Cover
Zacznij teraz za darmo Angststoornissen .pdf
Summary
# Angststoornissen
Dit deel van het document introduceert angst als een normale reactie en bespreekt wanneer het pathologisch wordt, de verschillende symptomen, en de verschillende angststoornissen volgens de DSM-5 [1](#page=1) [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1 Angst als symptoom
Angst wordt beschreven als een normale reactie op een angst opwekkende prikkel, die een beschermende functie heeft. Pathologische angst daarentegen is ongewoon intens, langdurig, buitenproportioneel, of treedt op zonder duidelijke angstprikkel. Angst gaat gepaard met specifieke gedachten, lichamelijke symptomen en gedragingen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.1 Mentale en fysieke klachten gerelateerd aan angst
* **Psychologisch arousal:**
* Angstige anticipatie [4](#page=4).
* Piekeren [4](#page=4).
* Prikkelbaarheid [4](#page=4).
* Gevoeligheid voor geluid [4](#page=4).
* Rusteloosheid [4](#page=4).
* Slechte concentratie [4](#page=4).
* **Lichamelijke arousal:**
* **Gastro-intestinaal:** Droge mond, misselijkheid, slikproblemen, buikpijnklachten, diarree [4](#page=4).
* **Respiratoir:** Benauwd gevoel op de borstkast, moeilijke ademhaling [4](#page=4).
* **Cardiovasculair:** Hartkloppingen, ongemak in de borst, gevoel van ES (vermoedelijk extreem spanningsgevoel of emotionele stress) [4](#page=4).
* **Genito-urinair:** Frequente mictie, erectiestoornissen, amenorroe [4](#page=4).
* **Autonoom:** Transpireren, koude rillingen [4](#page=4).
* **Motorisch:** Beven, spierpijnen [4](#page=4).
* **Neurologisch:** Tintelingen, draaierigheid, hoofdpijn [4](#page=4).
Angst is frequent voorkomend in diverse psychiatrische ziektebeelden zoals depressie en psychose, maar is een ernstig en prominent kernsymptoom in angststoornissen. De life time prevalentie van angststoornissen wordt geschat op 19% [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.2 Classificatie van angststoornissen volgens DSM-5
De DSM-5 categoriseert verschillende angststoornissen, waaronder [6](#page=6):
* Paniekstoornis
* Agorafobie
* Specifieke fobie
* Sociale fobie (Sociale angststoornis)
* Gegeneraliseerde angststoornis (GAD)
* Angststoornis door een somatische aandoening
* Angststoornis door een middel
* Separatieangststoornis
* Selectief mutisme
#### 1.2.1 Paniekstoornis
##### 1.2.1.1 Criteria van een paniekaanval
Een paniekaanval wordt gedefinieerd als een periode van intense angst en ongemak, waarbij acuut 4 of meer van de volgende 13 symptomen optreden, met een piek binnen minuten [8](#page=8):
* **Cardiopulmonaal:** Hartkloppingen of versnelde hartslag, pijn of ongemak op de borst, gevoel van ademnood/stikken, naar adem snakken [8](#page=8).
* **Autonoom:** Zweten, koude rillingen of warmte-opwellingen [8](#page=8).
* **Gastro-intestinaal:** Misselijkheid of buikklachten [8](#page=8).
* **Neurologisch:** Beven, duizeligheid, onvastheid, lichthoofdigheid of gevoelens van flauwvallen, paresthesieën (doof gevoel of tintelingen) [8](#page=8).
* **Psychologisch:** Derealisatie of depersonalisatie, angst de zelfbeheersing te verliezen of gek te worden, angst te sterven [8](#page=8).
Paniekaanvallen kunnen spontaan optreden (zonder duidelijke aanleiding, zelfs tijdens slaap) of situationeel zijn (uitgelokt door een fobische situatie). De duur van een spontane paniekaanval is enkele tientallen minuten. De prevalentie van paniekaanvallen in de algemene bevolking is meer dan 10% [8](#page=8) [9](#page=9).
##### 1.2.1.2 DSM-5 Diagnostische criteria voor Paniekstoornis
A. Recidiverende onverwachte paniekaanvallen [10](#page=10).
B. Na tenminste één van de aanvallen was er gedurende minstens 1 maand sprake van één of meer van de volgende symptomen [10](#page=10):
(a) Voortdurende bezig zijn met of bezorgdheid over het krijgen van een volgende aanval of over de gevolgen van een aanval (bijv. controleverlies, hartaanval, “gek worden”) [10](#page=10).
(b) Belangrijke gedragsverandering in samenhang met de aanvallen (vermijdingsgedrag: lichamelijke inspanningen, onbekende situaties) [10](#page=10).
##### 1.2.1.3 Paniekcirkel
De paniekcirkel beschrijft een vicieuze lus waarbij angst/stress leidt tot lichamelijke sensaties, die verkeerd worden geïnterpreteerd. Dit kan leiden tot vluchten, vermijden, of veiligheidsgedrag, wat de angst verder kan versterken. Voorbeelden van misinterpretaties zijn: "ik ga flauwvallen", "ik ga gek worden", "ik ga een hartaanval krijgen", "ik ga stikken", "ik ga overgeven" [11](#page=11).
#### 1.2.2 Agorafobie
##### 1.2.2.1 DSM-5 Diagnostische criteria voor Agorafobie
A. Angst over 2 of meer van de 5 volgende situaties [13](#page=13):
* Gebruik van openbaar vervoer (auto, bus, vliegtuig, trein, schip) [13](#page=13).
* In open plaatsen zijn (parking, brug, marktplein) [13](#page=13).
* In afgesloten ruimtes zijn (winkel, cinema, theaterzaal) [13](#page=13).
* In rij staan of in menigte bevinden [13](#page=13).
* Alleen buitenhuis zijn [13](#page=13).
B. Angstig over of vermijding van deze situaties door gedachten dat ontsnappen moeilijk kan zijn of waar geen hulp beschikbaar zou kunnen zijn in het geval dat men een paniekachtige of beschamende verschijnselen krijgt [13](#page=13).
#### 1.2.3 Specifieke Fobie
De angst is kernsymptoom bij specifieke fobieën. De angst treedt enkel op in bepaalde omstandigheden en niet in andere. Patiënten vermijden de angst uitlokkende omstandigheden en ervaren anticiperende angst [15](#page=15).
##### 1.2.3.1 Omstandigheden en types van specifieke fobieën
Omstandigheden kunnen situaties, dieren, bloed/injectie/verwonding, of natuurfenomenen betreffen. Volgens de DSM-5 criteria is er sprake van duidelijke en aanhoudende angst over een specifiek object of situatie (bijv. vliegen, hoogten, dieren, een injectie krijgen, bloed zien). Bij kinderen kan dit zich uiten als huilen, woede-uitbarstingen, verstijven, of vastklampen. Blootstelling aan de fobische prikkel veroorzaakt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke angstreactie [15](#page=15) [16](#page=16).
Er worden vier hoofdtypes onderscheiden [17](#page=17):
* **Diertype:** Honden, katten, muizen, insecten [17](#page=17).
* **Bloed-injectie-verwondingstype:** Bloed, wonden, ondergaan van medische ingrepen [17](#page=17).
* **Natuurtype:** Onweer, storm, grote hoogten, water [17](#page=17).
* **Situationele type:** Liften, vliegtuigen, afgesloten ruimten [17](#page=17).
Andere specifieke fobieën zijn bijvoorbeeld slikfobie (angst om vast voedsel door te slikken) en braakfobie (angst om te gaan braken) [17](#page=17).
#### 1.2.4 Sociale Angststoornis (Sociale Fobie)
##### 1.2.4.1 DSM-5 Diagnostische criteria voor Sociale Angststoornis
A. Een duidelijke angst voor één of meer sociale situaties waarin men blootgesteld is aan een mogelijke kritische beoordeling door anderen (gesprek voeren, onbekenden ontmoeten, presteren sociaal moet functioneren) [19](#page=19).
B. De betrokkene is bang dat hij/zij zich op een manier zal gedragen of angstklachten zal vertonen die negatief beoordeeld worden (vernederend of beschamend worden, afwijzing) [19](#page=19).
##### 1.2.4.2 Sociale situaties die angst en vermijding oproepen
Patiënten met SAD ervaren angst voor en vermijden van sociale situaties zoals [20](#page=20):
* Gesprekken met bekenden of onbekenden [20](#page=20).
* Iets drinken in bijzijn van anderen [20](#page=20).
* Gesprekken met mensen met autoriteit [20](#page=20).
* Sociale samenkomsten [20](#page=20).
* Op bezoek gaan [20](#page=20).
* Spreken in het openbaar [20](#page=20).
* Voordracht houden [20](#page=20).
* Het midden van de aandacht te zijn [20](#page=20).
##### 1.2.4.3 Screening voor Sociale Angststoornis
Screening kan overwogen worden bij patiënten die [21](#page=21):
* Schuchter, teruggetrokken en zwijgzaam zijn [21](#page=21).
* Zich presenteren met psychologische symptomen: angst, schrik, verlegenheid, gespannen en vermijdend [21](#page=21).
* Zich presenteren met fysiologische symptomen: blozen, zweten, beven, hartkloppingen, gastro-intestinaal last [21](#page=21).
* Alcohol, geneesmiddelen of drugs misbruiken [21](#page=21).
* Depressieve symptomen hebben [21](#page=21).
##### 1.2.4.4 Probleem van herkenning van Sociale Angststoornis
Patiënten met SAD geloven vaak zelf dat ze enkel "beschaamde mensen" zijn en dat dit deel uitmaakt van hun persoonlijkheid. Ze vermijden contacten met onbekende mensen, wat ook vaak een consultatie bij een arts bemoeilijkt. Sociale angststoornis is vaak te weinig herkend en te weinig behandeld [22](#page=22).
##### 1.2.4.5 Impact op algemeen functioneren
Patiënten met SAD hebben vaak een lager opleidingsniveau, minder scholing, werken beneden hun opleidingsniveau, zijn vaker werkloos en hebben vaker geen partner [23](#page=23).
#### 1.2.5 Gegeneraliseerde Angststoornis (GAD)
##### 1.2.5.1 DSM-5 diagnostische criteria voor Gegeneraliseerde Angststoornis (GAD)
A. Buitensporige angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens), gedurende 6 maanden vaker wel dan niet voorkomend, over een aantal gebeurtenissen of activiteiten (zoals werk of schoolprestaties) [25](#page=25).
B. De betrokkene vindt het moeilijk om de bezorgdheid onder controle te houden [25](#page=25).
C. Angst en bezorgdheid gaan samen met 3 of meer symptomen (bij kinderen: 1 of meer) [25](#page=25):
1. Rusteloos of gespannen gevoel ("opgedraaid") [25](#page=25).
2. Snel vermoeid zijn [25](#page=25).
3. Spierspanning [25](#page=25).
4. Prikkelbaarheid [25](#page=25).
5. Moeilijke concentratie of zich niets kunnen herinneren [25](#page=25).
6. Slaapstoornis [25](#page=25).
#### 1.2.6 Angststoornis door een middel/medicatie
Dit betreft angst die het gevolg is van het gebruik van, of het onthouden van een middel, of blootstelling aan een medicijn [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 1.2.7 Angststoornis door een somatische stoornis
Dit type angststoornis is gerelateerd aan een onderliggende somatische (lichamelijke) aandoening of ziekte [28](#page=28) [29](#page=29).
---
# Etiologie en epidemiologie van angststoornissen
Dit gedeelte behandelt de oorzaken en verspreiding van angststoornissen, inclusief genetische, psychologische en biologische factoren, prevalentiestatistieken, geslachtsverschillen, co-morbiditeit en behandelingsopties.
### 2.1 Etiologie van angststoornissen
De etiologie van angststoornissen is multifactorieel en omvat genetische, psychologische en biologische componenten.
#### 2.1.1 Genetische factoren
Genetische factoren spelen een significante rol bij de ontwikkeling van angststoornissen. Ongeveer 40% van de gevallen vertoont een familiegeschiedenis van angststoornissen. Dit suggereert een erfelijke component, mogelijk gerelateerd aan premorbide gedragsinhibitie of een verhoogde angstgevoeligheid [30](#page=30).
#### 2.1.2 Psychologische factoren
Psychologische factoren dragen eveneens bij aan de etiologie. Het voorkomen van ingrijpende levensgebeurtenissen kan een trigger zijn. Bovendien kan vermijding van angstwekkende situaties, hoewel initieel ter reductie van angst, de angststoornis op lange termijn juist onderhouden [30](#page=30).
#### 2.1.3 Biologische factoren
Biologische factoren omvatten de betrokkenheid van specifieke hersengebieden. De dorsolaterale prefrontale cortex (PFC), de amygdala (belangrijk voor de verwerking van emotionele waarde) en de hippocampus zijn geïdentificeerd als structuren die geassocieerd zijn met angststoornissen [30](#page=30).
### 2.2 Epidemiologie van angststoornissen
Angststoornissen komen frequent voor en vertonen specifieke patronen wat betreft prevalentie en demografie.
#### 2.2.1 Prevalentie en geslachtsverschillen
De lifetime prevalentie van angststoornissen is 19%. Er is een duidelijk geslachtsverschil waargenomen, waarbij vrouwen vaker worden getroffen dan mannen [31](#page=31).
#### 2.2.2 Prevalentie in somatische klinieken
Angststoornissen komen ook significant vaker voor bij patiënten in somatische klinieken. Zo bedraagt de prevalentie in cardiologie 60% en in de KNO-, pneumologie- en neurologieafdelingen ligt deze tussen de 10% en 30% [31](#page=31).
#### 2.2.3 Co-morbiditeit
Er is een hoge mate van co-morbiditeit tussen angststoornissen en andere psychische aandoeningen, met name stemmingsstoornissen en alcohol- en middelenmisbruik [31](#page=31).
### 2.3 Behandeling van angststoornissen
De behandeling van angststoornissen kan zowel medicamenteus als psychotherapeutisch zijn.
#### 2.3.1 Medicamenteuze behandeling
* **Serotonerge antidepressiva**: Deze middelen zijn een eerstelijnsbehandeling. Het is cruciaal om te starten met lage doses en de dosering zeer traag op te bouwen. Zonder gelijktijdige psychotherapie is er een hervalrisico van 50% na het stoppen van de medicatie [32](#page=32).
* **Benzodiazepines**: Medicijnen zoals alprazolam kunnen worden ingezet. Er dient echter rekening gehouden te worden met het risico op afhankelijkheid. Benzodiazepines worden vaak gebruikt in de beginfase van de behandeling met antidepressiva, of wanneer andere behandelingen onvoldoende effectief zijn [32](#page=32).
> **Tip:** Bij het voorschrijven van serotonerge antidepressiva voor angststoornissen is een langzame dosisopbouw essentieel om bijwerkingen te minimaliseren en therapietrouw te bevorderen.
#### 2.3.2 Psychotherapeutische behandeling
* **Cognitieve gedragstherapie (CGT)**: Dit is een veelgebruikte en effectieve behandelvorm [33](#page=33).
* **Exposure**: Hierbij wordt de patiënt blootgesteld aan angstwekkende situaties, zowel in vivo (in het echt) als in vitro (in gedachten) [33](#page=33).
* **Response preventie**: Dit houdt in dat de patiënt veiligheidsgedragingen die de angst reduceren, achterwege laat [33](#page=33).
* Het identificeren en uitdagen van catastrofale cognities is een kernonderdeel van de behandeling [33](#page=33).
#### 2.3.3 Overige behandelingsvormen
Naast CGT zijn er andere behandelingsvormen die kunnen worden toegepast:
* **Sociale vaardigheidstraining**: Gericht op het verbeteren van sociale interacties [33](#page=33).
* **Applied Relaxation**: Technieken voor toegepaste ontspanning [33](#page=33).
* **Applied tension**: Specifiek voor bloed-, verwondings- of injectiefobieën, waarbij spieren worden opgespannen om flauwvallen te voorkomen [33](#page=33).
---
# Obsessieve-compulsieve en gerelateerde stoornissen
Dit deel behandelt stoornissen die gekenmerkt worden door dwanggedachten en/of dwanghandelingen, waarbij de focus ligt op de definitie, diagnostische criteria, epidemiologie, behandeling en specifieke kenmerken van verschillende stoornissen binnen deze categorie [34](#page=34) [36](#page=36).
### 3.1 Algemene kenmerken van obsessief-compulsief gedrag
Obsessief-compulsief gedrag kan zich uiten in dwangmatig gedrag, zoals lopen tussen lijntjes of het controleren van bepaalde zaken, wat een gevoel van veiligheid kan geven in risicovolle situaties. Wanneer het ervaren risico toeneemt, neemt ook het gevoel van onveiligheid en angst toe, wat leidt tot meer controlerend gedrag, bijvoorbeeld tijdens een vakantie. Bij een obsessief-compulsieve stoornis (OCS) kunnen deze patronen leiden tot significante negatieve gevolgen voor sociaal en beroepsmatig functioneren [35](#page=35).
### 3.2 Stoornissen binnen de categorie
De obsessief-compulsieve en gerelateerde stoornissen omvatten een reeks diagnoses, waaronder:
* Obsessief-compulsieve stoornis (OCS) [36](#page=36).
* Morfodysfore stoornis (ook wel stoornis in lichaamsbeleving genoemd) [36](#page=36).
* Verzamelstoornis (hoarding disorder) [36](#page=36).
* Trichotillomanie (haaruittrekstoornis) [36](#page=36).
* Excoriatie stoornis (huidpulkstoornis) [36](#page=36).
* OCS en gerelateerde stoornis door een somatische aandoening [36](#page=36) [51](#page=51).
* OCS en gerelateerde stoornis door middelen/medicatie [36](#page=36) [50](#page=50).
#### 3.2.1 Obsessief-compulsieve stoornis (OCS)
De DSM-5 diagnostische criteria voor OCS omvatten de aanwezigheid van dwanggedachten (obsessies) en/of dwanghandelingen (compulsies). Deze obsessies en compulsies moeten aanzienlijke tijd in beslag nemen (meer dan één uur per dag) of significant het sociale, beroepsmatige functioneren of andere belangrijke levensgebieden verstoren [37](#page=37).
##### 3.2.1.1 Dwanggedachten (obsessies)
Dwanggedachten worden gedefinieerd als recidiverende en aanhoudende gedachten, impulsen of voorstellingen die gedurende de stoornis als intrusief en ongewenst worden ervaren. Deze gedachten veroorzaken bij de meeste personen een duidelijke angst of lijdensdruk. Betrokkenen proberen deze gedachten te negeren, te onderdrukken, of te neutraliseren met een andere gedachte of handeling (een compulsie). Dwanggedachten zijn ego-dystoon, wat betekent dat ze als niet-eigen, opgedrongen en onwenselijk worden ervaren, waardoor het moeilijk is om ze van zich af te zetten. Ze gaan vaak gepaard met hinder en schaamte [38](#page=38) [40](#page=40).
##### 3.2.1.2 Dwanghandelingen (compulsies)
Dwanghandelingen zijn repetitieve handelingen (zoals handenwassen, ordenen, controleren) of psychische activiteiten (zoals bidden, tellen, in stilte woorden herhalen) waartoe een persoon zich gedwongen voelt. Deze gedragingen worden uitgevoerd in reactie op een dwanggedachte, of volgens regels die rigide moeten worden toegepast. De gedragingen zijn gericht op het voorkomen of verminderen van angst of lijdensdruk, of op het voorkomen van een gevreesde gebeurtenis of situatie. Echter, deze gedragingen tonen geen realistische samenhang met de te neutraliseren of te voorkomen gebeurtenis, of zijn duidelijk overdreven. Naast fysieke handelingen omvatten compulsies ook geruststellende psychische activiteiten [39](#page=39) [40](#page=40).
##### 3.2.1.3 Epidemiologie en beloop van OCS
De lifetime prevalentie van OCS is ongeveer 1%. Er is geen significant verschil in prevalentie tussen mannen en vrouwen. De stoornis begint meestal in de adolescentie of jongvolwassenheid (rond de 20 jaar). De gemiddelde duur tot de diagnose is ongeveer 10 jaar. Tics komen bij ongeveer 20% van de patiënten voor. Ongeveer een derde van de patiënten heeft een comorbide cluster C persoonlijkheidsstoornis. Veelvoorkomende obsessies binnen OCS zijn obsessies van symmetrie/orde, besmetting/schoonmaken, gevaarlijke gebeurtenissen/controle, en agressieve of seksuele obsessies [42](#page=42).
##### 3.2.1.4 Behandeling van OCS
De behandeling van OCS kan farmacologisch, psychotherapeutisch en in zeldzame gevallen chirurgisch zijn [43](#page=43).
* **Farmacologisch:** Serotonerge antidepressiva (SSRI's) en clomipramine worden ingezet. Soms wordt een blokkade van dopamine in lage dosis toegevoegd met medicatie zoals risperidon of quetiapine. Bij stoppen van medicatie treedt bij 50-70% van de patiënten een terugval op binnen één jaar. Slechts bij 80% van de patiënten is er een positieve respons bij herstart van de medicatie [43](#page=43).
* **Psychotherapeutisch:** Cognitieve Gedragstherapie (CGT) is een veelgebruikte en effectieve methode [43](#page=43).
* **Chirurgisch:** In ernstige gevallen kan neurochirurgie, zoals cingulotomie of capsulotomie, of diepe hersenstimulatie (DBS) overwogen worden [43](#page=43).
#### 3.2.2 Morfodysfore stoornis
De morfodysfore stoornis, ook wel stoornis in de lichaamsbeleving genoemd, wordt gekenmerkt door preoccupatie met één of meer onvolmaaktheden in het uiterlijk die voor anderen niet of nauwelijks waarneembaar zijn. Gedurende de stoornis vertonen patiënten herhaaldelijke gedragingen, zoals het herhaaldelijk controleren in de spiegel, huidplukken, of het zoeken van geruststelling, en/of mentale activiteiten, zoals het vergelijken met anderen, als reactie op hun bezorgdheid over hun uiterlijk [44](#page=44).
#### 3.2.3 Verzamelstoornis (Hoarding disorder)
De verzamelstoornis wordt gekenmerkt door een hardnekkige moeilijkheid om bezittingen weg te doen of ervan afscheid te nemen, ongeacht hun werkelijke waarde. Deze moeilijkheid vloeit voort uit de noodzaak om spullen te sparen en de stress die gepaard gaat met het weggooien ervan. De ophoping van spullen leidt ertoe dat leefruimtes verstopt en rommelig worden, wat het gebruik ervan belemmert. Indien leefruimtes worden ontruimd, gebeurt dit enkel door derden. Epidemiologisch onderzoek toont een hogere prevalentie bij mannen, terwijl klinische samples vaker vrouwen laten zien. De stoornis wordt vaker gezien bij oudere volwassenen, tussen 55 en 94 jaar [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 3.2.4 Trichotillomanie (haaruittrekstoornis)
Trichotillomanie wordt gekenmerkt door herhaaldelijk uittrekken van eigen haar, wat resulteert in zichtbaar haarverlies. Patiënten vertonen ook herhaaldelijke pogingen om het haaruittrekken te verminderen of te stoppen [47](#page=47).
##### 3.2.4.1 Differentiaaldiagnose bij trichotillomanie
Belangrijke differentiaaldiagnoses bij trichotillomanie zijn:
* Normale haarwegname
* OCS waarbij haar uittrekken deel uitmaakt van symmetrische rituelen
* Ontwikkelingsstoornissen
* Psychotische stoornissen, waarbij haar uittrekken een reactie is op waanideeën of hallucinaties
* Medische aandoeningen
* Middelenmisbruik, met name stimulantia [48](#page=48).
#### 3.2.5 Excoriatie stoornis (huidpulkstoornis)
De excoriatiestoornis wordt gekenmerkt door herhaaldelijk 'skin picking' (huidpulkgedrag) met huidwondjes tot gevolg. Patiënten vertonen herhaaldelijke pogingen om het huidpulken te verminderen of te stoppen. Deze stoornis komt vaker voor bij vrouwen (ongeveer 3/4 van de gevallen) [49](#page=49).
#### 3.2.6 OCS en gerelateerde stoornis door middelen/medicatie
Stoornissen binnen deze categorie kunnen ontstaan door het gebruik van middelen of medicatie. Specifieke middelen die geassocieerd worden met dit type stoornis zijn amfetamines en cocaïne [50](#page=50).
#### 3.2.7 OCS en gerelateerde stoornis door somatische aandoening
Een OCS en gerelateerde stoornis kan ook het gevolg zijn van een onderliggende somatische aandoening. Aandoeningen van de basale ganglia/striatum, zoals het syndroom van Gilles de la Tourette, de ziekte van Huntington en de ziekte van Parkinson, zijn geassocieerd met het ontstaan van deze stoornissen [51](#page=51).
---
# Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
Dit hoofdstuk behandelt stoornissen die ontstaan na blootstelling aan traumatische gebeurtenissen, inclusief de diagnostische criteria, prevalentie en behandelmethoden [52](#page=52).
### 4.1 Definitie en Kenmerken van Traumatische Gebeurtenissen
Een traumatische gebeurtenis wordt gedefinieerd als blootstelling aan feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding, of seksueel geweld. Dit kan op verschillende manieren plaatsvinden [54](#page=54):
1. Zelf ondergaan van de gebeurtenis [54](#page=54).
2. Persoonlijk getuige zijn van de gebeurtenis bij anderen [54](#page=54).
3. Vernemen van traumatische gebeurtenissen bij naaste familieleden of goede vrienden [54](#page=54).
4. Herhaaldelijke en significante blootstelling aan afkerige details van traumatische gebeurtenissen, zoals het verzamelen van stoffelijke resten of het verhoren van politieagenten bij kindermisbruik [54](#page=54).
De meest frequente traumatische gebeurtenissen omvatten verkrachting, gevechtssituaties, verwaarlozing en fysiek misbruik als kind, fysiek geweld en dreiging met een vuurwapen, foltering, en ervaringen in POW- of concentratiekampen. Natuurrampen en verkeersongevallen (VKO) worden ook genoemd [55](#page=55).
### 4.2 Posttraumatische Stressstoornis (PTSS)
#### 4.2.1 Prevalentie en Risico op PTSS
Ongeveer 20% van de individuen die aan een traumatische gebeurtenis zijn blootgesteld, ontwikkelt PTSS. Factoren die het risico op PTSS na een traumatische gebeurtenis beïnvloeden, variëren afhankelijk van het type trauma. Trauma's zoals gevangenschap, foltering, ontvoering, verkrachting, ernstige mishandeling en ernstige ongelukken of verwondingen presenteren een hoger risico. Voorbeelden hiervan zijn het getuige zijn van een moord of ernstige verwonding, of het plotselinge, onverwachte overlijden van een naaste [56](#page=56) [57](#page=57).
Epidemiologische studies tonen aan dat de lifetime prevalentie van PTSS bij mannen ongeveer 5% is en bij vrouwen 10%. Vrouwen worden vaker blootgesteld aan hoog-impact trauma's zoals verkrachting, verwaarlozing en fysiek misbruik als kind. De meerderheid van de getroffenen maakt meer dan één traumatische ervaring mee, waarbij mannen (81%) dit vaker melden dan vrouwen (74%). De kans op PTSS na een psychotrauma wordt geschat op 20%-25% [67](#page=67).
#### 4.2.2 Diagnostische Criteria van PTSS (DSM-5)
Om de diagnose PTSS te stellen, moet aan de volgende criteria voldaan worden:
**A. Blootstelling aan een traumatische gebeurtenis**
Dit criterium is identiek aan de definitie van een traumatische gebeurtenis zoals hierboven beschreven [60](#page=60).
**B. Intrusieve symptomen**
Aanwezigheid van één of meer intrusieve symptomen die gerelateerd zijn aan de traumatische gebeurtenis en na de gebeurtenis zijn ontstaan. Dit omvat:
1. Recidiverende, onvrijwillige en opdringerige pijnlijke herinneringen aan de gebeurtenissen (bij kinderen soms repetitief spel) [61](#page=61).
2. Recidiverende onaangename dromen met inhoud en affect gerelateerd aan de traumatische gebeurtenis (bij kinderen: angstdromen zonder herkenbare inhoud) [61](#page=61).
3. Dissociatieve reacties (bv. flashbacks) waarbij de persoon handelt of voelt alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt [61](#page=61).
4. Intens psychisch lijden bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken [61](#page=61).
5. Fysiologische reacties bij blootstelling aan interne en externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken [61](#page=61).
**C. Aanhoudend vermijden van prikkels**
Aanhoudend vermijden van de prikkels die gerelateerd zijn aan de traumatische gebeurtenis, beginnend na de gebeurtenis. Dit kan zich uiten in:
1. Vermijding of pogingen om pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens die bij het trauma horen te vermijden [62](#page=62).
2. Vermijding of pogingen om externe aspecten (personen, plaatsen, conversaties, activiteiten, objecten, situaties) die stresserende herinneringen, gedachten of gevoelens die bij het trauma horen oproepen te vermijden [62](#page=62).
**D. Negatieve veranderingen in cognitie en stemming**
Twee of meer van de volgende symptomen, beginnend of verslechterend na het trauma:
1. Onvermogen om belangrijke aspecten van het trauma te herinneren (dissociatieve amnesie) [63](#page=63).
2. Voortdurende en overdreven negatieve beliefs en verwachtingen over zichzelf, anderen en de wereld (bv. "ik ben slecht", "niemand is te vertrouwen", "de wereld is gevaarlijk") [63](#page=63).
3. Voortdurende en vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen van het trauma die leiden tot het beschuldigen van zichzelf of anderen [63](#page=63).
4. Voortdurende negatieve gemoedstoestand (angst, kwaadheid, schuld, schaamte) [63](#page=63).
5. Verminderde interesse of deelname aan belangrijke activiteiten [63](#page=63).
6. Gevoelens van onthechting en vervreemding van anderen [63](#page=63).
7. Voortdurende onmogelijkheid om positieve gevoelens te beleven (bv. geluk) [63](#page=63).
**E. Belangrijke veranderingen in arousal en reactiviteit**
Twee of meer van de volgende symptomen, beginnend of verslechterend na het trauma:
1. Verstoring van de slaap (moeite met inslapen of onrustige slaap) [64](#page=64).
2. Prikkelbaar gedrag of woedeuitbarstingen (zonder veel of geen provocatie), typisch verbale en fysieke agressie naar objecten en anderen [64](#page=64).
3. Concentratiemoeilijkheden [64](#page=64).
4. Hypervigilantie [64](#page=64).
5. Roekeloos of zelfdestructief gedrag [64](#page=64).
6. Overdreven schrikreacties [64](#page=64).
**F. Duur**
De klachten duren gedurende minstens één maand [65](#page=65).
#### 4.2.3 Comorbiditeit van PTSS
PTSS gaat vaak gepaard met andere psychische stoornissen, waaronder depressie, alcoholmisbruik, angststoornissen, middelenmisbruik en somatisatiestoornis [68](#page=68).
#### 4.2.4 Risicofactoren voor PTSS
Verschillende factoren verhogen het risico op het ontwikkelen van PTSS:
* **Demografisch:** Vrouw zijn, tot een minderheid behoren, jongere leeftijd, lagere sociaaleconomische status [69](#page=69).
* **Cognitief:** Lagere opleiding, lager IQ [69](#page=69).
* **Psychiatrisch en trauma voorgeschiedenis (VG):** Eerdere psychische problemen of traumatische ervaringen [69](#page=69).
* **Peri-trauma (tijdens het trauma):** Ernst van het trauma (vooral als kinderen betrokken zijn), levensbedreiging, verlies van controle ('helplessness'), gevoelens van schuld en schaamte, dissociatie en 'numbing' [69](#page=69).
* **Post-trauma:** Lage sociale steun na het trauma [69](#page=69).
#### 4.2.5 Behandeling van PTSS
**Preventie direct na traumatische gebeurtenis:**
* **Psychological first aid:** Gericht op het bieden van veiligheid en zekerheid, comfort, steun, praktische hulp, stimuleren van het eigen netwerk, het bevorderen van controle en het identificeren van personen die verdere hulp nodig hebben [70](#page=70).
* **Debriefing (individueel of in groep, 24-72 uur na trauma):** Dit kan leiden tot ontevredenheid, geen effect, of zelfs een verhoogd risico op PTSS, met name bij emotionele uitputting en verhoogde arousal. Het wordt daarom **NIET AANGEWEZEN** geacht [70](#page=70).
* **Cognitieve Gedragstherapie (CBT, 2 weken na incident):** Omvat educatie, relaxatie, exposure, en cognitieve herstructurering, inclusief 'in vivo' exposure [71](#page=71).
* **Farmacologie:** SSRI's worden overwogen. Propranolol wordt onderzocht vanwege de mogelijke rol in het verminderen van de consolidatie van traumatische herinneringen door het verlagen van adrenaline [71](#page=71).
**Behandeling van PTSS:**
* **Psychotherapie:** De meest effectieve benadering, waarbij ongeveer 67% van de patiënten herstelt zonder PTSS. Methoden omvatten CBT (imaginaire en 'in vivo' exposure) en EMDR (Eye Movement Desensitization Reprocessing) [72](#page=72).
* **Medicatie:** Serotonerge antidepressiva (AD) zijn de eerste keuze [72](#page=72).
### 4.3 Complex PTSS
Complex PTSS ontstaat na aanhoudende, herhaaldelijke trauma's, zoals langdurige gevangenschap of seksueel misbruik. Het kenmerkt zich door een complex patroon van symptomen, waaronder somatisatie, dissociatie, affectdysregulatie, slechte impulscontrole, zelfdestructief gedrag en pathologische interactiepatronen [66](#page=66).
### 4.4 Acute Stressstoornis (ASS)
#### 4.4.1 Diagnostische Criteria van ASS (DSM-5)
**A. Trauma:** Het trauma is identiek aan dat beschreven voor PTSS [74](#page=74).
**B. Symptomen:** De betrokkene heeft ten minste 9 symptomen uit één van de vijf categorieën: intrusie, negatieve stemming, dissociatie, vermijding en arousal. Deze symptomen beginnen of verslechteren na het trauma [74](#page=74).
**C. Duur:** De stoornis duurt van 3 dagen tot 1 maand na het trauma [74](#page=74).
#### 4.4.2 Relatie met PTSS
ASS wordt beschouwd als een voorloper van PTSS. Mensen met ASS hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van PTSS, hoewel het belangrijk is op te merken dat ongeveer 50% van de patiënten met PTSS geen voorafgaande diagnose van ASS heeft gehad [75](#page=75).
### 4.5 Aanpassingsstoornis
Hoewel niet gedetailleerd beschreven in de verstrekte tekstfragmenten, wordt de aanpassingsstoornis genoemd als een trauma- en stressgerelateerde stoornis. Deze stoornis omvat het ontwikkelen van emotionele of gedragssymptomen als reactie op een identificeerbare stressor die niet voldoet aan de criteria voor een andere specifieke stoornis [Algemene DSM-5 definitie buiten bereik [53](#page=53).
### 4.6 Reactieve Hechtingsstoornis en Ontremd-sociaalcontactstoornis
Deze stoornissen worden ook geïdentificeerd als gerelateerd aan trauma en stress maar worden niet verder uitgewerkt in de verstrekte documentatie [53](#page=53).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Angst | Een normale, natuurlijke reactie op een bedreigende prikkel die dient ter bescherming, maar pathologisch wordt wanneer deze ongewoon intens of langdurig is, buiten proportie is, of optreedt zonder duidelijke prikkel. |
| Pathologische angst | Angst die ongewoon intens, langdurig of buiten proporties is ten opzichte van de uitlokkende prikkel, of die optreedt zonder enige duidelijke angstprikkel. |
| Psychologisch arousal | Een staat van mentale activatie gekenmerkt door angstige anticipatie, piekeren, prikkelbaarheid, gevoeligheid voor geluid, rusteloosheid en slechte concentratie, geassocieerd met angst. |
| Lichamelijke arousal | Een reeks fysieke symptomen die gepaard gaan met angst, waaronder veranderingen in het gastro-intestinale, respiratoire, cardiovasculaire, genito-urinair en autonome zenuwstelsel, evenals motorische en neurologische reacties. |
| Paniekaanval | Een plotselinge periode van intense angst en ongemak die gepaard gaat met vier of meer specifieke symptomen, zoals hartkloppingen, ademnood, zweten, beven, misselijkheid, duizeligheid, derealisatie, depersonalisatie, angst de controle te verliezen of angst te sterven. |
| Agorafobie | Angst voor of vermijding van situaties waarin men bang is dat ontsnappen moeilijk kan zijn of waar geen hulp beschikbaar is in geval van paniekachtige of beschamende verschijnselen, zoals openbaar vervoer, open plekken, afgesloten ruimtes, in een rij staan of alleen buitenhuis zijn. |
| Specifieke fobie | Een duidelijke en aanhoudende angst voor een specifiek object of situatie, zoals dieren, hoogten, bloed/injecties/verwondingen, of natuurfenomenen, die leidt tot vermijding of anticipatorische angst. |
| Sociale angststoornis | Angst voor één of meer sociale situaties waarin men blootgesteld is aan mogelijke kritische beoordeling door anderen, met de angst om zich op een manier te gedragen of symptomen te vertonen die negatief beoordeeld worden. |
| Gegeneraliseerde angststoornis (GAD) | Buitensporige angst en bezorgdheid over een reeks gebeurtenissen of activiteiten, gedurende minstens zes maanden, die moeilijk onder controle te houden is en gepaard gaat met drie of meer aanvullende symptomen zoals rusteloosheid, vermoeidheid, spierspanning, prikkelbaarheid, concentratiemoeilijkheden of slaapstoornis. |
| Obsessies | Recidiverende en aanhoudende gedachten, impulsen of voorstellingen die als intrusief, ongewenst en angstopwekkend worden ervaren, en die men probeert te negeren, onderdrukken of neutraliseren met een andere gedachte of handeling. |
| Compulsies | Repetitieve handelingen (zoals handenwassen, ordenen, controleren) of psychische activiteiten (zoals bidden, tellen, herhalen van woorden) waartoe men zich gedwongen voelt in reactie op een dwanggedachte, gericht op het voorkomen of verminderen van angst of een gevreesde gebeurtenis, maar vaak zonder realistische samenhang of duidelijk overdreven. |
| Morfodysfore stoornis | Een preoccupatie met één of meer onvolmaaktheden in het uiterlijk die minimaal of niet observeerbaar zijn door anderen, met herhaaldelijke gedragingen of mentale activiteiten als reactie op deze bezorgdheden. |
| Hoarding disorder (Verzamelstoornis) | Een hardnekkige moeilijkheid om bezittingen weg te doen of ervan afscheid te nemen, resulterend in accumulatie die leefruimtes verstopt, rommelig maakt en hun gebruik belemmert. |
| Trichotillomanie | Herhaaldelijk uittrekken van eigen haar, met haarverlies tot gevolg, en herhaaldelijke pogingen om dit gedrag te verminderen of te stoppen. |
| Excoriatie stoornis (skin picking) | Herhaaldelijk krabben aan de huid met huidwonden tot gevolg, en herhaaldelijke pogingen om dit gedrag te verminderen of te stoppen. |
| Posttraumatische stressstoornis (PTSS) | Een stoornis die kan ontstaan na blootstelling aan feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld, gekenmerkt door intrusieve symptomen, vermijding van prikkels gerelateerd aan het trauma, negatieve veranderingen in cognitie en stemming, en veranderingen in arousal en reactiviteit. |
| Complex PTSS | Een patroon van symptomen dat ontstaat na aanhoudende, herhaaldelijke trauma's, zoals gevangenschap of seksueel misbruik, en zich uit in somatisatie, dissociatie, affectdysregulatie, slechte impulscontrole, zelfdestructief gedrag en pathologische interactiepatronen. |
| Acute stressstoornis (ASS) | Een stoornis die zich ontwikkelt binnen 3 dagen tot 1 maand na een traumatische gebeurtenis, gekenmerkt door ten minste negen symptomen uit de categorieën intrusie, negatieve stemming, dissociatie, vermijding en arousal. |