Cover
Zacznij teraz za darmo Les 7_Formatieprocessen.pdf
Summary
# Het archeologisch erfgoed en de verscheidenheid aan bewijs
Dit gedeelte behandelt de diverse categorieën van archeologisch bewijs, waaronder artefacten, ecofacten, sporen en structuren, en definieert deze met bijbehorende voorbeelden.
### 1.1 Archeologisch bewijs: een overzicht
Archeologisch bewijs omvat alle materialen en sporen die achtergelaten zijn door menselijke activiteit en die ons inzicht geven in het verleden. Dit bewijs kan worden ingedeeld in verschillende categorieën: artefacten, ecofacten, sporen en structuren [22](#page=22) [5](#page=5).
#### 1.1.1 Artefacten
Artefacten zijn gedefinieerd als alle objecten die door mensen zijn gebruikt, gemaakt en/of aangepast. Dit zijn objecten die rechtstreeks het werk en de vaardigheden van vroegere samenlevingen weerspiegelen. Voorbeelden hiervan zijn werktuigen, wapens, sieraden en aardewerk [41](#page=41) [6](#page=6).
#### 1.1.2 Ecofacten
Ecofacten omvatten alle organische en anorganische resten die op archeologische sites worden aangetroffen en die niet direct door mensen zijn gemaakt, maar wel informatie verschaffen over het milieu, dieet en levenswijze [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Ecofacten kunnen variëren van pollen, vruchtresten (zoals hazelnoten), graankorrels, houtskool, diatoms (kiezelwieren), chironomiden (dansmuggenlarven), insectenresten (zoals kevers) tot botresten. Deze resten helpen bij het reconstrueren van de omgeving, landbouwmethoden en consumptiepatronen [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.1.3 Sporen
Sporen zijn alle immobiele, antropogene fenomenen, dat wil zeggen, sporen die door menselijke activiteit zijn veroorzaakt en die ter plaatse zijn achtergebleven. Dit zijn veranderingen in de bodem of in het landschap die wijzen op menselijke aanwezigheid of activiteiten [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Voorbeelden van antropogene sporen zijn kuilen, greppels, vuurplaatsen of paalgaten. Natuurlijke sporen, zoals boomvallen of dassenburchten, zijn ook relevant omdat ze kunnen worden verward met menselijke sporen of omdat ze de context van een site kunnen beïnvloeden [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 1.1.4 Structuren
Structuren zijn groeperingen van sporen die een onderling verband vertonen en samen een herkenbare vorm of functie aanduiden. Dit zijn de grotere, meer permanente resten van menselijke bewoning of activiteiten [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Structuren kunnen variëren van de plattegrond van een Romeins huis tot een Merovingisch grafveld of een Neolithisch hunebed. Ook huizen, schuren, muren, grafkuilen en nederzettingszones vallen hieronder [17](#page=17) [65](#page=65).
### 1.2 De site en haar context
Naast de specifieke materiële resten, zijn de locatie en de omgeving van deze resten van cruciaal belang voor de interpretatie.
#### 1.2.1 De site
Een site is een plaats waar artefacten, ecofacten, sporen en/of structuren voorkomen. Sites representeren de fysieke locaties waar mensen in het verleden hebben geleefd, gewerkt of hun doden hebben begraven [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Voorbeelden van sites zijn nederzettingen, kampsites, begraafplaatsen (necropolen, grafvelden), tells (kunstmatige heuvels gevormd door opeenvolgende bewoning), terpen, steden, militaire kampen, of specifieke vindplaatsen zoals Pessinus in Turkije [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 1.2.2 Context
Context verwijst naar de plaats binnen een site waar een artefact, ecofact of spoor wordt aangetroffen, inclusief de relatie tot andere vondsten en de omringende materialen (matrix) en positie. De context is essentieel voor het begrijpen van de functie en betekenis van individuele vondsten [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Een kuil kan bijvoorbeeld verschillende artefacten bevatten, zoals een gepolijste bijl en een strijdhamer, elk met hun eigen specifieke context binnen die kuil. Geassocieerde vondsten, zoals die bij de Amesbury Archer (Klokbeker, Verenigd Koninkrijk), tonen de betekenis van de context van individuele objecten binnen een bredere begrafenisritueel [25](#page=25) [27](#page=27).
##### 1.2.2.1 Matrix
De matrix is het materiaal waarin een vondst is ingebed, zoals aarde, zand, klei of veen. De aard van de matrix kan de conservering van het bewijs beïnvloeden [25](#page=25).
##### 1.2.2.2 Positie
De positie van een vondst binnen de matrix, inclusief de diepte en oriëntatie, geeft aanwijzingen over hoe het object daar is terechtgekomen [25](#page=25).
##### 1.2.2.3 Associatie
Associatie verwijst naar de nabijheid van een vondst tot andere vondsten op dezelfde site. Het samen voorkomen van objecten kan wijzen op hun functionele relatie of het tijdperk waarin ze zijn gebruikt [25](#page=25).
### 1.3 Depots: een speciaal type bewijs
Depots zijn vondsten die opzettelijk zijn neergelegd, hetzij voor profane, hetzij voor rituele doeleinden.
#### 1.3.1 Profane depots
Profane depots zijn objecten die zijn opgeslagen of achtergelaten in de nabijheid van bewoning, zoals langs wegen of op ervaren [35](#page=35) [48](#page=48).
> **Voorbeeld:** Depots van silexknollen of muntschatten, zoals de Keltische muntschat van Heers (België), kunnen als profane depots worden beschouwd [35](#page=35).
#### 1.3.2 Rituele depots
Rituele depots zijn objecten die met het specifieke doel zijn neergelegd om ze nooit meer op te halen. Deze kunnen variëren van grafgiften tot offers aan natuurkrachten of goden [36](#page=36).
> **Voorbeeld:** Grafen met grafgiften, offers in moerassen of rivieren (zoals de bronzen riviervondsten uit de Schelde), of vondsten in grotten kunnen als rituele depots worden beschouwd [36](#page=36) [38](#page=38) [39](#page=39) [40](#page=40) [44](#page=44).
> **Tip:** Het onderscheid tussen profane en rituele depots kan worden gemaakt op basis van ligging (nabij bewoning versus moeilijk toegankelijk), samenstelling (heterogeen versus homogeen), aard van de objecten (gebruikt versus ongebruikt, gebroken) en schikking (weinig versus duidelijk) [48](#page=48).
### 1.4 Materialen en hun transformaties
De studie van het archeologische erfgoed omvat ook de analyse van de materialen waaruit objecten zijn vervaardigd en hoe deze materialen door de tijd heen veranderen.
#### 1.4.1 Stenen artefacten
Stenen artefacten, gemaakt van materialen zoals ijzerzandsteen of veldsteen, zijn een veelvoorkomend type bewijs, met name uit prehistorische perioden [10](#page=10) [63](#page=63).
> **Voorbeeld:** Stenen structuren zoals hunebedden en dolmens getuigen van vroege bouwactiviteiten. De analyse van stenen artefacten kan gebruikssporen zoals krassen, retouches en gebruiksglans onthullen [65](#page=65) [68](#page=68).
#### 1.4.2 Gebakken klei
Gebakken klei, zoals aardewerk en beeldjes, is een belangrijk materiaal dat informatie geeft over technologie, sociale praktijken en culturele expressie [69](#page=69).
> **Voorbeeld:** Voedselresidu en roet op scherven kunnen wijzen op het gebruik van aardewerk voor koken. Gedroogde leem, indien verbrand, kan ook van archeologisch belang zijn [71](#page=71) [72](#page=72).
#### 1.4.3 Metalen
De analyse van metalen zoals goud, brons en ijzer is cruciaal voor het begrijpen van technologische ontwikkeling en handelsnetwerken [73](#page=73) [75](#page=75) [76](#page=76).
> **Tip:** Patinavorming op metalen objecten kan informatie geven over de conserveringscondities en de samenstelling van het metaal. Verbranding kan ook invloed hebben op metalen artefacten [67](#page=67).
#### 1.4.4 Glas
Glas artefacten, hoewel soms fragiel, kunnen waardevolle inzichten bieden in handelsrelaties en productieprocessen, met name uit latere perioden zoals de Romeinse tijd [77](#page=77).
### 1.5 Veenlijken en geïsoleerde vondsten
#### 1.5.1 Veenlijken
Veenlijken zijn uitzonderlijk goed geconserveerde menselijke resten die in veengebieden zijn gevonden, en bieden directe inzichten in het uiterlijk, de kleding en de doodsoorzaak van individuen uit het verleden [45](#page=45).
> **Voorbeeld:** De Man van Tollund (Denemarken) is een bekend voorbeeld van een veenlijk uit de Bronstijd [45](#page=45).
#### 1.5.2 Geïsoleerde vondsten
Geïsoleerde vondsten zijn objecten die los van hun oorspronkelijke context worden aangetroffen. Hoewel ze de interpretatie bemoeilijken, kunnen ze toch belangrijke aanwijzingen geven, vooral wanneer ze in grote aantallen of in combinatie met andere archeologische gegevens worden geanalyseerd [47](#page=47).
> **Voorbeeld:** Een los gevonden steen of scherf kan, indien geanalyseerd in de context van de gehele site of regio, toch bijdragen aan ons begrip [47](#page=47).
---
# Formatieprocessen: cultureel en natuurlijk
Formatieprocessen bestuderen hoe archeologische vindplaatsen en hun bewijs tot stand komen en veranderen, zowel door menselijke (culturele) als natuurlijke (fauna, flora, klimaat) invloeden, zowel tijdens de depositie als na de depositie [29](#page=29).
### 2.1 Classificatie van formatieprocessen
Formtieprocessen kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: depositionele processen, die de vorming van archeologische sites bepalen, en post-depositionele (of tafonomische) processen, die de aantasting en verandering van deze sites veroorzaken. Deze processen kunnen verder worden onderverdeeld in culturele processen, veroorzaakt door menselijke activiteiten, en natuurlijke processen, die voortkomen uit de omgeving zoals fauna, flora en klimaat [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 2.1.1 Culturele processen
Culturele processen omvatten alle menselijke handelingen die invloed hebben op het ontstaan, de plaatsing en de verandering van archeologische resten. Deze processen kunnen zowel tijdens de depositie (het oorspronkelijke neerleggen van objecten) als post-depositioneel (na het neerleggen) plaatsvinden.
##### 2.1.1.1 Culturele processen: depositioneel
Tijdens de depositionele fase worden culturele formatieprocessen voornamelijk gekenmerkt door het verlies, achterlaten of “dumpen” van objecten, vaak in afvalkuilen. Dit kan gebeuren tijdens productie of gebruik. Een andere belangrijke vorm van depositionele culturele processen is het aanleggen van depots, waarbij objecten intentioneel worden begraven of verborgen [31](#page=31) [32](#page=32).
Depots kunnen worden onderverdeeld in:
* **Profane depots:** Objecten die met de intentie worden neergelegd om ze later weer op te halen, zoals de opslag van handelsvoorraad of het vrijwaren van persoonlijk eigendom [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Rituele depots:** Objecten die met de specifieke bedoeling worden neergelegd om ze nooit meer op te halen [33](#page=33).
##### 2.1.1.2 Culturele processen: post-depositioneel
Post-depositionele culturele processen betreffen de ingrepen die de menselijke activiteit later op reeds bestaande archeologische vindplaatsen kan hebben. Dit omvat grootschalige infrastructurele werken zoals wegen, havens, spoorwegen, maar ook industriegebieden, verkavelingen en natuurcompensatiegebieden. Deze activiteiten kunnen aanzienlijke delen van het archeologische erfgoed vernietigen. In de regio Gent, Antwerpen, Leuven en Brussel gingen tussen 1985 en 2009 bijvoorbeeld 13.8% van de archeologische sites verloren, wat neerkomt op een aanzienlijk verlies per dag [49](#page=49) [51](#page=51).
> **Voorbeeld:** De aanleg van dokken zoals het Verrebroekdok en het Deurganckdok in de regio Antwerpen heeft archeologische vindplaatsen beïnvloed [52](#page=52).
#### 2.1.2 Natuurlijke formatieprocessen
Natuurlijke formatieprocessen worden veroorzaakt door de omgeving en omvatten de invloed van fauna, flora en klimaat op archeologische resten. Net als culturele processen, kunnen deze zowel depositioneel als post-depositioneel van aard zijn.
##### 2.1.2.1 Natuurlijke processen: depositioneel
Archeologische sites, of secundaire contexten, ontstaan door de natuurlijke verplaatsing van artefacten en ecofacten. Belangrijke natuurlijke depositionele processen zijn:
* **Verspoeling (fluviatiel transport):** De verplaatsing van materiaal door stromend water, zoals rivieren [53](#page=53) [55](#page=55).
* **Afglijding (colluvium):** De accumulatie van materiaal dat door zwaartekracht van een helling is gegleden [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Verstuiving/deflatie (eolisch transport):** Het transport van materiaal door wind [53](#page=53).
Deze natuurlijke processen kunnen leiden tot de vorming van pseudo-artefacten, waarbij objecten ten onrechte als mensgemaakt worden geïnterpreteerd, en kunnen ook bijdragen aan de verspreiding van bijvoorbeeld dierenbeenderen (consumptieafval, afval van carnivore feesten). Ook de herkomst van materialen zoals houtskool kan hierdoor ambigu zijn. Natuurlijke processen kunnen ook materialen preserveren die anders zouden zijn afgebroken, zoals amber, fossiel hars of verbrande ecofacten zoals dierlijk bot en schelpen [56](#page=56) [57](#page=57) [58](#page=58) [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62).
##### 2.1.2.2 Natuurlijke processen: post-depositioneel
Post-depositionele natuurlijke processen omvatten de aantasting van archeologische vindplaatsen door natuurlijke factoren na de depositie van het materiaal. Dit omvat bodemvormingsprocessen, de invloed van organismen (bioturbatie) en klimaatfactoren.
###### 2.1.2.2.1 Bodemvormingsprocessen
Bodemvormingsprocessen, zoals podzolisatie, kunnen leiden tot het vervagen en de totale uitwissing van archeologische sporen. Uitloging van sporen door bodemprocessen kan de zichtbaarheid en interpretatie van archeologisch materiaal bemoeilijken .
###### 2.1.2.2.2 Bioturbatie
Bioturbatie, veroorzaakt door de activiteit van fauna, zoals mollen, wormen, en ook micro-organismen, kan leiden tot het vervagen van sporen en de verticale en horizontale verplaatsing van archeologische objecten. Ook flora kan door wortelgroei bijdragen aan bioturbatie. Deze processen kunnen de oorspronkelijke stratigrafie van een site verstoren, wat leidt tot 'spookstratigrafie' waarbij materiaal uit verschillende perioden door elkaar wordt gemengd .
###### 2.1.2.2.3 Klimatologische invloeden
Klimaatfactoren spelen een significante rol in de preservering en aantasting van archeologisch materiaal.
* **Extreme droogte/warmte:** Kan leiden tot conservering van organisch materiaal, zoals aangetroffen in pre-dynastische graven in Gebelein, Egypte [83](#page=83) [84](#page=84).
* **Extreme koude (permafrost):** De koude van permafrostomgevingen kan organisch materiaal uitzonderlijk goed conserveren, zoals te zien is bij vondsten zoals de Dima baby mammoet de Beresovka mammoet holenleeuwenwelpen in Jakoetië en menselijke resten zoals de man van Similaun [86](#page=86) [87](#page=87) [90](#page=90) [94](#page=94).
* **Vorst (cryoturbatie):** Vorst kan leiden tot de verticale migratie van archeologische objecten .
* **Wetland/Waterverzadigde sites:** Milieus met een lage zuurstofconcentratie, zoals veengebieden, oude meeroevers, oude kustlijnen, en overstromingsvlaktes, bieden uitstekende conserveringscondities voor organisch materiaal. Voorbeelden hiervan zijn veenwegen veenlijken nederzettingen in het veen en geïsoleerde vondsten in het veen. Ook sites in meren langs oude kustlijnen en scheepswrakken profiteren van waterverzadiging. Diepe archeologische sporen, zoals waterputten, zijn ook hierin te vinden [99](#page=99).
#### 2.1.3 Invloed van de matrix op conservering
De aard van de sedimentaire matrix waarin archeologisch materiaal wordt gevonden, heeft een grote invloed op de conservering ervan [78](#page=78).
* **Zand:** Slechte conservering. Skeletten in zandgrond degraderen snel [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Leem:** Matige conservering. Ontkalkte leem leidt tot slechtere conservering van skeletten [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Kalkrijke leem:** Zeer goede tot uitstekende conservering. Skeletten in kalkrijke leem blijven goed bewaard [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Klei:** Goede conservering [78](#page=78).
* **Kalkrijk sediment (krijt, kalkgrot, etc.):** Zeer goede tot uitstekende conservering. Skeletten in kalkbodems worden goed bewaard [78](#page=78) [79](#page=79).
> **Tip:** Het type sediment is cruciaal voor de conservering van organisch materiaal. Kalkrijke en waterverzadigde milieus bieden vaak de beste kans op behoud [78](#page=78) [99](#page=99).
> **Voorbeeld:** De uitzonderlijke conservering van Pompeï en sites in permafrostgebieden illustreren de impact van specifieke omgevingscondities op archeologische resten [80](#page=80) [85](#page=85).
---
# Context en site: de plaatsbepaling van archeologisch materiaal
Het begrijpen van de context en site is cruciaal voor de interpretatie van archeologisch materiaal.
### 3.1 De definitie van een site
Een archeologische site is een locatie waar artefacten, ecofacten, sporen en/of structuren voorkomen. Deze sites kunnen zeer divers zijn in aard en omvang [23](#page=23).
#### 3.1.1 Typen archeologische sites
Er zijn talrijke soorten archeologische sites, waaronder:
* Nederzettingen [23](#page=23).
* Kampsites [23](#page=23).
* Begraafplaatsen (necropool, grafveld) [23](#page=23).
* Tell (kunstmatige heuvel ontstaan door opeenvolgende bewoning) [23](#page=23).
* Terpen (kunstmatige ophogingen ter bescherming tegen overstromingen) [23](#page=23).
* Steden [23](#page=23).
* Militaire kampen [23](#page=23).
**Voorbeeld:** Pessinus in Turkije wordt aangemerkt als een stad, wat een voorbeeld is van een archeologische site [24](#page=24).
### 3.2 De definitie van context
Context verwijst naar de plaats waarin een artefact of ecofact wordt aangetroffen binnen een site. Het omvat de directe omgeving en de relatie met andere objecten en structuren [25](#page=25).
#### 3.2.1 Componenten van context
De context van een artefact of ecofact wordt bepaald door verschillende factoren:
* **Matrix:** Het materiaal waarin het object zich bevindt, zoals zand, klei of sediment [25](#page=25).
* **Positie:** De exacte driedimensionale locatie van het object binnen de matrix [25](#page=25).
* **Associatie:** De nabijheid en relatie van het object met andere artefacten, ecofacten of archeologische structuren [25](#page=25).
**Voorbeeld:** Een kuil met een gepolijste bijl of een kuil met een strijdhamer beschrijven de context waarin deze objecten zijn gevonden [25](#page=25).
#### 3.2.2 Primaire en secundaire contexten
Een cruciaal onderscheid binnen de context is dat tussen primaire en secundaire contexten [28](#page=28).
* **Primaire contexten:** Hierbij bevindt het materiaal zich nog in zijn oorspronkelijke, onverstoorde positie. Dit wordt ook wel *in situ* genoemd. Materiaal in primaire context is doorgaans het meest informatief voor archeologische interpretatie [28](#page=28).
* **Secundaire contexten:** Dit zijn verstoorde contexten waarbij het materiaal is verplaatst uit zijn oorspronkelijke positie. Verplaatsing kan optreden door natuurlijke processen zoals erosie, of door menselijke activiteiten zoals latere bouw, diefstal of hergebruik [28](#page=28).
> **Tip:** Het herkennen van het verschil tussen primaire en secundaire contexten is fundamenteel voor het correct interpreteren van archeologische vondsten en het reconstrueren van vroegere gebeurtenissen. Materiaal in secundaire contexten kan nog steeds waardevol zijn, maar vereist een kritischere analyse om de oorspronkelijke betekenis te achterhalen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Artefacten | Alle objecten die door mensen zijn gebruikt, gemaakt of aangepast, en die materiële cultuur vertegenwoordigen uit het verleden. |
| Ecofacten | Alle organische en anorganische resten die op archeologische sites worden aangetroffen en die informatie geven over het milieu, dieet en de ecologische omstandigheden van vroeger. |
| Sporen | Onbeweeglijke elementen die door menselijke activiteit zijn veroorzaakt, zoals kuilen, palengaten of andere ingrepen in de bodem, en die de basis vormen van antropogene structuren. |
| Structuren | Groeperingen van sporen die onderling verbonden zijn en een specifieke functie of vorm vertegenwoordigen, zoals huizenplattegronden of grafvelden. |
| Site | Een specifieke locatie waar artefacten, ecofacten, sporen en/of structuren voorkomen, wat wijst op menselijke activiteit in het verleden. |
| Context | De precieze plaats binnen een site waar een artefact, ecofact, spoor of structuur wordt aangetroffen, inclusief de relatie met andere vondsten en de omringende matrix en positie. |
| Matrix | Het materiaal waarin archeologische vondsten zich bevinden, zoals zand, leem of klei, dat invloed heeft op de conservering en interpretatie van het materiaal. |
| Positie | De oriëntatie en plaatsing van een archeologisch object binnen zijn matrix, wat kan duiden op de manier waarop het object is achtergelaten of verplaatst. |
| Associatie | De relatie tussen verschillende archeologische vondsten die bij elkaar worden aangetroffen, wat inzicht kan geven in hun gezamenlijke gebruik, functie of herkomst. |
| Primaire context | Een situatie waarin archeologisch materiaal zich nog in zijn oorspronkelijke positie (in situ) bevindt, onverstoord sinds het moment van achterlating. |
| Secundaire context | Een situatie waarin archeologisch materiaal is verplaatst vanuit zijn oorspronkelijke positie door natuurlijke of culturele processen. |
| Depositionele processen | Processen die leiden tot de vorming van archeologische sites en de accumulatie van materiaal, zoals het achterlaten, begraven of dumpen van objecten. |
| Post-depositionele processen (tafonomische processen) | Processen die plaatsvinden na de depositie van materiaal en die de sites en objecten aantasten of veranderen door verwering, erosie of biologische activiteit. |
| Culturele processen | Formatieprocessen die direct worden veroorzaakt door menselijke activiteit, zoals productie, gebruik, verlies, dumpen of het intentioneel begraven van objecten. |
| Natuurlijke processen | Formatieprocessen die worden veroorzaakt door natuurlijke krachten zoals weer, water, planten, dieren of geologische activiteit, die het archeologisch materiaal kunnen beïnvloeden. |
| Verlies (tijdens gebruik) | Het per ongeluk achterlaten of kwijtraken van een object tijdens de normale activiteit of het gebruik ervan. |
| Dumpen | Het opzettelijk weggooien of neersmetten van materialen, vaak als afval, wat leidt tot de vorming van archeologische vindplaatsen. |
| Depot | Een verzameling van objecten die met een specifiek doel zijn neergelegd, ofwel om later weer opgehaald te worden (profane depots), ofwel om permanent achtergelaten te worden (rituele depots). |
| Profane depots | Intentioneel geplaatste objecten met de bedoeling deze later weer op te halen, zoals handelsvoorraden of persoonlijke bezittingen die veilig werden opgeborgen. |
| Rituele depots | Intentioneel geplaatste objecten met de bedoeling deze permanent achter te laten, vaak als onderdeel van religieuze praktijken, offers of begrafenisrituelen. |
| Veenlijken | Menselijke lichamen die uitzonderlijk goed bewaard zijn gebleven in veenbodems, vaak met behoud van huid, haar en organen, en die waardevolle informatie verschaffen over het leven en de dood in het verleden. |
| Geïsoleerde vondsten | Archeologische objecten die los van hun oorspronkelijke context worden aangetroffen, wat de interpretatie van hun functie en betekenis kan bemoeilijken. |
| Pseudo-artefacten | Objecten die door natuurlijke processen zijn gevormd maar op artefacten lijken, wat tot misinterpretaties kan leiden bij archeologisch onderzoek. |
| Verbrande ecofacten | Organische resten, zoals botten of schelpen, die door hitte zijn veranderd, wat kan duiden op kookactiviteiten, rituelen of natuurlijke branden. |
| Stenen artefacten | Objecten gemaakt van steen, zoals werktuigen, wapens of versieringen, die veel inzicht kunnen geven in de technologie en culturele praktijken van prehistorische samenlevingen. |
| Gebruiksretouches | Kleine aanpassingen of slijtagepatronen op stenen werktuigen die ontstaan door herhaaldelijk gebruik, en die de functie van het werktuig kunnen identificeren. |
| Gebruiksglans | Een gladde, glanzende laag die ontstaat op de randen van stenen werktuigen door langdurig contact met materialen zoals bot, leer of plantenvezels. |
| Gebakken klei | Materiaal dat is gevormd uit klei en vervolgens is verhit, zoals aardewerk en terracotta beeldjes, wat cruciaal is voor datering en culturele identificatie. |
| Brons | Een legering van koper en tin, gebruikt voor de productie van werktuigen, wapens en sieraden, kenmerkend voor de Bronstijd en een indicator van technologische vooruitgang. |
| IJzer | Een metaal dat de basis vormt van de IJzertijd, gebruikt voor een breed scala aan objecten, van landbouwwerktuigen tot wapens, en dat de materiële cultuur significant veranderde. |
| Glas | Een amorf, niet-kristallijn materiaal dat wordt geproduceerd door het smelten van zand, soda en kalksteen, gebruikt voor verpakkingen, ramen en decoratieve objecten. |
| Wetland/Waterverzadigde sites | Archeologische vindplaatsen die zich in vochtige omgevingen bevinden, zoals veengebieden, meren of rivieroevers, waar organisch materiaal uitzonderlijk goed bewaard kan blijven. |
| Veengebieden | Locaties met een hoge concentratie organisch materiaal dat onder anaërobe omstandigheden wordt geconserveerd, ideaal voor het bewaren van organisch archeologisch materiaal. |
| Meren | Watermassa's die sedimentatie en conservering van archeologisch materiaal bevorderen, met name op de bodem, wat leidt tot unieke inzichten in prehistorische leefomgevingen. |
| Oude kustlijnen | Locaties die getuigen van vroegere kustomgevingen, die vaak rijke archeologische vindplaatsen bevatten door de concentratie van menselijke activiteit nabij de zee. |
| Scheepswrakken | Overblijfselen van schepen die gezonken zijn, en die waardevolle informatie verschaffen over maritieme technologie, handel en culturele uitwisseling uit het verleden. |
| Waterputten | Door mensen gegraven structuren voor de opslag van water, die vaak diep in de bodem reiken en belangrijke archeologische informatie bevatten over bewoning en technologie. |
| Bodemvormingsprocessen | Natuurlijke processen die de bodemlaag over langere perioden vormen en beïnvloeden, wat kan leiden tot de verplaatsing of uitwissing van archeologische sporen. |
| Bioturbatie | De verstoring van bodemlagen door de activiteit van organismen zoals wormen, insecten of mollen, wat kan leiden tot de vermenging van archeologische lagen. |
| Verticale migratie | De opwaartse of neerwaartse beweging van archeologische objecten binnen bodemprofielen als gevolg van cyclische processen zoals vorst-dooi of droogte-nattigheid. |
| Spookstratigrafie | Een fenomeen waarbij de stratigrafische volgorde van artefacten of sedimenten niet overeenkomt met de verwachte volgorde door verstoringen zoals bioturbatie of cryoturbatie. |
| Cryoturbatie | Verstoring van bodemlagen door bevriezing en dooi, wat leidt tot de verticale verplaatsing en menging van archeologische materialen. |