Cover
Zacznij teraz za darmo H06 goeie.docx
Summary
# Definitie en onderscheid van politieke partijen
Dit document geeft een uitgebreide analyse van politieke partijen, hun definities, de evolutionaire trajecten van hun ontstaan, diverse typologieën, hun functies en disfuncties binnen democratische systemen, en de structuur van partijsystemen.
## 1. Definitie en onderscheid van politieke partijen
### 1.1 Wat zijn politieke partijen?
Politieke partijen worden beschreven als cruciale actoren binnen een samenleving en staat, met een belangrijke rol in zowel het parlement als de regering. Hoewel er geen universele consensusdefinitie bestaat, is het belang van partijen sterk afhankelijk van het politieke systeem waarin ze opereren en is het tevens tijdsgebonden. Desondanks kunnen partijen worden gekenmerkt door het feit dat ze bindende beslissingen nemen voor de samenleving, gebaseerd op hun visie en programma, met als primair doel de uitoefening van macht. Kenmerkend is ook hun formele, permanente organisatie.
### 1.2 Onderscheid met drukkingsgroepen
Het is essentieel om politieke partijen te onderscheiden van drukkingsgroepen. Waar politieke partijen zich richten op deelname aan verkiezingen en het verwerven van overheidsmacht, oefenen drukkingsgroepen voornamelijk druk uit op diegenen die de overheidsmacht al bezitten. Bijkomende verschillen zijn:
* **Doelstelling:** Partijen willen zelf macht uitoefenen, terwijl drukkingsgroepen indirect invloed willen uitoefenen op het beleid.
* **Programma:** Partijen hebben doorgaans een breed programma dat verschillende maatschappelijke thema's omvat. Drukkingsgroepen focussen zich daarentegen vaak op één specifiek thema of belang.
* **Organisatie:** Partijen zijn georganiseerde bewegingen met een formeel lidmaatschap en een bepaalde ideologische overtuiging. Drukkingsgroepen kunnen minder georganiseerd zijn.
> **Voorbeeld:** Natuurpunt is een drukkingsgroep die zich richt op natuurbescherming, terwijl een politieke partij zoals Groen een breder ecologisch programma heeft en deel wil uitmaken van de regering om beleidsbeslissingen te beïnvloeden.
### 1.3 Het ontstaan van politieke partijen
Het ontstaan van politieke partijen is een relatief recent fenomeen, dat hoofdzakelijk in de 19e eeuw opkwam. De manier waarop partijen zijn ontstaan, heeft nog steeds een aanzienlijke invloed op hun huidige organisatie en functioneren. Drie belangrijke theoretische benaderingen verklaren dit ontstaan:
#### 1.3.1 Institutionele benadering (Duverger)
Deze benadering, geassocieerd met Maurice Duverger, legt de nadruk op het verband tussen de evolutie van politieke instellingen en het ontstaan van partijen. De democratisering en de toenemende rol van het parlement als uiting van volkssoevereiniteit zijn hierin bepalend. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten partijen op basis van hun ontstaanscontext:
* **Partis de création intérieure (Kaderpartijen/Elitepartijen):** Deze partijen ontstaan vanuit een parlementaire groep of fractie binnen het parlement. Ze zijn gericht op machtsbehoud en evolueerden uit de eerdere, beperkte parlementaire clubs. Met de uitbreiding van het stemrecht ontstonden kiesverenigingen die later fuseerden met de parlementaire groepen, wat leidde tot de formele partij.
> **Tip:** Deze partijen kenmerken zich vaak door een losse organisatie, met de focus op het winnen van verkiezingen door een beperkte groep kiezers te vertegenwoordigen.
* **Partis de création extérieure (Massapartijen):** Het initiatief voor deze partijen komt van organisaties buiten het parlement, die machtsverwerving nastreven en de politieke partij zien als het geschikte format daarvoor. De uitbreiding van het stemrecht gaf deze bewegingen, zoals de arbeidersbeweging, de potentie om politieke macht te verwerven. Deze partijen zijn primair gericht op machtsverwerving.
#### 1.3.2 Het traditionele breuklijnenmodel (Lipset en Rokkan)
Dit model, ontwikkeld door Seymour Martin Lipset en Stein Rokkan, stelt dat politieke partijen ontstaan als reactie op diepgewortelde sociale conflicten, ook wel "breuklijnen" genoemd. Deze breuklijnen structureren de samenleving en bepalen de vorming van partijfamilies. De vier klassieke breuklijnen zijn:
1. **Centrum versus periferie:** Conflicten tussen centrale staten en perifere regio's.
2. **Kerk versus liberale staat:** Conflicten over de rol van religie in de politiek en maatschappij.
3. **Arbeid versus kapitaal:** Conflicten voortkomend uit de industrialisatie en klassentegenstellingen.
4. **Primaire versus secundaire sector:** Conflicten gerelateerd aan de economische structuur van de samenleving.
Deze breuklijnen, die ontstonden door de industriële en nationale revoluties, leidden tot de vorming van stabiele partijfamilies. Maatschappelijke veranderingen, zoals het verzachten van de kerk-staat conflicten, kunnen leiden tot de transformatie van partijen (bv. religieuze partijen worden christendemocratische partijen). Niet elke breuklijn is overal even relevant, en een breuklijn moet gepolitiseerd worden door elites om tot partijvorming te leiden.
#### 1.3.3 Theorie rond ontstaan nieuwe sociale bewegingen
Vanaf de jaren '60 en '70 ontstonden nieuwe sociale bewegingen (zoals milieu-, vrouwen- en vredesbewegingen) die eisen formuleerden waarvoor ze bij traditionele partijen geen gehoor vonden. Sommige van deze actiegroepen evolueerden tot politieke partijen. Deze ontwikkeling wordt vaak gekoppeld aan veranderingen in maatschappelijke waardepatronen, zoals de opkomst van postmaterialistische waarden, die nieuwe politieke kwesties ("new politics issues") genereren.
> **Tip:** De opkomst van deze nieuwe partijen suggereert dat het "bevroren" partijsysteem, zoals beschreven door het breuklijnenmodel, kan "ontdooien" en ruimte kan bieden aan nieuwe politieke spelers, met name groene partijen die de "new politics" belichamen. Globalisering en de discussie over open versus gesloten samenlevingen vormen nieuwe vraagstukken waarop partijen kunnen inspelen.
### 1.4 Typologieën van partijen
Politieke partijen passen zich voortdurend aan veranderende omstandigheden aan. Verschillende typologieën helpen deze aanpassingen te begrijpen, vaak gebaseerd op de interactie tussen vier dimensies: ontstaan, electoraal, organisatorisch en ideologisch.
#### 1.4.1 Strategie- en doelstelling-gebaseerde typologieën
Een nuttige indeling is gebaseerd op de belangrijkste doelstellingen van partijen:
* **Office-seeking:** Partijen die primair gericht zijn op het besturen en het verwerven van overheidsfuncties. Ze zijn vaak flexibel in hun beleidsstandpunten om coalities te kunnen vormen.
> **Voorbeeld:** CD&V neemt vaak deel aan regeringen, zelfs met diverse coalitiepartners, om zo ministerschappen en invloed te behouden. Dit kan leiden tot ideologische vervaging en electoraal verlies.
* **Policy-seeking:** Partijen die erop gericht zijn hun programma te realiseren. Ze zijn minder flexibel en kunnen zelfs de deelname aan een regering weigeren als hun kernpunten niet gerespecteerd worden.
> **Voorbeeld:** Vlaams Belang of PVDA houden vaak vast aan hun ecologische of economische standpunten, zelfs als dit electorale risico's inhoudt. Dit kan leiden tot concrete beleidsimpact, maar ook tot verlies van stemmen als de voorgestelde maatregelen te streng of duur worden ervaren.
* **Vote-seeking:** Partijen die maximaal stemmen willen verwerven. Ze zijn zeer flexibel in hun standpunten en gebruiken vaak krachtige, eenvoudige boodschappen die bij een breed electoraat aanslaan.
> **Voorbeeld:** N-VA gebruikt sterke boodschappen rond migratie, veiligheid en Vlaamse identiteit om electoraal succes te behalen. Dit kan echter leiden tot moeilijke coalitievorming.
#### 1.4.2 Ontwikkelingsstadia van partijen
Verschillende partijmodellen hebben zich ontwikkeld doorheen de geschiedenis:
* **Kader/caucus/elitepartij:** Ontstaan in een periode met beperkt stemrecht. Gekenmerkt door een focus op machtsbehoud binnen parlementaire groepen, een losse organisatie en vertegenwoordiging van de burgerij en middenklasse.
* **Massapartijen:** Ontstaan na uitbreiding van het stemrecht. Gericht op machtsverwerving door massale rekrutering binnen specifieke sociale groepen (la classe gardée). Ze kenmerken zich door een sterke, gecentraliseerde organisatie, de oprichting van nevenorganisaties en een sterke ideologische verankering.
* **Catch-all partijen (Kirchheimer):** Gekenmerkt door een verschuiving van policy-seeking naar vote-seeking. Ontstaan na WO II, door veranderingen in de samenleving (bv. verdwijnen van scherpe klasse tegenstellingen). Ze streven ernaar een breed electoraat aan te spreken, wat leidt tot een verzachting van ideologische standpunten. De nadruk ligt op het imago van de partij en haar leiders, en de organisatiebanden met nevenorganisaties worden losser.
> **Tip:** Bij catch-all partijen neemt de macht van de partijleiding toe ten koste van de individuele leden, omdat de partij zich richt op het gehele electoraat in plaats van een specifieke 'classe gardée'.
* **Kartelpartijen (Katz en Mair):** Deze partijen, ontstaan aan het eind van de 19e eeuw, vertegenwoordigen de staat bij de bevolking, in plaats van omgekeerd. Ze maken onderlinge afspraken over de regulering van het politieke systeem en proberen een breed, diffuus electoraat aan te boren. De partijconcurrentie wordt verstoord doordat gevestigde partijen collectief terugtrekken in de staatsmacht. Dit leidt tot een verstrengeling en absorptie van partijen door de staat.
* **Business firm parties:** Ontstaan als reactie op het machtsmonopolie van kartelpartijen. Gekenmerkt door een nieuwe elite van ondernemers, weinig ideologie, en een focus op efficiënt bestuur en de vrije markt. Ze zijn vaak gefinancierd met privémiddelen en organisatorisch weinig ontwikkeld, met de nadruk op één persoon. Populisme en marketingtechnieken spelen een belangrijke rol.
* **Mediapartijen / Entrepreneurial parties:** Hier draait alles om één charismatisch figuur wiens macht gebaseerd is op zijn mediaoptredens. De boodschap is gebaseerd op populaire voorstellen. Ze zijn ledenloos en de leider behoudt maximale flexibiliteit.
### 1.5 Functies en disfuncties van partijen
Politieke partijen vervullen diverse cruciale functies in een democratie:
#### 1.5.1 Programmatische functie
* **Vertegenwoordigen en bundelen van vragen en belangen:** Partijen zetten punten op de politieke agenda en groeperen belangen tot een coherent geheel.
* **Ontwerpen en ondersteunen van beleid:** Ze bieden oplossingen die aansluiten bij hun programma.
* **Formuleren van strijdpunten:** Ze maken van thema's waarover geen consensus bestaat, strijdpunten om kiezers te mobiliseren.
#### 1.5.2 Positionele functie
* **Rekrutering en selectie van politiek personeel:** Partijen vormen een leerschool en selecteren kandidaten voor verkiezingen en regeringsfuncties.
* **Invullen van regeringsfuncties:** De onderhandelingen tussen partijen bepalen de samenstelling van de regering.
* **Instructies, advies en informatie verstrekken:** Partijen zorgen voor discipline en communicatie binnen parlementaire fracties en tussen fracties en de regering.
#### 1.5.3 Civiele functie
* **Doorgeefluik/kanaal van communicatie:** Ze fungeren als brug tussen bevolking en instellingen, zowel opwaarts (democratiserend effect) als neerwaarts (regering spreekt bevolking aan).
* **Mechanisme van socialisatie, integratie of mobilisering:** Partijen geven heersende politieke waarden en normen door, wat bijdraagt aan politieke socialisatie, integratie en mobilisering van kiezers.
* **Makelaarsfunctie (dienstbetoon):** Partijen helpen burgers met problemen, in de hoop op latere steun.
Naast deze functies kennen partijen ook disfuncties, zoals het bijdragen aan het verdelen van mensen, het verstarren van ontwikkelingen, en het doordringen van de hele samenleving met politieke polarisatie (particratie). Particratie impliceert dat politieke partijen niet alleen dominant zijn in politieke instellingen, maar ook in de bredere overheid, wat kan leiden tot oligarchisering.
#### 1.5.4 Functieverlies van partijen?
Er is discussie over de vraag of partijen hun functies nog wel zo centraal vervullen. Andere organisaties, zoals de media, hebben bepaalde functies overgenomen (bv. agendasetting). Belangenvertegenwoordiging kan ook door drukkingsgroepen of sociale bewegingen gebeuren. Desalniettemin blijven partijen cruciaal, mede doordat andere organisaties vaak aanvullende en niet rivaliserende rollen spelen. De selectie en rekrutering van politiek personeel blijven bijvoorbeeld belangrijke functies van partijen.
### 1.6 Partijorganisatie en Partijsystemen
#### 1.6.1 Partijorganisatie (Katz & Mair)
De organisatie van partijen kan worden geanalyseerd aan de hand van drie componenten:
* **Party on the ground:** De ledenbeweging en het bredere kiespubliek.
* **Party in central office:** De centrale partijorganisatie, inclusief partijleiding en bureaucratie.
* **Party in public office:** De parlementsleden, regeringsleden en andere verkozenen.
#### 1.6.2 Partijsystemen
Partijsystemen zijn de stabiele patronen die ontstaan uit de interactie (competitie en samenwerking) tussen verschillende partijen. De indeling van partijsystemen kan gebaseerd zijn op:
* **Aantal partijen:** Van eenpartijsystemen tot meerpartijensystemen.
* **Soorten ideologieën:** Gekarakteriseerd door partijfamilies.
* **Houding ten opzichte van het regime:** Aanwezigheid van antisysteempartijen.
#### 1.6.3 Indeling van partijsystemen (Sartori)
Giovanni Sartori's indeling is gebaseerd op de relevantie van partijen (hun gewicht en potentie om te regeren of coalities te dwarsbomen) en de ideologische afstand tussen hen, wat leidt tot verschillende soorten competitie (centripetaal versus centrifugaal).
#### 1.6.4 Verklaringen voor het aantal partijen
Het aantal partijen in een systeem wordt beïnvloed door factoren zoals het kiessysteem (meerderheidsstelsels neigen naar tweepartijensystemen, proportionele stelsels naar meerpartijensystemen) en de aanwezigheid en intensiteit van breuklijnen in de samenleving.
#### 1.6.5 Toename van volatiliteit en fractionalisering
In veel democratieën, waaronder België, is er een trend van toenemende volatiliteit (kiezers die van partij veranderen) en fractionalisering (meer partijen met een kleiner aandeel stemmen). Dit fenomeen, deels verklaard door modernisering, individualisering en het afnemen van partijloyaliteit, maakt het politieke landschap minder voorspelbaar.
> **Tip:** Het onderscheid tussen netto- en brutovolatiliteit is cruciaal om de werkelijke mate van verandering in stemgedrag te meten. Netto-volatiliteit kijkt naar de verschuivingen in verkiezingsuitslagen, terwijl bruto-volatiliteit (geschat via surveyonderzoek) de totale beweging van kiezers tussen partijen weerspiegelt.
---
# Ontstaan en evolutie van politieke partijen
Dit deel behandelt de historische oorsprong van politieke partijen, verschillende theoretische modellen voor hun ontstaan, en de impact van modernisering en sociale bewegingen.
### 2.1 De aard en definitie van politieke partijen
Politieke partijen zijn cruciale actoren in de samenleving en de staat, met een belangrijke rol in parlement en regering, en zijn vandaag ondenkbaar in de politiek. Hun overwegende rol en besloten karakter leiden echter ook tot kritiek. De wetenschappelijke focus op partijen is verschoven van hun veronderstelde functies naar hun veranderende rol in het democratisch systeem en hun aanpassingen aan veranderende omstandigheden. Er is echter geen consensusdefinitie van wat een politieke partij precies is; het belang en de definitie ervan zijn afhankelijk van het politieke systeem, de ruimte en de tijd. Partijen nemen bindende beslissingen voor de samenleving, in lijn met hun visie en programma, gebaseerd op fundamentele uitgangspunten, en zijn gericht op machtsuitoefening. Ze beschikken over een formele, permanente organisatie.
Partijen verschillen van drukkingsgroepen doordat partijen zelf macht willen uitoefenen, een breed programma met verschillende maatschappelijke thema's hebben, en georganiseerde bewegingen zijn met een formeel lidmaatschap en bepaalde ideologische overtuigingen. Drukkingsgroepen daarentegen willen de samenleving ook vormgeven, zijn soms minder georganiseerd en focussen zich op één specifiek element, zoals natuur (Natuurpunt), ondernemers (VOKA), of arbeiders (ACV, vakbonden).
### 2.2 Theorieën over het ontstaan van politieke partijen
Het ontstaan van politieke partijen is een relatief recent fenomeen, voornamelijk in de 19e eeuw. De manier waarop ze zijn ontstaan, heeft nog steeds grote invloed op hun organisatie en functioneren. Er zijn drie belangrijke theoretische benaderingen die het ontstaan van partijen verklaren:
#### 2.2.1 Institutionele benadering (Duverger)
Deze benadering legt een duidelijk verband tussen de evolutie van de belangrijkste politieke instellingen, met name het parlement als gevolg van democratisering, en het ontstaan van politieke partijen.
* **Elitair model (zonder partijen):** In een tijdperk met beperkt stemrecht voor de elite bestond er weinig nood aan partijen, aangezien de opkomst laag was. Wel waren er parlementaire clubs die parlementsleden verenigden. Het lokale karakter van de verkiezingen en de nauwe band tussen verkozenen en hun kieskring waren bepalend. Er was weinig zelfstandige organisatie buiten de ledenvereniging.
* **Partis de création intérieure (kaderpartijen):** Door democratisering, parallel aan de bestaande parlementaire clubs, ontstonden kiesverenigingen van stemgerechtigde burgers. Naarmate het stemrecht werd uitgebreid, groeide de behoefte om het contact tussen de parlementaire groepen en de kiesverenigingen te organiseren. Een politieke partij ontstaat wanneer er een formele vereniging is tussen een parlementaire club en kiescomités van dezelfde politieke strekking, er overeenstemming is over een gemeenschappelijk programma, en de verschillende afdelingen worden overkoepeld door een centraliserend orgaan. Deze partijen zijn gericht op machtsbehoud. Voorbeelden zijn de Liberale Partij (1846) en de Belgische Katholieke Partij.
* **Partis de création extérieure (massapartijen):** Hier komt het initiatief van organisaties buiten het parlement. Deze partijen zijn gericht op machtsverwerving, waarbij de politieke partij als geschikt format wordt gezien. De uitbreiding van het stemrecht gaf politieke macht aan bredere lagen van de bevolking. De Belgische Werkliedenpartij (voorloper van Vooruit) is een voorbeeld. Deze partijen waren niet primair opgebouwd om macht te behouden, maar om deze te verwerven. Socialistische partijen zijn vaak op deze manier ontstaan vanuit arbeidersbewegingen.
* **Kritiek op Duverger:** Deze theorie schiet tekort om recentere partijen te verklaren, houdt weinig rekening met andere evoluties en is te gefocust op westerse democratieën.
#### 2.2.2 Het breuklijnenmodel (Lipset en Rokkan)
Dit model stelt dat politieke partijen ontstaan als reactie op conflicten in de samenleving, de zogenaamde breuklijnen. Deze breuklijnen zijn ontstaan door twee grote revoluties: de industriële en de politiek-nationale revolutie, en structureren de samenleving langdurig en geïnstitutionaliseerd. Vier belangrijke breuklijnen zijn geïdentificeerd:
1. **Centrum versus periferie:** Conflicten tussen de gecentraliseerde liberale democratische staat en perifere regio's of minderheden. Dit leidde tot religieuze en regionalistische partijen.
2. **Kerk versus liberale staat:** Conflicten over de scheiding van kerk en staat, en de rol van religie in de politiek.
3. **Arbeid versus kapitaal:** Conflicten die voortkomen uit de industrialisering, met name tussen stedelijke en rurale gebieden en tussen werkgevers en werknemers. Dit leidde tot sociaaldemocratische en linkse partijen.
4. **Primaire versus secundaire sector:** Dit kan verband houden met de verschuiving van agrarische naar industriële economieën.
Partijen groeperen zich rond een bepaalde ideologie en op minstens één breuklijn. Ze zorgen voor een relatief stabiele verdeling in verschillende groepen in de samenleving.
* **Ontwikkeling van partijfamilies:**
* De ontwikkeling van gecentraliseerde staten leidde tot conflicten met de kerk en perifere regio's, resulterend in religieuze en regionalistische partijen.
* Industrialisering veroorzaakte conflicten tussen stad en platteland en tussen arbeid en kapitaal, wat leidde tot agrarische en arbeiderspartijen (waaronder communistische en sociaaldemocratische), en als tegenreactie fascistische alternatieven.
* De verzachting van het conflict tussen kerk en staat transformeerde religieuze partijen tot christendemocratische partijen.
Niet elke partijfamilie komt in elke maatschappij voor, omdat niet elke breuklijn overal even aanwezig is. Een breuklijn moet gepolitiseerd worden: elites moeten de conflicten vertalen in politieke kwesties die politieke oplossingen vereisen.
* **Bevriezing van het partijsysteem (freezing hypothesis):** Partijen probeerden kiezers te socialiseren en mobiliseren rond een bepaalde breuklijn. Eens dit gelukt was, veranderde het stemgedrag van kiezers nauwelijks, waardoor er geen nood was aan nieuwe partijen en het partijsysteem stabiel bleef. Dit werd versterkt door de verzuiling.
* **Ontdooiing en ontzuiling:** Sinds de jaren 70 spreekt men van het "ontdooien" van het partijsysteem, wat blijkt uit stemverschuivingen tussen partijen en de opkomst van nieuwe tegenhangers. De ontzuilingsliteratuur stelt dat persoonlijk lidmaatschap van een zuil weinig meer voorspelt over partijvoorkeur. Volgens anderen blijft de invloed van de zuilen aanwezig, en kunnen traditionele partijen enkel succesvol zijn als ze boven hun trouwe electoraat uitstijgen en twijfelende kiezers kunnen overtuigen.
* **Relevantie:** Het breuklijnenmodel deelt met het institutionele model de overtuiging dat partijen ontstaan als reactie op modernisering. Het is cruciaal om de geleidelijke dominantie van massapartijen vanaf het midden van de 19e eeuw tot WO II te begrijpen en de morfologie van het partijsysteem in termen van partijfamilies.
* **Zwaktes:** Dit model houdt minder rekening met nieuwe breuklijnen en partijen die ontstaan door recente maatschappelijke veranderingen ("ontdooien" van het oude partijsysteem).
#### 2.2.3 Theorie rond ontstaan van nieuwe sociale bewegingen
In de jaren 60 en 70 ontstonden nieuwe sociale bewegingen (milieu, vrouwenbeweging, etc.) die eisen formuleerden waar ze bij de traditionele partijen niet terechtkonden. Sommige van deze actiegroepen transformeerden zich tot politieke partijen. Dit wordt mede verklaard door een verandering in maatschappelijke waardepatroon (Ingelhart) met de opkomst van postmaterialistische generaties, wat leidde tot "new politics issues" zoals feminisme. Deze ontwikkeling had belangrijke gevolgen voor traditionele partijen, aangezien postmaterialistische leden zich niet meer herkenden en een "silent revolution" ontstond die leidde tot nieuwe partijen. Nieuwe partijen ontstaan omdat de conflicten niet adequaat in de bestaande breuklijnstructuur konden worden ingepast. Het partijsysteem "ontdooit", waardoor de electorale markt openstaat voor nieuwe spelers, met name groene partijen die "new politics" belichamen. Globalisering en de organisatie van de samenleving naar een open of gesloten model vormen nieuwe vraagstukken waarop politieke partijen kunnen inspelen.
### 2.3 Typologieën van politieke partijen
Partijen passen zich aan veranderende omstandigheden aan. De interactie van vier dimensies bepaalt het partijtype: ontstaan, electoraal, organisatorisch en ideologisch. Partijtypes zijn cumulatief en er bestaan mengvormen. Nieuwe partijen ontstaan vaak als reactie op oude tegenhangers, wat een dialectisch proces is. Soms zijn er cirkelbewegingen zichtbaar, waarbij hedendaagse business-firm parties organisatorisch lijken op oude elitepartijen.
#### 2.3.1 Partijtypes op basis van strategie/doelstelling
* **Office-seeking:**
* **Wat:** Streven naar deelname aan de macht (bestuur).
* **Gevolg:** Flexibiliteit, bereidheid tot compromissen om invloed te behouden. Dit kan leiden tot ideologische vervaging en electoraal verlies, omdat de partij minder duidelijk herkenbaar wordt.
* **Voorbeeld:** CD&V neemt vaak deel aan regeringen, zelfs met uiteenlopende coalitiepartners, om ministers en invloed te behouden.
* **Policy-seeking:**
* **Wat:** Streven naar het realiseren van het eigen programma.
* **Gevolg:** Minder flexibel, vasthouden aan kernpunten, zelfs als dit electorale risico's inhoudt. Kan leiden tot concrete beleidsimpact, maar ook tot stemmenverlies als maatregelen als te duur of te streng worden ervaren. Proberen vaak via oppositie invloed uit te oefenen door de agenda te beïnvloeden.
* **Voorbeeld:** Vlaams Belang, PvdA, Groen & Ecolo houden vast aan ecologische standpunten, ook al betekent dit een mogelijk electorale prijs.
* **Vote-seeking:**
* **Wat:** Streven naar het maximaliseren van stemmen.
* **Gevolg:** Grote flexibiliteit, gebruik van sterke, eenvoudige boodschappen die aanslaan bij een breed electoraat. Kan leiden tot electoraal succes, maar ook tot moeilijke coalitievorming en lange regeringsonderhandelingen omdat campagnepunten botsen met compromissen.
* **Voorbeeld:** N-VA, met nadruk op migratie, veiligheid en Vlaamse identiteit, vooral tijdens verkiezingscampagnes.
#### 2.3.2 Traditionele partijtypologieën
* **Kader/caucus/elitepartij:**
* **Ontstaan:** Streven naar machtsbehoud van parlementaire groepen, ontstaan uit het interne parlementaire leven.
* **Kenmerken:** Individuele parlementsleden domineren met en binnen hun kieskring. Gericht op een kleine groep en het winnen van verkiezingen (office-seeking). Losse organisatie, bijna uitsluitend gericht op verkiezingen. Vertegenwoordigen de burgerij en middenklasse.
* **Massapartijen:**
* **Ontstaan:** Uitbreiding van het stemrecht, streven naar machtsverwerving vanuit organisaties buiten het parlement.
* **Kenmerken:** Massale rekrutering binnen een klasse of sociale groep (niet de hele bevolking - *classe gardée*). Policy-seeking met een sterke ideologische basis. Nood aan een goede, gecentraliseerde partijbureaucratie en oprichting van nevenorganisaties (kranten, jeugdverenigingen) om de ideologie te verspreiden. Grootste macht lag in de dreiging van arbeidsluitingen. Veel leden waren cruciaal voor het volgen van de partijleiding.
* **Catch-all partijen (Kirchheimer):**
* **Ontstaan:** Na WO II, door maatschappelijke veranderingen zoals het verdwijnen van scherpe klasse-tegenstellingen en de welvaartsstaat.
* **Kenmerken:** Verkiezingsbasis verruimd naar de hele bevolking (vote-seeking). Scherpe ideologische kantjes verzachten. Centripetale electorale competitie: vergelijkbare beleidsopties in het politiek centrum. Stemmen worden belangrijker dan ideologie, meer afhankelijk van het imago en charisma van de partijleider. Machtsvermindering van nevenorganisaties en lossere banden met traditionele achterban. Individuele leden zijn wel belangrijk voor inspraak.
* **Gevolg:** Partijleiding wint macht ten opzichte van partijleden. Kiezersgroepen zijn diverser en minder loyaal. Dit leidt tot een grotere noodzaak aan samenwerking met andere partijen.
* **Verdwijnen van ideologische partijen?** De centrumcompetitie creëert ruimte voor partijen met een smalle ideologische basis (nichepartijen, single-issue partijen).
* **Professionalisering:** Bureacraten worden vervangen door professionals (communicatie- en marketingexperts). Dit onderscheidt electoraal-professionele partijen van massa bureaucratische partijen.
* **Kartelpartijen (Katz en Mair):**
* **Ontstaan:** Meest gevestigde partijen maken onderling afspraken over partijregulering en het beheren van het politieke systeem. Ze vertegenwoordigen nu de staat bij de bevolking, in plaats van omgekeerd.
* **Kenmerken:** De traditionele partijen behouden macht via samenwerking met de staat. Er is een verstrengeling en absorptie van partijen door de staat. Dit compenseert de zwakke maatschappelijke inbedding. De financiële afhankelijkheid van de staat is groot. Politiek wordt het managen van een staat door een professionele klasse (office-seeking). Kartelpartijen proberen vaak een nog breder, diffuser electoraat aan te boren.
* **Gevolg voor de kiezer:** Partijconcurrentie wordt verstoord. Partijen voeren geen echte strijd meer en trekken zich collectief terug in het bastion van staatsmacht.
* **Antikartelpartijen:** Samenwerking tussen publieke (staat) en private belangen (kartelpartijen) leidt tot nieuwe partijen met een antisysteemstrategie, waarbij een diepere betrokkenheid van de eigen leden wordt verwacht.
* **Business firm parties:**
* **Ontstaan:** Als tegenreactie op het machtsmonopolie van de cartel parties.
* **Kenmerken:** Nieuw soort elite: ondernemers, zonder duidelijke ideologie. Twee types: privé-kapitaal/media-gestuurd. Boodschap: goed bestuur, efficiëntie van de overheid, vrije markt. Gefinancierd met privémiddelen. Organisatorisch weinig ontwikkeld, focus op één persoon (zwakte). Populisme en gebruik van marketingtechnieken (vote-seeking).
* **Mediapartij / Entrepreneurial parties:** Alles draait rond één charismatisch figuur wiens macht gebaseerd is op media-aandacht. Gedachtegoed is gebaseerd op populaire voorstellen. Ledenloze partij: strategische keuze van de leider om flexibiliteit te behouden. Informele kring van supporters.
### 2.4 Functies en disfuncties van politieke partijen
Partijen vervullen cruciale functies in een democratie, die door Fiers tot drie hoofdgroepen worden gereduceerd, plus een disfunctiegroep:
#### 2.4.1 Programmatische functie
Dit betreft de formulering en vertaling van de partij-ideologie in een concreet gedachtegoed, gericht op het formuleren en ondersteunen van beleid.
* **Vertegenwoordigen en/of bundelen van vragen en belangen:** Partijen zetten punten op de agenda of reageren op beleidsbeslissingen, groeperen belangen tot een coherent geheel. Dit is een belangrijke input voor het beleid, gericht op een zo breed mogelijk publiek en minder ideologisch.
* **Ontwerpen en ondersteunen van het beleid:** Partijen bieden oplossingen die aansluiten bij hun partijprogramma.
* **Formuleren van strijdpunten:** Een thema wordt een strijdpunt door er rond te mobiliseren, vooral als er geen consensus over bestaat.
#### 2.4.2 Positionele functie
Deze functie bepaalt wie het beleid zal vormgeven en omvat de aanwerving en selectie van politiek personeel en de verwerving van regeringsfuncties.
* **Rekrutering en selectie van politiek personeel:** Partijen bieden een leerschool voor potentiële kandidaten en selecteren effectieve kandidaten die voldoen aan de verwachtingen van de kiezer en de partij. "Ticket balancing" zorgt voor lijsten die verschillende groepen aanspreken.
* **Invullen van regeringsfuncties:** Dit is cruciaal bij regeringsvorming en hangt samen met parlementaire stelsels. De samenstelling van het parlement, als resultaat van onderhandelingen tussen partijen, heeft grote invloed op de regering.
* **Instructies, advies en informatie verstrekken:** Partijen zorgen voor discipline en communicatie binnen parlementaire fracties en tussen fracties en vertegenwoordigers in de regering, wat leidt tot meerderheden.
#### 2.4.3 Civiele functie
Deze functie omvat de taken die partijen uitoefenen ten opzichte van de burgers.
* **Doorgeefluik/kanaal van communicatie:** Partijen fungeren als brug tussen de bevolking en de instellingen (tweerichtingsverkeer). Dit heeft een democratiserend effect door opwaartse communicatie.
* **Mechanisme van socialisatie, integratie of mobilisering:** Partijen hebben een educatieve functie, versterken het politiek systeem door aanpassing aan heersende normen (socialisatie), en bevorderen integratie door het creëren van een collectieve identiteit. Mobilisering van kiezers is essentieel in systemen zonder opkomstplicht.
* **Makelaarsfunctie (dienstbetoon):** Kiezers met problemen worden geholpen in de hoop op latere steun.
#### 2.4.4 Disfuncties van politieke partijen
Hoewel partijen cruciale functies vervullen, kunnen ze ook disfunctioneel werken:
* **Verstarring:** Partijen kunnen blind zijn voor nieuwe maatschappelijke veranderingen en bijdragen aan het behoud van het bestaande systeem.
* **Verdeling en polarisering:** Mensen en groepen kunnen verdeeld en tegen elkaar opgezet worden.
* **Verregaande politisering:** Partijen kunnen de hele samenleving doordringen, waardoor instanties gepolariseerd raken.
* **Partijdominantie (particratie):** Politieke partijen domineren niet alleen politieke instellingen, maar ook andere overheidsinstanties, wat kan leiden tot oligarchisering. Dit betekent dat sterke massapartijen de regering vormen, haar beleid bepalen en overheidsmiddelen gebruiken.
### 2.5 Functieverlies van partijen en het belang van partijsystemen
Er is discussie over "redundancy-of-party", waarbij andere organisaties functies van partijen zouden hebben overgenomen, zoals de media (signaleringsfunctie, agendasetting) en drukkingsgroepen (belangenvertegenwoordiging). Partijsystemen worden gedefinieerd als stabiele patronen die ontstaan uit de interactie (competitie/samenwerking) tussen verschillende partijen en die de werking van het gehele politieke systeem bepalen.
#### 2.5.1 Indeling van partijsystemen (naar aantal partijen)
* **Geen-partij, een-partij, twee-partij en meerpartijsystemen:** De nadruk ligt steeds meer op het relatieve gewicht van partijen dan op hun absolute aantal.
* **Eénpartijsysteem:** Geen 'systeem' door gebrek aan interactie. Kenmerkend voor autoritaire regimes of ontwikkelingslanden waar dictators macht versterken.
* **Dominant partijsysteem:** Eén partij domineert sterk, haalt meestal een absolute meerderheid, maar andere partijen zijn wel in competitie. Leidt tot interne strijd binnen de dominante partij en electorale achteruitgang. Kenmerkend voor illiberale democratieën.
* **Tweepartijensysteem:** Gedomineerd door twee grote partijen met wisselende balans. Ontstaan door absorptie van kleinere partijen.
* **Meerpartijensysteem:** Competitie tussen meerdere partijen zonder dat één of twee partijen het landschap domineren. Vaak ontstaan door de opkomst van de arbeidersbeweging en de integratie van nieuwe eisen.
* **Bipolaire systemen:** Ontwikkeld uit traditionele meerpartijensystemen, waarbij afwisseling gebeurt tussen coalities van partijen.
#### 2.5.2 Gekwalificeerde aantallen en de rol van kiessystemen
De analyse van partijsystemen kijkt ook naar het relatieve gewicht en de relevantie van partijen, met methoden zoals de index van fractionalisering (Rae) en het effectief aantal partijen (dat rekening houdt met zetelaandeel). Er is een toename van het aantal partijen in België waargenomen, wat leidt tot versnippering.
Het verband tussen het kiessysteem en het partijsysteem is complex. Meerderheidsstelsels neigen naar tweepartijensystemen, terwijl proportionele stelsels meerpartijensystemen bevorderen. Dit zijn echter geen natuurwetten, maar eerder terugkerende patronen (wetmatigheden) die worden beïnvloed door andere factoren zoals taal, ideologie en geschiedenis. Het kiessysteem duwt het partijsysteem in een bepaalde richting, maar dicteert het niet.
#### 2.5.3 Sartori's indeling van partijsystemen
Sartori's indeling zoekt een verband tussen ideologische afstanden tussen partijen en partijfragmentatie.
* **Relevantie van partijen:**
* **Coalition potential:** Partijen die regelmatig deel uitmaken van de regering.
* **Blackmail potential:** Partijen die belangrijk genoeg zijn om de vorming van coalities te dwarsbomen, ook al maken ze zelf geen deel uit van de regering.
* **Ideologische afstand tussen partijen (polarisering):** De afstand tussen de meest linkse en meest rechtse partijen. De aard van de competitie is cruciaal:
* **Centripetaal:** Weinig extreme partijen, veel centrumpartijen (gematigd meerpartijensysteem).
* **Centrifugaal:** Veel extreme partijen, weinig centrumpartijen (gepolariseerd meerpartijensysteem).
### 2.6 Toenemende volatiliteit en dealignment
Moderne partijsystemen kenmerken zich door toenemende volatiliteit (kiezers veranderen vaker van partij) en dealignment (afname van de loyaliteit van kiezers aan traditionele partijen, bv. afname van het belang van de "party on the ground"). Dit is een gevolg van modernisering, individualisering en opleiding, waardoor kiezers kritischer worden en stemmen niet meer uit gewoonte. Split ticket voting (stemmen op verschillende partijen bij samenvallende verkiezingen) en het veranderen van partijkeuze binnen een campagne door kiezers ("zwevende kiezers") worden steeds vaker waargenomen. De Perdersen-index meet netto-volatiliteit (verschuivingen op basis van verkiezingsuitslagen), terwijl surveyonderzoek bruto-volatiliteit schat (werkelijke verandering van stemgedrag van individuele kiezers).
---
# Typologieën en functies van politieke partijen
Dit hoofdstuk behandelt de diversiteit aan politieke partijtypologieën, hun evolutie doorheen de geschiedenis, en de functies en disfuncties die zij vervullen binnen democratische systemen.
## 3. Typologieën en functies van politieke partijen
Politieke partijen zijn cruciale actoren in de samenleving en de staat, die een belangrijke rol spelen in parlement en regering. Een politiek landschap zonder partijen is tegenwoordig ondenkbaar. De betekenis en definitie van politieke partijen zijn echter niet statisch, maar sterk afhankelijk van het politieke systeem en de tijdsgeest. Hoewel er geen consensus is over een universele definitie, worden partijen gekenmerkt door hun doelstelling om bindende beslissingen te nemen in overeenstemming met een visie en programma, en hun gerichtheid op machtsuitoefening. Ze beschikken doorgaans over een formele, permanente organisatie.
### 3.1 Het ontstaan van politieke partijen
Het ontstaan van politieke partijen is een relatief recent fenomeen, dat voornamelijk in de 19e eeuw tot ontwikkeling kwam. De manier waarop partijen historisch zijn ontstaan, heeft nog steeds invloed op hun organisatie en functioneren. Drie belangrijke theoretische benaderingen belichten dit proces:
#### 3.1.1 Institutionele benadering (Duverger)
Deze benadering legt een duidelijk verband tussen de evolutie van politieke instellingen, met name de democratisering en de groeiende rol van het parlement, en het ontstaan van partijen.
* **Elitair model (vóór democratisering):** Met beperkt stemrecht waren parlementaire clubs, die parlementsleden verenigden, de voornaamste organisaties. De band tussen verkozenen en hun kieskring was sterk en lokaal van aard. Er was weinig zelfstandige organisatie buiten de leden.
* **Partis de création intérieure (kaderpartijen):** Door democratisering en de uitbreiding van het stemrecht ontstonden kiesverenigingen van stemgerechtigde burgers. Politieke partijen ontstonden als formele vereniging tussen parlementaire clubs en kiesverenigingen, gericht op machtsbehoud.
* **Partis de création extérieure (massapartijen):** Het initiatief voor partijvorming kwam van organisaties buiten het parlement, gericht op machtsverwerving. De uitbreiding van het stemrecht maakte politieke macht bereikbaar. De Belgische Werkliedenpartij is hier een voorbeeld van.
#### 3.1.2 Breuklijnenmodel (Lipset en Rokkan)
Dit model stelt dat politieke partijen ontstaan als reactie op structurele conflicten of "breuklijnen" in de samenleving. Langdurige en geïnstitutionaliseerde breuklijnen structureren de samenleving en leiden tot de vorming van partijfamilies. De vier klassieke breuklijnen zijn:
* Centrum versus periferie
* Kerk versus liberale staat
* Arbeid versus kapitaal
* Primaire versus secundaire sector
De industrialisatie en de ontwikkeling van gecentraliseerde staten leidden tot de institutionalisering van deze breuklijnen, wat resulteerde in de vorming van religieuze, regionalistische, agrarische en arbeiderspartijen. De "freezing of party systems" hypothese stelt dat partijsystemen stabiel werden doordat partijen kiezers socialiseerden op een bepaalde breuklijn, waardoor stemgedrag veranderde. Het proces van ontzuiling en het ontdooien van het partijsysteem sinds de jaren 1970, gekenmerkt door stemverschuivingen en de opkomst van nieuwe politieke tegenhangers, duidt op een dynamischer politiek landschap.
#### 3.1.3 Theorie rond ontstaan nieuwe sociale bewegingen
Vanaf de jaren 1960 en 1970 ontstonden nieuwe sociale bewegingen (zoals milieu- en vrouwenbewegingen) die eisen formuleerden die niet binnen de traditionele partijen pasten. Veranderingen in maatschappelijke waardenpatronen, zoals de verschuiving van materialistische naar postmaterialistische generaties, gaven aanleiding tot "new politics issues" (bijvoorbeeld feminisme). Dit leidde tot de opkomst van nieuwe partijen, vaak groene partijen, die deze "new politics" belichamen en deels voortkomen uit de globalisering en de discussie over open versus gesloten samenlevingen.
### 3.2 Typologieën van partijen
Partijen passen zich voortdurend aan veranderende omstandigheden aan, wat leidt tot verschillende partijtypen. Krouwel identificeert vier dimensies – ontstaan, electoraal, organisatorisch en ideologisch – waarvan de complexe interactie het partijtype bepaalt. Partijtypes zijn cumulatief en er bestaan mengvormen.
#### 3.2.1 Indeling op basis van strategie/doelstelling
* **Office seeking:** Partijen met als primair doel deel te nemen aan de regering en macht uit te oefenen. Ze zijn flexibel en bereid compromissen te sluiten, wat kan leiden tot ideologische vervaging en electoraal verlies.
> **Voorbeeld:** CD&V neemt vaak deel aan regeringen en sluit compromissen om invloed te behouden, wat kan leiden tot een minder duidelijke ideologische lijn voor kiezers.
* **Policy seeking:** Partijen die primair gericht zijn op het realiseren van hun programma, ook al brengt dit electorale risico's met zich mee. Ze zijn minder flexibel en kunnen liever in oppositie blijven dan kernpunten op te geven. Dit kan leiden tot concrete beleidsimpact, maar ook tot electoraal verlies indien maatregelen als te streng worden ervaren.
> **Voorbeeld:** Groen & Ecolo hecht sterk aan ecologische standpunten, zelfs als dit niet altijd populair is, en probeert via oppositie invloed uit te oefenen op het beleid.
* **Vote seeking:** Partijen die maximale stemmen willen behalen, wat resulteert in grote flexibiliteit en vaak het aanscherpen van standpunten tijdens campagnes. Dit kan leiden tot electoraal succes, maar ook tot moeilijke coalitievorming.
> **Voorbeeld:** N-VA legt tijdens campagnes de nadruk op thema's als migratie en identiteit om een breed electoraat aan te spreken, wat soms tot uitdagingen leidt bij regeringsonderhandelingen.
#### 3.2.2 Typologieën van Krouwel
* **Kader-/caucus-/elitepartij:** Ontstaan uit het streven naar machtsbehoud van parlementaire groepen, met individuele parlementsleden die domineren binnen hun kieskring. Gericht op een kleine groep en verkiezingen winnen, met een losse organisatie.
* **Massapartijen:** Gericht op machtsverwerving door massale rekrutering binnen een sociale groep, met een sterke ideologische samenhang en een gecentraliseerde partijbureaucratie. Ze organiseren nevenorganisaties om hun ideologie te verspreiden en de samenleving te beïnvloeden.
* **Catch-all partijen:** Ontstaan na de Tweede Wereldoorlog als reactie op de verzachting van klasse-tegenstellingen en de welvaartsstaat. Ze streven naar een bredere electorale basis door ideologische kanten te verzachten en in te zetten op "vote seeking". De partijleiding wint aan macht ten koste van de leden. Ze fungeren als makelaars tussen samenleving en staat.
> **Tip:** De opkomst van massamedia heeft de focus op het imago van de partijleider versterkt binnen catch-all partijen.
* **Kartelpartijen (Katz en Mair):** Gevestigde partijen maken onderling afspraken over partijregulering en het beheer van het politieke systeem. Ze vertegenwoordigen steeds meer de staat bij de bevolking en zijn financieel afhankelijk van de staat. Dit kan leiden tot een verstoring van de partijconcurrentie en een "machtskartel".
> **Voorbeeld:** Partijen die nauw samenwerken met de staat en gebruikmaken van overheidsmiddelen om hun invloed te behouden.
* **Business firm parties:** Een reactie op het machtsmonopolie van kartelpartijen, vaak geleid door ondernemers of mediapersonaalheden, met een focus op goed bestuur, efficiëntie en de vrije markt. Ze zijn vaak gefinancierd met privémiddelen en organisatorisch minder ontwikkeld, met een sterke focus op één leiderfiguur.
> **Voorbeeld:** Partijen die sterk inzetten op marketingtechnieken en de boodschap van "goed bestuur" verspreiden.
* **Mediapartij/Entrepreneurial parties:** Kenmerken zich door een focus op één charismatisch leider wiens macht voornamelijk gebaseerd is op mediapositie. Het gedachtegoed is gebaseerd op populaire voorstellen die kiezers aanspreken. Dit zijn vaak ledenloze partijen, omdat leden de bewegingsvrijheid van de leider kunnen beperken.
#### 3.2.3 Party on the ground, party in central office, party in public office (Katz & Mair)
Deze driedeling onderscheidt de ledenbeweging en het bredere kiespubliek ("party on the ground"), de centrale partijorganisatie en leiding ("party in central office"), en de parlements- en regeringsleden ("party in public office").
### 3.3 Functies en disfuncties van politieke partijen
Partijen vervullen cruciale functies binnen democratieën, maar kennen ook disfuncties. Fiers onderscheidt drie hoofdgroepen van functies: programmatische, positionele en civiele.
#### 3.3.1 Programmatische functie
Gericht op de formulering en vertaling van ideologieën in beleidsvoorstellen.
* **Vertegenwoordigen en/of bundelen van vragen en belangen:** Partijen zetten punten op de agenda, reageren op beleidsbeslissingen en groeperen belangen tot een coherent geheel (interest articulation en aggregation).
* **Ontwerpen en ondersteunen van het beleid:** Bieden oplossingen die aansluiten bij het partijprogramma.
* **Formuleren van strijdpunten:** Maken van thema's met gebrek aan consensus tot strijdpunten door mobilisatie.
#### 3.3.2 Positionele functie
Betreft de rol van partijen in het vormgeven van beleidsinstellingen en het invullen van posities.
* **Rekrutering en selectie van politiek personeel:** Partijen bieden een leerschool voor potentiële kandidaten en selecteren degenen die aan verwachtingen voldoen, inclusief het samenstellen van kiezersaantrekkelijke lijsten ("ticket balancing").
* **Invullen van regeringsfuncties:** Partijen zijn cruciaal bij de vorming van regeringen en de samenstelling ervan, afhankelijk van het parlementaire stelsel.
* **Instructies, advies en informatie verstrekken (aan verkozenen):** Zorgen voor discipline, communicatie en afstemming binnen parlementaire fracties en tussen fractie en regering.
#### 3.3.3 Civiele functie
Omvat de taken die partijen uitvoeren ten opzichte van de burgers.
* **Doorgeefluik/kanaal van communicatie:** Fungeren als brug tussen bevolking en instellingen (tweerichtingsverkeer).
* **Mechanisme van socialisatie, integratie of mobilisering:** Partijen dragen waarden en normen over, versterken het politiek systeem en mobiliseren kiezers.
* **Makelaarsfunctie (dienstbetoon):** Assisteren kiezers met problemen in ruil voor latere steun.
#### 3.3.4 Disfuncties van partijen
* **Behoud van het bestaande systeem:** Partijen kunnen blind zijn voor maatschappelijke veranderingen, wat leidt tot verstarring.
* **Verdeling en polarisatie:** Partijen kunnen groepen tegen elkaar opzetten.
* **Verregaande politisering:** Partijen doordringen de hele samenleving, wat kan leiden tot polarisatie van instanties.
* **Partijdominantie (particratie):** Politieke partijen domineren alle besluitvormingsarena's, wat leidt tot machtsconcentratie bij partijvoorzitters en een potentiële oligarchisering.
* **Verzwakking van functies (Redundancy of party):** Andere organisaties (media, drukkingsgroepen) nemen functies over, hoewel partijen vaak een aanvullende en samenwerkende rol blijven spelen.
### 3.4 Partijsystemen
Partijsystemen zijn de stabiele patronen die ontstaan uit de interactie tussen verschillende partijen en bepalen de werking van het politieke systeem.
#### 3.4.1 Indeling naar aantal partijen (Ware)
* **Geen-partij systeem:** Gebrek aan interactie en politieke concurrentie.
* **Een-partij systeem:** Eén partij domineert volledig, vaak met een strikte ideologie en interne organisatie.
* **Twee-partij systeem:** Gedomineerd door twee grote partijen met wisselende balansen.
* **Meerpartijensysteem:** Competitie tussen meerdere partijen zonder dominante partij of duo.
#### 3.4.2 Kwalificatie van partijsystemen
* **Eénpartijbestuur:** Een dominante partij haalt een absolute meerderheid, maar andere partijen blijven in competitie. Dit kan leiden tot interne strijd binnen de dominante partij en electorale achteruitgang.
* **Tweepartijensysteem:** Gedomineerd door twee grote partijen, historisch vaak door absorptie van kleinere partijen.
* **Meerpartijensysteem:** Ontstaan vanuit de arbeidersbeweging en de integratie van nieuwe eisen.
* **Bipolaire systemen:** Ontstaan uit meerpartijenstelsels, waarbij afwisseling gebeurt tussen coalities van partijen.
#### 3.4.3 Kwantificering van partijsystemen
* **Fractionalisering (Rae):** Meet de versnippering van het partijlandschap, waarbij een hogere waarde duidt op meer versnippering.
* **Effectief aantal partijen:** Geeft aan hoeveel partijen een betekenisvolle rol spelen in het partijsysteem, rekening houdend met hun zetelaandeel.
#### 3.4.4 Evolutie van het partijlandschap
Er is een toename van het aantal partijen en de volatiliteit van kiezers. Factoren zoals modernisering, individualisering en opleiding dragen bij aan het ontstaan van "zwevende" kiezers.
* **Verandering in volatiliteit:** Een toename van het aantal kiezers dat van partij verandert.
* **Netto volatiliteit:** Meet verschuivingen op basis van verkiezingsuitslagen.
* **Bruto volatiliteit:** Schatting van kiezersbewegingen op basis van surveyonderzoek.
#### 3.4.5 Verklaringen voor het aantal partijen
* **Kiessysteem:** Het verband tussen de omzetting van stemmen in zetels (meerderheidsstelsel vs. proportioneel stelsel) heeft invloed op het aantal partijen.
* **Breuklijnen in de samenleving:** De aanwezigheid en verhouding van breuklijnen bepalen de structuur van het partijsysteem.
* **Sartori's indeling:** Gebaseerd op de ideologische afstanden tussen partijen en partijfragmentatie, onderscheidt twee dimensies:
* **Relevantie van partijen:** Relatief gewicht (coalition potential, blackmail potential).
* **Ideologische afstand:** Polarisering en het type competitie (centripetaal vs. centrifugaal).
De partijorganisatie kan driedeling worden volgens Katz & Mair: "party on the ground" (leden, kiezers), "party in central office" (partijleiding, bureaucratie) en "party in public office" (parlementsleden, verkozenen).
---
# Partijsystemen en hun kenmerken
Dit hoofdstuk analyseert de structuur en dynamiek van politieke partijsystemen, inclusief de factoren die hun ontwikkeling en de concurrentie tussen partijen beïnvloeden.
## 4. Partijsystemen en hun kenmerken
### 4.1 Politieke partijen: definitie en evolutie
Politieke partijen zijn cruciale actoren in een democratische samenleving en spelen een belangrijke rol in het parlement en de regering. Hoewel een universele, eenduidige definitie van een politieke partij ontbreekt, kenmerken ze zich door hun gerichtheid op machtsuitoefening, een formele, permanente organisatie en een programma dat gericht is op een breed scala aan maatschappelijke thema's. Ze verschillen hiermee van drukkingsgroepen, die zich vaak op één specifiek domein focussen en niet per se zelf de macht willen uitoefenen. Het ontstaan van politieke partijen is relatief recent, met de eerste moderne partijen die in de 19e eeuw opkwamen, vaak als gevolg van democratiseringsprocessen en de uitbreiding van het stemrecht.
### 4.2 Theorieën over het ontstaan van politieke partijen
Verschillende theorieën verklaren de ontwikkeling van partijsystemen:
#### 4.2.1 Institutionele benadering (Duverger)
Deze benadering legt verbanden tussen de evolutie van politieke instellingen en het ontstaan van partijen.
* **Elitair model (zonder partijen):** Onder beperkt stemrecht waren er parlementaire clubs, maar weinig georganiseerde partijen buiten het parlement.
* **Partis de création intérieure (kaderpartijen):** Door democratisering ontstonden kiesverenigingen van burgers. Wanneer deze verenigingen een formele band aangingen met parlementaire groepen, ontstonden kaderpartijen, gericht op machtsbehoud.
* **Partis de création extérieure (massapartijen):** Het initiatief voor deze partijen komt van buiten het parlement, gericht op machtsverwerving. De uitbreiding van het stemrecht maakte deze massapartijen mogelijk, zoals de Belgische Werkliedenpartij.
#### 4.2.2 Breuklijnenmodel (Lipset en Rokkan)
Dit model stelt dat politieke partijen ontstaan uit conflicten, of breuklijnen, in de samenleving. De vier klassieke breuklijnen zijn:
* Centrum versus periferie
* Kerk versus liberale staat
* Arbeid versus kapitaal (leidde tot sociaaldemocratische en linkse partijen)
* Primaire versus secundaire sector
Deze breuklijnen hebben geleid tot de vorming van stabiele partijfamilies die zich rond bepaalde ideologieën groeperen.
* **Bevriezing van het partijsysteem (Freezing hypothesis):** Breuklijnen die gepolitiseerd worden, leiden tot langdurige loyaliteit van kiezers aan bepaalde partijen, wat het partijsysteem stabiliseert.
* **Ontdooiing en ontzuiling:** Sinds de jaren 70 is er sprake van een "ontdooiing" van het partijsysteem, gekenmerkt door stemverschuivingen en de opkomst van nieuwe partijen. "Ontzuiling" verwijst naar de afnemende invloed van traditionele maatschappelijke zuilen op de partijkeuze.
#### 4.2.3 Theorie rond ontstaan nieuwe sociale bewegingen
Vanaf de jaren 1960 en 1970 ontstonden nieuwe sociale bewegingen (milieu, feminisme) die met hun eisen niet terecht konden bij de traditionele partijen. Sommige hiervan evolueerden tot politieke partijen. Dit hangt samen met de verschuiving van materialistische naar postmaterialistische waarden, wat nieuwe politieke thema's ("new politics") introduceerde.
### 4.3 Typologieën van politieke partijen
Partijen passen zich aan veranderende omstandigheden aan, wat leidt tot verschillende partijtypes. Deze typologieën worden vaak bepaald door een complexe interactie van vier dimensies: ontstaan, electoraal, organisatorisch en ideologisch. Partijtypes zijn cumulatief en bestaan vaak als mengvormen.
#### 4.3.1 Indeling op basis van strategie/doelstelling
* **Office-seeking partijen:** Streven primair naar het behalen van bestuursfuncties en zijn daardoor flexibel en bereid tot compromissen (bv. CD&V). Dit kan leiden tot ideologische vervaging en electoraal verlies.
* **Policy-seeking partijen:** Willen hun programma realiseren en zijn minder flexibel, soms zelfs bereid om regeringsdeelname te weigeren om hun kernpunten te behouden (bv. Vlaams Belang, PVDA, Groen). Dit kan leiden tot concrete beleidsimpact, maar ook tot electorale risico's.
* **Vote-seeking partijen:** Maximale stemmenwinst is het hoofddoel, wat leidt tot grote flexibiliteit en de nadruk op eenvoudige, aansprekende boodschappen (bv. N-VA). Dit kan electoraal succes opleveren, maar bemoeilijkt coalitievorming.
#### 4.3.2 Klassieke partijtypen
* **Kader/caucus/elitepartij:** Ontstaan uit parlementaire groepen, gericht op machtsbehoud, met individuele parlementsleden die domineren. De organisatie is los, gericht op verkiezingen.
* **Massapartijen:** Gericht op machtsverwerving, rekruteren leden binnen een specifieke klasse of sociale groep ("classe gardée"). Ze hebben een sterke ideologische basis, een gecentraliseerde bureaucratie en richten diverse nevenorganisaties op.
* **Catch-all partijen (Kirchheimer):** Een verschuiving van policy-seeking naar vote-seeking, waarbij de partij de hele bevolking wil aanspreken. Scherpe ideologische kantjes worden verzacht ten gunste van een centrumprogramma en de nadruk op het imago van de partij(leider). Nevenorganisaties verliezen aan belang. De partijleiding wint macht ten opzichte van de leden.
* **Kartelpartijen (Katz en Mair):** Kenmerken zich door afspraken tussen de meest gevestigde partijen onderling over partijregulering en het beheer van het politieke systeem. Ze vertegenwoordigen steeds vaker de staat bij de bevolking en zijn financieel afhankelijk van de staat. Dit verstoort de partijconcurrentie.
* **Business firm parties:** Een reactie op het machtsmonopolie van kartelpartijen. Ze worden gefinancierd met privémiddelen, focussen op efficiënt bestuur en de vrije markt, en zijn organisatorisch zwak, vaak rond één persoon. Ze maken gebruik van marketingtechnieken en vertonen populistische trekken.
* **Non-partisan party / Mediapartij / Entrepreneurial parties:** Partijcoalities georganiseerd rond een charismatisch leider, wiens macht sterk afhankelijk is van mediapresentatie. Deze partijen zijn ledenloos om flexibiliteit te bewaren.
### 4.4 Functies en disfuncties van politieke partijen
Politieke partijen vervullen diverse functies in een democratie:
#### 4.4.1 Programmatische functie
* **Vertegenwoordigen en bundelen van vragen en belangen:** Partijen zetten punten op de agenda en groeperen belangen.
* **Ontwerpen en ondersteunen van beleid:** Bieden oplossingen die aansluiten bij het partijprogramma.
* **Formuleren van strijdpunten:** Maken van thema's, waarover geen consensus bestaat, een punt van mobilisatie.
#### 4.4.2 Positionele functie
* **Rekrutering en selectie van politiek personeel:** Partijen zijn een leerschool en selecteren kandidaten.
* **Regeringsfuncties invullen:** Cruciaal bij regeringsvorming en de samenstelling van het parlement.
* **Instructies, advies en informatie verstrekken:** Zorgen voor discipline en communicatie binnen parlementaire fracties en tussen fractie en regering.
#### 4.4.3 Civiele functie
* **Doorgeefluik/kanaal van communicatie:** Brug tussen bevolking en instellingen (tweerichtingsverkeer).
* **Mechanisme van socialisatie, integratie of mobilisering:** Overbrengen van politieke waarden en normen, en mobiliseren van kiezers.
* **Makelaarsfunctie (dienstbetoon):** Helpen van kiezers met problemen in ruil voor steun.
#### 4.4.4 Disfuncties van partijen
* Bijdrage aan het behoud van het bestaande systeem en blindheid voor maatschappelijke verandering.
* Verdelen en tegen elkaar opzetten van mensen/groepen.
* Verregaande politisering van de samenleving.
* Partijdominantie ("particratie"), waarbij de besluitvorming wordt gedomineerd door partijen, wat kan leiden tot een verlies aan democratische machtenscheiding.
### 4.5 Partijsystemen: indelingen en kenmerken
Partijsystemen zijn stabiele patronen die ontstaan uit de interactie tussen partijen en bepalen de werking van het politieke systeem.
#### 4.5.1 Indeling naar aantal partijen (Ware)
* **Geen-partijsysteem:** Geen echte partijen.
* **Eenpartijsysteem:** Slechts één partij mag bestaan, die de hele samenleving en regering controleert (bv. autoritaire regimes, maar ook ontwikkelingslanden met veel dictators).
* **Dominant partijsysteem:** Eén partij domineert sterk, haalt vaak een absolute meerderheid, maar andere partijen zijn toegestaan. Competitie verschuift naar interne strijd binnen de dominante partij.
* **Tweepartijensysteem:** Gedomineerd door twee grote partijen met een wisselende balans (bv. de VS, hoewel er ook derde partijen een rol spelen).
* **Meerpartijensysteem:** Competitie tussen meerdere partijen zonder overheersing van één of twee partijen. Vaak ontstaan uit de opkomst van de arbeidersbeweging en de integratie van nieuwe eisen.
* **Bipolaire systemen:** Ontstaan uit meerpartijenstelsels, waarbij afwisseling gebeurt tussen coalities van partijen.
#### 4.5.2 Kwalificatie van partijsystemen
* **Fractionalisering:** De mate van versplintering van het partijlandschap, gemeten met de Index van fractionalisering (Rae).
* **Effectief aantal partijen:** Geeft aan hoeveel partijen een betekenisvolle rol spelen in het systeem.
In België is er een toename van het aantal partijen en een afname van partijloyaliteit, wat leidt tot een hoge mate van fragmentatie en "balkanisering".
#### 4.5.3 Verklaringen voor het aantal partijen
* **Kiessysteem:** Meerderheidsstelsels leiden doorgaans naar tweepartijensystemen, terwijl proportionele stelsels meerpartijensystemen bevorderen. Dit zijn echter geen dwingende wetmatigheden, maar eerder "wetmatigheden" of regelmatigheden die ook door andere factoren worden beïnvloed.
* **Breuklijnen in de samenleving:** De aanwezigheid en verhouding van breuklijnen bepalen de structuur van het partijsysteem.
#### 4.5.4 Indeling van Sartori
Deze indeling kijkt naar de ideologische afstand tussen partijen en de partijfragmentatie:
* **Relevantie van partijen:** De coalitiepotentie (reguliere deelname aan regeringen) en de "blackmail potential" (partijen die coalities kunnen tegenwerken).
* **Ideologische afstand tussen partijen (polarisering):** Leidt tot centripetale (veel centrumpartijen) of centrifugale (veel extreme partijen) competitie.
#### 4.5.5 Toegenomen volatiliteit en dealignment
* **Volatiliteit:** De toename van het aantal kiezers dat van partij verandert, zowel tussen als tijdens verkiezingen. Dit wordt verklaard door modernisering, individualisering en een kritischere houding van kiezers.
* **Dealignment:** De afname van partijloyaliteit, o.a. door de verzwakking van de "party on the ground" (ledenbeweging).
* **Split ticket voting:** Kiezers stemmen bij samenvallende verkiezingen op verschillende partijen.
#### 4.5.6 Partijorganisatie (Katz & Mair)
* **Party on the ground:** Ledenbeweging en breder kiespubliek.
* **Party in central office:** Centrale partijorganisatie (partijleiding en bureaucratie).
* **Party in public office:** Parlements- en regeringsleden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Politieke Partijen | Organisaties die zich richten op het verwerven en uitoefenen van overheidsmacht, met een formele, permanente structuur en een breed programma dat verschillende maatschappelijke thema's omvat. |
| Drukkingsgroepen | Organisaties die druk uitoefenen op degenen die de overheidsmacht bezitten, vaak met een focus op één specifiek maatschappelijk thema, zonder zelf direct macht na te streven. |
| Particratie | Een politiek systeem waarin politieke partijen niet alleen dominant zijn in de politieke instellingen, maar ook in andere overheidsorganen, wat leidt tot oligarchisering en concentratie van macht. |
| Institutionele Benadering (Duverger) | Een theorie die het ontstaan van politieke partijen verklaart vanuit de evolutie van politieke instellingen, met name de democratisering en de rol van het parlementaire systeem. |
| Partis de création intérieure | Partijen die ontstaan uit een parlementaire groep of fractie binnen het parlement, gericht op het behoud van macht en vaak voortkomend uit het elitair model. |
| Partis de création extérieure | Partijen die hun initiatief nemen vanuit organisaties buiten het parlement, gericht op machtsverwerving en vaak ontstaan uit de arbeidersbeweging. |
| Breuklijnenmodel (Lipset en Rokkan) | Een theorie die stelt dat politieke partijen ontstaan als gevolg van langdurige en geïnstitutionaliseerde conflicten (breuklijnen) in de samenleving, zoals kerk-staat of arbeid-kapitaal. |
| Verzuiling | Een maatschappelijk en politiek fenomeen waarbij de samenleving is opgedeeld in min of meer gescheiden groepen (zuilen) met eigen instituties, organisaties en ideologieën, die vaak versterkt werd door partijvorming. |
| Ontzuiling | Het proces waarbij de traditionele scheidingen tussen maatschappelijke zuilen afnemen, wat leidt tot een meer geïntegreerde samenleving en veranderende politieke loyaliteiten. |
| Nieuwe Sociale Bewegingen | Bewegingen die sinds de jaren '60 en '70 opkwamen en eisen formuleerden op gebieden zoals milieu en vrouwenrechten, waarvoor traditionele partijen niet altijd een antwoord hadden. |
| Catch-all Partijen | Partijen die hun focus verschuiven van policy-seeking naar vote-seeking, met een breed centrumprogramma om een zo groot mogelijk electoraat aan te spreken, waarbij het imago van de partijleider belangrijker wordt dan strikte ideologie. |
| Kartelpartijen | Partijen die onderlinge afspraken maken over partijregulering en het beheer van het politieke systeem, wat leidt tot een verstrengeling en absorptie door de staat, en waarbij partijen de staat vertegenwoordigen bij de bevolking. |
| Programmatische Functie | De rol van politieke partijen in het formuleren en vertalen van hun ideologie in concrete beleidsvoorstellen, het vertegenwoordigen en bundelen van belangen en het formuleren van strijdpunten. |
| Positionele Functie | De rol van politieke partijen in het bepalen wie het beleid zal vormgeven, inclusief de werving en selectie van politiek personeel, het invullen van regeringsfuncties en het verstrekken van instructies en advies aan verkozenen. |
| Civiele Functie | De taken die politieke partijen uitoefenen ten opzichte van burgers, zoals het fungeren als doorgeefluik van communicatie, het socialiseren en integreren van burgers in het politieke systeem, en het bieden van dienstbetoon. |
| Disfuncties | Negatieve effecten van politieke partijen, zoals het bijdragen aan de verstarring van het systeem, het verdelen van groepen, verregaande politisering en partijdominantie. |
| Partijsystemen | De stabiele patronen die ontstaan uit de interactie (competitie en samenwerking) tussen verschillende politieke partijen, welke bepalend is voor de werking van het gehele politieke systeem. |
| Meerpartijensysteem | Een politiek systeem waarin concurrentie plaatsvindt tussen meerdere partijen, zonder dat één of twee partijen het politieke landschap domineren. |
| Fractiecohesie | De mate van samenhang en discipline binnen een groep volksvertegenwoordigers, meestal van dezelfde partij, die samenwerken in het parlement of een andere wetgevende vergadering. |
| Verkiezing | Het proces waarbij burgers stemmen op kandidaten of partijen om vertegenwoordigers te kiezen voor politieke functies. |
| Ideologie | Een samenhangend geheel van ideeën, overtuigingen en waarden dat een politieke partij of beweging heeft over de inrichting van de samenleving en de staat. |
| Stemrecht | Het recht dat burgers hebben om hun stem uit te brengen bij verkiezingen. |
| Democatisering | Het proces waarbij een land overgaat naar een democratisch bestuursvorm, vaak gekenmerkt door de uitbreiding van burgerrechten en de invoering van vrije en eerlijke verkiezingen. |
| Modernisering | Een breed sociaal-cultureel en economisch proces dat gekenmerkt wordt door industrialisatie, urbanisatie, secularisatie en de groeiende rol van technologie en kennis. |
| Fragmentatie | Het proces waarbij het politieke landschap versnipperd raakt, met een toename van het aantal politieke partijen die zetels behalen, wat kan leiden tot instabiliteit en moeilijkere coalitievorming. |
| Volatiliteit (Kiezers) | De neiging van kiezers om hun stemgedrag te veranderen tussen verkiezingen, of zelfs tijdens een campagne, wat wijst op minder stabiele politieke loyaliteiten. |