of communication" met een intentionaliteitscriterium (doelbewuste communicatie) [20](#page=20).
* **Semiotische school:**
* Gebaseerd op taalkunde en humane wetenschappen [20](#page=20).
* Communicatie wordt gezien als uitwisseling van betekenis [20](#page=20).
* Focus op interactie [20](#page=20).
* Onderzoekt "Works of communication" met een interactiviteitscriterium, gericht op zowel de communicator als de ontvanger [20](#page=20).
### 2.2 Communicatiewetenschappen als discipline
#### 2.2.1 Status en afbakening
Communicatiewetenschappen is een jong veld met een moeilijke afbakening, maar de kern ligt in de relatie tussen media- en communicatieprocessen en de samenleving. Kritiek op de discipline komt voort uit het feit dat iedereen dagelijks met media te maken heeft, wat leidt tot misvattingen. De relevantie groeit door de toenemende mediatisering en impact ervan in de samenleving. Hoewel de discipline aanvankelijk inspiratie haalde uit andere vakgebieden, ontwikkelt ze nu eigen modellen en methoden [24](#page=24).
Zelfkritiek richt zich op de te open kern en vage grenzen, de potentiële fragmentatie door de breedte, en de vraag of het meer dan een discipline is. Deze openheid kan echter ook positief worden gezien als ruimte voor flexibiliteit, creativiteit en dynamiek, wat noodzakelijk is gezien de constante expansie in het veld [24](#page=24).
#### 2.2.2 Ontstaan en ontwikkeling
De oorsprong van communicatiewetenschappen kan worden teruggevoerd naar de Grieken en Romeinen met retoriek, de focus op het persuasieve aspect van een boodschap. Pas in 1690, met Peucers masterproef over perswezen, was er sprake van een mijlpaal, hoewel nog geen volwaardige academische discipline. In Duitsland ontstonden eind 19e eeuw de "Zeitungswissenschaft" en later "Zeitungskunde", die journalistiek en geesteswetenschappen combineerden. In de VS lag de focus op "Speech communication", taalkundige antropologie, semiotiek en journalistiek, met een sociologisch startpunt en de erkenning van de rol van media in het gemeenschapsgevoel [25](#page=25).
Vanaf de jaren 1920 begon de discipline zich verder te ontwikkelen met "Founding Fathers" zoals Lasswell, Lazarsfeld, Lewin en Hovland, die de multidisciplinariteit benadrukten. De institutionalisering, erkend als volwaardige wetenschap, vond plaats in 1947 onder Wilburg Schramm. Dit vereiste relaties met andere instituties, een eigen leer met onderzoeksmethoden en -objecten, aparte curricula, tijdschriften, congressen en een wetenschappelijke gemeenschap [26](#page=26).
Er zijn twee belangrijke ontwikkelingen te onderscheiden:
* **Administratief onderzoek (the empirical school):** Onderzoek ten dienste van het beleid, gericht op persuasieve effecten, met kwantitatieve methoden en het mainstreamparadigma [26](#page=26).
* **Kritisch onderzoek:** Kritiek op administratief onderzoek, met aandacht voor context en gemeenschapsbelangen, gericht op theorie, normativiteit en tegen de status quo, met kwalitatieve methoden en een alternatief kritisch paradigma [26](#page=26).
#### 2.2.3 Theorieën en paradigma's
Een **paradigma** is een samenhangend geheel van modellen en theorieën dat universeel gedeeld wordt en dient als kader voor het analyseren van de werkelijkheid en het sturen van wetenschappelijk onderzoek. In de sociale wetenschappen is de evolutie ervan belangrijker dan revolutie. Kuhn beschrijft wetenschappelijke revoluties aan de hand van normale wetenschap, puzzle-solving, paradigma's, anomalieën, crisis en revolutie [27](#page=27).
Binnen de communicatiewetenschappen zijn er twee dominante paradigma's:
* **Dominante mainstreamparadigma:**
* Ontstaan in de VS in de jaren 1940-1950, met een liberaal-pluralistisch mens- en maatschappijbeeld [27](#page=27).
* Media worden gezien als vierde macht met sterke maatschappelijke effecten [27](#page=27).
* Gebruikt kwantitatieve en positivistische methoden [27](#page=27).
* Gerelateerde theorieën zijn stimulus-respons, functionalisme en informatietheorie [27](#page=27).
* **Alternatieve kritische paradigma:**
* Ontstaan in Europa in de jaren 1970, als kritiek op het mainstreamparadigma [28](#page=28).
* Communicatie en media worden gezien als manipulatief, systeembevestigend en ideologisch [28](#page=28).
* Gebruikt kwalitatieve methoden [28](#page=28).
* Gerelateerde theorieën omvatten die van de Frankfurter Schule, politieke economie en cultural studies [28](#page=28).
Een paradigma bestaat uit verschillende **theoretische scholen** en theorieën. Een theoretische school is een groep academici die, vanuit een gedeelde context, tijd, ruimte, onderwerp en invalshoek, werkt aan een gemeenschappelijk paradigma en internationale weerklank geniet. Theorieën zijn ordende, structurerende en zingevende ankerpunten in wetenschappelijk onderzoek die relaties aangeven en verklaren, onderverdeeld in sociale theorieën en mediatheorieën [28](#page=28).
---
# Visies op media, cultuur en samenleving
Dit onderwerp verkent diverse theoretische perspectieven op de dynamische wisselwerking tussen media, cultuur en de samenleving, met speciale aandacht voor de rol van machtsstructuren, identiteitsvorming en economische drijfveren.
## 3. Visies op media, cultuur en samenleving
De relatie tussen media, cultuur en de samenleving is complex en wordt vanuit verschillende theoretische invalshoeken benaderd. Deze perspectieven helpen ons te begrijpen hoe media functioneren binnen maatschappelijke structuren en hoe ze maatschappelijke processen beïnvloeden of juist worden beïnvloed.
### 3.1 Theoretische perspectieven op media en communicatie
Verschillende denkers hebben modellen ontwikkeld om communicatie en de rol van media te analyseren. Deze modellen helpen bij het duiden van de impact van media op de maatschappij.
#### 3.1.1 Vier visies op communicatie (McQuail)
Steven McQuail onderscheidt vier fundamentele visies op communicatie, die elk een ander aspect van het communicatieproces benadrukken:
* **Transmissievisie:** Deze visie, die ook wel als het 'zender-ontvanger'-model wordt aangeduid, beschouwt communicatie primair als een lineair proces van informatieoverdracht. De focus ligt op de zender die een boodschap stuurt naar een ontvanger, waarbij de nadruk ligt op kennisoverdracht en de ruimgelijke dimensie van informatieverspreiding. Deze visie is dominant in studies naar de institutionele dimensie van communicatie, zoals nieuws, voorlichting en onderwijs [18](#page=18).
* **Rituele visie (expressiemodel):** Geïntroduceerd door James Carey in 1975, benadrukt deze visie het culturele en sociale aspect van communicatie. Communicatie wordt gezien als een proces van collectieve rituelen en expressie, waarbij de nadruk ligt op het delen van gemeenschappelijke normen en waarden. De boodschap wordt hier minder rationeel en meer emotioneel en sociaal geladen beschouwd. Deze visie is relevant voor studies naar de symbolische dimensie van communicatie, zoals kunst en ontspanning [18](#page=18).
* **Attentievisie (publiciteitsmodel):** Dit perspectief stelt dat het primaire doel van communicatie het vasthouden van de aandacht van de ontvanger is. Aandacht wordt gezien als een schaars goed, een 'commoditeit', waarbij de vorm van de boodschap vaak belangrijker is dan de inhoud. Dit model is relevant voor studies naar de economische dimensie van communicatie en persuasieve communicatie [19](#page=19).
* **Receptievisie (Enc-Dec-model):** Deze visie legt de focus op de actieve rol van de ontvanger in het toekennen en construeren van betekenis aan mediaboodschappen, gebaseerd op hun eigen achtergrond en ervaringen. Media boodschappen worden als polysemisch beschouwd, wat betekent dat ze meerdere betekenissen kunnen hebben. Deze visie is cruciaal voor kritische studies naar media en de rol van de ontvanger [19](#page=19).
### 3.2 Historische context en algemene visies op media en samenleving
De ontwikkeling van communicatiewetenschap (CW) is nauw verbonden met maatschappelijke veranderingen, met name de opkomst van massamedia aan het einde van de 19e en begin 20e eeuw.
#### 3.2.1 De massamaatschappij en haar context
De Industriële Revolutie leidde tot grote maatschappelijke veranderingen, zoals urbanisatie, sociale onrust en economische depressies. Deze context van een 'massamaatschappij' beïnvloedde de vroege kijk op media, vaak met een pessimistische ondertoon [31](#page=31).
* **Idee van de massa:** De 'massa' werd gezien als een heterogene en ongeordende verzameling van 'gewone' mensen. Dit leidde tot een pessimistische visie op de relatie tussen media en de massa, waarbij media als een instrument voor politieke propaganda door een kleine elite werden beschouwd, met het risico op mediapaniek [31](#page=31).
* **Voorbeelden van mediapaniek:** De radio-uitzending van "The War of the Worlds" in 1938, waarbij luisteraars geloofden dat een alieninvasie plaatsvond, is een klassiek voorbeeld. Recentere voorbeelden omvatten hamstergedrag tijdens de coronapandemie, maatschappelijke angst voor horrorclowns en zorgen over het effect van "Squid Game" op kinderen [32](#page=32).
#### 3.2.2 Evolutie van de mediapublieksrelatie
De perceptie van de macht van media en de rol van het publiek is door de jaren heen geëvolueerd:
* **1900-1940:** Almacht van de media [32](#page=32).
* **1940-1960:** Leer van de beperkte effecten [32](#page=32).
* **1960-1980:** Sturende macht van de media [32](#page=32).
* **1980-heden:** Negotiated media-invloed, een wisselwerking tussen communicatie en ontvanger waarbij de ontvanger een actieve rol speelt [32](#page=32).
#### 3.2.3 Sociologische en psychologische benaderingen
* **Sociologische benadering:** Richt zich op de morele ontreddering door het wegvallen van groepsbanden en de rol van media daarin [32](#page=32).
* **Psychologische benadering:** Het stimulus-responsmodel, waarbij communicatie wordt gezien als een automatische reactie op een stimulus in de boodschap. Dit model impliceert grote macht voor communicatoren, maar wordt bekritiseerd vanwege het negeren van de sociale context en de monolitische visie op de passieve ontvanger. Media worden hier soms vergeleken met 'injectienaalden' of 'magische kogels' die informatie direct en zonder weerstand in het publiek injecteren [32](#page=32).
### 3.3 Massamaatschappijtheorie
Dit is een van de klassieke mediatheorieën die de nadruk legt op de destructieve kracht van almachtige media in een massasamenleving.
* **Rode draden:**
1. **Almachtige en destructieve media:** Media zijn alomtegenwoordig en hebben een grote invloed [33](#page=33).
2. **Beïnvloeding van de 'gewone' mens:** Het publiek is beïnvloedbaar en wordt gemanipuleerd, terwijl de elite als weerloos wordt beschouwd [33](#page=33).
3. **Passieve en kritiekloze ontvanger:** De ontvanger durft niets in vraag te stellen of te bekritiseren [33](#page=33).
4. **Kwetsbare en hulpeloze ontvanger:** Mensen raken geïsoleerd, wat hen kwetsbaar maakt [33](#page=33).
5. **Gevolgen op lange termijn:** De samenleving kan in chaos belanden met verval van morele waarden en onderdrukking van de orde [33](#page=33).
6. **Sociale chaos:** De elite behoudt de macht en herstelt de orde [33](#page=33).
7. **Cultureel verval vs. elitecultuur:** Een contrast tussen wat media communiceert en de 'hoge' cultuur zoals kunst en theater [33](#page=33).
* **Kritieken op de massamaatschappijtheorie:**
* Weinig empirische bewijzen [33](#page=33).
* Nostalgisch idealiseren van het verleden door een conservatieve elite [33](#page=33).
* Simplistische visie op media en ontvanger [33](#page=33).
* Beïnvloede geschiedschrijving die alternatieve visies negeert [33](#page=33).
### 3.4 Propaganda
Propaganda is een systematische en doelbewuste poging om percepties te vormen, cognities te manipuleren en gedrag te sturen ten gunste van de propagandist. Het onderscheidt zich van het stimulus-responsmodel doordat het op lange termijn werkt door middel van herhaling [34](#page=34).
#### 3.4.1 Propaganda van Lasswell
Harold Lasswell beschouwde propaganda als een positief middel om collectieve attitudes te manipuleren en de kwetsbare samenleving te controleren. Hij benadrukte het gebruik van symbolen om emoties te koppelen aan herkenbare culturele elementen [34](#page=34).
* **Functies van symbolen:**
* **Expressieve functie:** Symbolen tonen lidmaatschap van een gemeenschap [34](#page=34).
* **Propagandistische functie:** Symbolen worden gebruikt om attitudes te versterken of te herdefiniëren [35](#page=35).
#### 3.4.2 Kritische propagandastudies
Deze studies, die ontstonden in de periode 1920-1930, gaan ervan uit dat het publiek getraind kan worden om kritisch om te gaan met propaganda. Het doel is het kritisch analyseren van sociale beïnvloeding door middel van persuasieve communicatie [35](#page=35).
* **Propagandatechnieken:**
* **Name calling:** Koppelen van een entiteit aan een negatieve connotatie [35](#page=35).
* **Glittering generality:** Koppelen van een entiteit aan een positieve connotatie [35](#page=35).
* **Transfer:** Het positieve van iets overbrengen op iets anders [35](#page=35).
* **Testimonial:** Een populair persoon laat getuigen [35](#page=35).
* **Plain folks:** Een boodschap presenteren als algemeen aanvaard [36](#page=36).
* **Bandwagon:** Het gevoel creëren dat men bij een groep moet horen of achterblijft [36](#page=36).
* **Card stacking:** Positieve aspecten benadrukken en negatieve minimaliseren of weglaten [36](#page=36).
### 3.5 Het Mainstreamparadigma (Functionalistiese benaderingen)
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een positievere kijk op de rol van media, met een focus op de naoorlogse welvaart en democratie. Het functionalisme, een structurele benadering, zag de samenleving als een harmonieus en geïntegreerd systeem.
* **Kernidee:** Maatschappelijke structuren zijn bepalend en media helpen deze structuren te herstellen en te versterken. De samenleving wordt vergeleken met een menselijk lichaam, waarin verschillende subsystemen (zoals media) bijdragen aan het zelfhandhavingsdoel van het grotere systeem [37](#page=37).
#### 3.5.1 Functionalisistische mediatheorie
Deze theorie, een van de tien mediatheorieën, beschrijft de functies van media in de samenleving:
1. **Drie sociale functies van Lasswell:**
* **Surveillancefunctie:** Informatieverstrekking over de omgeving, observatie en controle [38](#page=38).
* **Correlatiefunctie:** Het duiden van informatie en het bieden van context [38](#page=38).
* **Transmissiefunctie:** Het doorgeven van waarden en normen [38](#page=38).
2. **Drie basisfuncties van Merton en Lazarsfeld:**
* **Conformiteitsfunctie:** Media versterken wat overeenkomt met heersende waarden en normen [38](#page=38).
* **Statusverlenende functie:** Media kunnen individuen of zaken status verlenen door ze in de aandacht te brengen [38](#page=38).
* **Narcotiserende functie:** Media kunnen het publiek verdoven, wat zowel een eufunctie (positief voor het systeem door verminderde weerstand) als een disfunctie (negatief door compassiefatigue) kan zijn [38](#page=38).
3. **Voortbouw van Wright:** Breidt Lasswell's functies uit met ontspanning en onderscheidt latente en manifeste functies (achterliggende doelen) [39](#page=39).
4. **Mobilisatiefunctie van McQuail:** Media kunnen de bevolking mobiliseren tot actie, vergelijkbaar met propaganda [39](#page=39).
* **Kritiek op functionalistische mediatheorie:**
* Te algemeen idee van een systeem in balans [39](#page=39).
* Vaagheid van concepten en doelstellingen, wat leidt tot subjectieve interpretaties van wat 'positief' is voor de samenleving [39](#page=39).
* Conservatieve bias die de heersende macht dient [39](#page=39).
### 3.6 Alternatieve paradigma's
Naast het mainstreamparadigma zijn er alternatieve benaderingen die een kritischer blik werpen op de rol van media.
#### 3.6.1 Marxistische benaderingen
Deze benaderingen, beïnvloed door Karl Marx en Friedrich Engels, richten zich op de economische structuren en klassentegenstellingen die de samenleving en media bepalen.
* **Structurele benadering van het arbeidsproces:** De positie in het arbeidsproces bepaalt de kijk op de samenleving. De economische onderbouw (productiemiddelen en arbeidskrachten) bepaalt de bovenbouw (politiek, juridisch en ideologisch niveau) [48](#page=48).
* **Ideologie en de heersende macht:** De ideologie van de heersende klasse wordt de heersende ideologie, die fungeert als schakel tussen onder- en bovenbouw [48](#page=48).
* **Rol van media:** Media hebben een ideologische rol en dragen bij aan het 'manufacturing consent' (productie van instemming) [49](#page=49).
* **Kritiek:** Economisme (economisch reductionisme), te rigide visie en potentiële 'conspiracy theory' [49](#page=49).
#### 3.6.2 Kritische Theorie (Frankfurter Schule)
Denkers als Horkheimer, Adorno en Benjamin ontwikkelden een pessimistische visie op cultuur, waarbij de 'cultuurindustrie' de commercialisering, industrialisering en standaardisatie van cultuur bevordert.
* **Culturele dimensie:** Cultuurindustrie leidt tot standaardisatie en commodificatie [49](#page=49).
* **Politieke dimensie (Habermas):** De neergang van de burgerlijke publieke sfeer leidt ertoe dat media meer focussen op entertainment en emoties, wat resulteert in een commerciële manipulatiefunctie in plaats van een politieke discussiefunctie [50](#page=50).
* **Kritiek:** Pessimisme, economisme en een visie op een manipuleerbare massa [50](#page=50).
#### 3.6.3 Politieke Economie
Dit onderzoeksveld analyseert hoe economische en sociale relaties de productie, distributie en consumptie van communicatiemiddelen beïnvloeden, met de nadruk op machtsongelijkheid en humanistische idealen zoals rechtvaardigheid en emancipatie [50](#page=50).
* **Rol van media:** Media hebben zowel een ideologische als economische functie (accumulatie- en circulatiefunctie) [50](#page=50).
* **Onderzoeksprogramma:**
* Historische invalshoek: Begrijpen van sociale verandering [51](#page=51).
* Sociale totaliteit: Holistische benadering van politieke, economische, technologische en culturele factoren [51](#page=51).
* Morele filosofie: Streven naar rechtvaardigheid en gelijkheid [51](#page=51).
* Praxis: Vertalen van onderzoek naar concrete veranderingen en beleidsvoorstellen [51](#page=51).
#### 3.6.4 Cultural Studies
Dit paradigma focust op populaire cultuur, de 'micropolitics of power' en de actieve rol van de ontvanger.
* **Structuralisme (Althusser, Barthes):** Ideologie biedt een kader voor het interpreteren van de realiteit. Media maken deel uit van ideologische staatsapparaten die onderwerping aan heersende productieverhoudingen reproduceren. Barthes introduceerde het concept van 'mythe' als een niveau van betekenisgeving met een ideologische functie [52](#page=52) [53](#page=53).
* **Culturalisme (Williams, Thompson, Gramsci):** Benadrukt de alledaagse cultuur ('whole way of life') en de actieve rol van sociale groepen in het vormen van hun realiteit ('history from below'). Gramsci introduceerde het concept van 'hegemonie', waarbij dominante groepen consent moeten verwerven van niet-dominante groepen om hun ideeën te bestendigen [53](#page=53).
* **Onderzoeksprogramma van Cultural Studies:**
1. **Cultuur in brede zin:** Focus op gedeelde sociale betekenissen en betekenisproductie via betekenisgevende praktijken [54](#page=54).
2. **Relatieve autonomie van cultuur:** Cultuur is niet simpelweg een reflectie van dominantie, maar heeft eigen dynamiek en aandacht voor diverse issues zoals gender en etniciteit [54](#page=54).
3. **Machtsvraagstukken en articulatie:** Macht is centraal, maar kan zowel beperkend als emanciperend zijn [54](#page=54).
4. **Polysemie en constructie:** Culturele producten worden als teksten gelezen die meerdere betekenissen kunnen hebben. Betekenisconstructie en interpretatie staan centraal [54](#page=54).
5. **Methodologische consequenties:** Vereist kwalitatief onderzoek zoals diepte-interviews en etnografisch onderzoek [54](#page=54).
* **Kritiek op Cultural Studies:** Te theoretisch, te tekstueel, te veel focus op micropolitics [54](#page=54).
#### 3.6.5 Post-benaderingen (Poststructuralisme, Postmodernisme)
Deze benaderingen breken met de ideeën van stabiele betekenis, universele waarheden en grote verhalen.
* **Poststructuralisme (Derrida, Foucault):**
* **Derrida:** Betekenis is instabiel door 'différance' (uitstel) en 'intertekstualiteit' (relatie met andere teksten) [55](#page=55).
* **Foucault:** Het concept 'discours' (een amalgaam van taal en praktijken die kennis construeren) is centraal. Anti-essentialisme benadrukt dat sociale categorieën geen onderliggende stabiliteit reflecteren [55](#page=55).
* **Postmodernisme:** Een containerbegrip voor benaderingen die breken met modernisme en verlichtingswaarden. Kenmerken zijn scepsis ten opzichte van grote verhalen, rationalisme en lineaire vooruitgang, en een nadruk op mediatisering en het vervagen van grenzen tussen feit en fictie [57](#page=57).
* **Lyotard:** Kennis hangt af van perspectief; er is geen totaliserende kennis [57](#page=57).
* **Barker:** Grote verhalen zijn passé, lineaire vooruitgang is een illusie [57](#page=57).
* **Baudrillard:** Het concept van 'simulacra' (kopieën zonder origineel) en hypermediatisering [58](#page=58).
#### 3.6.6 Mediumtechnologische benaderingen
Deze benaderingen stellen dat de dominante communicatietechnologie het sleutelelement is om de samenleving te begrijpen en dat technologische evolutie de oorzaak is van maatschappelijke veranderingen.
* **Toronto School (Marshall McLuhan):**
* **"The medium is the message":** De vorm van het medium is belangrijker dan de inhoud [63](#page=63).
* **Media als extensie van de mens:** Media verlengen zintuigen en vaardigheden, wat leidt tot veranderingen op individueel en maatschappelijk niveau [63](#page=63).
* **Hot media vs. cool media:** Onderscheid gebaseerd op de mate van zintuiglijke betrokkenheid en de 'definitie' van de informatie [64](#page=64).
* **Global village/hertribalisering:** De terugkeer van premoderne orale communicatie en directe relaties op wereldschaal [64](#page=64).
* **Informatiemaatschappijtheorie:** Beschrijft de overgang naar een postindustriële samenleving gedreven door informatie en technologie.
* **Vijf perspectieven (Webster):** Technologisch, economisch, beroepsmatig, ruimtelijk en cultureel (#page=65, 66) [65](#page=65) [66](#page=66).
* **Netwerkmaatschappij (Castells):** Een complexere samenleving gevormd door informatietechnologie en netwerken [66](#page=66).
* **Nieuwe Mediatheorieën:**
* **New Media Theory:** Focus op de individuele ontvanger, convergentie, interoperabiliteit en actieve publieksparticipatie [67](#page=67).
* **Practice Theory:** Analyseert mediagerelateerde praktijken en hun rol in het ordenen van sociale praktijken [68](#page=68).
* **Mediatization:** Processen van sociale verandering door de toenemende impact van media op zowel macro- als microniveau [68](#page=68).
### 3.7 Sociologisch Perspectief op Media, Cultuur en Samenleving
De mediasociologie bestudeert de brede relatie tussen media, cultuur en samenleving, met aandacht voor maatschappelijke implicaties en processen.
#### 3.7.1 Macht
Macht wordt gedefinieerd als het vermogen om beoogde effecten te produceren. Er zijn verschillende visies:
* **Voluntaristische/coöperatieve visie (power to/power with):** Macht gebaseerd op individuele wil of collectieve samenwerking [81](#page=81).
* **Structurele visie (power over):** Macht voortkomend uit de sociale positie in de structuur [81](#page=81).
* **Media capture:** Situaties waarin politieke actoren media controleren door middel van economische of juridische gunsten [82](#page=82).
#### 3.7.2 Sociale Integratie en Identiteit
De rol van media bij het tot stand brengen van sociale samenhang en de vorming van identiteit is een centraal thema. Media kunnen zowel een positieve als negatieve rol spelen [82](#page=82).
* **Vier perspectieven op media en sociale integratie/identiteit:** Deze perspectieven belichten verschillende manieren waarop media bijdragen aan of afbreuk doen aan sociale cohesie en identiteitsvorming [83](#page=83).
#### 3.7.3 Sociale Verandering
De vraag of media oorzaak of gevolg zijn van sociale verandering is complex. Media kunnen worden gezien als motor voor verandering, maar ook als reflectie van bestaande machtsstructuren [83](#page=83).
#### 3.7.4 Dubbele Dimensie van Media
Media hebben zowel een maatschappelijke/materiële/economische dimensie als een ideële/immateriële/culturele dimensie. De relatie tussen deze dimensies kan variëren [84](#page=84):
* **Materialisme:** Economische structuur en macht bepalen cultuur en mediaboodschappen (Marxistische benadering) [84](#page=84).
* **Idealisme:** Media-inhoud leidt sociale verandering (Mediatechnologische benadering) [84](#page=84).
* **Interdependentie:** Media en maatschappij staan voortdurend in interactie en beïnvloeden elkaar wederzijds [84](#page=84).
* **Autonomie:** Weinig theoretisch onderzoek naar oorzakelijke verbanden, met mogelijke verbanden met postmodernistische benaderingen [84](#page=84).
#### 3.7.5 Cultuur en Identiteit
* **Definitie van Cultuur (Williams):**
1. Het algemene proces van beschaving [85](#page=85).
2. De specifieke levenswijze van een groep [85](#page=85).
3. De eindproducten en praktijken van artistieke activiteiten (meest gebruikte definitie). Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen hoge elitecultuur en populaire massacultuur [85](#page=85).
* **Cultuur en Communicatie:** Cultuur vereist een medium voor de overdracht van betekenissen. Mediatisering van cultuur bepaalt de media-aandacht voor bepaalde cultuurproducten [86](#page=86).
* **Cultuur en Macht:** Cultuur speelt een rol bij het handhaven van maatschappelijke ordening via ideologie [86](#page=86).
* **Cultuur, Subcultuur en Identiteit:** In elke gemeenschap bestaan naast de dominante cultuur ook subculturen en soms tegenculturen. Media spelen een rol in de representatie en perceptie van deze groepen, wat kan leiden tot morele paniek. Identiteit wordt continu gevormd in interactie met anderen, media en cultuur, en is een proces van 'worden' in plaats van 'zijn' [87](#page=87).
#### 3.7.6 Mediasystemen
McQuail definieert mediasystemen als de feitelijke massa-media in een samenleving. Hallin en Mancini onderscheiden drie supranationale modellen:
1. **Polarized pluralist model (Middellandse Zee):** Grote politieke parallellisme, niet altijd professionele journalistiek, voorkeur voor audiovisuele media [89](#page=89).
2. **Liberal model (Noord-Atlantisch):** Nauwelijks politiek parallellisme, intern pluralisme, professionele journalistiek onder commerciële druk [89](#page=89).
3. **Democratic corporatist model (Noord- en Centraal-Europa):** Hoge mate van politiek parallellisme, professionele journalistiek, overheidsregulering en financiële steun [89](#page=89).
### 3.8 Media-Economie
Dit veld onderzoekt de economische basisprincipes die media en hun producten beïnvloeden, met een dubbele dimensie van gebruiks- en ruilwaarde.
* **Gebruikswaarde vs. Ruilwaarde:** Gebruikswaarde is de natuurlijke waarde van een product, terwijl ruilwaarde de economische marktwaarde is. Voor private media primeert ruilwaarde, wat leidt tot commodificatie (het product gericht op winstvergaring) [93](#page=93).
* **Twee- en Meerzijdige Markten:** Media verkopen inhoud aan consumenten en hun aandacht aan adverteerders. Dit kan leiden tot economische en niet-economische gevolgen, zoals bias ten gunste van adverteerders en homogenisering, maar biedt ook mogelijkheden voor nichemarkten (#page=94, 99) [94](#page=94) [99](#page=99).
* **Bijzondere Kenmerken van Mediaproducten:** Mediaproducten zijn vaak semi/quasi-publieke goederen (non-rivalrous, non-excludable consumption) en merit goods, wat overheidsinterventie kan rechtvaardigen (#page=94, 95) [94](#page=94) [95](#page=95).
* **Risky Media Business:** Het mediabusiness is risicovol vanwege onvoorspelbaar consumentengedrag, hoge productiekosten en de aard van media als 'experience goods' [96](#page=96).
* **Media Kostenstructuur:** Hoge productiekosten en lage reproductiekosten kenmerken mediaproducten. Dit leidt tot economies of scale en economies of scope [96](#page=96).
* **Strategieën tov Risky Media Business:** Publieksmaximalisering, artificiële schaarste, controle over distributie en concentratie/integratie zijn strategieën die media-ondernemingen toepassen (#page=96, 97) [96](#page=96) [97](#page=97).
* **Nieuwe Media-Economie:** Wetten zoals die van Moore (stijging verwerkingscapaciteit, daling kosten) en Metcalfe (netwerkwaarde groeit kwadratisch met gebruikers) zijn relevant. De 'Long Tail'-theorie beschrijft hoe digitalisering nicheproducten winstgevend kan maken [99](#page=99).
* **Platformisering:** Platformleiders creëren waarde door barrières te plaatsen in de waardeketen, wat echter kan leiden tot informatie-overload en gebrek aan transparantie in prijszetting [100](#page=100).
* **Continuïteit:** Oude media-economische aspecten blijven gelden, hoewel de ontvanger actiever is geworden [100](#page=100).
---
# Media-inhoud, representatie en de rol van het publiek
Dit onderdeel verkent hoe media-inhoud wordt gecreëerd, gerepresenteerd en geïnterpreteerd, met speciale aandacht voor de actieve rol van het publiek, de mechanismen achter nieuwsselectie en de principes van persuasieve communicatie.
### 4.1 Representatie en beeldvorming
Representatie, zoals gedefinieerd door Stuart Hall, omvat het gebruik van taal om zinnige betekenis te geven aan de wereld en deze aan anderen voor te stellen. Dit proces kent twee kernelementen: betekeniscreatie door de combinatie van tekens, en ideologie, wat impliceert dat er meerdere representaties van dezelfde werkelijkheid mogelijk zijn. Een gebeurtenis of entiteit kan bijvoorbeeld zowel als een stad als een voetbalploeg gerepresenteerd worden, afhankelijk van het perspectief .
#### 4.1.1 Weerspiegeling of vertekening?
Er bestaat een onderscheid tussen 'presenteren', wat een weerspiegeling van de werkelijkheid suggereert, en 'representeren', wat een selectieve constructie en potentieel een vertekening impliceert. Om te beoordelen of een representatie een weerspiegeling of vertekening is, zijn de intentie van de communicator, de context van de representatie en de doelstelling van de boodschap van belang. Als ontvanger is het cruciaal om mediawijs om te gaan met mediainhoud, aangezien alle mediainhoud het resultaat is van een sociale constructie .
* **Aristoteles** zag representatie als 'mimesis' of imitatie/simulatie, wat een weerspiegeling impliceert .
* **Plato** beschouwde representatie daarentegen als illusies met potentieel negatieve sociale gevolgen, door het nabootsen van slecht gedrag, wat een vertekening inhoudt .
#### 4.1.2 Pijlers van objectiviteit
Westerstahl identificeerde pijlers van objectiviteit, waaraan McQuail brontransparantie toevoegde. Deze pijlers zijn :
* **Feitelijkheid:** Berichtgeving over ware, controleerbare feiten en gebeurtenissen, met een scheiding tussen mening en feiten, en relevantie voor het publiek .
* **Onpartijdigheid:** Een neutrale positie van de communicator, waarbij emotioneel geladen taalgebruik en waardeoordelen vermeden worden .
* **Evenwichtige berichtgeving:** Gelijkmatige aandacht voor alle partijen en aspecten in termen van tijd, ruimte en focus .
#### 4.1.3 Verwante concepten van objectiviteit
Naast objectiviteit zijn er ook andere concepten relevant:
* **Pluralisme:** Verwijst naar de veelheid aan opinies en stemmen op ideologisch niveau, met 'discours' als kernwoord .
* **Diversiteit:** Betreft de heterogeniteit van mediainhoud op een neutraal niveau, met 'representatie van verscheidenheid in de samenleving' als kernwoord .
Diversiteit kan verder worden onderverdeeld in:
* **Reflectieve diversiteit (reflectionisme):** Het proportioneel selecteren en weerspiegelen van verscheidenheid .
* **Open diversiteit (constructivisme):** Het representeren van bestaande ideeën in de samenleving .
#### 4.1.4 Stereotypering en categorisering
* **Stereotypering:** Aanvankelijk, volgens Lippman, een hulpmiddel om naar de werkelijkheid te verwijzen door vereenvoudigde, maar informatieve voorstellingen. Latere definities geven stereotypering een negatievere connotatie, waarbij veralgemenende kenmerken aan alle leden van een groep worden toegekend. Stereotypes creëren homogeniteit binnen groepen en heterogeniteit tussen groepen .
* **Categorisering/typing:** Gericht op kennisverwerving en inclusie .
* **Stereotypering vs. categorisering:** Stereotypering is niet gericht op kennisverwerving, maar op exclusie, een 'strategy of splitting' .
#### 4.1.5 Het belang van beeldvorming in de media
De manier waarop bevolkingsgroepen of maatschappelijke problemen in de media worden voorgesteld, heeft een significante invloed op de publieke opinievorming en het sociale handelen. Groepen met meer macht kunnen hun geprefereerde beeldvorming beter verspreiden, wat gelinkt is aan ideologie en het handhaven van de bestaande maatschappelijke toestand. Dit heeft ook raakvlakken met cultural studies en machtsverhoudingen, zoals in de representatie van gender en stereotypes rond volkeren .
* **Gender:** De sociale constructie van vrouwelijkheid en mannelijkheid, die niet-essentialistisch is en sociale structuren reproduceert via toegewezen rollen en stereotypes .
* **Sekse:** Wordt gezien als biologisch gedetermineerd met een vaste set karakteristieken .
### 4.2 Nieu sadece en selectiefactoren
Nieuwsselectie vindt plaats via **gatekeeping**, waarbij gebeurtenissen worden geselecteerd op basis van wat journalisten als nieuwswaardig beschouwen. Galtung en Ruge ontrafelden hoe en waarom een (buitenlandse) gebeurtenis nieuws wordt door 12 nieuwswaarden/selectiecriteria te formuleren, waarvan de eerste acht universele factoren en de laatste vier cultuurspecifieke factoren zijn .
**Universele factoren:**
* **Frequentie:** Gebeurtenissen waarvan het verloop overeenkomt met de periodiciteit van een nieuwsmedium worden vaker geselecteerd .
* **Amplitude:** Hoe groter de schaal of het aantal slachtoffers, hoe groter de kans op selectie .
* **Ambiguïteit:** Journalisten verkiezen eenvoudig te verklaren gebeurtenissen boven complexe .
* **Culturele nabijheid en relevantie:** Past de gebeurtenis in het culturele referentiekader van de ontvanger en zijn er gevolgen voor de ontvanger? .
* **Consonantie:** Past de gebeurtenis bij het algemene beeld dat men over iets of iemand heeft ?
* **Onverwachtheid:** Zeldzame gebeurtenissen trekken de aandacht van de journalist .
* **Compositie:** Journalisten streven naar evenwicht in het nieuwsaanbod, bijvoorbeeld door een luchtige afsluiting .
* **Continuïteit:** Als een gebeurtenis al eerder is geselecteerd, is de kans groter dat ze opnieuw wordt geselecteerd .
**Cultuurspecifieke factoren:**
* **Elitelanden:** Trekken meer aandacht en hebben daardoor een grotere kans op selectie .
* **Elitepersonen:** Trekken eveneens meer aandacht .
* **Personificatie:** Een gebeurtenis die als een persoonlijk verhaal wordt gebracht, met focus op emoties en ervaringen, resulteert in een grotere mate van identificatie en 'human interest' .
* **Slecht nieuws:** Gebeurtenissen met veel negatieve gevolgen hebben een grotere kans op selectie .
De kans op selectie vergroot aanzienlijk als een gebeurtenis aan meerdere van deze factoren voldoet .
#### 4.2.1 Kritiek op nieuwswaarden
Kritiek op nieuwswaarden richt zich op de vluchtigheid en relativiteit ervan, met een te grote nadruk op sensatie, entertainment, celebrities en pragmatische aspecten, wat kan leiden tot uniformiteit van nieuws. Er is ook discussie over de rol van de objectieve werkelijkheid in nieuwsproductie, waarbij het gebruik van 'extra-media data' (zoals databases) ter sprake komt .
### 4.3 Vormen van media-inhoud
#### 4.3.1 Mediagenres
Mediagenres kenmerken zich door een herkenbare collectieve identiteit, gebaseerd op een betekenissysteem of specifieke code, wat de nauwe verbondenheid tussen encoderen en decoderen benadrukt. Ze hebben een vertrouwd karakter maar zijn onderhevig aan veranderingen, met pieken en dalen in populariteit. Het vervagen van genregrænzen kan leiden tot nieuwe genres of het minder relevant worden van bestaande genres .
#### 4.3.2 Multi-platform storytelling
Multi-platform storytelling omvat het mixen van content over verschillende media, wat ook wel crossmedia en transmedia genoemd wordt .
#### 4.3.3 Media logic en media format
* **Media logic:** Verwijst naar de regels en normen die gelden bij de productie van media-inhoud .
* **Media format:** Omvat routinematige scenario's voor bepaalde media-inhouden. Dit kan ook verwijzen naar het basisidee van een programma dat wereldwijd wordt verkocht, zoals 'The Voice' of 'Big Brother' .
#### 4.3.4 Inhoudsanalyse en framing
* **Framing:** De manier waarop communicatoren een boodschap presenteren door selectieve nadruk te leggen op specifieke aspecten van een complexere realiteit. Het creëert een vooraf opgesteld referentiekader dat kan leiden tot vertekening en bias .
* **Framing-analyse:** Een specifieke set verwachtingen die betekenis geeft aan een situatie en ons gedrag bepaalt .
### 4.4 Het publieksperspectief
#### 4.4.1 Ontvanger en publiek
Het **publiek** wordt gezien als een complex geheel van ontvangers die samenkomen door gedeelde consumptie van mediaboodschappen in specifieke contexten van tijd en ruimte. Publieksfragmentatie duidt op een netwerk van individuele factoren. Het interactieve karakter van mediaconsumptie legt de focus op de actieve gebruiker, zowel als consument als producent van boodschappen .
#### 4.4.2 Publieksonderzoek
Publieksonderzoek analyseert de rol van het publiek in het interpreteren en toekennen van betekenis aan boodschappen .
#### 4.4.3 Media-effectparadigma
Dit paradigma vertrekt vanuit een **passieve ontvanger**, die als slachtoffer van superieure media wordt beschouwd. De centrale vraag is: "Wat doen media met de mens?". Antwoorden werden gezocht via kwalitatief onderzoek, surveys, experimenten en causale verbanden. Dit paradigma kent zijn oorsprong in de massamaatschappijtheorie en de maatschappelijke bezorgdheid rond propaganda, en werd ook gevoed door de bedrijfswereld en reclamesector met hun focus op persuasieve communicatie. De dominante focus lag vaak op televisie en de effecten ervan op kinderen, zoals geweld en seksualiteit .
#### 4.4.4 Tegenreacties en de 'active turn'
Tegenreacties kwamen vanuit de **Cultural Studies**, die mediaconsumptie als een actief proces beschouwden met een actievere ontvanger. Dit leidde tot het encoding-decoding-model en de uses and gratifications-theorie. De 'first active turn' kenmerkte zich door kwalitatief, interpretatief onderzoek zoals interviews, etnografisch onderzoek en focusgroepen. De nieuwe vraag werd: "Wat doet het publiek met de media?" .
Dit leidde tot twee stromingen:
* **Receptieonderzoek:** Beschouwt media als teksten en onderzoekt hoe het publiek concrete mediaproducten interpreteert vanuit eigen achtergrond en ervaringen .
* **Consumptieonderzoek:** Ziet media als objecten in een alledaagse context en omgeving .
#### 4.4.5 Persuasieve communicatie
Het doel van persuasieve communicatie is om ontvangers te overtuigen en sociale en gedragsverandering (attitude) teweeg te brengen. Een **attitude** bestaat uit een cognitieve component (wat je weet), een affectieve component (wat je voelt) en een conatieve component (wat je doet). Persuasieve communicatie richt zich op een of meerdere van deze componenten om uiteindelijk een attitudeverandering te realiseren .
**Soorten invloed in persuasieve communicatie:**
* **Reward power:** Beloning .
* **Coercive power:** Sanctie .
* **Referent power:** Identificatie .
* **Legitimate power:** Legitiem aanvaard .
* **Expert power:** Kennis en competentie .
#### 4.4.6 Basismodellen van persuasieve communicatie
* **Model van Hovland, Janis en Kelly:** Dit model stelt dat attitudes (affectief) veranderd worden door in te spelen op opinies (cognitief). Dit gebeurt door het continu aanbieden van nieuwe informatie en herhaling. Het overtuigingsproces verloopt in drie stappen: attention, comprehension, en acceptance .
* **Model van McGuire:** (Verdere details over dit model zijn niet uit de aangeleverde tekst te halen.) Kritiek op dit model is het lineaire denken, de focus op media-effect en het negeren van de sociale context .
* **Model van Kelman:** Uitgaande van functionalistische theorieën, vraagt dit model waarom iemand een bepaalde attitude heeft. Het richt zich op groepscommunicatie en conformiteit .
* **Overtuigingsproces in drie stappen (Kelman):**
1. **Inschikkelijkheid (compliance):** Conformeren om conflicten te vermijden .
2. **Identificatie:** Conformeren om de relatie met anderen te handhaven of versterken .
3. **Internalisering:** Conformeren omdat het als juist wordt ervaren ("het hoort zo") .
De eerste twee stappen worden beschouwd als attitude-externe factoren .
#### 4.4.7 Elaboratie likelihood model (ELM)
Dit model verklaart attitudeverandering op basis van mentale processen. Het onderscheidt :
* **Automatisch proces:** Treedt op bij lage betrokkenheid met de mediaboodschap .
* **Gecontroleerd proces:** Treedt op bij hoge betrokkenheid met de mediaboodschap .
#### 4.4.8 Limited capacity model (LCM)
Dit model richt zich op informatieverwerking (cognitief). Mensen gaan actief om met waargenomen informatie, maar beschikken over een beperkte capaciteit voor cognitieve verwerking. Het model omvat drie deelprocessen: encoding, storage, en retrieval .
### 4.5 Mediawijsheid
**Mediawijsheid** omvat het bewust, kritisch en actief omgaan met informatie, en het participeren in een complexe gemediatiseerde samenleving. Dit onderstreept de noodzaak van media-educatie .
---
# Normatieve perspectieven, beleid en de geschiedenis van media
Dit onderwerp duikt in de normatieve modellen van de pers, mediabeleid, de economische aspecten van media en de historische evolutie van communicatietechnologieën.
### 5.1 Normatieve perspectieven op media
Normatieve perspectieven bieden kaders voor hoe media *zouden moeten* functioneren, in tegenstelling tot sociaal-wetenschappelijke theorieën die beschrijven hoe media *in werkelijkheid* functioneren. Deze normatieve modellen vormen de basis voor mediabeleid .
#### 5.1.1 De vier theorieën van de pers
De theorieën van Siebert, Peterson en Schramm introduceren vier fundamentele normatieve modellen voor de media :
1. **Het autoritaire model**
* **Kernprincipe:** Media zijn volledig onderworpen aan de autoriteit van de staat of overheid. Kritiek op de overheid door media wordt beschouwd als een misdrijf .
* **Kenmerken:**
* Media mogen het gevestigde gezag niet ondermijnen .
* Strikte staatscontrole en censuur zijn aanwezig .
* Er is geen rekening gehouden met de wil van de gebruiker of met diversiteit .
* **Relevantie:** Dit model is nog steeds wijdverspreid in de wereld .
2. **Het Sovjetcommunistisch model**
* **Kernprincipe:** Media dienen als instrument voor de opvoeding en vorming van het volk, specifiek ter ondersteuning van het socialistische beleid .
* **Functies van de pers (volgens Lenin):**
* **Collectieve propagandist:** Het overtuigen van iedereen van de noodzaak van socialisme .
* **Collectieve agitator:** Het leiden en controleren van de publieke opinie .
* **Collectieve organisator:** Het mobiliseren van het volk voor de verwezenlijking van de socialistische samenleving .
* **Kenmerken:**
* Media zijn uitsluitend in handen van de overheid; geen private groepen .
* Focus op het collectief, niet op individuen .
3. **Het libertaire model / vrijepersmodel**
* **Kernprincipe:** De pers is volledig vrij en kent geen beperkingen door de overheid. Dit model sluit aan bij het normatieve denken in westerse democratieën .
* **Kenmerken:**
* De pers wordt beschouwd als de "vierde macht" .
* Vrijheid van meningsuiting is cruciaal en essentieel voor een "free marketplace of ideas" .
* Kritiek op de overheid door de media is niet strafbaar .
* Diversiteit aan informatie maakt debatten mogelijk .
* **Negatieve neveneffecten:** Commercialisering, sensatiezucht, concentratievorming, nivellering van media-inhoud en politieke bias kunnen optreden .
4. **Het socialeverantwoordelijkheidsmodel**
* **Kernprincipe:** Dit model dient als correctie op de neveneffecten van het vrijepersmodel, waarbij media verantwoordelijkheid dragen ten opzichte van de samenleving .
* **Kenmerken:**
* Bevordering van media-pluralisme .
* Handhaving van journalistieke standaarden .
* Leveren van volledige, eerlijke, accurate en begrijpelijke commentaar op gebeurtenissen .
* Aan bod laten komen van publieke opinie en representatieve beelden van diverse groepen .
* Weergeven van doelstellingen, waarden en normen van de samenleving .
* **Overheidsinterventie:** De overheid mag ingrijpen als individuele vrijheden worden geschaad of als de markt faalt in het aanbieden van diverse, objectieve en onafhankelijke inhoud .
#### 5.1.2 Aanvullende alternatieve normatieve concepten
Naast de vier klassieke modellen, zijn er ook andere normatieve concepten die de rol en regulering van media beschrijven:
* **Revolutionair concept:** Richt zich op illegaal opererende media met politieke, niet commerciële doelen, die ingaan tegen economische en politieke structuren .
* **Ontwikkelingsconcept:** Media worden ingezet voor natievorming, alfabetisering, bestrijding van armoede en economische ontwikkeling, typisch voor nieuwe staten. De overheid kan hierbij interveniëren, maar controle kan niet aangeklaagd worden. UNESCO pleitte internationaal voor een "New World Information and Communication Order" (NWICO) die streeft naar een vrije, maar evenwichtige informatieflow en het "right to communicate" .
* **Democratisch-participatorisch concept:** Geïnspireerd door emancipatorische mediatheorieën, reageert dit concept op commercialisering van private en politisering van publieke media. Het bevordert kleinschalige, interactieve en participatieve mediavormen, en het "right to communicate" .
Het **socialeverantwoordelijkheidsmodel** wordt benadrukt als een model dat duidelijk tot uiting komt in het Belgische mediabeleid, zoals blijkt uit het bestaan van een mediadecreet .
### 5.2 Mediapbeleid en economie
Mediapbeleid omvat de ontwikkeling van doelstellingen en normen die leiden tot instrumenten om de structuur en het gedrag van mediasystemen te vormen. Mediaregulering, een onderdeel van mediabeleid, gebruikt specifieke en vaak juridisch bindende instrumenten om beleidsdoelstellingen te realiseren .
#### 5.2.1 De Vlaamse Regulator voor de Media (VRM)
De VRM is de instantie die instaat voor de handhaving van mediaregelgeving, het beslechten van geschillen en het uitgeven van media-erkenningen en -vergunningen .
#### 5.2.2 De I-I-I-Mix: Ideas, Interests, Institutions
Elk mediabeleid is een wisselwerking tussen deze drie elementen :
* **Ideeën (Ideologie):** De onderliggende denkbeelden en ideologieën die het beleid beïnvloeden .
* **Interesses (Actoren):** De belangen van diverse actoren zoals stakeholders, politiek en economie .
* **Instituties:** De instellingen en organisaties die betrokken zijn bij de totstandkoming en uitvoering van beleid .
Dit model wordt geïllustreerd met het voorbeeld van de ondersteuning van de Vlaamse film door het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF), waarbij ideeën over filmbeleid, de belangen van verschillende filmgenres, en de rol van het VAF zelf samenkomen .
#### 5.2.3 Spanningsvelden van mediabeleid
De wisselwerking tussen ideeën, interesses en instituties vindt plaats binnen verschillende spanningsvelden:
* **Economie vs. Cultuur:** Er is een constante spanning tussen de economische doelstellingen (eerlijke competitie, innovatie) en culturele doelstellingen (publiek debat, diversiteit, democratie, identiteit) van mediabeleid. De prioriteit ligt vaak bij de vrijemarkt, hoewel marktfalen interventie van de overheid kan rechtvaardigen .
* **Sectorspecifiek vs. Multisectorieel:** Mediapbeleid wordt vaker sectorspecifiek toegepast (bv. onderscheid tussen radio- en telecommunicatiebeleid), wat voornamelijk de economische dimensie dient .
* **Lokaal vs. Globaal:** Door de internationalisering van mediasectoren wordt globaal beleid (via internationale organisaties zoals de Wereldhandelsorganisatie en UNESCO) steeds belangrijker, wat leidt tot complexere media governance. Er bestaat echter angst dat mondiale beleidsvoerders de economische dimensie zullen prioriteren boven lokale noden .
#### 5.2.4 Normatieve aspecten van media en het algemeen belang
Er bestaat een fundamentele spanning tussen de vrijheid en onafhankelijkheid van media en de mogelijke negatieve neveneffecten daarvan op het algemeen belang .
* **Normatieve verwachtingen:** Deze komen historisch gegroeid, vanuit het publiek, de overheid en belangengroepen, en beïnvloeden de rol die media geacht worden te spelen. Media dienen informatie, duiding en opiniëring te bieden en worden geacht de democratie en het algemeen belang te dienen .
* **Het algemeen belang:** Media voeren essentiële taken uit voor de samenleving en beantwoorden aan normen zoals rechtvaardigheid, eerlijkheid en democratie. Het concept van het algemeen belang is echter contextafhankelijk en afhankelijk van de referent .
* **Verantwoording:** Media zijn verantwoordelijk via verschillende modellen:
* **Juridisch model (liability):** Gebaseerd op het rechtssysteem, waarbij schade leidt tot materiële straffen. Dit model is duidelijk omlijnd maar kan verouderen en is beter toepasbaar op structuren dan op inhoud .
* **Moreel-sociaal model (answerability):** Gaat uit van dialoog en onderhandeling, met niet-materiële "straffen" zoals publieke excuses. Dit model bevordert een interactieve relatie tussen media en samenleving .
* **Van de markt:** Men gaat ervan uit dat de vrije markt de kwaliteit van media beloont en slechte werking bestraft, maar dit is niet altijd het geval en het algemeen belang staat niet centraal .
* **Van publieke verantwoordelijkheid:** Media worden gezien als sociale instellingen die verantwoording verschuldigd zijn aan de samenleving .
* **Van de professionele sfeer:** Media ontwikkelen zelf gedragscodes en procedures voor zelfreflectie en zelfcontrole .
### 5.3 Economische aspecten van media
De economie van media wordt gekenmerkt door een dubbele dimensie: economisch en cultureel, waarbij gebruikswaarde en ruilwaarde centraal staan [93](#page=93).
* **Gebruikswaarde:** De natuurlijke waarde van een product, zoals het ontwikkelen van ideeën of het verkrijgen van informatie [93](#page=93).
* **Ruilwaarde:** De economische marktwaarde, gericht op winst, politieke invloed of prestige [93](#page=93).
* **Commodificatie:** Het proces waarbij producten primair gericht zijn op kapitaalverwerving, waardoor gebruikswaarde wordt omgezet in ruilwaarde [93](#page=93).
#### 5.3.1 Tweezijdige markten
Veel media opereren op tweezijdige markten: ze verkopen inhoud aan consumenten en de verworven aandacht van die consumenten aan adverteerders. Dit kan leiden tot [94](#page=94):
* **Economische gevolgen:** Afhankelijkheid van een markt beïnvloedt financiering en prestatie-metingen [94](#page=94).
* **Niet-economische gevolgen:** Inhoud kan worden aangepast aan de belangen van adverteerders, wat leidt tot homogenisering en bias ten gunste van specifieke doelgroepen. Nichemarkten en themakanalen kunnen hier een oplossing bieden om diversiteit te waarborgen [94](#page=94).
#### 5.3.2 Bijzondere kenmerken van mediaproducten
Mediaproducten vertonen kenmerken van semi-/quasi-publieke goederen:
* **Non-rivalrous consumption:** Consumptie door één individu vermindert de beschikbaarheid voor anderen niet [94](#page=94).
* **Non-excludable consumption:** Het is moeilijk om consumenten uit te sluiten van consumptie [95](#page=95).
* **Externaliteiten:** Kosten of baten die derden ondervinden, positief of negatief [95](#page=95).
* **Merit goods:** Producten waarvan de waarde groter is dan wat het individu bereid is te betalen, wat overheidsinterventie kan rechtvaardigen [95](#page=95).
* **Free-riders:** Consumenten die niet betalen maar wel consumeren, wat prijszetting bemoeilijkt [95](#page=95).
#### 5.3.3 Risky Media Business
Mediaondernemingen opereren in een risicovolle business door:
* Onvoorspelbaar consumptiegedrag [96](#page=96).
* Hoge productiekosten en lage reproductiekosten [96](#page=96).
* Media als "experience goods" [96](#page=96).
Strategieën om dit risico te beheersen zijn onder meer publieksmaximalisering, het creëren van artificiële schaarste, controle over distributie, concentratie en integratie [96](#page=96).
* **Economies of scale:** Besparingen door grote afzet [96](#page=96).
* **Economies of scope:** Diversificatie over verschillende sectoren voor een groter bereik [96](#page=96).
#### 5.3.4 Nieuwe media-economie
De nieuwe media-economie wordt beïnvloed door:
* **De Wet van Moore:** Stijgende verwerkingscapaciteit van computerchips leidt tot lagere kosten [99](#page=99).
* **De Wet van Metcalfe:** De waarde van een netwerk groeit kwadratisch met het aantal gebruikers [99](#page=99).
* **De Theorie van Long Tail:** Digitalisering maakt nicheproducten winstgevend en vergroot diversiteit [99](#page=99).
* **Platformisering:** Platformleiders creëren schaarste en waarde door barrières op te werpen in de waardeketen [100](#page=100).
Oude economische aspecten zoals onvoorspelbaar consumptiegedrag en concentratietendensen blijven echter gelden [100](#page=100).
### 5.4 Historische evolutie van communicatietechnologieën
De geschiedenis van media is geen pure technologische geschiedenis, maar een sociale geschiedenis waarin technologieën worden gevormd en geïnterpreteerd binnen een maatschappelijke context [70](#page=70).
#### 5.4.1 Orale cultuur
Gekenmerkt door gesproken taal, ligt de nadruk op het heden, is kennis constant herhaling nodig, ontbreekt het concept van auteurschap, ligt macht bij kennisdragers, en staat het groepsbelang centraal [71](#page=71).
#### 5.4.2 Schriftelijke cultuur
Ontstaan uit beeldschriften en evoluerend naar fonetische alfabetten, maakte de schriftelijke cultuur snellere en efficiëntere communicatie mogelijk, onafhankelijk van fysieke aanwezigheid. Plato bekritiseerde dit echter voor de aftakeling van het geheugen en de moral panic die het kon veroorzaken. Maatschappelijke implicaties omvatten de uitbreiding van politieke rijken, de vastlegging van kennis, en de scheiding tussen privé en publiek [72](#page=72) [73](#page=73).
#### 5.4.3 Printcultuur en de drukpers
De uitvinding van de drukpers introduceerde het eerste massamedium. Dit leidde tot ruimere kennisverspreiding, sterkere controle van de zender, gestandaardiseerde productie en de opkomst van volkstalen, de Renaissance en Verlichting [73](#page=73).
#### 5.4.4 De dagbladpers
De dagbladpers ontstond mede door de Industriële Revolutie en de Amerikaanse en Franse Revoluties. Initiële eliteproducten evolueerden naar een massapers, sterk beïnvloed door technologie (fotografie, telegrafie) en economie (reclame). Dit had politieke implicaties zoals de bevordering van liberalisme en persvrijheid, en de vorming van nationaal bewustzijn [74](#page=74) [75](#page=75).
#### 5.4.5 Registratie van beeld: Fotografie en Film
* **Fotografie:** Ontstond uit de camera obscura en evolueerde met de uitvinding van de fotocamera, persfotografie, kleurenfoto's en digitale fotografie. Digitalisering roept echter vragen op over beeldmanipulatie en geloofwaardigheid [75](#page=75).
* **Film:** Begon met bewegende tekeningen en evolueerde via de kinetograaf en cinema naar de eerste geluids- en kleurenfilms. Film heeft een belangrijke invloed op vrijetijdsbesteding, economie (media-industrie) en politiek (propaganda) [76](#page=76).
#### 5.4.6 Geluid
De ontwikkeling van geluidstechnologieën, zoals de radio en de plaat, had culturele (democratisering van cultuur), economische (platenindustrie) en convergente implicaties (met radio) [76](#page=76).
#### 5.4.7 Telecommunicatie
Met de introductie van elektriciteit ontstond de telecommunicatie, met de telegraaf als voorloper. Deze technologie transformeerde communicatie van optisch naar elektronisch, met verreikende economische (vrije markt) en journalistieke (actualisering van nieuws) implicaties. De telefoon en radio breidden deze mogelijkheden verder uit, met verschuivingen van publiek naar privé en de personalisering van politiek (#page=77, 78). Televisie, na WOII doorgebroken, werd een integraal onderdeel van de consumptiemaatschappij en had grote politieke en sociale impact [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79).
#### 5.4.8 Digitale communicatie
De opkomst van digitale communicatie, gekenmerkt door digitalisering, convergentie en globalisering, heeft geleid tot een intensivering van ontwikkelingen en nieuwe mediavormen zoals gaming. Dit gaat gepaard met weerstand en moral panic [79](#page=79).
* **Globalisering:** Media-activiteiten worden wereldwijd vertakt, wat leidt tot concentratie, commercialisering en een verlies van diversiteit (bv. Americanization) [80](#page=80).
#### 5.4.9 Continuïteit in media-evolutie
Ondanks technologische veranderingen blijven bepaalde aspecten constant: de sociale geschiedenis en verwevenheid van media, het cumulatieve karakter (nieuwe media vervangen zelden oude), het sociaal gebruik dat vaak anders is dan voorzien, en de weerstand tegen nieuwe media [80](#page=80).
### 5.5 Mediasystemen en -organisaties
#### 5.5.1 Mediasystemen (Hallin & Mancini)
Hallin en Mancini breiden het concept van mediasystemen uit buiten het nationale niveau, inspelend op globalisering. Ze identificeren drie supranationale modellen:
1. **Polarized pluralist model (Middellands):** Kenmerkend voor landen als Frankrijk, Spanje en Italië. Gekenmerkt door sterk politiek parallellisme (pers gericht op politieke elite), niet-professionele journalistiek en een voorkeur voor audiovisuele media [89](#page=89).
2. **Liberal model (Noord-Atlantisch):** Van toepassing op de VS, het VK en Canada. Gekenmerkt door intern pluralisme (marktgericht), professionele journalistiek onder commerciële druk en hoge krantenoplages [89](#page=89).
3. **Democratic corporatist model (Noord- en Centraal-Europees):** Gedragen door landen als België, Nederland en Duitsland. Kenmerkt zich door hoge mate van politiek parallellisme, professionele journalistiek, en aanzienlijke overheidssteun voor media [89](#page=89).
Kritiek op deze modellen richt zich op de beperkte geografische focus, gebrek aan nuancering en risico op veralgemening [88](#page=88).
#### 5.5.2 Mediastructuren en Communicatorstudies
* **Mediaorganisatie:** Een specifieke organisatie die media-activiteiten uitoefent (bv. krantenuitgeverij) [90](#page=90).
* **Mediainstelling:** Het bredere kader waarin mediaorganisaties opereren, op hetzelfde niveau als een mediasysteem [90](#page=90).
* **Communicatorstudies:** Typologieën van communicatoronderzoek, zoals die van Verstraeten, beschrijven de focus op gebeurtenissen, journalisten, mediaorganisaties, mediatische praktijken en maatschappelijke factoren [90](#page=90).
* **Gatekeeping:** Het proces van het openen of sluiten van communicatiekanalen, waarbij journalisten als gatekeepers fungeren. Studies variëren van individueel-psychologische factoren tot bredere sociale contexten [91](#page=91).
* **De beroepsrol van de communicator:** Rolverwachtingen, professionele sociologie (kennis, autoriteit, ethiek) en rolconflicten (bv. bediende vs. overste, nieuwsverzamelaar vs. bron) zijn cruciaal [92](#page=92).
#### 5.5.3 Cultuur en Communicatie
De relatie tussen natuur en cultuur (nature vs. nurture) is centraal. Cultuur, als betekenisgeving van sociaal handelen, vereist een medium voor overdracht. Mediatisering van cultuur bepaalt de aandacht voor bepaalde cultuurproducten. Cultuur speelt ook een rol in het handhaven van maatschappelijke ordening via ideologie. Interculturele communicatie onderzoekt de uitdagingen bij communicatie tussen culturen, waarbij regels en cultuurspecifieke strategieën essentieel zijn [86](#page=86).
### 5.6 Normatieve perspectieven en beleid
#### 5.6.1 Normatieve modellen en hun relevantie
De **normatieve modellen** (autoritair, Sovjetcommunistisch, libertair, sociaal verantwoordelijk) vormen de theoretische basis voor de discussie over hoe media *zouden moeten* functioneren en hoe ze gereguleerd worden [108-110](#page=108, 109, 110). Het **socialeverantwoordelijkheidsmodel** is van grote invloed op hedendaags mediabeleid, met een nadruk op pluralisme, journalistieke standaarden en representatie .
#### 5.6.2 Mediapbeleid en Instrumenten
Mediapbeleid zoekt een balans tussen vrijheid van informatie en het algemeen belang. De **I-I-I-Mix** (Ideas, Interests, Institutions) beschrijft de dynamiek achter beleidsvorming. Spanningsvelden tussen economie en cultuur, sectorspecifieke en mondiale benaderingen, en de rol van het algemeen belang bepalen de richting van het beleid [113-115](#page=113, 114, 115) .
#### 5.6.3 Verantwoording en Controle
Media zijn verantwoordelijk via juridische (liability), moreel-sociale (answerability), markt- en publieke verantwoordingsmodellen, evenals zelfregulering binnen de professionele sfeer [115-117](#page=115, 116, 117). De afweging tussen vrijheid van meningsuiting en het algemeen belang blijft een centraal dilemma .
### 5.7 De historische evolutie van communicatietechnologieën
De geschiedenis van media is een verhaal van technologische innovatie, maar vooral van sociale adaptatie en interpretatie [70](#page=70).
* **Van orale naar schriftelijke en printcultuur:** Deze overgangen markeerden fundamentele verschuivingen in kennisopslag, verspreiding en de organisatie van de samenleving [71-73](#page=71, 72, 73).
* **Opkomst van massamedia:** De dagbladpers, fotografie, film, radio en televisie democratiseerden informatie en cultuur, beïnvloedden politiek, en werden integraal onderdeel van de moderne samenleving [74-79](#page=74, 75, 76, 77, 78, 79).
* **Digitale revolutie en globalisering:** Digitalisering, convergentie en globalisering transformeren de mediacommunicatie verder, met nieuwe uitdagingen en mogelijkheden [79-80](#page=79, 80). De constante factor in deze evolutie is echter de sociale context waarin technologieën worden ingebed en gebruikt [80](#page=80).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Semiotiek | De leer van tekens, met vier subdomeinen: fonologie (kleinste elementen van tekens), syntaxis (structuur/volgorde van tekens), semantiek (relatie tussen tekens en hun betekenis), en pragmatiek (relatie tussen betekenis en de tekengebruiker). |
| Teken (Representamen) | De fysieke drager van een betekenis, zoals een woord, een symbool of een gebaar. Het is de vorm die wij waarnemen. |
| Betekenaar (Signifiant - Sa) | De materiële vorm van een teken, bijvoorbeeld het geschreven woord 'stoel' of een getekende stoel. |
| Betekende (Signifié - Se) | Het concept, de betekenis of het object waarnaar de materiële vorm van het teken verwijst. Het is de idee die wordt opgeroepen. |
| Betekenis (Significatie) | De waarde die aan een teken wordt toegekend, die kan bestaan uit een letterlijke, objectieve denotatie of een figuurlijke, subjectieve connotatie. |
| Denotatie | De letterlijke en objectieve betekenis van een teken, die voor elke tekengebruiker hetzelfde is en gebaseerd is op sociale consensus. |
| Connotatie | De figuurlijke of subjectieve betekenis van een teken, die evaluatieve of referentiële lading kan hebben en kan variëren afhankelijk van de persoon, tijd of culturele context. |
| Tekensysteem van Peirce | Een model dat de relatie tussen een representamen (het teken), een object (waar het teken naar verwijst) en een interpretant (de betekenis die aan het teken wordt gegeven door de gebruiker) beschrijft. |
| Tekensysteem van Saussure | Een model dat stelt dat de betekenis van een teken voortkomt uit de verhouding tot andere tekens, niet tot het object, en maakt onderscheid tussen betekenaar en betekende. |
| Paradigma (Saussure) | Een verticale relatie die een selectie van tekeneenheden met elkaar verbindt, zoals verschillende drankjes die gekozen kunnen worden bij een maaltijd. |
| Syntagma (Saussure) | Een horizontale relatie die een betekenisvolle combinatie van tekeneenheden in een bepaalde volgorde beschrijft, zoals de zinsbouw. |
| Icoon (Peirce) | Een teken dat gelijkenis vertoont met het object waarnaar het verwijst, zoals een foto of een landkaart. |
| Index (Peirce) | Een teken dat een existentieel of natuurlijk verband heeft met het object waarnaar het verwijst, zoals rook die wijst op vuur. |
| Symbool (Peirce) | Een teken dat zijn betekenis ontleent aan conventie of afspraak, zoals een verkeersbord of een logo. |
| Communicator | De zender van een boodschap, die zowel bewust als onbewust kan communiceren en kan variëren van een individu tot een organisatie. |
| Boodschap | De bewustzijnsinhoud die door de communicator wordt gecodeerd in tekens en geëxternaliseerd. Het heeft drie aspecten: referentieel, expressief en relationeel. |
| Encoderen | Het proces waarbij de communicator de bewustzijnsinhoud in tekens plaatst om betekenis duidelijk te maken voor de ontvanger. |
| Decoderen | Het proces waarbij de ontvanger de geëncodeerde boodschap ontcijfert en interpreteert, zowel syntactisch (structuur) als semantisch (betekenis). |
| Dominante decodering | Wanneer de ontvanger dezelfde betekenis toekent aan de boodschap als de communicator voor ogen had (preferred reading). |
| Aberrante decodering | Wanneer de ontvanger een andere betekenis toekent aan de boodschap, mogelijk door afwijkende waarden of visies (opposite or counter-hegemonic reading). |
| Onderhandelde decodering | Wanneer de ontvanger een aangepaste interpretatie geeft die deels afwijkt van de oorspronkelijke betekenis, afgestemd op eigen waarden (negotiated reading). |
| Ruis | Elke factor die het communicatieproces verstoort, onderverdeeld in externe ruis (buiten het proces) en interne ruis (psychologisch, semantisch, mechanisch binnen het proces). |
| Communicatiemodel | Een bewust gesimplificeerde beschrijving van een deel van de werkelijkheid, die elementen, eigenschappen en relaties binnen het communicatieproces weergeeft. |
| Lasswell-model | Een lineair communicatiemodel uit 1948 dat de vragen 'Wie zegt wat, via welk kanaal, tegen wie, met welk effect?' centraal stelt, met focus op de intentie van de communicator en de effecten. |
| Shannon & Weaver-model | Een technisch model uit 1949 dat het verloop van het communicatieproces vanuit een technisch perspectief beschrijft, met nadruk op signaaloverdracht en de introductie van het concept 'ruis'. |
| Balansmodel van Newcomb (ABX-model) | Een model uit 1953 dat de attitudeverandering binnen sociale relaties tussen twee actoren (A en B) ten opzichte van een object (X) bestudeert, met focus op het bereiken van evenwicht. |
| Schramm-model | Een model dat interpersoonlijke en massacommunicatie beschrijft, met nadruk op de semantische ruis, actieve deelnemers en feedback, en het belang van herhaling en context. |
| Gerbner-model | Een model uit 1956 dat brede toepasbaarheid claimt maar vooral informatiestromen beschrijft, met aandacht voor de perceptie van de werkelijkheid en de rol van de communicator. |
| Jakobson's functies van taal | Zes functies die de communicatie beschrijven: expressieve, conatieve, referentiële, poëtische, metalinguïstische en fatische functie. |
| Massamaatschappijtheorie | Een theorie die de media als almachtig beschouwt en het publiek als passief en beïnvloedbaar, wat leidt tot mediapaniek en sociale chaos. |
| Propaganda | Een doelbewuste, systematische poging om percepties te vormen, cognities te manipuleren en gedrag te sturen ter bevordering van de intentie van de propagandist. |
| Administatief onderzoek | Onderzoek dat ten dienste staat van beleid, vaak met focus op persuasieve effecten en kwantitatieve methoden, als onderdeel van het mainstreamparadigma. |
| Kritisch onderzoek | Onderzoek dat kritiek levert op het administratieve onderzoek, met focus op context, normatieve aspecten en kwalitatieve methoden, als onderdeel van het alternatieve kritische paradigma. |
| Paradigma (Kuhn) | Een raamwerk van gedeelde modellen en theorieën dat de werkelijkheid analyseert en wetenschappelijk onderzoek richting geeft, gebaseerd op een bepaald mens- en maatschappijbeeld. |
| Mainstreamparadigma | Het dominante paradigma in de communicatiewetenschappen, gekenmerkt door een liberaal-pluralistisch mens- en maatschappijbeeld, kwantitatieve methoden en theorieën zoals stimulus-respons. |
| Alternatief kritisch paradigma | Een paradigma dat kritiek levert op het mainstreamparadigma, met focus op manipulatie, ideologie, kwalitatieve methoden en theorieën zoals de Frankfurter Schule. |
| Theoretische school | Een groep academici die binnen een paradigma op eenzelfde onderwerp werken vanuit een gedeelde invalshoek en context. |
| Sociale identiteit | De mate waarin een individu zich identificeert met een bepaalde groep of gemeenschap, mede gevormd door communicatie en media. |
| Mediaglobalisering | De wereldwijde verspreiding en concentratie van media-eigendom en -productie, met gevolgen voor diversiteit en culturele homogenisering. |
| Netwerkmaatschappij | Een samenleving waarin informatienetwerken centraal staan en de relaties tussen mensen en organisaties wereldwijd worden georganiseerd. |
| New Media Theory | Een theoretisch kader dat zich richt op de individuele ontvanger, de convergentie van media en de actieve participatie van het publiek in de digitale omgeving. |
| Practice Theory | Een benadering die zich richt op de alledaagse praktijken van mensen in relatie tot media en hoe deze praktijken sociale normen en gedragingen organiseren. |
| Mediatisering | Het proces waarbij de media een toenemende impact krijgen op alle aspecten van de samenleving, zowel op macro- als microniveau. |
| Orale cultuur | Een cultuur die voornamelijk gebaseerd is op gesproken taal, met kenmerken als een focus op het heden, thematische geheugenopslag en een concentratie van macht bij kennisdragers. |
| Schriftelijke cultuur | Een cultuur die gebaseerd is op geschreven taal, wat leidt tot de mogelijkheid om kennis vast te leggen, op te slaan en over te dragen, en een grotere scheiding tussen tijd en ruimte. |
| Printcultuur | Een cultuur die gevormd is door de uitvinding van de boekdrukkunst, wat leidde tot bredere kennisverspreiding, standaardisatie en een toename van individualiteit. |
| Dagbladpers | De ontwikkeling van kranten als massamedium, die een belangrijke rol speelden in politieke en economische ontwikkelingen en de professionalisering van journalistiek bevorderden. |
| Registratie van beeld (fotografie, film) | De ontwikkeling van technologieën voor het vastleggen en verspreiden van visuele informatie, met grote maatschappelijke en culturele implicaties. |
| Telecommunicatie | Communicatie over afstand, beginnend met telegrafie en evoluerend naar telefonie, radio en televisie, die de maatschappij ingrijpend heeft veranderd. |
| Informatiemaatschappij | Een samenleving waarin informatie en kennis de belangrijkste economische en sociale drijfveren zijn, gekenmerkt door technologische innovatie en netwerkstructuren. |
| Media-economie | De studie van de economische principes die ten grondslag liggen aan de productie, distributie en consumptie van mediaproducten, inclusief markten, kostenstructuren en concurrentie. |
| Commodificatie | Het proces waarbij iets (zoals cultuur of aandacht) wordt omgezet in een product met een economische ruilwaarde, primair gericht op winstgeneratie. |
| Twee/Meerzijdige markten | Een economisch model waarbij media zowel aan consumenten (voor inhoud) als aan adverteerders (voor aandacht) verkopen, wat de financiering en inhoud kan beïnvloeden. |
| Marktfalen | Situaties waarin de vrije markt niet efficiënt functioneert, bijvoorbeeld bij het aanbieden van publieke goederen of merit goods, wat overheidsinterventie kan vereisen. |
| Risky Media Business | De inherente onvoorspelbaarheid van het succes van mediaproducten, mede door hoge productiekosten en een afhankelijkheid van consumentengedrag. |
| Economies of Scale/Scope | Efficiëntievoordelen die voortkomen uit grootschalige productie (scale) of diversificatie in verschillende mediasectoren (scope). |
| Platformisering | Een bedrijfsmodel waarbij platformaanbieders barrières opwerpen in de waardeketen om schaarste te creëren en waarde te genereren, vaak via digitale netwerken. |
| Representatie | Het proces van het gebruiken van taal en symbolen om de werkelijkheid weer te geven, te construeren of te interpreteren, wat kan leiden tot zowel weergave als vertekening. |
| Nieuidswaarden | Criteria die bepalen of een gebeurtenis als nieuwswaardig wordt beschouwd, zoals frequentie, amplitude, relevantie en onverwachtheid. |
| Framing | De manier waarop een boodschap wordt gepresenteerd door selectieve nadruk en weglating, wat de interpretatie ervan door het publiek stuurt. |
| Normatieve modellen van de pers | Theoretische kaders die beschrijven hoe media zouden moeten functioneren, zoals het autoritaire, Sovjetcommunistische, libertaire en socialeverantwoordelijkheidsmodel. |
| Mediabeleid | Het geheel van doelstellingen, normen en instrumenten die gericht zijn op het vormgeven van de structuur en het gedrag van mediasystemen. |
| Mediaregulering | Juridisch bindende instrumenten die worden ingezet om mediabeleidsdoelstellingen te realiseren. |
| Algemeen belang | Essentiële taken en normen die media voor de samenleving vervullen, zoals rechtvaardigheid, eerlijkheid, democratie en het bevorderen van wenselijke sociale waarden. |
| Verantwoordingsrelaties | Manieren waarop media verantwoording afleggen, variërend van juridische aansprakelijkheid tot moreel-sociale dialoog en professionele zelfregulering. |
| Publiek | Het complexe geheel van ontvangers die samenkomen door gedeelde mediaconsumptie, vaak gekarakteriseerd door fragmentatie en een interactief karakter. |
| Publieksonderzoek | De analyse van de rol van het publiek bij het interpreteren en toekennen van betekenis aan mediaboodschappen, met verschillende benaderingen zoals effectparadigma's en receptieonderzoek. |
| Media-effectparadigma | Een benadering die ervan uitgaat dat het publiek passief is en beïnvloedbaar door de media, met focus op de effecten die media op individuen hebben. |
| Persuasieve communicatie | Communicatie die gericht is op het overtuigen van ontvangers en het teweegbrengen van attitudeverandering, vaak door gebruik te maken van verschillende machtsbronnen en modellen. |
| Mediawijsheid | Het bewust, kritisch en actief omgaan met informatie en media, essentieel voor participatie in een gemediatiseerde samenleving. |
| Culturele Studies | Een academische stroming die zich richt op populaire cultuur, machtsverhoudingen en de actieve rol van het publiek in betekenisproductie, met concepten als hegemonie en polysemie. |
| Poststructuralisme | Een theoretische benadering die de instabiliteit van betekenis benadrukt, met concepten als différance, intertekstualiteit en discours. |
| Postmodernisme | Een cultureel en theoretisch perspectief dat breekt met modernistische waarden zoals universalisme en rationalisme, en de nadruk legt op anti-essentialisme, implosie van grenzen en simularca. |