Cover
Zacznij teraz za darmo klp les 2.pptx
Summary
# Inleiding tot psychopathologie en normaliteit versus pathologie
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor het onderwerp "Inleiding tot psychopathologie en normaliteit versus pathologie", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 1. Inleiding tot psychopathologie en normaliteit versus pathologie
Dit onderwerp introduceert het domein van de psychopathologie, definieert psychische stoornissen en verkent het onderscheid tussen normaal en abnormaal gedrag, rekening houdend met culturele en maatschappelijke factoren, en bespreekt het concept van een continuüm versus een polaire opvatting van psychopathologie.
### 1.1 Omschrijving en situering van psychopathologie
Psychopathologie wordt gedefinieerd als "de wetenschap of studie van het geestelijk of psychisch lijden" of "het geheel van psychische stoornissen". Er zijn twee hoofdindelingen in handboeken:
* **Psychologie van het pathologische (syndroombenadering):** Vertrekt vanuit klinische beelden als geheel.
* **Pathologie van het psychische (symptoombenadering):** Richt zich op symptoom per symptoom.
De psychopathologie en psychiatrie beïnvloeden elkaar wederzijds. Psychiatrie richt zich op het individu en de praktische toepassing van kennis, terwijl psychopathologie zich richt op het algemeen geldende en theoretische aspecten die richting geven aan de praktijk. Een psychische stoornis wordt beschouwd als er iets "moeilijk" loopt waardoor mensen lijden.
### 1.2 Normaliteit versus pathologie
Het bepalen van wat abnormaal is, is complex. De tekst stelt dat psychische stoornissen pas als zodanig beschouwd kunnen worden als ze wereldwijd en door de eeuwen heen voorkomen. Stoornissen kennen echter variaties door:
* **Pathogene elementen:** Algemene kenmerken van een stoornis.
* **Pathoplastische elementen:** Tijd- en plaatsgebonden invloeden.
Er wordt gepleit voor een **dimensionale opvatting** (continuüm) in plaats van een **polaire/categorale opvatting** (zwart/wit), omdat dit de werkelijkheid beter weerspiegelt.
> **Tip:** Een puur categorale opvatting (alles of niets) is vaak niet houdbaar vanwege de hoge comorbiditeit en ontwikkelingsgerelateerde veranderingen in psychische aandoeningen.
### 1.3 Begrippen in de psychopathologie
Diverse begrippen zijn essentieel voor het begrijpen van psychopathologie:
* **Klinisch beeld:** Het beeld dat direct zichtbaar is voor de arts of hulpverlener, gebaseerd op observatie van houding, gedrag en uiterlijke kenmerken.
* **Prevalentie:** De frequentie van het voorkomen van een bepaalde aandoening op een specifiek moment binnen een omschreven populatie (totaal van oude en nieuwe gevallen).
* **Symptoom:** Een ziekteteken, uiting, signaal of kenmerk van een pathologisch proces.
* **Hoofdsymptoom:** Direct oriënterende functie voor de diagnose.
* **Bij-symptoom:** Niet direct richtinggevend, maar kan het klinisch beeld completeren.
* **Syndroom:** Een groep van symptomen die dikwijls samen optreden.
* **Diagnose (descriptieve diagnose):** Een beschrijving van de symptomen en syndromen, gekenmerkt door hun eigenschappen, ongeacht de mogelijke verklaringen.
* **Differentiaal diagnose:** Een reeks diagnoses die gegeven kan worden aan éénzelfde klinisch beeld, waarbij onderscheid gemaakt moet worden.
* **Comorbiditeit:** Het samen voorkomen van twee of meerdere verschillende stoornissen.
* **Etiologie:** De herkenning van factoren die de stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt, bevorderd of in stand gehouden (uitlokkende factoren).
* **Pathogenese:** Het onderzoek naar de wijze waarop etiologische factoren hun werking uitoefenen en tot de stoornis hebben geleid.
* **Prognose:** Een door onderzoek gefundeerde voorspelling van het mogelijke beloop van de stoornis, zowel zonder als met therapeutische ingrepen.
* **Therapie:** Het ontwerp en de uitvoering van interventies (gebaseerd op diagnose, etiologie, pathogenese en prognose) met als doel het pathologisch functioneren te doen verdwijnen, verbeteren of de gevolgen ervan te beperken (revalidatie).
* **Ziektebesef:** Het besef van de patiënt dat er een ziekte aanwezig is.
* **Ziekte-inzicht:** Het inzicht van de patiënt in de oorzaken, het verloop, de prognose en de behandeling van de ziekte.
### 1.4 Classificatie in de psychopathologie
Diagnostiek, letterlijk "het nauwkeurig leren kennen", heeft een dubbele betekenis: het proces en het resultaat. Classificatie is hierbij een middel, geen doel.
#### 1.4.1 Betekenis van classificatie
Classificatie is essentieel als basis van elke wetenschap (het creëren van een taal), om belangrijke beslissingen te nemen, voorspellingen te maken en onderzoekspopulaties te onderscheiden. Men classificeert voortdurend, ook in het dagelijks leven.
Er zijn verschillende manieren om pathologische verschijnselen te ordenen:
* **Categorale classificatie:** Psychische stoornissen worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende, niet-overlappende klassen.
* **Dimensionale classificatie:** Psychische stoornissen worden gesitueerd op een dimensie of continuüm (bv. introversie-extraversie).
* **Prototypische classificatie:** Psychische stoornissen worden onderverdeeld naar de mate waarin ze gelijken op een prototypisch voorbeeld.
> **Tip:** De dimensionale benadering weerspiegelt de werkelijkheid beter dan een strikt categorale benadering, omdat psychische kenmerken vaak op een spectrum voorkomen.
#### 1.4.2 DSM en ICD
Twee belangrijke classificatiesystemen zijn:
* **DSM-5(-TR):** De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, uitgegeven door de American Psychiatric Association.
* **ICD-11:** De International Classification of Diseases, uitgegeven door de Wereldgezondheidsorganisatie.
Beide systemen hanteren een **prototypische en categorale classificatie**, waarbij men de mate van gelijkenis met een prototypisch voorbeeld beoordeelt. Er is een beslissing of er wel of geen stoornis is (categoriaal).
Een psychische stoornis volgens de DSM-5 wordt gekenmerkt door een combinatie van factoren, waaronder:
* Lijdensdruk (lijden).
* Ernstige belemmeringen in het functioneren.
* Risico op dood, pijn of verlies van vrijheid.
* Een langere duur van de belemmeringen die niet meer past binnen een normale reactie op een bepaalde context.
#### 1.4.3 Kenmerken van de DSM-5(-TR)
Het uitgangspunt van de DSM is dat afwijkend gedrag een uiting is van onderliggende stoornissen, veroorzaakt door een complexe interactie van aanleg en omgeving. Belangrijk is dat de DSM:
* Stoornissen ordent, niet mensen.
* Een loutere opsomming van kenmerken geeft.
* Geen verklaringen biedt (a-theoretisch is).
* Gebaseerd is op een prototypisch en categoriaal classificatiemodel, waarbij een minimum aantal symptomen aan criteria moet voldoen.
* Het onmogelijk maakt om de ernst aan te duiden.
**Belangrijke veranderingen in DSM-5(-TR):**
* **Afschaffing van de vijf assen:** De voorheen onderscheiden assen I, II en III zijn samengevoegd tot één lijst.
* **Invoering van dimensies:** Er is meer mogelijkheid om gradaties aan te geven (bv. licht, matig, ernstig) bij bepaalde stoornissen zoals de depressieve stoornis.
* **Nieuwe suïcideschalen** voor risicotaxatie.
* **Overkoepelende ASS-diagnose** (Autismespectrumstoornis).
* **Nieuwe stoornissen:** Zoals premenstruele stemmingsstoornis, disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis en binge eating disorder.
* **Persisterende-rouwstoornis** bij psychotrauma en stressorgerelateerde stoornissen.
**DSM-5 blijft bron van controverse:**
Er is kritiek op:
* De overmatige pathologisering van gedrag door de uitbreiding van diagnosticeerbare stoornissen.
* Wijzigingen in classificatie (bv. Asperger).
* De ruimere en vagere formulering van classificatiecriteria.
* Het gebrek aan transparantie in het revisieproces.
* De te beperkte invoering van dimensies, vooral bij persoonlijkheidsstoornissen.
* Het te veel medicaliseren en problematiseren van gedrag.
* Er wordt gepleit voor meer persoonlijke psychodiagnostiek.
Ondanks de kritiek heeft de DSM een grote invloed op herkenning, conceptualisering, classificatie en behandeling in de praktijk.
**Opbouw DSM-5(-TR):**
De DSM-5(-TR) bestaat uit drie secties:
* **Sectie I: DSM-5 basics:** Bevat uitleg en instructies over het gebruik van de DSM. Hierin wordt rekening gehouden met ontwikkelingsgerelateerde aspecten, culturele en geslachtsverschillen. Het multiaxiale systeem is verdwenen. As IV wordt vervangen door "notities over psychosociale aspecten" en As V door "aantekeningen mbt belemmerend functioneren". Het aantal subtypes is verminderd, wat leidt tot meer spectrumstoornissen.
* **Sectie II: Diagnostische criteria:** De kern van de DSM, met de classificaties en criteria voor psychische stoornissen. Er wordt geëvolueerd naar een meer dimensionale benadering, met enige verzachting van het categoriale systeem en specificatie van de ernst.
* **Sectie III: Nieuwe metingen en modellen:** Dit is een "blik op de toekomst" met "emerging measures and models" die een levend document vormt en nieuwe kennis permanent incorporeert. Hierin worden onder andere assessment measures, cultural formulation, een alternatief model voor persoonlijkheidsstoornissen en condities voor verder onderzoek (conditions for further study) opgenomen.
> **Voorbeeld:** In Sectie III wordt bijvoorbeeld de World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS 2.0) voorgesteld als een dimensioneel instrument voor het beoordelen van beperkingen in functioneren.
#### 1.4.4 Beoordelingsmethoden (diagnostiek)
Verschillende methoden worden gebruikt voor diagnostiek:
* **Klinisch interview:** Het meest gebruikte middel. Het is een gesprek of interactie (inhoudelijk en emotioneel) waarbij algemene informatie, beschrijving van het probleem, psychosociale en medisch-psychiatrische geschiedenis, medicijngebruik, en cognitief functioneren aan bod komen. Kan on-, semi- of gestructureerd zijn.
* **Psychologische tests:** Gestructureerde beoordelingsmethoden die relatief stabiele eigenschappen en trekken meten (bv. IQ, persoonlijkheid, aandacht, executieve functies). Kan bestaan uit zelfbeoordelingsvragenlijsten (bv. MMPI-3, SCL-90-S) of projectief materiaal.
* **Tip:** Bij zelfbeoordelingsvragenlijsten is er een gevaar voor sociale wenselijkheid en kan de persoon zelf de enige bron van informatie zijn, wat beperkingen meebrengt.
* **Neuropsychologisch onderzoek:** Meet gedrag of prestaties die een indicatie kunnen geven van onderliggende neurologische beperkingen of beschadigingen. Dit gebeurt vaak in samenwerking met een neuroloog en kan psychologische tests en beeldvormingstechnieken omvatten.
* **Gedragsbeoordeling:** Observatie van gedrag, zowel in natuurlijke omgevingen als in testomgevingen. Een functionele analyse onderzoekt antecedenten en consequente van gedrag. Zelfwaarneming (bv. dagboeken) en cognitieve beoordeling (bv. gedachtendagboek) vallen hier ook onder.
* **Fysiologische beoordeling/beeldvorming:** Het meten van fysiologische reacties die samenhangen met afwijkend gedrag of emoties (bv. bloeddruk, hartslag, galvanische huidrespons (GSR), spierspanning). Ook beeldvormingstechnieken van de hersenen (bv. EEG, fMRI, CT, MRI, PET) behoren hiertoe.
### 1.5 Culturele en maatschappelijke factoren
Culturele en maatschappelijke factoren spelen een cruciale rol bij het bepalen van normaliteit en abnormaliteit. De grens tussen normaal en pathologisch verschilt sterk tussen culturen. De DSM-5(-TR) poogt hier rekening mee te houden door:
* **Cross-culturele variaties bij diagnostische criteria** in Sectie II.
* Het aanbieden van een **Cultural Formulation Interview** in Sectie III om de invloed van culturele factoren op de opvattingen van patiënten over symptomen en behandeling te onderzoeken.
Geslachtsverschillen kunnen ook de uiting van een stoornis bepalen, en dit wordt waar nodig in de DSM-5(-TR) opgenomen.
> **Tip:** Het is van essentieel belang om culturele context te overwegen bij het stellen van diagnoses, omdat wat in de ene cultuur als normaal wordt beschouwd, in een andere cultuur als pathologisch kan worden gezien.
---
# Classificatie van psychische stoornissen
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor de classificatie van psychische stoornissen, gebaseerd op de verstrekte documentatie, met de nadruk op pagina's 11-30.
## 2. Classificatie van psychische stoornissen
Deze sectie van de studiehandleiding behandelt de betekenis, noodzaak en verschillende methoden van classificatie van psychische stoornissen, met een focus op de DSM-5 en ICD-11.
### 2.1 Betekenis van classificatie
Classificatie is een fundamenteel onderdeel van elke wetenschap en dient als een gedeelde taal om kennis te ordenen en te communiceren. In de psychopathologie is classificatie essentieel voor:
* Het nemen van belangrijke beslissingen binnen de klinische praktijk.
* Het maken van voorspellingen over het beloop van stoornissen (prognose).
* Het onderscheiden van onderzoekspopulaties voor wetenschappelijk onderzoek.
Het proces van diagnostiek, letterlijk het nauwkeurig leren kennen, omvat zowel het proces van diagnosticeren als het resultaat daarvan. Classificatie is daarbij een middel, geen doel op zich.
#### 2.1.1 Verschillende benaderingen van classificatie
Er bestaan verschillende manieren om psychische stoornissen te ordenen:
* **Categorieële classificatie**: Psychische stoornissen worden ingedeeld in duidelijk afgebakende, elkaar niet overlappende klassen. Dit is een "zwart-wit" benadering.
* **Dimensionale classificatie**: Psychische stoornissen worden gesitueerd op een continuüm of dimensie, wat beter de werkelijkheid weerspiegelt. Een voorbeeld is de dimensie introversie-extraversie.
* **Prototypesclassificatie**: Stoornissen worden ingedeeld op basis van de mate waarin individuen lijken op een prototypisch voorbeeld van die stoornis. Dit combineert elementen van zowel categorieële als dimensionale benaderingen.
> **Tip:** De polaire/categoriale opvatting (normaal versus abnormaal) is vaak niet goed hanteerbaar in de praktijk, omdat veel symptomen op een continuüm voorkomen. Een dimensionale opvatting sluit beter aan bij de klinische realiteit.
#### 2.1.2 Belangrijke begrippen in de psychopathologie
* **Psychopathologie**: De wetenschap of studie van het geestelijk of psychisch lijden, oftewel het geheel van psychische stoornissen.
* **Klinisch beeld**: Het beeld dat direct zichtbaar is voor een arts of hulpverlener.
* **Prevalentie**: De frequentie waarmee een bepaalde aandoening voorkomt binnen een specifieke populatie op een bepaald moment (som van oude en nieuwe gevallen).
* **Symptoom**: Een ziekteteken of uiting, een signaal of kenmerk van een pathologisch proces.
* **Hoofdsymptoom**: Een symptoom met een direct oriënterende functie voor de diagnose.
* **Bij symptoom**: Een symptoom dat niet direct richtinggevend is, maar wel het klinisch beeld completer maakt.
* **Syndroom**: Een groep van vaak samen optredende symptomen.
* **Diagnose (descriptieve diagnose)**: Een beschrijving van de symptomen en syndromen, ongeacht de mogelijke verklaringen.
* **Differentiaaldiagnose**: Een reeks mogelijke diagnoses die gesteld kunnen worden bij éénzelfde klinisch beeld.
* **Comorbiditeit**: Het samen voorkomen van twee of meer verschillende stoornissen bij dezelfde persoon.
* **Etiologie**: De studie van de factoren die een stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt, bevorderd of in stand gehouden.
* **Pathogenese**: Het onderzoek naar de wijze waarop etiologische factoren hun werking uitoefenen en tot de stoornis leiden.
* **Prognose**: Een op onderzoek gebaseerde voorspelling van het mogelijke beloop van een stoornis, zowel met als zonder therapeutische interventie.
* **Therapie**: Het ontwerp en de uitvoering van interventies met als doel het pathologisch functioneren te doen verdwijnen, verbeteren of de gevolgen ervan te beperken.
* **Ziektebesef**: Het besef van de patiënt dat er sprake is van een ziekte.
* **Ziekte-inzicht**: Het inzicht van de patiënt in de oorzaken, het beloop, de prognose en de behandeling van de ziekte.
> **Tip:** Het onderscheid tussen 'pathogene elementen' (algemene kenmerken van een stoornis die cultureel en tijdsbestendig zijn) en 'pathoplastische elementen' (tijd- en plaatsgebonden invloeden) is belangrijk om de variatie in stoornisbeelden te begrijpen.
### 2.2 De DSM en ICD classificatiesystemen
Twee belangrijke classificatiesystemen die wereldwijd gebruikt worden, zijn:
* **DSM-5(-TR)**: De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5e editie (met revisie) van de American Psychiatric Association.
* **ICD-11**: De International Classification of Diseases, 11e revisie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Beide systemen hanteren een combinatie van prototypesclassificatie en een categoraal systeem, hoewel de DSM-5(-TR) meer richting een dimensionale benadering evolueert.
#### 2.2.1 De benadering van een stoornis in de DSM-5
Volgens de DSM-5 is er sprake van een psychische stoornis wanneer er een combinatie is van de volgende factoren:
* **Lijdensdruk**: Aanzienlijk psychisch lijden bij de persoon.
* **Ernstige belemmeringen in het functioneren**: Beperkingen in sociale, beroepsmatige of andere belangrijke activiteiten.
* **Risico op dood, pijn, verlies van vrijheid**: De stoornis brengt een verhoogd risico op negatieve uitkomsten met zich mee.
* **Langere duur van de belemmeringen**: De klachten passen niet meer binnen een normale reactie op een bepaalde context of gebeurtenis.
#### 2.2.2 Belangrijke veranderingen in de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) introduceerde significante veranderingen ten opzichte van eerdere edities:
* **Afschaffing van het multiaxiale systeem**: De vijf assen (As I, II, III, IV, V) zijn verdwenen. As I (klinische stoornissen), As II (persoonlijkheidsstoornissen en ontwikkelingsstoornissen) en As III (somatische aandoeningen) worden niet langer onderscheiden.
* As IV (psychosociale en omgevingsproblemen) wordt vervangen door "notities over psychosociale aspecten".
* As V (wereldwijde beoordeling van functioneren) wordt vervangen door "aantekeningen met betrekking tot belemmerend functioneren", waarvoor in Sectie III van de DSM-5(-TR) specifieke instrumenten worden aangereikt.
* **Introductie van dimensies**: Hoewel het systeem grotendeels categoriaal blijft, is er meer ruimte voor het aangeven van gradaties (licht, matig, ernstig) bij sommige stoornissen, zoals depressieve stoornissen. Dit is een stap richting een meer dimensionale benadering.
* **Nieuwe diagnoses en aanpassingen**:
* Suïcideschalen voor risicotaxatie zijn toegevoegd.
* Een overkoepelende diagnose voor Autismespectrumstoornis (ASS) is ingevoerd.
* Nieuwe stoornissen zijn toegevoegd, waaronder Premenstruele stemmingsstoornis en Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis (bij depressieve stoornissen), en Binge-eating disorder (bij voedings- en eetstoornissen).
* De Persisterende-rouwstoornis is toegevoegd onder "Psychotrauma en stressorgerelateerde stoornissen".
* **Minder subtypes**: Er is een reductie van het aantal subtypes bij bepaalde stoornissen, wat leidt tot een grotere nadruk op spectrumstoornissen (bv. ASS, psychose).
#### 2.2.3 Opbouw van de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) is opgebouwd uit drie secties:
* **Sectie I: DSM-5 basics**: Bevat uitleg over het gebruik van de handleiding, instructies en algemene concepten. Hierin worden ook ontwikkelingsgerelateerde aspecten, culturele invloeden en geslachtsverschillen in relatie tot stoornissen opgenomen.
* **Sectie II: Diagnostische criteria**: Dit is de kern van het classificatiesysteem en bevat de gedetailleerde criteria voor de verschillende psychische stoornissen. Hoewel er een neiging is naar dimensionaliteit, blijft het grotendeels een categoriaal systeem. De criteria zijn enigszins verruimd en de mate van ernst moet gespecificeerd worden.
* **Sectie III: Nieuwe metingen en modellen**: Deze sectie wordt gezien als een "blik op de toekomst" en bevat opkomende metingen en modellen die verder onderzoek stimuleren. Het functioneert als een soort appendix voor nog niet volledig geaccepteerde of verder te onderzoeken classificaties en instrumenten.
* **Assessment measures**: Meer dimensionale/kwantitatieve instrumenten, waaronder vragenlijsten voor algemene psychiatrische symptomen, specifieke symptomen (bv. psychose), en de World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS 2.0).
* **Cultural formulation**: Handvatten om rekening te houden met culturele context, waaronder de Cultural Formulation Interview (CFI) die de invloed van culturele factoren op de opvattingen van patiënten over symptomen en behandeling onderzoekt.
* **Alternative DSM-5 model for Personality Disorders**: Een meer dimensionaal model voor persoonlijkheidsstoornissen, gebaseerd op een 3-voudige assessment: niveau van persoonlijkheidsfunctioneren (op continuüm), classificatie van pathologische trekken (5 brede domeinen) en classificatie van pathologische prototypen (6 typen).
* **Conditions for further study**: Stoornissen die nog verder onderzoek behoeven en nog niet officieel opgenomen zijn in Sectie II.
> **Tip:** De DSM-5(-TR) wordt beschouwd als een "levend document" dat voortdurend nieuwe kennis tracht te incorporeren. Kennis uit Sectie III kan in toekomstige revisies worden opgenomen in Sectie II.
#### 2.2.4 Controverse rondom de DSM
Het classificatiesysteem van de DSM is niet zonder controverse:
* **Overmatige pathologisering**: Er is bezorgdheid dat een uitbreiding van het aantal diagnosticeerbare stoornissen leidt tot overmatige pathologisering van normaal menselijk gedrag.
* **Verruiming en vaagheid van criteria**: Wijzigingen in classificatiecriteria en formuleringen worden soms als ruimer en vager ervaren, wat de diagnostiek kan bemoeilijken.
* **Gebrek aan transparantie**: Het herzieningsproces is niet altijd even transparant verlopen.
* **Te beperkte invoering van dimensionaliteit**: Hoewel dimensies zijn geïntroduceerd, is deze verandering niet altijd vergaand genoeg doorgevoerd, met name bij persoonlijkheidsstoornissen.
* **Pleidooi voor meer persoonlijke psychodiagnostiek**: Sommige critici bepleiten een meer persoonlijke en minder categoriale benadering van psychodiagnostiek.
Ondanks de kritiek heeft de DSM een grote invloed op de herkenning, conceptualisering, classificatie en behandeling van psychische stoornissen in de klinische praktijk.
### 2.3 Kenmerken van de DSM-5 benadering
* **Uitgangspunt**: Afwijkend gedrag wordt gezien als een uiting van onderliggende stoornissen, veroorzaakt door een complexe interactie van aanleg en omgeving.
* **Focus op stoornissen, niet op mensen**: Het systeem ordent stoornissen, en niet primair de persoon die de stoornis heeft.
* **A-theoretisch**: De DSM-5 geeft geen verklaring voor het ontstaan van stoornissen, maar is een opsomming van kenmerken.
* **Prototypes en categorieën**: Gebaseerd op een combinatie van het prototypische en categoriale classificatiemodel, waarbij een minimum aantal symptomen aan de criteria moet voldoen.
* **Beperking in ernstindicatie**: Het systeem maakt het soms lastig om de exacte ernst van een stoornis aan te duiden, hoewel er binnen de DSM-5 meer nadruk op grading is komen te liggen.
> **Voorbeeld:** Bij de diagnose depressieve stoornis kan men nu specifiëren of de ernst licht, matig of ernstig is, wat een meer genuanceerde beoordeling toelaat dan in eerdere edities.
### 2.4 Diagnostische beoordelingsmethoden
Naast classificatie zijn diverse methoden van beoordeling cruciaal voor diagnostiek:
#### 2.4.1 Klinisch interview
Dit is de meest gebruikte diagnostische methode. Het is een gesprek of interactie, zowel inhoudelijk als emotioneel, waarin algemene informatie, de aard van het probleem, psychosociale en medisch-psychiatrische geschiedenis, medicijngebruik, en cognitief functioneren (motoriek, bewustzijn, aandacht, denken) worden onderzocht. Interviews kunnen ongestructureerd, semi-gestructureerd of gestructureerd zijn.
#### 2.4.2 Psychologische tests
Gestructureerde beoordelingsmethoden die relatief stabiele eigenschappen en trekken meten en indicaties kunnen geven van afwijkingen.
* **Zelfbeoordelingsvragenlijsten**: Patiënten beantwoorden gestructureerde items over hun persoonlijkheidstrekken en eigenschappen (bv. MMPI-3, DAPP-BQ, SCL-90-S). Voordelen zijn het gebruiksgemak en de hoge betrouwbaarheid, maar sociale wenselijkheid en beperkt inzicht kunnen nadelen zijn.
* **Projectief materiaal**: Tests gebaseerd op interpretatie van ongestructureerd materiaal (bv. Rorschach-test).
#### 2.4.3 Neuropsychologisch onderzoek
Meet gedrag of prestaties die een indicatie kunnen geven van onderliggende neurologische beperkingen of beschadigingen. Dit omvat psychologische tests, gedragsobservatie en beeldvormingstechnieken.
#### 2.4.4 Gedragsbeoordeling
* **Observatie**: In natuurlijke omgevingen of testomgevingen.
* **Functionele analyse**: Analyse van gedrag door het onderzoeken van antecedenten (wat ging eraan vooraf) en consequenties (wat volgde erop).
* **Zelfwaarneming**: Registratieopdrachten (bv. dagboek, apps), zoals een gedachtendagboek.
#### 2.4.5 Fysiologische beoordeling en beeldvorming
Meten van fysiologische reacties die samenhangen met afwijkend gedrag of emoties, zoals bloeddruk, hartslag, galvanische huidrespons (GSR, zweetproductie), en spierspanning (EMG). Beeldvormingstechnieken van de hersenen omvatten EEG, fMRI, CT-scan, MRI, PET-scan.
### 2.5 Classificatie van symptomen
De DSM-5 categoriseert symptomen binnen verschillende domeinen:
#### 2.5.1 Expressie en motoriek
* **Lichaamshouding en psychomotoriek**: Overactiviteit (hyperkinesie, agitatie), onderactiviteit (bradykinesie, akinesie), disactiviteit (stereotypie, echopraxie).
* **Spraak**: Versneld (logorroe), vertraagd (bradyfasie), geremd (stotteren), geblokkeerd (mutisme), herhalend (echolalie).
#### 2.5.2 Bewustzijn
* **Helderheid**: Verhoogd (bv. manie), verlaagd (bv. absence), vernauwd, verwardheid.
* **Aandacht/opmerkzaamheid**: Verhoogd (hyperalertheid), verminderd (concentratieproblemen).
* **Oriëntatie**: Vermogen om zichzelf te plaatsen in tijd, ruimte, ten opzichte van eigen persoon en anderen. Desoriëntatie kan chronologisch, topografisch of interpersoonlijk zijn.
#### 2.5.3 Zelfbeleving
* **Zelfbeeld**: Verstoringen zoals ik-vitaliteit (gevoel te sterven), ik-activiteit (verlies van autonomie), ik-consistentie (gevoel te verbrokkelen), ik-afgrenzing (verlies van onderscheid ik/niet-ik), ik-identiteit (gevoel iemand anders te zijn).
* **Globale verstoringen**: Depersonalisatie (zelfvervreemding), derealisatie (onwerkelijkheidsgevoel).
* **Lichaamservaring**: Verstoord lichaamsschema (bv. anorexia nervosa), preoccupatie met fysieke toestand (bv. fantoompijn), preoccupatie met uiterlijk (bv. dysmorfofobie).
#### 2.5.4 Waarneming
* **Sensorische vervormingen**: Kwantitatief (bv. hyper-/hypo-esthesie) en kwalitatief (bv. micropsie, macropsie).
* **Illusies**: Juiste registratie van een reëel object, maar met toegevoegde, niet-behorende eigenschappen.
* **Hallucinaties**: Perceptie zonder reëel object aanwezig te zijn, mogelijk via alle zintuigen (visueel, auditief, olfactorisch, tactiel, gustatoir).
#### 2.5.5 Denken en geheugen
* **Formele denkstoornis**: Stoornissen in de organisatie of vorm van denken (bv. concretisme, magisch denken) en in het verloop van denken (bv. ideeënvlucht, perseveratie).
* **Inhoudelijke denkstoornis**: Obsessies (dwanggedachten), overgewaardeerde ideeën, wanen (oncorrigeerbare foutieve overtuigingen).
* **Geheugenstoornis**: Kwantitatief (amnesie) en kwalitatief (confabulatie, déjà vu).
* **Intelligentie**: Verschillende gradaties van zwakbegaafdheid.
#### 2.5.6 Gevoelens en verlangen
* **Gevoelsleven**: Stoornissen in de gevoeligheid voor stemmingen en emoties (affectlabiliteit, apathie, incongruentie) en in de inhoud van stemming en emotie (angst, depressiviteit, euforie).
* **Verlangen en wil**: Stoornissen in de impulscontrole (drang zonder controle) en verslaving (herhaaldelijk geen controle).
---
# Diagnostische methoden in de psychopathologie
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over diagnostische methoden in de psychopathologie, opgesteld als een examengericht studiemateriaal.
## 3. Diagnostische methoden in de psychopathologie
Dit gedeelte verkent de diverse beoordelingsmethoden die gebruikt worden binnen de psychopathologie, waaronder het klinisch interview, psychologische tests, neuropsychologisch onderzoek, gedragsbeoordeling en fysiologische beoordeling/beeldvorming.
### 3.1 Het klinisch interview
Het klinisch interview is de meest gebruikte diagnostische methode en betreft een gesprek of interactie, zowel inhoudelijk als emotioneel, tussen de hulpverlener en de cliënt.
Onderwerpen die tijdens een klinisch interview aan bod komen, omvatten:
* Algemene informatie over de cliënt.
* Beschrijving van het probleem of de klachten.
* Psychosociale geschiedenis (achtergrond, relaties, sociale steun).
* Medisch-psychiatrische geschiedenis (eerdere stoornissen, behandelingen).
* Huidige medische problemen en medicijngebruik.
* Cognitief functioneren, inclusief motoriek, bewustzijn, aandacht en denken.
Interviews kunnen variëren in structuur:
* **Ongestructureerd interview:** Flexibel, met open vragen, gericht op het verkennen van de cliënt zijn of haar verhaal.
* **Semi-gestructureerd interview:** Bevat een lijst met onderwerpen die besproken moeten worden, maar de volgorde en diepgang kunnen variëren.
* **Gestructureerd interview:** Volgt een strikt protocol met vooraf bepaalde vragen, wat de vergelijkbaarheid tussen cliënten vergroot.
Daarnaast kan de vorm van de interactie (mens-mens of mens-computer) invloed hebben op de informatie die verkregen wordt.
### 3.2 Psychologische tests
Psychologische tests zijn gestructureerde beoordelingsmethoden die gebruikt worden om relatief stabiele eigenschappen, trekken of afwijkingen te meten. Ze kunnen een indicatie geven van onderliggende psychische problematiek.
Vormen van psychologische tests:
* **Tests (IQ, persoonlijkheid, aandacht, executieve functies):** Deze meten specifieke cognitieve capaciteiten of persoonlijkheidskenmerken.
* **Zelfbeoordelingsvragenlijsten:** Bestaan uit gestructureerde items waarbij de cliënt zichzelf beoordeelt op bepaalde kenmerken, zoals persoonlijkheidstrekken of psychische symptomen. Bekende voorbeelden zijn de MMPI-3, DAPP-BQ en SCL-90-S.
> **Tip:** Hoewel zelfbeoordelingsvragenlijsten eenvoudig te gebruiken zijn en vaak een hoge betrouwbaarheid hebben, is er een risico op sociale wenselijkheid (het antwoorden op een manier die als sociaal acceptabel wordt gezien) en kunnen ze minder informatief zijn als ze de enige bron van informatie vormen.
* **Projectief materiaal:** Tests waarbij de cliënt op ongestructureerde prikkels moet reageren, wat meer inzicht zou geven in onbewuste processen (bv. Rorschach-test, Thematic Apperception Test).
### 3.3 Neuropsychologisch onderzoek
Neuropsychologisch onderzoek richt zich op het meten van gedrag of prestaties die een indicatie kunnen geven van onderliggende neurologische beperkingen of beschadigingen van de hersenen. Dit onderzoek wordt vaak uitgevoerd door een neuroloog in samenwerking met een klinisch neuropsychologisch onderzoeker.
Methoden binnen neuropsychologisch onderzoek omvatten:
* Gedragsobservatie (zie gedragsbeoordeling).
* Psychologische tests (specifieke tests gericht op cognitieve functies die door hersenbeschadiging beïnvloed kunnen worden).
* Beeldvormingstechnieken van de hersenen (zie fysiologische beoordeling/beeldvorming).
### 3.4 Gedragsbeoordeling
Gedragsbeoordeling omvat de observatie en analyse van gedrag.
* **Observatie:** Gedrag kan worden geobserveerd in de natuurlijke omgeving (thuis, school, werk) of in een testomgeving (bv. achter een éénrichtingsspiegel).
* **Functionele analyse:** Dit is een gedetailleerde analyse van gedrag door de *antecedenten* (dat wat aan het gedrag voorafgaat) en de *consequenten* (dat wat op het gedrag volgt) te onderzoeken.
* **Zelfwaarneming:** Cliënten worden gevraagd hun eigen gedrag te registreren, bijvoorbeeld via dagboeken of specifieke apps. Dit kan ook gelden voor cognitieve processen, zoals bij een gedachtendagboek.
### 3.5 Fysiologische beoordeling en beeldvorming
Dit type beoordeling richt zich op het meten van fysiologische reacties die samenhangen met psychische toestanden of afwijkend gedrag.
Methoden omvatten:
* **Bloeddrukmeter:** Meet de bloeddruk.
* **Hartslagmeter:** Meet de hartslagfrequentie.
* **Galvanische huidrespons (GSR):** Meet de elektrische geleidbaarheid van de huid, die toeneemt bij transpiratie (vaak gerelateerd aan emotionele opwinding).
* **Elektromyogram (EMG):** Meet de spierspanning.
**Beeldvorming van de hersenen:**
Diverse technieken worden gebruikt om de structuur en functie van de hersenen in beeld te brengen:
* **Elektro-encefalogram (EEG):** Meet elektrische activiteit van de hersenen.
* **Functionele MRI (fMRI):** Meet hersenactiviteit door veranderingen in bloedtoevoer te detecteren.
* **Computertomografie (CT-scan):** Maakt gedetailleerde dwarsdoorsneden van de hersenen.
* **Magnetische Resonantie Beeldvorming (MRI):** Gebruikt magnetische velden en radiogolven om gedetailleerde beelden van de hersenen te maken.
* **Positron Emissie Tomografie (PET-scan):** Meet metabole activiteit in de hersenen.
### 3.6 Classificatie van symptomen (en hun beoordeling)
De beoordeling van symptomen binnen de psychopathologie is cruciaal voor het stellen van een diagnose. De DSM-5(-TR) en ICD-11 zijn belangrijke classificatiesystemen die hierbij gehanteerd worden. De beoordeling omvat diverse domeinen van psychisch functioneren:
#### 3.6.1 Expressie en motoriek
Beoordeelt de zichtbare uitingen en bewegingen van een persoon.
* **Lichaamshouding en psychomotoriek:**
* *Overactiviteit:* Hyperkinesie (onwillekeurige bewegingen), hypertonie (verhoogde spierspanning), agitatie (rusteloosheid).
* *Onderactiviteit:* Bradykinesie (trage bewegingen), hypokinesie (verminderde bewegingsactiviteit), akinesie (afwezigheid van beweging).
* *Disactiviteit:* Stereotypie (herhalende, zinloze bewegingen), echopraxie (nabootsen van bewegingen), apraxie (moeite met uitvoeren van aangeleerde bewegingen).
* **Spraak:**
* *Versneld:* Logorroe (woordenvloed).
* *Vertraagd:* Bradyfasie (langzaam spreken).
* *Geremd:* Stotteren (hortend en stotend spreken).
* *Geblokkeerd:* Mutisme (niet spreken).
* *Herhalend:* Echolalie (herhalen van wat iemand anders zegt).
#### 3.6.2 Bewustzijn
Beoordeelt de mate van helderheid, aandacht en oriëntatie.
* **Stoornis in de helderheid:**
* *Verhoogd bewustzijn:* Kan voorkomen bij manische periodes.
* *Verlaagd bewustzijn:* Bijvoorbeeld een absence (korte onderbreking van het bewustzijn).
* *Bewustzijnsvernauwing:* Beperkt bewustzijn.
* *Verwardheid:* Ontbreken van helderheid.
* **Stoornis in aandacht of opmerkzaamheid:**
* *Verhoogde aandacht:* Hyperalert zijn.
* *Verminderde aandacht:* Concentratieproblemen.
* **Stoornis in de oriëntatie:** Het vermogen om zichzelf te plaatsen in tijd, ruimte, ten opzichte van de eigen persoon en anderen.
* *Desoriëntatie:* Chronologisch (tijd), topografisch (plaats), interpersoonlijk (personen).
#### 3.6.3 Zelfbeleving
Onderzoekt stoornissen in het zelfbeeld, de lichaamservaring en het gevoel van eigen identiteit.
* **Stoornis in het zelfbeeld:**
* *Specifieke verstoringen:* Verlies van ik-vitaliteit (gevoel te sterven), ik-activiteit (verlies van autonomie), ik-consistentie (gevoel te verbrokkelen), ik-afgrenzing (ontbreken van onderscheid tussen 'ik' en 'niet-ik'), ik-identiteit (gevoel iemand anders te zijn).
* *Globale verstoringen:* Depersonalisatie (gevoel van zelfvervreemding), derealisatie (onwerkelijkheidsgevoel).
* **Stoornis in de lichaamservaring:**
* Verstoord lichaamsschema (bv. bij anorexia nervosa).
* Preoccupatie met fysieke toestand (bv. fantoompijn).
* Preoccupatie met uiterlijk voorkomen (bv. dysmorfofobie).
#### 3.6.4 Waarneming
Onderzoekt verstoringen in hoe prikkels worden geregistreerd en geïnterpreteerd.
* **Sensorische vervormingen:**
* *Kwantitatief:* Hyperesthesie (verhoogde gevoeligheid), hypo-esthesie (verminderde gevoeligheid), anesthesie (geen gevoeligheid).
* *Kwalitatief:* Micropsie (objecten lijken kleiner), macropsie (objecten lijken groter).
* **Illusies:** Een reëel object wordt waargenomen, maar met toegevoegde eigenschappen die niet tot het object behoren (juiste registratie, foute interpretatie).
* **Hallucinaties:** Een perceptie zonder dat er een reëel object aanwezig is. Kan alle zintuiglijke functies betreffen (visueel, auditief, olfactorisch, tactiel, gustatoir).
#### 3.6.5 Denken en geheugen
Beoordeelt de vorm, het verloop en de inhoud van het denken, alsook geheugenfuncties en intelligentie.
* **Formele denkstoornis:** Stoornissen in de organisatie of vorm van denken (bv. concretisme, magisch denken) en in het verloop van denken (bv. ideeënvlucht, perseveratie).
* **Inhoudelijke denkstoornis:**
* *Obsessies:* Dwanggedachten (egodystoon - ik-vreemd).
* *Overwaardige ideeën:* Ideeën die de persoon te veel beheersen (egosyntoon - ik-eigen, bv. dysmorfofobie).
* *Wanen:* Oncorrigeerbare, foutieve overtuigingen (bv. over schuld, onsterfelijkheid, een vreemde geur verspreiden, paranoia).
* **Stoornis van geheugen:** Kwantitatieve stoornissen (bv. amnesie) en kwalitatieve stoornissen (bv. confabulatie, déjà vu).
* **Stoornis van intelligentie:** Verschillende gradaties van zwakbegaafdheid.
#### 3.6.6 Gevoelens en verlangen
Onderzoekt stoornissen in stemming, emoties, verlangen en wilskracht.
* **Stoornissen in het gevoelsleven:**
* *Gevoeligheid voor stemmingen en emoties:* Affectlabiliteit (snelle stemmingswisselingen), apathie (gebrek aan emoties), incongruentie (ongepaste emotionele reactie).
* *Inhoud van stemming en emotie:* Angst, depressiviteit, rouw, boosheid, euforie.
* **Stoornissen in verband met verlangen en wil:**
* *Wil/verlangen controle:* Problemen met zelfcontrole.
* *Drang:* Gebrek aan controle over impulsieve handelingen.
* *Verslaving:* Herhaaldelijk geen controle over gedrag.
---
# Classificatie van symptomen en psychische functies
Dit onderwerp focust op de classificatie van specifieke symptomen en stoornissen binnen verschillende psychische functies, zoals expressie en motoriek, bewustzijn, zelfbeleving, waarneming, denken en geheugen, en gevoelens en verlangen.
### 4.1 Indeling en begrippen in de psychopathologie
Psychopathologie is de wetenschap of studie van geestelijk of psychisch lijden, en omvat het geheel van psychische stoornissen. Er zijn twee benaderingen: de syndroombenadering (handboeken die vertrekken vanuit klinische beelden als geheel) en de symptoombenadering, die vandaag centraal staat en symptoom per symptoom vergelijkt. De psychopathologie heeft een wederzijdse beïnvloeding met de psychiatrie; de psychopathologie is theoretisch en algemeen geldend, terwijl de psychiatrie zich richt op de praktijk en het individu.
#### 4.1.1 Normaliteit versus pathologie
De grens tussen normaal en abnormaal is cultureel en maatschappelijk bepaald. Stoornissen kennen zowel algemene pathogene elementen als tijd- en plaatsgebonden pathoplastische elementen. Een polaire/categorale opvatting (zwart/wit) is vaak niet hanteerbaar; een dimensionele opvatting, die de werkelijkheid beter weerspiegelt, is vaak geschikter.
#### 4.1.2 Belangrijke begrippen
* **Klinisch beeld:** Het beeld dat direct door een hulpverlener wordt waargenomen.
* **Prevalentie:** De frequentie van het voorkomen van een aandoening in een specifieke populatie op een bepaald moment (oude en nieuwe gevallen).
* **Symptoom:** Een ziekteteken, uiting, signaal of kenmerk van een pathologisch proces. Hoofdsymptomen zijn direct richtinggevend, bijsymptomen maken het klinisch beeld completer.
* **Syndroom:** Een groep van vaak samen optredende symptomen.
* **Diagnose (descriptieve diagnose):** De beschrijving van symptomen en syndromen, ongeacht mogelijke verklaringen.
* **Differentiaaldiagnose:** Een reeks diagnoses die gegeven kan worden aan éénzelfde klinisch beeld, waarbij onderscheid gemaakt moet worden.
* **Comorbiditeit:** Het samen voorkomen van twee of meerdere verschillende stoornissen.
* **Etiologie:** De herkenning van factoren die de stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt, bevorderd of in stand gehouden.
* **Pathogenese:** Het onderzoek naar de wijze waarop etiologische factoren hun werking uitoefenen en tot de stoornis hebben geleid.
* **Prognose:** Een door onderzoek gefundeerde voorspelling van het mogelijke beloop van de stoornis, met en zonder therapeutische interventie.
* **Therapie:** Het ontwerp en de uitvoering van interventies om pathologisch functioneren te doen verdwijnen, verbeteren of de gevolgen ervan te beperken.
* **Ziektebesef:** Het besef van de patiënt dat er een ziekte is.
* **Ziekte-inzicht:** Het inzicht van de patiënt in de oorzaken, het verloop, de prognose en de behandeling van de ziekte.
### 4.2 Classificatie
Classificatie is een essentieel middel binnen de wetenschap en diagnostiek. Het biedt een gemeenschappelijke taal, is de basis voor het nemen van beslissingen, het maken van voorspellingen en het onderscheiden van onderzoekspopulaties.
#### 4.2.1 Betekenis van classificatie
Classificatie is een middel, geen doel op zich. Het doel is het nauwkeurig leren kennen van psychopathologische verschijnselen.
#### 4.2.2 Vormen van classificatie
* **Categorale classificatie:** Psychische stoornissen worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende, elkaar niet overlappende klassen.
* **Dimensionale classificatie:** Psychische stoornissen worden gesitueerd op een continuüm (bijvoorbeeld introvert-extravert).
* **Prototypische classificatie:** Psychische stoornissen worden onderverdeeld naar de mate waarin ze gelijken op een prototypisch voorbeeld.
#### 4.2.3 DSM en ICD
* **DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders):** Uitgegeven door de American Psychiatric Association. De meest recente versie is DSM-5(-TR).
* **ICD (International Classification of Diseases):** Uitgegeven door de Wereldgezondheidsorganisatie. De meest recente versie is ICD-11.
Beide systemen maken gebruik van prototypische en categorale classificatie, met aandacht voor de variabiliteit binnen individuen en de overlap van kenmerken. Een stoornis in de DSM wordt gekenmerkt door lijdensdruk, ernstige belemmeringen in het functioneren, risico op dood, pijn, verlies van vrijheid, en een langere duur van belemmeringen die niet meer passen binnen een normale reactie op een context.
### 4.3 Kenmerken van de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) is gebaseerd op het uitgangspunt dat afwijkend gedrag een uiting is van onderliggende stoornissen, veroorzaakt door een complexe interactie van aanleg en omgeving. Het ordent stoornissen, niet mensen, en is een opsomming van kenmerken zonder verklaring (a-theoretisch). Het hanteert een prototypisch en categorale classificatiemodel met minimumaantal symptomen, maar kan de ernst niet altijd goed aanduiden.
#### 4.3.1 Categorieën van psychische stoornissen in de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) kent een breed scala aan categorieën voor psychische stoornissen, die een gedetailleerd overzicht bieden.
#### 4.3.2 Belangrijke veranderingen in DSM-5(-TR)
* Afschaffing van de vijf assen.
* Invoering van dimensies om gradaties (licht-matig-ernstig) aan te geven.
* Nieuwe suïcideschalen voor risicotaxatie.
* Overkoepelende diagnose voor Autismespectrumstoornis (ASS).
* Toevoeging van nieuwe stoornissen, zoals Premenstruele stemmingsstoornis en Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis, en Binge eating disorder.
* Persisterende-rouwstoornis is toegevoegd onder "Psychotrauma en stressorgerelateerde stoornissen".
#### 4.3.3 Controverse rond de DSM-5
De DSM-5(-TR) blijft een bron van controverse. Kritiekpunten zijn onder meer de mogelijke overpathologisering van gedrag, te ruime en vage criteria, en een gebrek aan transparantie in het revisieproces. Hoewel dimensies zijn ingevoerd, wordt dit niet altijd ver genoeg doorgevoerd, met name bij persoonlijkheidsstoornissen. Er is een pleidooi voor meer persoonlijke psychodiagnostiek. Desalniettemin heeft de DSM een grote invloed op de herkenning, conceptualisering, classificatie en behandeling in de praktijk.
#### 4.3.4 Opbouw van de DSM-5(-TR)
De DSM-5(-TR) is opgebouwd uit drie secties:
* **Sectie I: DSM-5 basics:** Bevat uitleg en instructies.
* **Sectie II: Diagnostische criteria:** De kern van de classificatie.
* **Sectie III: Nieuwe metingen en modellen:** Bevat "emerging measures and models", een blik op de toekomst en nieuwe kennis.
De DSM-5(-TR) is een levend document dat permanent nieuwe kennis incorporeert. Het categoriale systeem is verzacht, met verruimde criteria en specificatie van ernst, evoluerend naar een meer dimensionele benadering. Ontwikkelingsgerelateerde aspecten, culturele aspecten en geslachtsverschillen zijn beter geïntegreerd. Het multi-axiale systeem is verdwenen; As IV is vervangen door 'notities over psychosociale aspecten' en As V door 'aantekeningen mbt belemmerend functioneren'. Het aantal subtypes is verminderd, wat leidt tot meer spectrumstoornissen.
##### 4.3.4.1 Sectie III: Opzet en inhoud
Sectie III is geen appendix maar een visie op de toekomst met "emerging measures and models". Het bevat:
* **Assessment measures:** Meer dimensionele/kwantitatieve instrumenten, zoals vragenlijsten voor algemene psychiatrische symptomen en de World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS 2.0).
* **Cultural formulation:** Handvatten om rekening te houden met culturele invloeden, zoals het Cultural Formulation Interview.
* **Alternative DSM-5 Model for Personality Disorders:** Een 3-voudige assessment voor persoonlijkheidsstoornissen, inclusief niveau van persoonlijkheidsfunctioneren, classificatie van pathologische trekken en classificatie van pathologische prototypen.
* **Conditions for further study:** Stoornissen waarvoor nog verder onderzoek nodig is en die nog niet in Sectie II zijn opgenomen.
### 4.4 Diagnostiek (beoordelingsmethoden)
Diagnostiek omvat het proces en het resultaat van het nauwkeurig leren kennen van psychopathologische verschijnselen.
#### 4.4.1 Klinisch interview
Het klinisch interview is de meest gebruikte beoordelingsmethode, een gesprek of interactie (inhoudelijk en emotioneel). Onderwerpen zijn algemene informatie, beschrijving van het probleem, psychosociale en medisch-psychiatrische geschiedenis, medicijngebruik, en cognitief functioneren (motoriek, bewustzijn, aandacht, denken). Interviews kunnen on-, semi- of gestructureerd zijn.
#### 4.4.2 Psychologische tests
Tests (IQ, persoonlijkheid, aandacht, executieve functies) zijn gestructureerde beoordelingsmethoden die relatief stabiele eigenschappen meten en indicaties geven voor afwijkingen. Vormen zijn zelfbeoordelingsvragenlijsten (MMPI-3, DAPP-BQ, SCL-90-S) en projectief materiaal. Voordelen zijn eenvoud en hoge betrouwbaarheid, maar er is gevaar voor sociale wenselijkheid en beperkingen als het de enige informatiebron is.
#### 4.4.3 Neuropsychologisch onderzoek
Dit meet gedrag of prestaties die een indicatie kunnen geven van onderliggende neurologische beperkingen of beschadigingen. Het omvat gedragsobservatie, psychologische tests en beeldvormingstechnieken.
#### 4.4.4 Gedragsbeoordeling
* **Observatie:** In natuurlijke omgevingen (thuis, school, werk) of in een testomgeving (one-way screen).
* **Functionele analyse:** Analyse van gedrag via antecedenten en consequenten.
* **Zelfwaarneming/registratie-opdrachten:** Dagboeken of apps.
* **Cognitieve beoordeling:** Bijvoorbeeld een gedachtendagboek.
#### 4.4.5 Fysiologische beoordeling/beeldvorming
Dit meet fysiologische reacties die samenhangen met afwijkend gedrag of emoties, zoals bloeddruk, hartslag, galvanische huidrespons (GSR), en elektromyogram (EMG). Beeldvormingstechnieken van de hersenen omvatten EEG, fMRI, CT-scan, MRI en PET-scan.
### 4.5 Classificatie van symptomen per psychische functie
#### 4.5.1 Expressie en motoriek
* **Lichaamshouding en psychomotoriek:**
* Overactiviteit: hyperkinesie, hypertonie, agitatie.
* Onderactiviteit: bradykinesie, hypokinesie, akinesie.
* Disactiviteit: stereotypie, echopraxie, apraxie.
* **Spraak:**
* Versneld: logorroe (woordenvloed).
* Vertraagd: bradyfasie (langzaam spreken).
* Geremd: stotteren.
* Geblokkeerd: mutisme (niet spreken).
* Herhalend: echolalie (herhalen wat iemand anders zegt).
#### 4.5.2 Bewustzijn
* **Stoornis in de helderheid:** verhoogd (manische periode), verlaagd (absence), vernauwing, verwardheid.
* **Stoornis in aandacht of opmerkzaamheid:** verhoogd (hyperalert), verminderd (concentratieproblemen).
* **Stoornis in de oriëntatie:** vermogen om zich te plaatsen in tijd, ruimte, tav de eigen persoon en anderen (desoriëntatie: chronologisch, topografisch, interpersoonlijk).
#### 4.5.3 Zelfbeleving
* **Stoornis in het zelfbeeld:**
* Specifieke verstoringen: Ik-vitaliteit (gevoel te sterven), Ik-activiteit (verlies van autonomie), Ik-consistentie (gevoel te verbrokkelen), Ik-afgrenzing (ontbreken van onderscheid ik/niet-ik), Ik-identiteit (gevoel iemand anders te zijn).
* Globale verstoringen: Depersonalisatie (zelfvervreemding), derealisatie (onwerkelijkheidsgevoel).
* **Stoornis in de lichaamservaring:** verstoord lichaamsschema (bv. anorexia nervosa), preoccupatie met fysieke toestand (bv. fantoompijn), preoccupatie met uiterlijk voorkomen (bv. dysmorfofobie).
#### 4.5.4 Waarneming
* **Sensorische vervormingen:**
* Kwantitatief: hyperesthesie, hypo-esthesie, anesthesie.
* Kwalitatief: micropsie, macropsie.
* **Illusies:** Juiste registratie van een reëel object, maar met toegevoegde, niet-bestaande eigenschappen.
* **Perceptuele misinterpretatie:** Juiste registratie, foute interpretatie.
* **Hallucinaties:** Perceptie zonder reëel object. Kan alle zintuiglijke functies betreffen (visueel, auditief, olfactorisch, tactiel, gustatoir).
#### 4.5.5 Denken en geheugen
* **Formele denkstoornissen:**
* In organisatie/vorm: concretistisch, magisch.
* In verloop: ideeënvlucht, perseveratie.
* **Inhoudelijke denkstoornissen:**
* Obsessies: dwanggedachten (egodystoon).
* Overwaardige ideeën: dysmorfofobie (egosyntoon).
* Wanen: oncorrigeerbare foutieve overtuigingen (schuld, onsterfelijkheid, eigen lichaam, buitenwereld - paranoia).
* **Stoornissen van geheugen:**
* Kwantitatief: amnesie.
* Kwalitatief: confabulatie, déjà vu.
* **Stoornis van intelligentie:** Verschillende gradaties van zwakbegaafdheid.
#### 4.5.6 Gevoelens en verlangen
* **Stoornissen in het gevoelsleven:**
* In gevoeligheid voor stemmingen en emoties: affectlabiliteit, apathie, incongruentie.
* In inhoud van stemming en emotie: angst, depressiviteit, rouw, boosheid, euforie.
* **Stoornis in verband met verlangen en wil:**
* Controle over wil en verlangen.
* Drang: geen controle.
* Verslaving: herhaaldelijk geen controle.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Psychopathologie | De wetenschap of studie van geestelijk of psychisch lijden, alsook het geheel van psychische stoornissen. |
| Syndroombenadering | Een benadering binnen de psychopathologie waarbij men vertrekt vanuit klinische beelden als geheel, waarbij een groep van dikwijls samen optredende symptomen wordt bestudeerd. |
| Symptoom | Een ziekteteken, uiting, signaal of kenmerk van een pathologisch proces. Dit kan een hoofdsymptoom zijn, dat direct richtinggevend is, of een bijsymptoom, dat het klinisch beeld compleet maakt. |
| Klinisch beeld | Het beeld dat direct door de arts of hulpverlener zichtbaar is bij een patiënt, vaak gebaseerd op observatie van gedrag, houding en expressie. |
| Prevalentie | De frequentie van het voorkomen van een bepaalde aandoening op een specifiek moment binnen een omschreven populatie, waarbij zowel oude als nieuwe gevallen worden meegenomen. |
| Differentiaaldiagnose | Een reeks van mogelijke diagnoses die gegeven kunnen worden aan éénzelfde klinisch beeld, met het doel om het onderscheid tussen verschillende aandoeningen te maken. |
| Etiologie | De erkenning van de factoren die een stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt, bevorderd of in stand gehouden. Dit betreft de oorzaken van de stoornis. |
| Prognose | Een door onderzoek gefundeerde voorspelling van het mogelijke beloop van een stoornis, zowel zonder als met therapeutische ingrijpen. |
| Classificatie | Een middel dat gebruikt wordt om pathologische verschijnselen te ordenen, wat dient als basis voor elke wetenschap, het nemen van beslissingen, het maken van voorspellingen en het onderscheiden van onderzoekspopulaties. |
| Categoriale classificatie | Een manier van classificeren waarbij psychische stoornissen worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende klassen die elkaar niet overlappen, vergelijkbaar met een "zwart-wit" benadering. |
| Dimensionale classificatie | Een classificatiemethode waarbij psychische stoornissen worden gesitueerd op een dimensie of continuüm, wat de werkelijkheid beter weerspiegelt doordat gradaties mogelijk zijn. |
| Prototypische classificatie | Een classificatiemethode waarbij psychische stoornissen worden onderverdeeld naar de mate waarin ze gelijken op een prototypisch voorbeeld, wat een combinatie is van categoriale en dimensionale aspecten. |
| DSM-5 (-TR) | Het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5e editie (met tekstuele revisie), een classificatiesysteem voor psychische stoornissen ontwikkeld door de American Psychiatric Association. |
| ICD-11 | De International Classification of Diseases, 11e revisie, een wereldwijd classificatiesysteem voor ziekten en gezondheidsproblemen ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie. |
| Comorbiditeit | Het samen voorkomen van twee of meerdere verschillende stoornissen bij dezelfde persoon. |
| Pathogenese | Het onderzoek naar de wijze waarop etiologische factoren hun werking uitoefenen en tot een specifieke stoornis hebben geleid. |
| Hallucinaties | Waarnemingen die optreden zonder dat er een reëel object aanwezig is, en die betrekking kunnen hebben op alle zintuiglijke functies (visueel, auditief, olfactorisch, tactiel, gustatoir). |
| Wanen | Oncorrigeerbare, foutieve overtuigingen die niet passen bij de culturele achtergrond van de persoon en die betrekking kunnen hebben op de eigen persoon, het eigen lichaam of de buitenwereld. |