Cover
Zacznij teraz za darmo APS H13 PDF.pdf
Summary
# Definitie en classificatie van mentale stoornissen
Dit onderwerp verkent de definitie van mentale stoornissen aan de hand van verschillende criteria, het bio-psycho-sociale model en de classificatie ervan, voornamelijk via het DSM-systeem.
### 1.1 Wat zijn mentale stoornissen?
Een mentale stoornis wordt gedefinieerd als een patroon van gedachten, gevoelens en gedrag dat leidt tot persoonlijk lijden en een significante daling in het sociale en arbeidsgerelateerde functioneren. Psychopathologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de aard, totstandkoming, behandeling en preventie van mentale stoornissen en is een interdisciplinair veld dat elementen uit de psychologie, farmacologie, psychiatrie en neurowetenschappen omvat [1](#page=1).
#### 1.1.1 Criteria voor het definiëren van mentale stoornissen
Er worden drie hoofdcriteria gebruikt om mentale stoornissen te definiëren:
1. **Afwijking (Statistisch criterium)**: Dit criterium is gebaseerd op het idee dat menselijke eigenschappen een normaalverdeling volgen. Een grote afwijking van de norm, gedefinieerd als meer dan twee standaarddeviaties boven of onder het gemiddelde ($ \pm 2 SD $), kan wijzen op een mentale stoornis [1](#page=1).
2. **Maatschappelijke norm (Sociaal criterium)**: Dit criterium beoordeelt gedrag op basis van het overtreden van sociale normen, wat kan leiden tot hinderlijk, onbegrijpelijk of schadelijk gedrag. Het is belangrijk te erkennen dat dit criterium cultureel bepaald en veranderlijk is; homoseksualiteit werd bijvoorbeeld tot 1973 als een mentale stoornis beschouwd [1](#page=1) [2](#page=2).
3. **Persoonlijk lijden (Persoonlijk criterium)**: Dit criterium richt zich op de gevolgen van iemands gedrag, gedachten en gevoelens voor de persoon zelf, met name belemmeringen in het functioneren. Dit is echter niet altijd sluitend, aangezien personen met bijvoorbeeld een antisociale persoonlijkheidsstoornis (zoals psychopaten) weinig tot geen persoonlijk lijden ervaren [1](#page=1).
#### 1.1.2 Determinanten van mentale stoornissen: Het Bio-Psycho-Sociale model
Het bio-psycho-sociale model stelt dat mentale stoornissen niet door één enkele oorzaak ontstaan, maar door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren. Aparte disciplines hebben vaak de neiging om eenzijdig de nadruk te leggen op hun specifieke deelaspecten [1](#page=1).
**Biologische factoren** [1](#page=1):
* Oude perspectieven zagen mentale stoornissen als lichamelijke dysfuncties, een zienswijze die met de opkomst van psychofarmacologie en onderzoek naar de hersenwerking weer aan belang heeft gewonnen. Voorbeelden zijn epilepsie, dat vroeger werd toegeschreven aan kwade geesten, en maagzweren, die nu bekend staan als een bacteriële infectie [1](#page=1).
* De psychofarmacologie speelt een belangrijke rol in de behandeling van veel stoornissen [1](#page=1).
* Erfelijkheid is een significant biologische factor die bijdraagt aan de aanleg voor stoornissen zoals depressie, verslaving en schizofrenie. Een meta-analyse van Polderman et al. toonde aan dat ongeveer de helft van de variantie in menselijke trekken, inclusief cognitieve en psychiatrische trekken, verklaard kan worden door genetische verschillen op populatieniveau [1](#page=1) [2](#page=2).
**Psychische factoren** [2](#page=2):
* Vanaf eind 19e eeuw, met figuren als Charcot, werd erkend dat psychologische factoren, zoals een zwak neurologisch systeem dat het lichaam via de geest beïnvloedt, een rol spelen (bv. hysterie) [2](#page=2).
* Freud's psychoanalyse stelde dat alle psychopathologie een psychische oorsprong heeft, vaak gerelateerd aan psychoseksuele conflicten in de kindertijd [2](#page=2).
* Andere belangrijke stromingen zijn:
* **Humanistische benadering**: Stoornissen ontstaan door belemmerde ontplooiing; herstel treedt op in een accepterende omgeving [2](#page=2).
* **Behavioristische benadering**: Stoornissen zijn het gevolg van verkeerde leerprocessen en kunnen worden verbeterd door nieuwe leerprocessen; dit wordt gezien als een gedragsprobleem, geen stoornis [2](#page=2).
* **Cognitieve benadering**: Stoornissen worden veroorzaakt door irrationele en onaangepaste overtuigingen (bv. bij depressie) en kunnen worden aangepakt door cognities te veranderen [2](#page=2).
**Sociale factoren** [2](#page=2):
* Abnormaal gedrag wordt vaak gedefinieerd door het sociale criterium. De interpretatie van gedrag, zoals auditieve hallucinaties, is cultuurafhankelijk: vroeger werden ze toegeschreven aan goden, maar nu vaak aan schizofrenie [2](#page=2).
* De antipsychiatrie en het relativisme in de jaren '60-'70, met figuren als Thomas Szasz die betoogde dat gedrag geen ziekte is maar dat diagnoses worden gebruikt voor stigmatisering en het Rosenhan-experiment dat de betrouwbaarheid van diagnoses in twijfel trok hebben de rol van sociale context benadrukt [3](#page=3).
* Verdere evidentie komt uit de cultuurafhankelijkheid van hallucinaties, de 'besmettelijkheid' van bepaalde aandoeningen zoals burnout, en de negatieve gevolgen van diagnostische labels op de stigmatisering en het herstel van individuen [3](#page=3).
* Socio-economische factoren (stressvolle levensomstandigheden) en sociale factoren (kindermisbruik) verhogen de kans op psychopathologie [3](#page=3).
#### 1.1.3 Diathese-stress-model
Het diathese-stress-model is een dominant denkkader dat verklaart hoe kwetsbaarheid (diathese) en stress interageren om psychopathologie te veroorzaken [3](#page=3).
* **Diathese**: Dit omvat biologische aanleg (erfelijkheid), psychologische factoren (denkstijlen, cognitie) en sociale omstandigheden [3](#page=3).
* **Stress**: Veroorzaakt door gebeurtenissen en de manier waarop men erop reageert; extreme situaties kunnen een hoge kans op pathologie creëren [3](#page=3).
Beide factoren, diathese en stress, moeten aanwezig zijn om een stoornis te ontwikkelen [3](#page=3).
#### 1.1.4 Demonologisch perspectief
Dit is een van de oudste overtuigingen, die psychopathologie toeschrijft aan bezetenheid door geesten [3](#page=3).
### 1.2 Classificeren van mentale stoornissen: Het DSM-systeem
#### 1.2.1 Het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM)
Het DSM is een classificatiesysteem, uitgegeven door de American Psychiatric Association (APA), dat bedoeld is als richtlijn voor diagnose en behandeling. Het bevordert inzicht in de oorsprong en het verloop van stoornissen, wat helpt bij de prognose. Belangrijke aspecten van classificatiesystemen zijn betrouwbaarheid (verschillende beoordelaars komen tot dezelfde diagnose) en validiteit [4](#page=4).
#### 1.2.2 Evolutie van de DSM
* **DSM 1-2**: Deze edities waren sterk theoretisch en psychoanalytisch geïnspireerd [4](#page=4).
* **DSM 3-5**: Deze edities focussen op accurate beschrijvingen van symptomen zonder speculatie over de oorzaak (bv. verdwijning van 'hysterie' en 'neurose'). Ze gebruiken operationele definities om subjectiviteit te verminderen en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te verhogen [4](#page=4).
* **DSM 5**: Deze editie kent 22 groepen stoornissen en heeft de assen van eerdere edities (zoals de aparte as voor persoonlijkheidsstoornissen) laten vallen. Er wordt ook gekeken naar lichamelijk en sociaal functioneren, en een mentale stoornis wordt alleen gediagnosticeerd bij afwezigheid van duidelijke lichamelijke of sociale contra-indicaties [4](#page=4).
#### 1.2.3 Kritieken op de DSM
* **Medisch model**: De DSM ziet stoornissen primair als ziekten, wat kan botsen met de psychologische visie dat gedragsproblemen niet altijd als ziekte beschouwd moeten worden, en negeert het belang van psychische en sociale factoren [4](#page=4).
* **Beschrijvend, maar zonder theoretische basis**: Het systeem biedt weinig inzicht in de oorzaken en de wetenschappelijke status van stoornissen blijft onzeker [4](#page=4).
* **Typologie en "hokjes"**: Het indelen in categorieën is niet altijd duidelijk, met grensgevallen en comorbiditeit (gelijktijdige aanwezigheid van meerdere stoornissen, bv. ASS en ADHD) als uitdagingen [4](#page=4).
* **Maatschappelijke gevolgen**: De opname van een stoornis in de DSM kan leiden tot een sterke toename van diagnoses. Gedrag dat als acceptabel storend kan worden beschouwd, wordt soms als stoornis gediagnosticeerd. Ook andere condities die klinische aandacht verdienen, zoals problemen in de gezinsopvoeding, school- en werkproblemen, problemen gerelateerd aan levensfasen of aanpassing aan een cultuur, worden soms te snel als pathologisch bestempeld [4](#page=4).
> **Tip:** Wees kritisch op de definitie van mentale stoornissen. Denk na over de verschillende criteria (statistisch, sociaal, persoonlijk) en hoe deze elkaar beïnvloeden. Het bio-psycho-sociale model biedt een uitgebreid kader om de complexe interactie van factoren te begrijpen.
> **Voorbeeld:** Het Rosenhan-experiment illustreert hoe de sociale context en diagnostische labels de perceptie van gedrag sterk kunnen beïnvloeden. Acht gezonde individuen die zich aanmeldden met pseudo-symptomen, kregen de diagnose schizofrenie en werden langdurig opgenomen, wat de invloed van het diagnostische proces op de interpretatie van gedrag onderstreept [3](#page=3).
---
# Specifieke psychische stoornissen
Dit deel van de studiehandleiding behandelt een breed scala aan specifieke psychische stoornissen, waaronder autismespectrumstoornissen, aan middelen gebonden stoornissen, psychotische stoornissen, stemmingsstoornissen, angststoornissen, obsessief-compulsieve stoornissen en somatische symptoomstoornissen.
### 2.1 Autismespectrumstoornissen (ASS)
Autismespectrumstoornissen (ASS) vallen onder de leer- en ontwikkelingsstoornissen en worden gekenmerkt door drie kernaspecten: afwijkingen in wederkerige sociale interactie, afwijkingen in taal en communicatie, en beperkte, repetitieve en stereotype gedragspatronen. Er is een grote variatie in de ernst van de symptomen [5](#page=5).
#### 2.1.1 Afwijkingen in wederkerige sociale interactie
Dit omvat problemen met het gebruik van non-verbaal gedrag zoals directe blik, sociaal lachen en gezichtsuitdrukkingen. Ook het aangaan van relaties met leeftijdsgenoten is vaak moeilijk, waarbij kinderen moeite hebben met het tonen van belangstelling, reageren op toenadering, vriendschappen aangaan en deelnemen aan groepsspel. Het delen van plezier en het tonen van sociaal-emotionele wederkerigheid, zoals het troosten van anderen of het aanpassen van gezichtsuitdrukkingen, zijn eveneens aangetast [5](#page=5).
#### 2.1.2 Afwijkingen in taal en communicatie
Deze afwijkingen kunnen zowel talig als niet-talig zijn. Gebaren zoals wijzen, knikken, hoofdschudden en conventionele gebaren worden minder goed gebruikt. Fantasie en symbolisch denken, wat zich uit in het spontaan imiteren en het spelen met imitatie, zijn ook beperkt. Converseren, inclusief kletsen en wederkerigheid, kan moeizaam zijn. Verder kan er sprake zijn van stereotype of eigenaardige taal, zoals echolalie, neologismen, of ongepaste vragen en opmerkingen [5](#page=5).
#### 2.1.3 Beperkte, repetitieve en stereotype gedragspatronen
Dit kenmerkt zich door beperkte interesses, het volgen van niet-functionele routines of rituelen, en moeite met veranderingen door een sterke behoefte aan structuur en voorspelbaarheid. Repetitieve bewegingen zoals fladderen, preoccupaties met (delen van) voorwerpen, en ongebruikelijke zintuiglijke interesses of prikkelgevoeligheid komen ook voor [5](#page=5).
**Diagnostiek en prevalentie**
Een vroege diagnose is belangrijk om de ernst van de problemen te verzachten, hoewel sociale problemen vaak pas op kleuterleeftijd zichtbaar worden en het gedrag van peuters te variabel kan zijn voor valide uitspraken. Enkel ernstige gevallen zijn vroeg detecteerbaar. De prevalentie van ASS is ongeveer 0.7%, met een significant hogere prevalentie bij mannen (3 tot 4 keer meer dan bij vrouwen). ASS is grotendeels erfelijk. Er is geen direct verband tussen IQ en ASS, hoewel een percentage kinderen met ASS een intellectuele achterstand heeft. Kinderen met ASS en een hoog IQ kunnen extreme feitenkennis over specifieke onderwerpen vertonen. Bij een intellectuele vertraging wordt de ASS-diagnose alleen gesteld indien de sociale beperking groter is dan verwacht op basis van het IQ [6](#page=6).
**Hypothesen over oorzaak**
Verschillende hypothesen zijn onderzocht, waaronder een slecht ontwikkelde theory-of-mind (ToM), slecht functionerende executieve functies (met weinig replicatie-evidentie), gebrekkige sensitiviteit voor prikkels (zonder een 1-op-1 relatie met sensorische deficits), en biologische factoren zoals de leeftijd van de vader en keizersnedes [6](#page=6).
**Diagnostisch onderzoek**
Diagnostisch onderzoek omvat (hetero-)anamnese, screening (zoals SRS-2, ToM), testen van algemeen cognitief functioneren (IQ-tests), diagnostische interviews (zoals ADI-R), observatieschema's (zoals ADOS-2), schoolobservatie en medisch onderzoek in een multidisciplinaire setting [6](#page=6).
### 2.2 Aan een middel gebonden stoornissen
Een aan een middel gebonden stoornis ontstaat wanneer iemand psychoactieve middelen (zoals drugs of alcohol) gebruikt op een manier die leidt tot aanzienlijke problemen met de eigen gezondheid, sociale relaties en werk. De DSM onderscheidt tien klassen van middelen waarvoor men een stoornis kan ontwikkelen, maar hier wordt specifiek ingegaan op alcohol [6](#page=6).
#### 2.2.1 Stoornis in alcoholgebruik
Volgens de DSM-5 wordt een stoornis in alcoholgebruik omschreven als een problematisch patroon van alcoholgebruik dat leidt tot klinisch significante functioneringsbeperking, aangetoond door ten minste twee kenmerken gedurende een periode van 12 maanden. Deze kenmerken omvatten onder andere het gebruiken van grotere hoeveelheden en langer dan gepland, aanhoudend verlangen of mislukte stoppogingen, veel tijd besteden aan het middel, een sterke drang tot consumptie, herhaaldelijk gebruik leidend tot het mislopen van verplichtingen, blijvend gebruik ondanks terugkerende lichamelijke of psychische problemen, en het stopzetten van activiteiten door het gebruik. Ook tolerantie (meer of minder effect met dezelfde hoeveelheid) en ontwenningsverschijnselen die vermeden worden door gebruik, zijn kenmerkend [7](#page=7).
#### 2.2.2 Alcoholintoxicatie
Alcoholintoxicatie treedt op wanneer een persoon kortdurend problematisch gedrag vertoont na inname van alcohol, ook wel dronkenschap genoemd [7](#page=7).
**Prevalentie en prognose**
In België en Nederland is de prevalentie van stoornissen in alcoholgebruik ongeveer 8%, met een significant hogere prevalentie bij mannen (14.5%) dan bij vrouwen (2.9%). Alcohol speelt vaak een rol bij sterfgevallen, geweld en verkeersongevallen. Langdurig gebruik kan leiden tot schade aan organen. De prognose op lange termijn varieert: van degenen die hulp zoeken, stopt ongeveer een derde, een derde blijft drinken en een derde sterft binnen 10 jaar. In de algemene bevolking is ongeveer een kwart tot een derde na drie jaar nog verslaafd, hoewel een meerderheid stopt, mogelijk tijdelijk [7](#page=7).
**Oorzaken**
Oorzaken zijn divers en omvatten zelf-rapportering van stressreductie, erfelijkheid (die de reactiviteit en tolerantie beïnvloedt), gezinsomstandigheden (zoals beschikbaarheid en voorbeelden van misbruik door opvoeders), leerprocessen (positieve bekrachtiging door aangename gevolgen, klassieke conditionering met context en gemoedstoestand, en observerend leren in sociale contexten). Culturele verschillen spelen ook een rol, met lagere cijfers bij moslims vergeleken met Ieren, Belgen en Nederlanders. Het diathese-stress model suggereert dat ouders en vrienden die verstandig omgaan met alcohol een beschermende factor kunnen zijn, vooral bij genetische kwetsbaarheid [7](#page=7).
### 2.3 Psychotische stoornissen
Psychotische stoornissen, waaronder het schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen, werden vroeger geassocieerd met schizofrenie, wat duidde op incoherente mentale processen en een gebrek aan contact met de sociale realiteit. Het is belangrijk om te weten dat schizofrenie niet gelijk staat aan een gespleten persoonlijkheid, wat de correcte term is voor dissociatieve identiteitsstoornis (DIS/DID) [8](#page=8).
#### 2.3.1 Schizofrenie
De prevalentie van schizofrenie ligt tussen de 0.5% en 1%, met een iets hogere prevalentie bij mannen (ongeveer x1.3). De diagnoseleeftijd ligt typisch tussen 15-25 jaar en 25-35 jaar. Ongeveer 40% van de opnames in psychiatrische instellingen betreft patiënten met schizofrenie [8](#page=8).
Volgens de DSM wordt schizofrenie gekenmerkt door de aanwezigheid van twee of meer van de volgende symptomen: wanen, hallucinaties, onsamenhangend denken en spreken, ernstig chaotisch of catatoon gedrag, en vervlakking van affect, armoede van spraak en gedachten, of apathie [8](#page=8).
##### 2.3.1.1 Wanigen
Wanen zijn gehandhaafde overtuigingen ondanks bewijs van het tegendeel. Voorbeelden zijn achtervolgingswaan, betrekkingswaan (waarbij normale gebeurtenissen een bijzondere betekenis krijgen), beïnvloedingswaan (de overtuiging geen vrije wil meer te hebben), en de overtuiging dat gedachten uitgezonden worden of door anderen gehoord worden. Capgraswaan, waarbij men gelooft dat bekenden zijn vervangen door dubbelgangers, valt hier ook onder [8](#page=8).
##### 2.3.1.2 Hallucinaties
Hallucinaties zijn perceptuele ervaringen zonder een fysieke stimulus, wat leidt tot verstoorde waarnemingen zoals het horen van stemmen die er niet zijn. Deze stemmen kunnen negatief commentaar geven en de patiënt kan overgevoelig zijn voor externe stimulatie. Hallucinaties kunnen vermengen met wanen, waardoor het contact met de werkelijkheid verloren gaat [9](#page=9).
##### 2.3.1.3 Onsamenhangende spraak
Dit kenmerkt zich door een "van de hak op de tak" manier van spreken, waarbij de semantische en syntactische regels van de taal weliswaar worden toegepast, maar de boodschap verward, ongepast of onrealistisch kan zijn [9](#page=9).
##### 2.3.1.4 Ernstig chaotisch of catatoon gedrag
Dit omvat een afwisseling van prikkelbaarheid en onvoorspelbaar gedrag met periodes van passiviteit en apathie [9](#page=9).
##### 2.3.1.5 Affectvervlakking
Bij affectvervlakking vertonen gezicht en stem weinig emoties [9](#page=9).
#### 2.3.2 Positieve en negatieve symptomen
* **Positieve symptomen:** Dit zijn symptomen die zijn "toegevoegd" aan het normale functioneren, zoals emotionele beroering, motorische agitatie, wanen en hallucinaties. Het begin is vaak abrupt en gaat gepaard met abnormale activiteit in het limbisch systeem. Patiënten reageren over het algemeen goed op antipsychotische medicatie [9](#page=9).
* **Negatieve symptomen:** Dit zijn symptomen waarbij iets "ontbreekt" in het normale functioneren, zoals problemen met gevoelsuitingen, communicatieve vaardigheden en het omgaan met de omgeving. Het begin is meestal geleidelijk en moeilijker af te bakenen. Patiënten reageren minder goed op antipsychotische medicatie, en er is abnormale activiteit vastgesteld in de frontale lobben [9](#page=9).
#### 2.3.3 Oorzaken van schizofrenie
* **Biologische factoren:** Er is een duidelijke erfelijke component, met een 50% kans op schizofrenie bij eeneiige tweelingen. De dopaminehypothese verklaart de werking van medicatie, waarbij een te hoge concentratie of gevoeligheid voor dopamine, vooral in het limbisch systeem en de frontale cortex, een rol speelt bij de positieve symptomen. Complexere ontregelingen van het dopaminesysteem kunnen ook de negatieve symptomen verklaren [10](#page=10).
* **Psychische factoren:** Psychoanalytische theorieën suggereren regressie naar een infantiel stadium, terwijl behavioristen spreken van een uit de hand gelopen bekrachtigingsproces. Tegenwoordig ligt de nadruk meer op het leren omgaan met de ziekte en beperkingen, waarbij psycho-educatie cruciaal is voor patiënten en hun omgeving om hen voor te bereiden op herval [10](#page=10).
* **Sociale factoren:** Naast erfelijkheid spelen vier sociale factoren een rol: trauma's in de kindertijd, wonen in een stedelijke omgeving, behoren tot een minderheidsgroep (met chronische stress door discriminatie), en drugsgebruik (vooral cannabis, wat psychotische episodes kan uitlokken) [10](#page=10).
* **Overige sociale invloeden:** "Expressed emotion" (hoge spanningen binnen het gezin, een vals gevoel van controle) kan de kans op herval verdubbelen, vooral voor negatieve symptomen. De manifestatie van symptomen kan ook cultureel bepaald zijn [10](#page=10).
### 2.4 Stemmingsstoornissen
Stemmingsstoornissen zijn ernstige verstoringen van de emotionele toestand die leiden tot buitensporige neerslachtigheid of opgetogenheid, met veranderingen in denken, eet- en slaappatroon, en sociale en professionele relaties. Deze stoornissen variëren in duur en ernst en kunnen al dan niet gepaard gaan met manische periodes, zoals bij een bipolaire stoornis [11](#page=11).
#### 2.4.1 Bipolaire stoornis
Een bipolaire stoornis kenmerkt zich door de opeenvolging van één of meerdere manische en depressieve episodes bij hetzelfde individu. Een manische episode is een toestand van intense en onrealistische gevoelens van opwinding en euforie, met symptomen als een sterk geluksgevoel, weinig slaap, opdringerigheid in sociale contacten, verhoogde seksuele drang, verkwisting, gevaarlijk gedrag en groot energieverbruik, wat kan leiden tot een depressieve episode [11](#page=11).
#### 2.4.2 Depressiestoornis
Een majeure depressiestoornis wordt gekenmerkt door somberheid en neerslachtigheid. Een depressieve periode kan soms adaptief zijn na gebeurtenissen zoals werkverlies of het overlijden van een naaste. Volgens de DSM-5 zijn er minimaal vijf van de volgende symptomen aanwezig geweest gedurende twee weken en verschillen deze van het eerdere functioneren: depressieve stemming, verminderde interesse of plezier, duidelijke gewichtsverandering, verandering van slaappatroon, psychomotorische agitatie of remming, moeheid of verlies aan energie, gevoelens van waardeloosheid of schuld, verminderd vermogen tot nadenken/concentratie of besluiteloosheid, en terugkerende gedachten aan dood of zelfmoord. Naast de emotionele component zijn er ook cognitieve en motivationele factoren betrokken, zoals zelfverwijten, traagheid, concentratieproblemen en verlies van motivatie. Depressie wordt ook wel de 'verkoudheid der geestesziekten' genoemd vanwege de frequentie [11](#page=11) [12](#page=12).
**Oorzaken van depressie**
* **Biologische factoren:** De concordantiegraad bij eeneiige tweelingen is 40%. Veranderingen in de concentratie van noradrenaline (daalt bij depressie, stijgt bij manie) en serotonine spelen een rol, waarbij SSRI's (selectieve serotonine heropnameremmers) de activiteit van serotonine-neuronen kunnen beïnvloeden [12](#page=12).
* **Psychische factoren (Seligman):** Seligman stelt dat oncontroleerbare gebeurtenissen niet altijd tot depressie leiden, maar dat de *attributies* bepalen of dit gebeurt. Interne, globale en stabiele attributies vergroten de kans op depressie [13](#page=13).
* **Sociale factoren:** Depressie kan een reactie zijn op stresserende gebeurtenissen (in 65% van de gevallen binnen 6 maanden na een ingrijpende levensverandering). Vrouwen zijn vaker gediagnosticeerd, mogelijk door hogere incidentie van mishandeling/misbruik en snellere diagnose bij dezelfde symptomen. Het hebben van een partner en werk zijn beschermende factoren [13](#page=13).
* **Integratie (Diathese-stress-model):** De meeste bevindingen zijn correlaties, geen causale verbanden. Het diathese-stress model integreert biologische (bv. serotonine) en psychische kwetsbaarheden (bv. negatieve overtuigingen) met stressoren zoals sociale problemen (bv. scheiding) [13](#page=13).
### 2.5 Angststoornissen en obsessief-compulsieve stoornissen
#### 2.5.1 Angststoornissen
Angststoornissen zijn ernstige en aanhoudende vormen van angst zonder realistische aanleiding, die interfereren met het dagelijks functioneren en gepaard gaan met ziektebesef en persoonlijk lijden. De DSM onderscheidt onder andere scheidingsangststoornis, specifieke fobie, sociale-angststoornis, paniekstoornis, agorafobie en veralgemeende angststoornis [13](#page=13).
##### 2.5.1.1 Fobieën
Specifieke fobieën omvatten intense angstreacties op objecten of activiteiten waarbij de reactie niet in verhouding staat tot het gevaar. Oorzaken kunnen klassieke conditionering, observerend leren (vooral bij biologische predisposities) en vermijdingsreacties door negatieve bekrachtiging zijn. Behandeling richt zich op het afleren van de angstrespons door conditionering [14](#page=14).
##### 2.5.1.2 Sociale-angststoornis
Dit is een algemene angst om negatief beoordeeld te worden en in verlegenheid gebracht te worden in diverse sociale situaties. In tegenstelling tot specifieke fobieën is vermijding van sociale contacten hierbij vaak niet mogelijk. Overtuigingen zoals schaamte, schuld en wantrouwen spelen een rol [14](#page=14).
##### 2.5.1.3 Veralgemeende angststoornis
Dit kenmerkt zich door overmatige, chronische bezorgdheid over een reeks gebeurtenissen of activiteiten, met een vage notie van de oorzaak van de angst. Symptomen omvatten voortdurende spanning, rusteloosheid, snel vermoeid zijn, moeite met concentratie, irritatie, spierspanning en slaapstoornissen. Risicofactoren zijn perfectionisme, een sterk verantwoordelijkheidsgevoel en catastrofaal denken [14](#page=14).
##### 2.5.1.4 Paniekstoornis
Paniekstoornis omvat meerdere onverwachte paniekaanvallen zonder aanwijsbare oorzaak, waarbij de persoon zich zorgen maakt over de kans op een nieuwe aanval en de gevolgen ervan. Symptomen lijken op een hartaanval, zoals kortademigheid, hartkloppingen, zweten, bibberen en duizeligheid. Paniekaanvallen kunnen leiden tot anticipatorische angst en agorafobie [14](#page=14).
#### 2.5.2 Obsessief-compulsieve en gerelateerde stoornissen
Bij obsessieve-compulsieve stoornis (OCS) zijn er terugkerende, ongewilde en opdringerige dwanggedachten of beelden (obsessies) die worden geneutraliseerd door dwanghandelingen (compulsies). Dit leidt tot angstreductie, maar geen plezier [15](#page=15).
**Prevalentie en groepen obsessies**
De prevalentie van OCS is ongeveer 2.5%, met gelijke aantallen mannen en vrouwen. De stoornis manifesteert zich vooral in de adolescentie en vroege volwassenheid. Er worden vier groepen obsessies onderscheiden: smetvrees, herhaalde twijfels, behoefte aan correctheid, en angst om een slecht mens te zijn [15](#page=15).
**Dwanghandelingen**
Dwanghandelingen kunnen bestaan uit poetsen (bij smetvrees), controleren (bij twijfel en behoefte aan correctheid), of het herhaaldelijk uitspreken van teksten of reeksen getallen. Deze handelingen kunnen uren per dag in beslag nemen en verergeren zonder behandeling. Patiënten hebben wel ziektebesef, maar vaak geen controle of weerstand, wat leidt tot frustratie [15](#page=15).
**Oorzaken**
De oorzaken van OCS zijn nog onderwerp van discussie. Mogelijke factoren zijn een ontregeling van hersencircuits die primitieve gedachten reguleren, lichte geheugenproblemen die leiden tot een behoefte aan controle, en het belang dat aan obsessies wordt gehecht. Dwanghandelingen worden in stand gehouden door negatieve bekrachtiging [15](#page=15).
**Obsessie en compulsies naast OCS**
Andere gerelateerde stoornissen zijn de lichaamsdysmorfestoornis (overmatige aandacht voor vermeende uiterlijke tekorten), verzamelwoedestoornis (moeite met weggooien van spullen), trichotillomanie (drang om haren uit te trekken) en excoriatiestoornis (drang om aan de huid te krabben) [16](#page=16).
### 2.6 Preocupatie met somatische symptomen
#### 2.6.1 Somatisch-symptoomstoornis
In de DSM-5 is de somatisch-symptoomstoornis geïntroduceerd, waarbij somatische symptomen het dagelijks leven verstoren. Dit gaat gepaard met excessieve gedachten, gevoelens of gedrag als reactie, zoals buitensporig denken aan de ernst van de symptomen, angstig zijn over gezondheid, en buitensporig veel tijd en energie besteden aan symptomen of behandeling. Deze symptomen zijn niet continu maar langdurig (langer dan 6 maanden) en niet geveinsd, maar representeren eerder somatisering van psychische problemen [16](#page=16).
**Oorzaken**
Oorzaken kunnen liggen in genetische/biologische kwetsbaarheid (bv. gevoeligheid voor pijn), traumatische ervaringen, aangeleerd gedrag (ziekte trekt aandacht) en culturele normen. De grens met aandoeningen zoals CVS of burnout is soms moeilijk te trekken [16](#page=16).
**Mogelijke gevolgen van veranderende diagnosecriteria**
De DSM-5 koppelt de somatische symptoomstoornis los van het ontbreken van een lichamelijke ziekte, wat het risico inhoudt dat echte ziekten worden geminimaliseerd of over het hoofd gezien. Patiënten kunnen als overdreven reagerend worden bestempeld, met mogelijke impact op behandeling en zorg. Dit markeert een verandering ten opzichte van de DSM-4, die een striktere scheiding maakte tussen lichamelijk en psychisch, en erkent dat biologische, psychische en sociale factoren klachten beïnvloeden [17](#page=17).
#### 2.6.2 Conversiestoornis
Conversiestoornis kenmerkt zich doordat een lichaamsdeel niet meer functioneert. Dit is niet geveinsd, maar kan wel leiden tot secundaire ziektewinst, zoals het niet meer hoeven te werken. De prevalentie is ongeveer 1 op 1000. Vroeger, tijdens oorlogen, werden vaker conversiestoornissen gediagnosticeerd; tegenwoordig wordt vaker de diagnose PTSS gesteld [17](#page=17).
### 2.7 Dissociatieve stoornissen
Dissociatieve stoornissen betreffen een verstoring van het identiteitsgevoel van een persoon, met problemen in het omgaan met angst en stress, leidend tot levensproblemen die de capaciteiten overstijgen [17](#page=17).
#### 2.7.1 Dissociatieve amnesie
Dissociatieve amnesie is het verlies van belangrijke persoonlijke herinneringen als gevolg van een traumatische of stresserende ervaring. Dit is psychogeen en zeldzaam, meestal beperkt in tijd met volledig herstel. Het betreft het episodische geheugen (zelf meegemaakt). Er zijn verschillende soorten, waaronder gelokaliseerde amnesie (niet meer uit een bepaalde periode) en gegeneraliseerde amnesie (verlies van de volledige levensgeschiedenis, wat extreem zeldzaam is) [17](#page=17).
#### 2.7.2 Dissociatieve fugue
Een dissociatieve fugue omvat amnesie in combinatie met het vertrek uit de vertrouwde omgeving en het aannemen van een nieuwe identiteit. Dit duurt meestal slechts enkele dagen [17](#page=17).
#### 2.7.3 Dissociatieve identiteitsstoornis
Dit wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een 'gastpersoonlijkheid' naast een afsplitsing van andere persoonlijkheden. Tot eind 20e eeuw waren er slechts 100 gevallen bekend, maar er was een explosie van diagnoses in de VS en EU. Testen van amnesie tussen verschillende persoonlijkheden kunnen uitsluitsel geven, waarbij proactieve interferentie wijst op een (niet-bewust ervaren) scheiding. Dit kan lijken op impliciet geheugen bij amnesie patiënten [17](#page=17).
---
# Taxonomieën en prevalentie van mentale stoornissen
Dit hoofdstuk bespreekt de kritiek op de huidige classificatiesystemen voor mentale stoornissen, introduceert alternatieve taxonomieën zoals HiTOP en netwerkanalyse, en onderzoekt de prevalentie, aanvangsleeftijd en de invloed van media op de perceptie van mentale stoornissen.
### 3.1 Kritiek op de DSM-typologie
De huidige DSM-typologie behandelt mentale stoornissen als discrete ziekte-eenheden met een specifieke oorzaak en duidelijke afgrenzing, vergelijkbaar met genetische aandoeningen zoals Huntington. In werkelijkheid vertonen mentale stoornissen echter meer overeenkomsten met aandoeningen als een afwijkende bloeddruk, waarbij er sprake is van een continue variatie en individuele verschillen. De classificatie is hierdoor misleidend en bemoeilijkt het vinden van de juiste behandeling. De nadruk op verschillen in plaats van overeenkomsten leidt tot een groot aantal stoornissen (ongeveer 300) om alle mogelijke varianten te omvatten. Dit wordt verder gecompliceerd door de hoge mate van comorbiditeit, waarbij een significant percentage van de patiënten meerdere stoornissen heeft, zoals angst en depressie, of alcoholafhankelijkheid en schizofrenie [18](#page=18).
### 3.2 Alternatieve taxonomieën
#### 3.2.1 De HiTOP taxonomie
De HiTOP (Hierarchical and Transdiagnostic) taxonomie is een alternatieve benadering die alle symptomen omvat in één grote vragenlijst. Door middel van factoranalyse van de resultaten wordt getracht de onderliggende structuur van psychopathologie te ontrafelen. In tegenstelling tot de verwachting dat een correcte classificatie zich zou weerspiegelen, correleren alle symptomen positief met elkaar, vergelijkbaar met intelligentietests. Dit suggereert het bestaan van een algemene "p-factor" (psychopathologie-factor) die verschillen in kwetsbaarheid voor mentale stoornissen verklaart. Vanuit deze algemene factor worden vervolgens zes bredere factoren van symptomen afgeleid [18](#page=18).
#### 3.2.2 Netwerkanalyse van symptomen
Een recenter alternatief is de netwerkanalyse, die de onderlinge beïnvloeding van symptomen in kaart brengt. Een voorbeeld hiervan is de analyse van PTSD-symptomen na een aardbeving, waarbij woede als een kernsymptoom werd geïdentificeerd dat de verhoogde PTSD-klachten mede verklaart. Deze benadering suggereert dat het richten op deze kernsymptomen, zoals woede, effectiever kan zijn dan zich te concentreren op minder actieve symptomen zoals emotionele afstomping [18](#page=18).
### 3.3 Prevalentie van mentale stoornissen
#### 3.3.1 Interpretatie van prevalentiecijfers
De cijfers over het voorkomen van mentale stoornissen kunnen sterk variëren en elkaar tegenspreken. Om deze cijfers correct te interpreteren, is het essentieel om drie belangrijke vragen te stellen [19](#page=19):
1. **Welke definitie van de stoornis werd gehanteerd?** Verschillen in definities, bijvoorbeeld met betrekking tot problematische hoeveelheden bij middelenmisbruik, of interpretatieverschillen binnen de DSM-criteria, kunnen de resultaten beïnvloeden [19](#page=19).
2. **Gaat het om incidentie of prevalentie?** Incidentie verwijst naar het aantal nieuwe gevallen in een bepaalde periode, terwijl prevalentie het totale aantal gevallen in de populatie aangeeft [19](#page=19).
3. **Over welke periode werd de meting berekend?** Cijfers kunnen betrekking hebben op de afgelopen maand, het afgelopen jaar, of het gehele leven [19](#page=19).
#### 3.3.2 Cijfers en trends
Een overzichtsstudie onder 19-jarigen toonde aan dat 45% ooit een stoornis heeft gehad, waarvan de helft behandeling ontving. Dit cijfer omvat alle stoornissen die minstens één symptoom vertoonden, rekening houdend met comorbiditeit. Ondanks de aanhoudende hoge prevalentie van mentale stoornissen over de afgelopen 30 jaar, is er een toename zichtbaar in het aantal behandelingen. Met betrekking tot medicatiegebruik, heeft 6% in de afgelopen 24 uur slaap- of kalmeringsmiddelen gebruikt, en 5% antidepressiva en pijnstillers, wat neerkomt op minstens 11%. De prevalentie over het afgelopen jaar is ongeveer 17%, met een lifetime prevalentie van 31%, waarvan de helft problematisch is. Hoewel het aantal patiënten niet significant is gestegen, is het aantal dagdosissen medicatie wel toegenomen, mede door een toename van antidepressivagebruik tijdens de lockdown [19](#page=19).
### 3.4 Aanvangsleeftijd en mediainvloed
#### 3.4.1 Aanvangsleeftijd van stoornissen
De aanvangsleeftijd van mentale stoornissen vertoont culturele overeenkomsten en begint gemiddeld bij ongeveer 50% van de bevolking. Specifieke stoorniscategorieën hebben hun piek in aanvangsleeftijd: angststoornissen beginnen vaak rond 15 jaar, stemmingsstoornissen rond 25 jaar, en aan middelen gebonden stoornissen rond 20 jaar [20](#page=20).
#### 3.4.2 Invloed van media op stigma
De media spelen een cruciale rol in de perceptie van mentale stoornissen en dragen bij aan stigma, wat de sociale status van gediagnosticeerde personen kan verlagen. Stereotypen, die negatieve, vereenvoudigde en veralgemeende beelden vormen, versterken dit stigma. Stigmatisering uit zich in zowel extern stigma (discriminatie) als intern stigma (schaamte en zwijgen). Ondanks de toename van kennis over mentale stoornissen, is het stigma niet afgenomen. Personen met mentale stoornissen worden systematisch negatiever beoordeeld, mede doordat beperkt persoonlijk contact en gebrek aan kennis negatieve beelden voeden. De media, als belangrijkste informatiebron, presenteren mentale stoornissen vaak stereotiep en negatief, waarbij personen worden voorgesteld als gevaarlijk, onvoorspelbaar of incompetent. Het verband tussen mentale stoornis en geweld wordt door de media vaak overdreven, terwijl personen met een mentale stoornis vaker slachtoffer dan dader van geweld zijn. Geweld wordt sterker geassocieerd met sociale factoren en middelenmisbruik dan met de stoornis zelf. Meer mediaconsumptie correleert met een sterkere vermijding van mensen met een mentale stoornis [20](#page=20).
> **Tip:** Wees kritisch op mediaberichtgeving over mentale stoornissen. Zoek naar betrouwbare bronnen voor feitelijke informatie en wees je bewust van de rol van stereotypen en stigma.
> **Tip:** Begrijp de verschillen tussen incidentie en prevalentie bij het interpreteren van onderzoeksresultaten over de verspreiding van mentale stoornissen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mentale stoornis | Een patroon van gedachten, gevoelens en gedrag dat leidt tot persoonlijk lijden en een significante daling in het sociale en arbeidsgerelateerde functioneren. |
| Psychopathologie | De wetenschap die zich bezighoudt met de aard, totstandkoming, behandeling en preventie van mentale stoornissen. Het is een interdisciplinair veld dat inzichten uit psychologie, farmacologie, psychiatrie en neurowetenschappen integreert. |
| Statistisch criterium | Een criterium voor het definiëren van mentale stoornissen, gebaseerd op de mate waarin menselijke eigenschappen afwijken van een normaalverdeling. Grote afwijkingen (bv. meer dan 2 standaarddeviaties van het gemiddelde) kunnen duiden op een stoornis. |
| Sociaal criterium | Een criterium voor het definiëren van mentale stoornissen waarbij afwijkend gedrag wordt beoordeeld aan de hand van maatschappelijke normen. Gedrag dat hinderlijk, onbegrijpelijk of schadelijk is voor de maatschappij wordt hierbij in overweging genomen. |
| Persoonlijk criterium | Een criterium voor het definiëren van mentale stoornissen dat focust op het persoonlijke lijden van het individu als gevolg van diens gedachten, gevoelens en gedrag. Belemmering in het dagelijks functioneren is hierbij een belangrijke indicator. |
| Bio-Psycho-Sociaal model | Een model dat stelt dat psychopathologie niet door één enkele oorzaak ontstaat, maar door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren. |
| Erfelijkheid | De mate waarin genetische factoren bijdragen aan de variantie in menselijke trekken, inclusief psychologische en psychiatrische kenmerken. Een meta-analyse suggereert dat ongeveer de helft van de variantie in menselijke trekken verklaard kan worden door genetische verschillen. |
| Humanistische benadering | Een psychologische stroming die stoornissen ziet als gevolg van belemmerde persoonlijke ontplooiing. Behandeling richt zich op een accepterende en ondersteunende omgeving om spontaan herstel te bevorderen. |
| Behavioristische benadering | Een psychologische stroming die mentale stoornissen verklaart vanuit verkeerde leerprocessen. Behandeling richt zich op het aanleren van nieuw, aangepast gedrag, zoals bij fobieën. |
| Cognitieve benadering | Een psychologische stroming die stoornissen koppelt aan irrationele en onaangepaste overtuigingen. Behandeling richt zich op het veranderen van deze cognities, zoals bij depressie. |
| Diathese-stress-model | Een invloedrijk model in de psychopathologie dat stelt dat de kans op een mentale stoornis afhankelijk is van zowel een onderliggende kwetsbaarheid (diathese), zoals erfelijkheid of denkstijlen, als van stressvolle gebeurtenissen en de reactie daarop. |
| DSM (Diagnostic and Statistical manual of Mental Disorders) | Een classificatiesysteem dat wordt uitgegeven door de American Psychiatric Association (APA) en wordt gebruikt voor het diagnosticeren en categoriseren van mentale stoornissen. Het biedt richtlijnen voor diagnose en inzicht in het verloop. |
| Autismespectrumstoornissen (ASS) | Een ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door afwijkingen in wederkerige sociale interactie, taal en communicatie, en beperkte, repetitieve en stereotype gedragspatronen. |
| Aan een middel gebonden stoornis | Een stoornis die ontstaat wanneer een persoon psychoactieve middelen (zoals drugs of alcohol) gebruikt op een manier die leidt tot schade aan de eigen gezondheid, sociale relaties en werk. |
| Alcoholintoxicatie | Kortdurend problematisch gedrag dat optreedt na inname van alcohol, ook wel dronkenschap genoemd. |
| Psychotische stoornissen | Een groep stoornissen die gekenmerkt worden door een verlies van contact met de realiteit, waaronder wanen, hallucinaties, onsamenhangend denken en spreken, en chaotisch gedrag. |
| Schizofrenie | Een ernstige psychische stoornis die wordt gekenmerkt door wanen, hallucinaties, onsamenhangend denken en spreken, chaotisch gedrag en negatieve symptomen zoals affectvervlakking. |
| Wanen | Gehandhaafde overtuigingen die niet overeenkomen met de werkelijkheid en waar ondanks bewijs van het tegendeel aan wordt vastgehouden. |
| Hallucinaties | Perceptuele ervaringen die optreden zonder een externe fysieke stimulus, zoals het horen van stemmen die er niet zijn. |
| Stemmingsstoornissen | Ernstige verstoringen van de emotionele toestand die leiden tot buitensporige neerslachtigheid of opgetogenheid, met veranderingen in denken, slaappatroon en sociale relaties. |
| Bipolaire stoornis | Een stemmingsstoornis gekenmerkt door opeenvolgende manische en depressieve episodes bij dezelfde persoon. |
| Depressiestoornis | Een stemmingsstoornis die wordt gekenmerkt door aanhoudende somberheid, verlies van interesse of plezier, en veranderingen in slaap, eetlust en energieniveau. |
| Angststoornis | Een ernstige en aanhoudende vorm van angst die optreedt zonder een realistische aanleiding en die het dagelijks functioneren belemmert. |
| Fobieën | Specifieke angstreacties op objecten of situaties die niet in verhouding staan tot het werkelijke gevaar, leidend tot vermijding. |
| Sociale-angststoornis | Een algemene angst om negatief beoordeeld te worden en in verlegenheid gebracht te worden in sociale situaties. |
| Veralgemene angststoornis | Overmatige, chronische bezorgdheid over een breed scala aan gebeurtenissen of activiteiten, vaak met vage oorzaken van angst. |
| Paniekstoornis | Gekenmerkt door herhaaldelijke, onverwachte paniekaanvallen zonder duidelijke aanwijsbare oorzaak, gepaard gaande met angst voor toekomstige aanvallen. |
| Obsessief-compulsieve stoornis (OCD) | Een stoornis gekenmerkt door terugkerende, ongewilde dwanggedachten (obsessies) en/of dwanghandelingen (compulsies) die worden uitgevoerd om de angst die door de obsessies wordt veroorzaakt te neutraliseren. |
| Obsessies | Terugkerende, ongewilde en opdringerige gedachten, beelden of impulsen die angst of ongemak veroorzaken. |
| Compulsies | Herhaalde, stereotiepe gedragingen of mentale handelingen die een persoon uitvoert als reactie op een obsessie, met als doel het verminderen van angst of het voorkomen van een gevreesde gebeurtenis. |
| Somatische-symptoomstoornis | Een stoornis waarbij somatische symptomen dagelijks leven verstoren, samen met excessieve gedachten, gevoelens of gedrag in reactie op deze symptomen, zoals buitensporige zorgen over de ernst of gezondheid. |
| Conversiestoornis | Een stoornis waarbij bepaalde lichaamsfuncties niet meer werken zonder duidelijke lichamelijke oorzaak, wat kan leiden tot secundaire ziektewinst. |
| Dissociatieve stoornissen | Een groep stoornissen die een verstoring van de identiteitservaring en het bewustzijn kenmerken, vaak als gevolg van coping met angst of stress door traumatische ervaringen. |
| Dissociatieve identiteitsstoornis | Een dissociatieve stoornis waarbij er sprake is van meerdere afzonderlijke persoonlijkheden (identiteiten) binnen één individu, die de controle over het gedrag van het individu afwisselen. |
| Taxonomie | Een classificatiesysteem dat de organisatie en structurering van kennis binnen een bepaald domein weergeeft. In de context van psychopathologie verwijst het naar de indeling van mentale stoornissen. |
| HiTOP taxonomie | Een alternatieve benadering voor de classificatie van mentale stoornissen die symptomen groepeert op basis van factoranalyse om een meer gedifferentieerde en geïntegreerde classificatie te bieden. |
| Netwerkanalyse | Een recente benadering in de psychopathologie die symptomen en hun onderlinge relaties bestudeert om de complexe interacties die leiden tot stoornissen te begrijpen. |
| Prevalentie | Het percentage van een populatie dat op een bepaald moment of gedurende een bepaalde periode een specifieke aandoening of kenmerk vertoont. |
| Incidentie | Het aantal nieuwe gevallen van een aandoening of kenmerk dat zich binnen een bepaalde populatie voordoet gedurende een specifieke tijdsperiode. |
| Stigmatisatie | Het proces waarbij negatieve stereotypen en vooroordelen leiden tot discriminatie en sociale uitsluiting van personen met bepaalde kenmerken, zoals een mentale stoornis. |
| Intern stigma | Schaamte, zelfverwijt en zwijgen die een persoon met een mentale stoornis ervaart als gevolg van geïnternaliseerde maatschappelijke stigma's. |
| Extern stigma | Discriminatie en negatieve behandeling die een persoon met een mentale stoornis ondervindt van de buitenwereld. |