Cover
Zacznij teraz za darmo _cognitieve benadering_ het geheugen (1).pdf
Summary
# De cognitieve benadering in de psychologie
De cognitieve benadering stelt dat gedrag enkel begrepen kan worden door de interne cognitieve processen van een individu te bestuderen [1](#page=1).
### 1.1 Kernprincipes van de cognitieve benadering
De kernprincipes, ofwel de uitgangspunten, vormen de fundering van de cognitieve psychologie. Deze worden beschouwd als axioma's die niet bewezen hoeven te worden, maar wel essentieel zijn voor het begrip en de toepassing van deze benadering. Het centrale idee is dat gedrag uitsluitend begrepen kan worden via cognitie [1](#page=1).
#### 1.1.1 Cognitie: verwerking en ontwikkeling van kennis
Cognitie wordt gedefinieerd als de verwerking en ontwikkeling van kennis en informatie. Dit omvat een breed scala aan mentale processen, waaronder waarneming, geheugen, aandacht en concentratie, probleemoplossend vermogen, leervermogen, intelligentie en sociale aanpassing. Mensen construeren hun eigen subjectieve realiteit door middel van deze cognitieve processen. Gedrag, gevoelens en gedachten worden dus niet direct door prikkels bepaald, maar door de cognitieve verwerking daarvan [1](#page=1).
#### 1.1.2 Het actieve mensbeeld
In tegenstelling tot het behaviorisme, waarbij de mens als passief wordt gezien, beschouwt de cognitieve psychologie de mens als een actief, creatief wezen dat voortdurend prikkels verwerkt, vaak onbewust. Gedrag is hierbij geen automatische stimulus-reactie (S-R) reactie, maar het resultaat van selectie-, vervormings- en correctiemechanismen. Zowel intra-individuele (binnen een persoon) als inter-individuele (tussen personen) factoren spelen hierbij een rol [2](#page=2).
#### 1.1.3 De rol van taal in cognitie
Taal speelt een cruciale rol in cognitie. Mensen gebruiken taal en symbolen om de werkelijkheid te benoemen, orde te scheppen en betekenis te geven. De ontwikkeling van taal correleert met de ontwikkeling van cognitieve vermogens. Taal stelt mensen in staat om creatief om te gaan met hun omgeving [2](#page=2).
#### 1.1.4 Cognitie versus behaviorisme
Het behaviorisme beschouwde de 'black box' (de interne mentale processen) als onbestudeerbaar en werkte met een S-R-schema, waarbij gedrag werd gezien als een directe reactie op externe prikkels. De cognitieve benadering daarentegen, plaatst de 'black box' centraal en hanteert een S-P-R-schema (Stimulus-Proces-Respons). Gedrag wordt hierbij gezien als een betekenisvolle reactie op een betekenisvolle prikkel. Deze focus op betekenis en interpretatie vertoont verwantschap met de humanistische psychologie [3](#page=3).
#### 1.1.5 Betekenis en interpretatie als sleutelbegrippen
Gedrag kan uitsluitend begrepen worden door te kijken naar de betekenis, interpretatie en perceptie van de persoon zelf. Deze betekenis is subjectief, uniek en verschilt van mens tot mens [3](#page=3).
#### 1.1.6 Informatieverwerking en cognitieve schema's
Gedrag wordt gestuurd door een informatieverwerkingsproces dat bestaat uit input, verwerking en output. Centraal hierbij staan cognitieve schema's: verzamelingen van kennis, meestal onbewust, over personen, voorwerpen, situaties en gebeurtenissen. Schema's bevatten essentiële kenmerken, persoonlijke gedachten, gevoelens en herinneringen. Ze bepalen wat we opmerken en onthouden, vullen hiaten in kennis op en helpen ons de wereld te begrijpen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.7 Kenmerken van cognitieve schema's
Cognitieve schema's ontstaan uit eerdere ervaringen en informatie van anderen. Ze zijn selectief, abstract, veranderbaar, subjectief en cultureel bepaald. Vaak zijn ze impliciet, wat inhoudt dat ze moeilijk te verwoorden zijn. Schema's worden vaak automatisch, onbewust en situationeel geactiveerd [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.1.8 Cognitieve schema's in de sociale psychologie
In de sociale psychologie functioneren cognitieve schema's als vooroordelen. Ze beïnvloeden wat we zien, hoe we interpreteren, wat we onthouden en welke verwachtingen we hebben. Informatie die niet binnen een schema past, wordt genegeerd of zodanig geïnterpreteerd dat het schema wordt bevestigd. Dit kan leiden tot zelfvervullende voorspellingen [5](#page=5).
#### 1.1.9 Onderzoeksmethoden en therapie
De cognitieve psychologie combineert kwalitatieve methoden (verkennen, begrijpen) met kwantitatieve methoden (toetsen, meten). Gebruikte methoden omvatten experimenten, metingen (zoals reactietijd en scores), observaties, denk-hardop-methodes en interviews. In de praktijk heeft dit geleid tot de evolutie van cognitieve gedragstherapie, een combinatie van gedrags- en cognitieve technieken [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.1.10 Ontwikkeling en kritiek
Jean Piaget beschreef hoe cognitieve schema's evolueren en complexer worden door assimilatie en accommodatie. Het sociaal constructivisme stelt dat kennis en betekenis sociaal geconstrueerd worden en er geen absolute waarheid bestaat. Kritiek op de cognitieve benadering richt zich op de te grote focus op cognitie, met te weinig aandacht voor lichamelijke, sociale, culturele en onbewuste processen [6](#page=6).
> **Tip:** Onthoud dat de cognitieve benadering een reactie is op het behaviorisme en de 'black box' van de menselijke geest centraal stelt. Het onderscheid tussen S-R en S-P-R is hierbij cruciaal.
> **Voorbeeld:** Als je een onbekende persoon ontmoet, gebruik je bestaande schema's over hoe mensen zich gedragen om die persoon te interpreteren. Als de persoon zich anders gedraagt dan je verwacht, kan dit leiden tot een aanpassing van je schema, of je negeert de afwijkende informatie omdat het niet in je bestaande beeld past.
---
# Waarneming en de zintuigen
Waarneming is een complex proces waarbij fysieke prikkels worden omgezet in zintuiglijke prikkels, die vervolgens worden gestructureerd en betekenisvol gemaakt, mede door selectie-, vervormings- en correctiemechanismen [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.1 De transformatie van prikkels
Waarnemingen zijn afhankelijk van de objectieve kenmerken van prikkels, de werking van de hersenen, persoonlijke herinneringen en verwachtingen, en de context of omgeving waarin de waarneming plaatsvindt. Dit proces wordt mede bepaald door selectie-, vervormings- en correctiemechanismen, waarbij ook intra- en interpersoonlijke, sociale, culturele en sociologische factoren een rol spelen [7](#page=7).
#### 2.1.1 Zintuigen als receptoren
Zintuigen functioneren als receptoren die informatie van de buitenwereld, in de vorm van fysische, chemische of elektromagnetische energie, omzetten in elektrische impulsen die het brein kan verwerken. Elk zintuig is selectief en gevoelig voor een specifiek type prikkel [7](#page=7):
* **Visuele waarneming:** het oog zet elektromagnetische golven om in elektrische impulsen [7](#page=7).
* **Auditieve waarneming:** het oor zet luchttrillingen om in elektrische impulsen [7](#page=7).
* **Olfactorische waarneming:** de neus zet chemische energie om in elektrische impulsen [7](#page=7).
* **Smaakwaarneming:** de tong zet chemische energie om in elektrische impulsen [7](#page=7).
* **Tactiele waarneming:** de huid zet druk, warmte, enzovoort, om in elektrische impulsen [7](#page=7).
Er is een minimum intensiteit van een prikkel nodig om waargenomen te worden, dit wordt de absolute drempel genoemd en kan verschillen tussen individuen (intra-individueel) en tussen verschillende personen (inter-individueel) [7](#page=7).
> **Tip:** Onze zintuigen zijn niet passief; ze construeren onze realiteit. Denk aan het knipperen van de ogen, iets wat we niet bewust merken, wat bijdraagt aan de perceptuele constanctie – de indruk dat ons beeld niet voortdurend verandert [7](#page=7).
### 2.2 Structurering van zintuiglijke prikkels
Vanwege de enorme hoeveelheid prikkels die onze zintuigen binnenkrijgen, zijn er mechanismen nodig om deze informatie te filteren, aan te vullen, te bundelen en te ordenen tot gestructureerde gehelen [7](#page=7).
#### 2.2.1 Gestaltwetten
De Gestaltwetten beschrijven hoe we prikkels organiseren tot gehelen in plaats van losstaande elementen. Een voorbeeld is spaghetti, waarbij geur, smaak en zicht samen een geheel vormen; wanneer één aspect verandert, verandert het waargenomen geheel [7](#page=7).
Een belangrijke Gestaltwet is het onderscheid tussen **figuur en achtergrond** [7](#page=7).
### 2.3 Betekenisgeving aan gestructureerde gehelen
De gestructureerde zintuiglijke informatie wordt vervolgens omgezet in betekenisvolle gehelen. Dit proces kan op twee manieren plaatsvinden [8](#page=8):
* **Top-down benadering:** Informatie vanuit de zintuigen die overeenkomt met een bestaande hypothese of verwachting leidt tot herkenning. Verrassingen kunnen ontstaan wanneer de zintuiglijke input niet overeenkomt met de verwachting [8](#page=8).
* **Bottom-up benadering:** Zintuiglijke input komt overeen met patronen van opgeslagen kenmerken in het geheugen, wat leidt tot herkenning. Bijvoorbeeld het herkennen van een flesje [8](#page=8).
Het **interactieve model** combineert beide benaderingen. Een voorbeeld hiervan is hoe erotische prikkels, door top-down processen (seksuele betekenis toekennen), kunnen leiden tot opwinding, terwijl bottom-up processen (fantasieën, aanrakingen) deze prikkels seksueel geladen kunnen maken [8](#page=8).
> **Example:** De subjectieve waarde die kinderen aan geld hechten, beïnvloedt hun prestaties [8](#page=8).
Een experiment van Snyder illustreert hoe verwachtingen de waarneming kunnen beïnvloeden: mannen die dachten dat ze met een aantrekkelijke vrouw aan de telefoon praatten, gedroegen zich liever en positiever, ook al was de vrouw aan de lijn niet noodzakelijk aantrekkelijk. Dit toont aan hoe fysieke prikkels worden omgezet in zintuiglijke prikkels, vervolgens tot gestructureerde gehelen, en uiteindelijk tot betekenisvolle gehelen [8](#page=8).
De **impliciete persoonlijkheidstheorie** speelt hierbij een rol, waarbij we associaties en veralgemeningen maken tussen kenmerken. Bijvoorbeeld de associatie dat iemand die mooi is, ook lief, gul en intelligent is [8](#page=8).
---
# Het geheugen: modellen en processen
Dit hoofdstuk analyseert de werking van het menselijk geheugen aan de hand van het Atkinson & Shiffrin model, waarbij de verschillende geheugentypes, de stadia van informatieverwerking en de mechanismen achter het onthouden en vergeten worden belicht [9](#page=9).
### 3.1 Het model van Atkinson & Shiffrin
Het model van Atkinson & Shiffrin, ook wel het multi-store of multi-store model genoemd, is een toonaangevend model dat de werking van het geheugen beschrijft. Het model onderscheidt drie soorten geheugens en drie stadia van informatieverwerking [10](#page=10).
#### 3.1.1 Drie soorten geheugens
Het model van Atkinson & Shiffrin maakt onderscheid tussen de volgende drie geheugentypes:
* **Sensorische geheugens:** Dit zijn de zintuiglijke of ultra-korte termijn geheugens, die direct gekoppeld zijn aan de zintuigen. Ze slaan informatie die via de zintuigen binnenkomt slechts voor zeer korte tijd op, zelfs als de prikkel al verdwenen is. Ze spelen een cruciale rol bij het waarnemen en het verwerken van vele prikkels tot gehelen. Specifieke vormen hiervan zijn het iconisch geheugen (visueel) en het echoïsch geheugen (auditief). De input en output van informatie uit sensorische geheugens gebeuren automatisch en kosten geen moeite. De capaciteit is groot, maar de bewaartijd is slechts een fractie van een seconde [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Korte termijn geheugens (KTG) / Werkgeheugen:** Dit geheugen is vooral belangrijk voor het verwerken van informatie in het dagelijks functioneren. Het zorgt voor een tijdelijke opslag van feiten, ervaringen en gebeurtenissen waar we op dat moment mee bezig zijn, zodat we deze informatie kunnen gebruiken in ons handelen. Het KTG stelt ons in staat om zinnen te begrijpen, de draad van een verhaal te onthouden, ons te oriënteren in plaats en ruimte, gesprekken te voeren en eenvoudige opdrachten uit te voeren. Het fungeert ook als een "kladblad" waar informatie uit het lange termijn geheugen kan worden opgehaald en samengebracht om betekenis te geven. Het KTG kent vier belangrijke onderdelen: de fonologische lus (klanken onthouden), het visuospatieel schetsblok (beelden vasthouden), het centraal uitvoerend systeem (aandacht sturen) en de episodische buffer (integreren van informatie van de andere delen). Deze systemen hebben een beperkte capaciteit en kunnen vaak geen twee taken tegelijk uitvoeren die op dezelfde systemen beroep doen [10](#page=10) [12](#page=12).
* **Lange termijn geheugens (LTG):** Dit is het klassieke geheugen met een hoge opslagcapaciteit en -duur. Het zorgt ervoor dat bepaalde feiten, ervaringen en gebeurtenissen na een lange periode nog kunnen worden opgeroepen. Het LTG stelt ons in staat om herinneringen op te slaan, massa's kennis en vaardigheden te onthouden en geleerde zaken vast te houden [10](#page=10) [14](#page=14).
#### 3.1.2 Drie stadia in informatieverwerking
Informatie doorloopt drie stadia binnen het geheugen:
* **Inputfase:** Informatie wordt in het geheugen opgenomen en een geheugenspoor wordt gevormd [10](#page=10).
* **Opslagfase:** Informatie wordt bewaard gedurende een kortere of langere tijd, afhankelijk van het geheugentype [10](#page=10).
* **Outputfase:** Informatie wordt uit het geheugen terug opgeroepen, gebruikt en het geheugenspoor wordt gereactiveerd [10](#page=10).
Wanneer informatie niet kan worden herinnerd, kan dit komen doordat het nooit is ingeput, opgeslagen of bewaard, of omdat het niet meer kan worden opgeroepen. Cognitieve schema's, verzamelingen van grotendeels aanwezige, onbewuste kennis over objecten, personen, gebeurtenissen en situaties, spelen hierbij een rol [10](#page=10).
### 3.2 De sensorische geheugens
De sensorische geheugens slaan informatie die via de zintuigen binnenkomt gedurende zeer korte tijd op. Dit stelt ons in staat om verbanden tussen gebeurtenissen te achterhalen en opeenvolgende prikkels te verwerken tot gehelen. De informatie "galmt even na" en wordt, indien zinvol of waardevol, doorgestuurd naar het KTG. De input gebeurt automatisch, de capaciteit is groot maar de opslagduur kort (fractie van een seconde) [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** Zonder sensorisch geheugen zouden we bij elke oogknippering de wereld in gehakte beelden zien [11](#page=11).
### 3.3 De korte termijn geheugen (KTG) / Werkgeheugen
Het KTG, door W. James beschreven als "a stream of consciousness", zorgt voor de tijdelijke opslag van actuele informatie. Het is een cruciaal knooppunt in de informatieverwerking [12](#page=12).
#### 3.3.1 Opname van informatie in het KTG
Informatie komt in het KTG terecht wanneer onze aandacht erop gericht is, wanneer het afwijkt van wat we verwachten, of wanneer we ons er actief op concentreren. Ook informatie uit het LTG kan in het KTG worden geactiveerd en samengebracht, waardoor betekenis kan worden gegeven [12](#page=12).
#### 3.3.2 Kenmerken van het KTG
* **Akoestische codering:** KTG neemt informatie bij voorkeur op basis van klanken op. Onderzoek van Conrad toonde aan dat akoestisch sterk gelijkende letterreeksen moeilijker correct werden herinnerd [13](#page=13).
* **Capaciteit:** Gemiddeld kunnen mensen ongeveer 7 (plus of min 2) afzonderlijke items of "chunks" vasthouden. Dit kan worden uitgebreid door middel van **chunking**: het groeperen van kleinere informatie-eenheden tot grotere, betekenisvolle eenheden [13](#page=13).
* **Opslagduur:** De opslagduur is beperkt tot ongeveer 15 tot 20 seconden als de informatie niet wordt doorgestuurd naar het LTG. Deze duur kan verlengd worden door aandacht en herhaling. **Displacement** kan de opslagduur verkorten, waarbij nieuwe informatie oude informatie wegduwt [13](#page=13).
> **Tip:** Chunking is een effectieve strategie om de beperkte capaciteit van het KTG te omzeilen door informatie te organiseren in betekenisvolle eenheden [13](#page=13).
#### 3.3.3 Oproepen van informatie uit het KTG
De inhoud van het KTG is altijd geactiveerd en direct beschikbaar. Het oproepen is een "alles of niets"-proces: de informatie is óf direct beschikbaar óf niet. Dit in tegenstelling tot het LTG, waar informatie opgezocht kan worden. Het geval van Henry Gustav, die leed aan anterograde amnesie na verwijdering van delen van zijn hippocampus, illustreert de fout in de overdracht van KTG naar LTG [14](#page=14).
### 3.4 De lange termijn geheugen (LTG)
Het LTG zorgt voor het oproepen van feiten, ervaringen en kennis over een lange periode na opslag. Het omvat herinneringen, kennis en vaardigheden [14](#page=14).
#### 3.4.1 Indeling van het LTG
Het LTG kan op verschillende manieren worden ingedeeld:
* **Expliciet (declaratief) geheugen:** Bewust opgeslagen informatie die gemakkelijk kan worden verwoord [15](#page=15).
* **Implticiet (niet-declaratief) geheugen:** Onbewust opgeslagen vaardigheden, waar geen directe toegang tot is. Priming en conditionering zijn vormen van impliciet geheugen [15](#page=15).
* **Indeling volgens Endel Tulving:**
* **Semantisch geheugen:** Kennis- en weetgeheugen [15](#page=15).
* **Episodisch geheugen:** Autobiografisch geheugen, inclusief emotionele gebeurtenissen en context [15](#page=15).
* **Procedureel geheugen:** Vaardigheidsgeheugen (bv. fietsen, veters strikken) [15](#page=15).
#### 3.4.2 Informatieverwerking in het LTG
* **Opname van informatie:** Informatie wordt in de hersenen in twee stappen opgenomen: eerst tijdelijk in de hippocampus, daarna definitief geïntegreerd in de grote hersenen [16](#page=16).
* **Encoderen van informatie:** Dit is de manier waarop informatie wordt verwerkt voor opslag in het LTG. Dit kan op drie manieren [16](#page=16):
1. **Semantische/verbale codering:** Opslag van de betekenis van informatie, niet de exacte woorden. **Elaboreren** is hierbij belangrijk: nieuwe informatie koppelen aan bestaande kennis [16](#page=16).
2. **Visuele codering:** Opslag in beelden [16](#page=16).
3. **Motorische codering:** Opslag in geautomatiseerde handelingen, waarbij deelhandelingen tot een geheel worden verbonden [16](#page=16).
* **Meervoudige codering:** Het coderen van informatie op verschillende manieren (semantisch, visueel, motorisch) vergemakkelijkt opname en oproepen. Het koppelen van woorden aan (absurde) beelden helpt bij het beklijven [16](#page=16).
* **Opslaan van informatie:**
* **Opslagcapaciteit:** Het LTG heeft een onbeperkte opslagcapaciteit. Herinneringen zijn verspreid over netwerken van zenuwcellen. Het inprenten komt overeen met het leggen van verbindingen tussen hersencellen [16](#page=16).
* **Opslagduur:** Onbeperkt. Dit blijkt uit het feit dat we dingen na lange tijd plotseling toch kunnen herinneren, of met een kleine tip weer kunnen ophalen [17](#page=17).
* **Netwerken:** Informatie wordt opgeslagen in georganiseerde, onderling verbonden netwerken. Activering van één element activeert automatisch het gehele netwerk. Elaboreren helpt bij het verankeren van nieuwe informatie in deze netwerken [17](#page=17).
* **Oproepen van informatie:** Het LTG is een passief opslagsysteem; informatie wordt bewust wanneer het actief wordt opgeroepen. Verschillende factoren beïnvloeden het oproepen [17](#page=17):
1. **Tijd:** Hoe meer tijd verstrijkt, hoe meer we vergeten, zij het niet lineair. Ebbinghaus' vergetencurve illustreert dit [17](#page=17).
2. **Structuur:** Gestructureerde informatie wordt beter onthouden dan losse informatie. Structurering kan via verhalen, hiërarchieën, logische ordening of geheugensteuntjes. Het experiment van Sharps toonde aan dat gegroepeerde woorden makkelijker werden onthouden [17](#page=17) [18](#page=18).
3. **Motivationele factoren:** Doelbewust opgeslagen informatie wordt beter onthouden dan toevallig opgeslagen informatie, door interesse en gerichte aandacht [18](#page=18).
4. **Emotionele lading:** Sterk emotionele (positieve) ervaringen worden vaker nauwkeuriger gereconstrueerd en beter herinnerd dan negatieve ervaringen. Freud suggereerde dat traumatische gebeurtenissen verdrongen kunnen worden [18](#page=18).
5. **Stress:** De wet van Yerkes-Dodson beschrijft de relatie tussen stress en prestatie. Een optimaal niveau van stress verbetert het geheugen, maar te veel stress heeft een negatieve invloed [18](#page=18) [19](#page=19).
6. **Verwerkingsniveau:** Hoe grondiger en actiever informatie wordt opgenomen, hoe beter deze wordt onthouden. Het onderzoek van Craig & Tulving toonde aan dat een diepere verwerking (zin vormen) leidde tot significant beter onthouden dan oppervlakkige verwerking (hoofdletters identificeren) [19](#page=19).
7. **Verbinding met andere informatie:** Nieuwe informatie koppelen aan bestaande kennis (elaboreren) en deze verankeren in netwerken vergemakkelijkt het oproepen. Terugkeren naar de context waarin informatie is opgeslagen, kan ook helpen [20](#page=20).
### 3.5 Vervormingen in het geheugen
Het geheugen is niet een getrouwe weergave van de werkelijkheid, maar een actief en constructief proces dat gevoelig is voor vervormingen [20](#page=20).
#### 3.5.1 Vervormingen bij het inprenten
Tijdens het inprenten worden ervaringen vaak vertaald naar een makkelijker te onthouden en logischere vorm. Nieuwe informatie wordt gekoppeld aan bestaande voorkennis, wat kan leiden tot vooroordelen en stereotypen. Het halo-effect (gunstige eerste indruk beïnvloedt perceptie van andere kenmerken) en horn-effect (ongunstige eerste indruk beïnvloedt perceptie van andere kenmerken) zijn hier voorbeelden van. Geweld tijdens het inprenten kan de nauwkeurigheid beïnvloeden, zoals aangetoond in het experiment van Clifford en Scott, waarbij stress door geweld de observatie verminderde [21](#page=21).
#### 3.5.2 Vervormingen bij het opslaan van informatie
Bij het bewaren van informatie kan nieuwe informatie die achteraf wordt opgedaan, de oorspronkelijke herinnering beïnvloeden en mee worden opgenomen. Informatie via media kan vermengen met eigen waarnemingen. Het experiment van Loftus & Palmer en Loftus toonde aan hoe het werkwoord in vraagstellingen de herinnering van proefpersonen kon bepalen [21](#page=21).
#### 3.5.3 Vervormingen bij het oproepen van informatie
Bij het oproepen spelen eerdere ervaringen, logica en tijd een rol. Een cumulatieve vervorming kan optreden, waarbij herinneringen geleidelijk veranderen. Het experiment van Loftus & Pickrell liet zien dat proefpersonen soms verzonnen gebeurtenissen als echt konden herinneren. Dit illustreert dat het geheugen ons kan misleiden en onjuiste informatie kan oproepen [22](#page=22).
Het geheugen scoort minder goed op het gebied van betrouwbaarheid en objectiviteit dan waarneming. Wat we onthouden is niet altijd een exacte kopie van wat we hebben meegemaakt, maar wordt gevormd door selectie-, vervormings- en correctiemechanismen. Het geheugen is een actief en constructief proces dat voortdurend prikkels opneemt, bewaart en oproept [21](#page=21) [22](#page=22).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cognitie | Het proces van informatieverwerking, kennisverwerving en kennisontwikkeling, omvat onder andere waarneming, geheugen, aandacht, probleemoplossing en leren. |
| Cognitieve schema's | Verzamelingen van grotendeels onbewuste kennis over personen, voorwerpen, situaties en gebeurtenissen, die bepalen wat we opmerken, hoe we de wereld begrijpen en hiaten in onze kennis opvullen. |
| Behaviorisme | Een psychologische stroming die zich voornamelijk richt op observeerbaar gedrag en dit verklaart aan de hand van stimulus-respons koppelingen, waarbij interne mentale processen grotendeels buiten beschouwing worden gelaten. |
| S-R-schema | Een schema dat het behaviorisme gebruikt om gedrag te verklaren, waarbij een stimulus (S) direct leidt tot een respons (R). |
| S-P-R-schema | Een schema dat de cognitieve benadering gebruikt, waarbij een stimulus (S) eerst wordt verwerkt door de persoon (P) – inclusief diens cognitieve processen – voordat er een respons (R) volgt. |
| Informatieverwerking | Het proces waarbij informatie wordt opgenomen, bewerkt, opgeslagen en teruggehaald, vergelijkbaar met de werking van een computer, maar met de subjectiviteit van de menselijke ervaring. |
| Sensorisch geheugen | Een zeer kortstondig geheugen dat zintuiglijke informatie vasthoudt direct na de waarneming, waardoor de continuïteit van ervaringen mogelijk is en de verwerking van vele prikkels tot gehelen kan leiden. |
| Korte termijn geheugen (KTG) | Ook wel werkgeheugen genoemd, dit geheugen is belangrijk voor de directe verwerking van informatie in het dagelijks functioneren en houdt feiten, ervaringen en gebeurtenissen tijdelijk vast. |
| Lange termijn geheugen (LTG) | Het deel van het geheugen met een grote opslagcapaciteit en opslagduur, waarin kennis, vaardigheden en herinneringen voor langere tijd bewaard worden. |
| Elaboreren | Een techniek om informatie blijvend in het geheugen te prenten door nieuwe informatie te koppelen aan reeds bestaande informatie in een zinvolle samenhang, wat helpt bij het opslaan in netwerken. |
| Semantisch geheugen | Een onderdeel van het lange termijn geheugen dat algemene kennis en feiten bevat, ook wel het weet- en kennisgeheugen genoemd. |
| Episodisch geheugen | Een onderdeel van het lange termijn geheugen dat persoonlijke herinneringen en autobiografische gebeurtenissen bevat, inclusief de emotionele context waarin deze plaatsvonden. |
| Impliciet geheugen | Het niet-declaratieve geheugen dat vaardigheden en procedures onbewust opslaat, zoals conditionering en priming, waar we geen directe toegang toe hebben, maar die ons gedrag wel beïnvloeden. |
| Assimilatie | Een cognitief proces waarbij nieuwe informatie wordt opgenomen en geïntegreerd in bestaande cognitieve schema's, zonder dat deze schema's fundamenteel veranderen. |
| Accommodatie | Een cognitief proces waarbij bestaande cognitieve schema's worden aangepast of nieuwe schema's worden gevormd om nieuwe informatie te kunnen verwerken die niet binnen de bestaande structuren past. |
| Halo-effect | Een cognitieve bias waarbij een positieve eerste indruk van een persoon, gebaseerd op één gunstig kenmerk, leidt tot een positieve beoordeling van andere, niet noodzakelijk aanwezige, persoonlijkheidskenmerken. |
| Horn-effect | Een cognitieve bias waarbij een negatieve eerste indruk van een persoon, gebaseerd op één ongunstig kenmerk, leidt tot een negatieve beoordeling van andere, niet noodzakelijk aanwezige, persoonlijkheidskenmerken. |