Cover
Zacznij teraz za darmo Les 1.pdf
Summary
# Mensbeeld en de ontwikkeling van de psychologie
Dit onderwerp onderzoekt de historische verschuivingen in het mensbeeld, van religieuze opvattingen tot de rationalistische en mechanistische visies van de Verlichting, en hoe deze de basis legden voor de moderne psychologie.
### 1.1 Van religieus naar wetenschappelijk mensbeeld
#### 1.1.1 Religieus mensbeeld
Het religieuze mensbeeld beschouwde de mens als een wezen dat bepaald werd door metafysische en spirituele krachten. Patronen in menselijk gedrag en handelen werden gezien als weerspiegeling van iemands positie ten opzichte van het goddelijke. Moraliteit en ethiek waren hierbij cruciaal; verkeerd handelen kon leiden tot fysiek en psychisch disfunctioneren, waarbij psychische problemen soms werden toegeschreven aan duivelse bezetenheid [1](#page=1).
#### 1.1.2 De verschuiving in de Verlichting
De Verlichting markeerde een belangrijke breuk met het religieuze mensbeeld. Men begon de mens als maakbaar te zien, waarbij zowel het lichaam als de geest niet langer als onaantastbaar of ondoorgrondelijk werden beschouwd. Het doel was om de mens materialistisch en rationeel te bestuderen, vergelijkbaar met de natuurwetenschappen [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** De Verlichting bracht een verschuiving teweeg van een mystiek-religieuze kijk op de mens naar een rationele, wetenschappelijke benadering.
#### 1.1.3 Het mechanistische mensbeeld
Filosofen als Descartes droegen bij aan de ontwikkeling van een mechanistisch mensbeeld. Descartes beschouwde het menselijk lichaam als een mechanisme, vergelijkbaar met een klok. Julien Offroy de la Mettrie ging in zijn essay *L'homme machine* nog verder door te stellen dat zowel het menselijke lichaam als de geest opereerden volgens de mechanistische wetten van de natuurwetenschap. Dit maakte de mens tot een object van wetenschappelijk onderzoek, waarvan het functioneren wetmatig te beschrijven en te begrijpen was via de werking van het brein. Deze ideeën, hoewel in de achttiende eeuw controversieel, markeerden een doorbraak voor wetenschappelijk denken over de mens [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Example:** Descartes gebruikte de klok als metafoor om het functioneren van het menselijk lichaam te duiden, wat de opkomst van een mechanistisch mensbeeld illustreert [2](#page=2).
### 1.2 De mens als rendementsmachine in de industriële revolutie
#### 1.2.1 Machines als productiemiddel
De industriële revolutie introduceerde machines niet alleen als metaforen voor ingenieus raderwerk, maar vooral als productiemiddelen die continu werden geoptimaliseerd voor betere resultaten. De efficiëntie van een machine, gemeten in de meerwaarde die ze opleverde bij de omzetting van grondstoffen naar eind- of tussenproducten, bepaalde haar waarde. Dit sluit aan bij het kapitalistische denken, zoals geschetst door Marx [3](#page=3).
#### 1.2.2 De mens als rendementsmachine
De machine-metafoor werd, sinds de Verlichting, toegepast op de mens. Dit betekende dat mensen niet alleen werden gezien als wezens die functioneren volgens beschrijfbare wetmatigheden, maar ook als 'rendementsmachines'. Ze werden beschouwd als entiteiten die een productiecapaciteit bezitten, die kan leiden tot meerwaarde en die functioneert als een schakel binnen een groter productieproces [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Tip:** De industriële revolutie versterkte de opvatting dat efficiëntie en productiviteit centrale waarden zijn, wat ook op de mens werd toegepast.
#### 1.2.3 Mensen als te optimaliseren entiteiten
De toepassing van de machine-metafoor op de mens impliceert dat men zichzelf ziet als iets dat geoptimaliseerd kan worden. Het idee van 'sleutelen' aan zichzelf om 'beter' te worden, verklaart de behoefte aan hulpverleners zoals psychologen, coaches en trainers, die mensen ondersteunen bij het perfectioneren van hun leven. De mens wordt hierin gezien als een ordelijk functionerende, maakbare en te optimaliseren entiteit [3](#page=3).
### 1.3 De psychoanalyse en het concept van disharmonie
#### 1.3.1 De mens als 'dividu'
De psychoanalyse onderscheidt zich door het toekennen van een onherleidbaar karakter aan disharmonie in het menselijk functioneren. De mens wordt hier niet gezien als een ondeelbaar 'individu', maar als een 'dividu'. Dit is een wezen dat kampt met een fundamentele, niet te elimineren verdeeldheid. Hoewel de mens weliswaar gedetermineerd wordt door wetmatigheden, valt hij er niet volledig mee samen [3](#page=3).
> **Example:** Seksualiteit is een voorbeeld van een menselijke drijfveer die enerzijds leidt tot aantrekking, maar anderzijds binnen de psychoanalytische visie ruimte laat voor interne conflicten en verdeeldheid in de vormgeving ervan [3](#page=3).
#### 1.3.2 Vrijheid en onbehagen door verdeeldheid
Deze interne verdeeldheid creëert tegelijkertijd een marge voor vrijheid en een bron van onbehagen. De psychoanalyse ziet de mens dus niet als een puur rationele, ordelijke machine, maar als een wezen met inherente conflicten en tegenstrijdigheden. Dit vormt een cruciale achtergrond voor het begrip van (psychopathologisch) menselijk functioneren binnen het psychoanalytische kader [3](#page=3).
> **Tip:** De psychoanalyse benadrukt de interne conflicten en verdeeldheid als een fundamenteel aspect van de menselijke psyche, in tegenstelling tot meer mechanistische visies.
---
# Disharmonie als centraal psychoanalytisch concept
Disharmonie vormt een fundamenteel en onherleidbaar aspect van het menselijk functioneren binnen de psychoanalyse, dat zich manifesteert als een constante interne verdeeldheid [3](#page=3).
### 2.1 De mens als 'dividu' in plaats van 'individu'
De psychoanalyse stelt dat de mens geen homogeen 'individu' is, maar een 'dividu'. Dit betekent dat de mens, hoewel beïnvloed door deterministische wetmatigheden, er niet volledig mee samenvalt. Er is een marge die zowel vrijheid als onbehagen genereert [3](#page=3).
#### 2.1.1 Seksualiteit als voorbeeld van dualiteit
Seksualiteit illustreert deze dualiteit: hoewel er een inherente aantrekkingskracht tot de ander bestaat, is de vormgeving van onze seksuele beleving deels vrij. Samenleven vereist bovendien het inperken van impulsiviteit, wat bevrijdend kan werken maar ook frustrerend kan zijn wanneer deze impulsiviteit niet gevolgd kan worden of wanneer anderen hun seksualiteit opdringen. Binnen deze vrijheidsmarge worden keuzes gemaakt, zonder ooit absolute zekerheid te hebben over wat de 'goede' keuze is [3](#page=3) [4](#page=4).
### 2.2 De machine-metafoor en de valkuil van rationalisatie
De Verlichting heeft de mens doen proberen zichzelf te denken als een ordelijk, rationeel wezen, maar de psychoanalyse toont aan dat dit streven fundamenteel faalt en leidt tot incoherenties. De moderne mens wil zichzelf als een harmonisch functionerende machine zien, maar stuit op storende elementen die disharmonie veroorzaken [4](#page=4).
#### 2.2.1 De rol van het onbewuste en drift
De psychoanalytische theorie drukt deze disharmonie uit via concepten als het 'onbewuste' en 'drift' [4](#page=4).
* **Het onbewuste:** Dit concept duidt op hinderende en hinderlijke factoren die opduiken in ons zelfbewuste handelen. Ondanks de intentie om te handelen vanuit doelbewuste beslissingen, stuiten mensen op tendensen die indruisen tegen wat ze menen te willen [4](#page=4).
* **Drift:** Dit begrip beschrijft hoe lichamelijke opwinding en spanning soms absurde kronkels volgen, die niet te volgen zijn door de rationele geest [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Mensen kunnen ook opgewonden raken over wat ze *niet* willen, wat de interesse in films met geweld, seks of horror kan verklaren [4](#page=4).
### 2.3 Klinische manifestaties van disharmonie
De disharmonie kan zich op verschillende manieren manifesteren in het leven van mensen.
#### 2.3.1 Intern conflict: het geval Karen
Karen, een 40-jarige financieel consultant, ervaart een intern conflict tussen haar verlangen om meer thuis te zijn bij haar zoontje en de onmogelijkheid om haar werk tijdig te beëindigen. Ondanks haar inzicht in het probleem en de wens voor een betere work-life balans, kan ze het patroon niet doorbreken. Dit leidt tot schuldgevoelens en ondermijnt haar efficiëntie, waarbij ze constateert dat haar carrière op een zijspoor is geraakt en ze de drive om te werken verliest. De verdeeldheid bij Karen manifesteert zich als een conflict tussen verschillende verlangens en actietendensen die op gespannen voet staan [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 2.3.2 Extern conflict en agressie: het geval Gunnar
Gunnar, een jonge twintiger met een strafblad voor gewelddaden, ervaart disharmonie extern via een botsing met de buitenwereld. Na een confrontatie met Ruben, die flirtte met zijn vriendin, slaat Gunnar uit woede Rubens auto stuk met een honkbalknuppel. Hij voelt zich belaagd door de "driftmatigheid" die hij bij Ruben observeert en zijn daad lijkt een poging om een halt toe te roepen aan de psychische overweldiging die hij ervaart. Onbetrouwbare anderen sturen zijn leven in de war en ontlokken zijn agressie [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.3.3 Gemeenschappelijke factor: verlies van controle
Zowel Karen als Gunnar kampen met de last van invloeden in hun leven die ze niet onder controle hebben, maar die wel persoonlijk met hen te maken hebben [5](#page=5).
### 2.4 De psychoanalytische praktijk: omgaan met disharmonie
De praktijk van de psychoanalyse, voornamelijk gesprekstherapie, is gericht op het onderzoeken en bevragen van hoe disharmonie in iemands leven speelt en hoe men ermee omgaat [6](#page=6).
#### 2.4.1 Ondersteuning en zelfexploratie
Via het spreek- en zoekproces krijgen mensen de kans om de impact van disharmonie te erkennen en nieuwe omgangsstijlen te ontwikkelen, zonder de illusie dat disharmonie volledig uit te bannen is [6](#page=6).
* **Behandeling bij Karen:** Gericht op het ophelderen van haar levenskeuzes, de verhouding tussen werk en gezin, en het ontdekken van plezier in het contact met haar zoontje [6](#page=6).
* **Behandeling bij Gunnar:** Focust op het vinden van een identiteit achter zijn "zware jongen" imago, waarbij hij een oude interesse in Amerikaanse wagens herontdekt en zo afstand neemt van zijn oude milieu [6](#page=6).
#### 2.4.2 Cruciale rol van overdracht
Cruciaal binnen de behandeling is de 'overdracht': de band met de analyticus of therapeut is essentieel voor de ondersteuning van de zoektocht en zelf-ander exploratie. Het spreken in therapie vormt een scène waarop de patiënt zijn functioneren bevraagt, gebouwd op vertrouwen in de therapeut en een goede afloop [6](#page=6).
#### 2.4.3 Een ethiek van de leegte
De psychoanalyse hanteert een specifieke ethiek waarbij de persoon zelf gerechtigd is om te kiezen hoe om te gaan met disharmonie. De clinicus legt geen doelen of normen op, wat wordt gekarakteriseerd als een 'ethiek van de leegte' [6](#page=6).
### 2.5 Historische en filosofische wortels van disharmonie
De problematiek van disharmonie binnen de psychoanalyse vindt zijn oorsprong bij denkers die het menselijk genot problematiseerden [7](#page=7).
#### 2.5.1 Augustinus en de zondigheid van genot
Augustinus verwonderde zich over genot, seksuele aandriften en moreel onaanvaardbare uitspattingen, die functioneren als stoorzenders en de zondigheid van de mens in relatie tot God aantonen [7](#page=7).
#### 2.5.2 De psychoanalyse en de ervaring van tegenstrijdigheid
De psychoanalyse beschouwt disharmonie niet vanuit het perspectief van zonde, maar vanuit de ervaring van tegenstrijdigheid die actietendensen impliceren voor de rationeel denkende mens, een product van de Verlichting [7](#page=7).
> **Tip:** De psychoanalyse hanteert geen idealistisch mensbeeld, maar focust op de constante wanverhouding die zowel intern als extern functioneren kenmerkt en verstoort [7](#page=7).
### 2.6 Kernfiguren in de psychoanalyse
De psychoanalyse vindt zijn oorsprong in het werk van Sigmund Freud (1856-1939) [7](#page=7).
#### 2.6.1 Sigmund Freud
Freud, opgeleid als neuroloog, ontwikkelde zijn theorie parallel met zijn klinische werk door patiënten met neurotische problematieken te behandelen via gesprekstherapie. Zijn empirie was de praktijk van de behandeling, waaruit zijn theorie abductief ontstond door continu te bewegen tussen klinisch handelen en conceptueel formuleren [7](#page=7).
---
# Het 'Ik' en de rol van het imaginaire in zelfperceptie
Dit onderwerp onderzoekt de psychoanalytische opvatting van het 'Ik', met nadruk op de miskennende functie ervan en verklaart het spiegelstadium als een cruciaal moment voor de vorming van het zelfbeeld en de ontwikkeling van het imaginaire register in menselijke interactie [8](#page=8).
### 3.1 Het 'Ik' als psychologische instantie
#### 3.1.1 De kennende en de miskennende functie van het 'Ik'
Voor de moderne mens, gevormd door het antropologische beeld van de Verlichting, is het 'Ik' primair een kennende instantie. De psychoanalyse stelt echter dat dit slechts een aspect is van een complexer geheel, waarbij het 'Ik' ook een cruciale miskennende functie vervult: het probeert blind te blijven voor interne disharmonie [8](#page=8).
#### 3.1.2 Descartes en het 'Cogito ergo sum'
René Descartes, in zijn 'meditaties' onderzoekt de zekerheid van kennis door methodische twijfel. Hij concludeert dat het enige onbetwijfelbare punt de cognitieve act van het twijfelen zelf is. Hieruit volgt zijn beroemde stelling "Cogito ergo sum" (ik denk dus ik ben), waarbij het 'Ik' wordt gereduceerd tot een denkend ding (res cogitans). Volgens Lacan legt Descartes hierdoor de nadruk op de inhoud van het denken in plaats van op het denkproces zelf, wat kan leiden tot een miskenning van de ware grond van zekerheid, namelijk het bestaan van het denken [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 3.1.3 Lacans kritiek op Descartes en de nadruk op taal
Lacan bekritiseert Descartes omdat deze de radicaliteit van zijn eigen stelling miskent door de nadruk te leggen op *wat* men denkt, in plaats van op het feit *dat* men denkt. Lacan richt zich op de reflexieve structuur van het denkproces, met name de act van het bevragen en het spreken. Hij beschouwt het spreken als fundamenteler dan het denken, omdat denken voor een groot deel bestaat uit geïnternaliseerd taalgebruik en vorm krijgt via talige interacties. De psychoanalytische praktijk, waarin het spreken centraal staat, illustreert de opheldering die ontstaat door pijnlijke punten te verwoorden en zo nieuwe beslissingen te nemen [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 3.1.4 De bron van zelfbedrog: het imaginaire
De psychoanalyse stelt dat menselijk denken altijd de mogelijkheid tot miskenning inhoudt. Het zelfbedrog, dat in het denken binnensluipt, wordt door Lacan gesitueerd in het **imaginaire register**. Het spreken en denkproces zelf worden daarentegen als **symbolisch** beschouwd, omdat ze gebaseerd zijn op het gebruik van talige symbolen [10](#page=10).
### 3.2 De drie registers van het menselijk functioneren
Lacan onderscheidt drie onderling vervlochten registers die bepalen hoe iemand de realiteit ervaart: het imaginaire, het symbolische en het reële [11](#page=11).
#### 3.2.1 Het imaginaire register
Het imaginaire register benadrukt de cruciale rol van **mentale beelden** in ons functioneren. Deze beelden vormen onze identiteit, onze perceptie van de wereld en de ander. Het imaginaire verwijst naar het gebruik van denkbeelden (van het Latijnse 'imago'). Het hebben van duidelijke beelden over onszelf en de wereld geeft een gevoel van controle en zelfbeheersing [11](#page=11).
* **Het 'Ik' als imaginaire constructie:** Het 'Ik' is de centrale imaginaire constructie binnen ons psychisch functioneren. Het bestaat uit een reeks zelfbeelden (zintuiglijke voorstellingen en gedachteninhouden) die onze persoonlijke identiteit invullen. De mens ontwikkelt zijn identiteit in de loop van zijn bestaan; er is geen oorspronkelijke, maar een continu veranderende identiteit [11](#page=11).
> **Tip:** Het 'Ik' is niet iets dat vooraf bestaat en gevuld wordt, maar ontstaat door het opnemen van inhouden op het eigen 'zelf' [11](#page=11).
### 3.3 Het spiegelstadium: vorming van het zelfbeeld en het imaginaire
Het **spiegelstadium** is het centrale model dat Lacan gebruikt om de oorsprong en kenmerken van het 'Ik' te verklaren. Dit model is gebaseerd op een ontwikkelingspsychologische redenering en belicht de dubbele rol van beelden: ze bieden duidelijkheid en houvast, maar miskennen ook de complexiteit van onze ervaring en vervullen een afweerfunctie [11](#page=11).
#### 3.3.1 Ontogenetische ontwikkeling van het spiegelstadium
Rond de leeftijd van 12 tot 18 maanden ontwikkelt het kind, dat nog motorisch en talig hulpeloos is, een grote interesse in zijn spiegelbeeld (#page=11; ). Het kind begint zichzelf te herkennen en speelt met het beeld, waardoor een **zelfbeeld** wordt opgebouwd. Dit proces leidt tot "apperceptie", oftewel bewustzijn van zichzelf als een eenheid [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Wallons visie:** Ontwikkelingspsycholoog Henri Wallon zag het spiegelstadium als een cruciale stap waarbij het kind ruimtelijke grip krijgt op zichzelf en zijn omgeving, en mentaal begint te denken via voorstellingen. Dit bereidt het kind voor op symbolisch taalgebruik en een loskoppeling van een strikt lichamelijke realiteit [12](#page=12).
#### 3.3.2 Lacans interpretatie: verinnerlijking en identificatie
Lacan neemt Wallons idee van verinnerlijking over: externe informatie (waarnemingen) wordt opgenomen en als eigen behandeld. Het kind vereenzelvigt zich met een extern beeld. Dit leidt tot een psychisch kunnen voorstellen hoe men eruitziet [12](#page=12).
> **Tip:** Rimbauds uitspraak "Je est un autre" (Ik is een ander) vat dit idee samen: het spiegelbeeld is in eerste instantie 'een ander' waarmee we ons identificeren [12](#page=12).
#### 3.3.3 Het zelfbeeld als bron van zelfbevestiging en illusie
Het spiegelbeeld dient als bron van zelfbevestiging. Mensen kijken vaak in de spiegel om te controleren hoe ze verschijnen voor anderen. Ondanks het besef dat het zelfbeeld nooit volledig accuraat is, ervaren mensen plezier in het spel met dit virtuele beeld. Dit plezier, zichtbaar in spel en creatieve expressies zoals verkleden of imiteren, blijft behouden op latere leeftijd [12](#page=12) [13](#page=13).
Lacan stelt echter dat het spiegelstadium de start inluidt van een **illusoire manier van in het leven staan**. Door het virtuele beeld als empirische werkelijkheid te benaderen, ontstaat de neiging om afgeronde ideeën over onszelf, anderen en de wereld voor waar aan te nemen. Dit introduceert een verhouding van bedrog ten opzichte van onszelf en de wereld [13](#page=13).
#### 3.3.4 De drie tijden in de verhouding met het zelfbeeld
1. **Eerste tijd: Diffuse zelfervaring ('manque-à-être')**
* Het kind heeft geen accuraat zelfbeeld en is niet actief bezig met de vraag wie het is [13](#page=13).
* Er is sprake van een "gebrek-aan-zijn" (`manque-à-être`), waarbij de vraag naar 'zijn' nog geen cognitief vraagstuk is [13](#page=13).
* Dit is de fase van de verbrokkelde zelfervaring [13](#page=13).
2. **Tweede tijd: Imaginaire identificatie ('dat ben ik')**
* Het kind ontmoet een virtuele versie van zichzelf in de spiegel en internaliseert dit beeld als zichzelf [13](#page=13).
* Er vindt een imaginaire identificatie plaats met het zelfbeeld [13](#page=13).
* Dit leidt tot vreugde bij zelfherkenning [13](#page=13).
3. **Derde tijd: Vraag naar identiteit ('wie ben ik?')**
* Door de identificatie ontstaat de vraag "wie ben ik?" [13](#page=13).
* Het antwoord ("dat ben ik" uit het spiegelbeeld) creëert retroactief deze vraag, die voordien als diffuse zelfervaring bestond [13](#page=13).
* De mens wordt beziggehouden met de vraag naar zijn ware identiteit [14](#page=14).
* Zijnsverwarring en `manque-à-être` gaan over in zijnsonzekerheid [14](#page=14).
> **Tijdlijn van de zelfbeeldverhouding:**
>
> * Tijd 1: Diffuse zelfervaring (`Manque-à-être`)
> * Tijd 2: "Dat ben ik" (Imaginaire identificatie)
> * Tijd 3: "Wie ben ik?" (Zijnsonzekerheid)
#### 3.3.5 Dieren en het spiegelbeeld
Bij dieren ligt de interactie met het spiegelbeeld anders. Hogere primaten en kraaiachtigen hebben een elementair zelfbeeld, maar raken verward door hun spiegelbeeld. Ze kunnen bijvoorbeeld kwaad worden op hun spiegelbeeld of zich afvragen of er een ander dier achter de spiegel zit. Bij de mens gaat het spel met het zelfbeeld gepaard met positief affect, omdat het beeld zelfbevestiging biedt [14](#page=14).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mensbeeld | De fundamentele opvatting die men heeft over de aard, de essentie en de rol van de mens in het universum, beïnvloed door filosofische, religieuze of wetenschappelijke perspectieven. |
| Verlichting | Een 18e-eeuwse intellectuele en culturele beweging die de nadruk legde op rede, individualisme en wetenschappelijk onderzoek, en die de traditionele autoriteit en dogma's ter discussie stelde. |
| Mechanistisch denken | Een filosofische benadering die de wereld, inclusief levende organismen, beschouwt als complexe machines die opereren volgens natuurwetten en waarneembare principes. |
| Rendementsmachine | Een metafoor die de mens beschouwt als een entiteit wiens waarde wordt bepaald door zijn productiviteit en efficiëntie binnen een economisch of sociaal systeem. |
| Disharmonie | Een staat van innerlijk conflict, tegenstrijdigheid of onevenwicht in het menselijk functioneren, die zich kan manifesteren op psychologisch, emotioneel of relationeel niveau. |
| Dividu | Een term die de mens beschrijft als een wezen dat fundamenteel verdeeld is en kampt met onvermijdelijke interne conflicten, in tegenstelling tot het idee van een ondeelbaar individu. |
| Onbewuste | Een deel van de menselijke psyche dat toegankelijk is voor het bewustzijn, maar onbewust bepaalde gedachten, gevoelens, verlangens en herinneringen bevat die het gedrag en functioneren beïnvloeden. |
| Drift | Een fundamentele psychische energie of een innerlijke impuls die menselijk gedrag aanstuurt, vaak gericht op het bevredigen van lichamelijke behoeften of het vermijden van spanning. |
| Psychopathologie | De wetenschappelijke studie van psychische stoornissen, hun oorzaken, ontwikkeling, symptomen en behandeling, met het doel het menselijk functioneren te begrijpen. |
| Overdracht | Een psychologisch fenomeen binnen psychoanalytische therapie waarbij de patiënt onbewust gevoelens, verlangens en verwachtingen uit eerdere belangrijke relaties projecteert op de therapeut. |
| Ethiek van de leegte | Een ethisch principe binnen de psychoanalyse dat de clinicus ontmoedigt om patiënten specifieke doelen of normen op te leggen, en in plaats daarvan de autonomie van de patiënt in het vinden van eigen omgangsstijlen respecteert. |
| Imaginaire register | Een van de drie fundamentele registers van de menselijke psyche volgens Lacan, gekenmerkt door beelden, illusies en identificaties die de basis vormen voor het zelfbeeld en de interactie met de wereld. |
| Symbolische register | Volgens Lacan het register dat verband houdt met taal, wetten, cultuur en symbolen, en dat de mens structureert en betekenis geeft aan de realiteit. |
| Reële register | Het Lacaniaanse concept dat verwijst naar dat aspect van de werkelijkheid dat buiten symbolisatie of verbeelding valt en dat onherleidbaar en onverwacht is. |
| Spiegelstadium | Een concept van Jacques Lacan dat de ontwikkeling van het Ik beschrijft, waarbij het kind zich identificeert met zijn spiegelbeeld, wat leidt tot de vorming van een imaginaire eenheid en identiteit. |
| Apperceptie | Het proces waarbij een waarneming wordt geïntegreerd in het bestaande geheel van kennis en ervaringen van een individu, wat leidt tot bewustzijn en begrip van zichzelf als eenheid. |
| Manque-à-être | Letterlijk "gebrek-aan-zijn" in het Frans, een Lacaniaans concept dat de fundamentele leegte, incompleetheid of het ontbreken van een vaste identiteit in de menselijke existentie beschrijft. |