Cover
Zacznij teraz za darmo 1. Ppt_(wk2-online) AB1 Baringskanaal-2324 (1).pptx
Summary
# Anatomie van het bekken
Dit hoofdstuk beschrijft de anatomische structuren van het bekken, essentieel voor de verloskunde, onderverdeeld in het beenderige en het weke baringskanaal.
### 1.1 Het beenderige baringskanaal
Het beenderige bekken vormt het skelet van het baringskanaal en bestaat uit verschillende botten, gewrichten en ligamenten.
#### 1.1.1 Botstructuren
De belangrijkste botten die het bekken vormen zijn:
* **Os ilium** (darmbeen): Het grootste deel van het heupbeen.
* **Os sacrum** (heiligbeen): Een driehoekig bot aan de achterkant van het bekken, gevormd door vergroeide wervels.
* **Os pubis** (schaambeen): Vormt het voorste deel van het bekken.
* **Os ischii** (zitbeen): Vormt het onderste en achterste deel van het bekken.
* **Os coccygis** (staartbeen): Het staartbeen, gelegen aan de onderkant van het sacrum.
De twee heupbeenderen (os coxae) bestaan elk uit het os ilium, os ischii en os pubis. Deze drie botten komen samen in het acetabulum (heupkom). De linea innominata, ook wel linea terminalis genoemd, is een belangrijke grens die de overgang markeert tussen het grote en kleine bekken.
#### 1.1.2 Bekkengewrichten (articulatio)
Het bekken is verbonden door drie belangrijke gewrichten:
* **Symfyse**: Het schaambeenvoeg, gelegen aan de voorzijde van het bekken, waar de twee os pubis botten samenkomen.
* **Articulatio sacro-iliaca**: Het gewricht tussen het sacrum en de facies auricularis van de os coxae. Dit gewricht is belangrijk voor de stabiliteit en bewegelijkheid van het bekken, met name onder invloed van relaxine tijdens de zwangerschap.
* **Articulatio sacrococcygae**: Het gewricht tussen het sacrum en het os coccygis.
#### 1.1.3 Bekkenligamenten (ligamenta pelvis)
Ligamenten zorgen voor stevigheid en stabiliteit van het bekken. Belangrijke ligamenten in deze context zijn:
* Sacrospinaal ligament.
* Sacrotuberaal ligament.
Deze ligamenten dragen bij aan de algemene stabiliteit van het bekken en kunnen invloed hebben op de bewegelijkheid, wat van belang is tijdens de baring.
#### 1.1.4 Verloskundig belang en anatomische vlakken
Het bekken is cruciaal voor de verloskunde. De vorm van het bekken, met name de schaamhoek, bepaalt het baringsmechanisme. Er worden verschillende anatomische vlakken onderscheiden die de passage van de foetus tijdens de baring definiëren:
* **Bekkeningang (BI)**: De bovenste begrenzing van het kleine bekken. Deze wordt gevormd door een kromme lijn met 8 referentiepunten, waaronder het promontorium en de linea terminalis. De vorm is ongeveer ovaal.
* **Bekkenholte (BH)**: De ruimte tussen de bekkeningang en de bekkenuitgang. De holte heeft een kromming, waarbij de voorwand korter is dan de achterwand (sacrum).
* **Bekkenuitgang (BU)**: De onderste begrenzing van het kleine bekken. Deze wordt gevormd door twee driehoeken met een gemeenschappelijke basis tussen de tubera ischiadica.
#### 1.1.5 Bekkenmaten
De afmetingen van het bekken zijn van groot belang voor de beoordeling van de baring.
* **Bekkeningang (BI) maten**:
* Conjugata vera (CV): Voorachterwaartse diameter, ongeveer 11 cm.
* Conjugata diagonalis (CD): Schuine diameter, ongeveer 12,5 cm.
* Conjugata transversa (CT): Dwarsdiameter, ongeveer 13 cm.
* Conjugata obliqua (CO): Schuine diameter, ongeveer 12 cm.
* **Bekkenholte (BH) maten**:
* Bekkenwijdte (BW): Dwarsdiameter op het breedste punt, ongeveer 12 cm.
* Bekkenlengte (BE): Voorachterwaartse diameter, ongeveer 11 cm.
* Interspinaallijn: Dwarsdiameter tussen de spinae ischiadica, ongeveer 10,5 cm. Dit is de kleinste doorgang in de bekkenholte.
* **Bekkenuitgang (BU) maten**:
* Voorachterwaartse diameter: Anatomisch ongeveer 9-10 cm, functioneel 11-12 cm door mobiliteit van het os coccygis en het sacrum onder invloed van relaxine.
* Dwarsdiameter (distantia ischiadica): Verbinding tussen de tubera ischiadica, ongeveer 11 cm.
#### 1.1.6 Bekkenas
De bekkenas is een denkbeeldige kromme lijn die de "knie van de baringsweg" vormt. Deze as loopt door het midden van de BI, het achterste deel van de BH, en het voorste deel van de BU. De hoek van de bekkenas ten opzichte van de horizontale lijn is ongeveer 90 graden.
#### 1.1.7 Inclinatio pelvis
De inclinatiehoek beschrijft de stand van het bekken ten opzichte van het horizontale vlak. Een normale hoek is ongeveer 60 graden. Een verhoogde inclinatie (hyperinclinatie) kan de bevalling bemoeilijken.
#### 1.1.8 Vlakken van Hodge (H1-H4)
De vlakken van Hodge zijn vier denkbeeldige horizontaal georiënteerde vlakken die gebruikt worden om de indaling van de foetus in het baringskanaal te bepalen:
* H1: BI door bovenrand symfyse en promontorium.
* H2: BI door onderrand symfyse. De foetus is hier voor ongeveer 1/3 ingedaald.
* H3: BH door de spinae ischiadica. De foetus is hier voor ongeveer ½ ingedaald. Dit is een belangrijk referentiepunt voor vaginale partus.
* H4: BU door het os coccygis. De bekkenbodem is hier volledig ingedaald.
De mate van indaling wordt vaak uitgedrukt in centimeters boven of onder de spinae ischiadica (0, -1, -2, -3 en +1, +2, +3).
#### 1.1.9 Bekkenevaluatie
De beoordeling van het bekken kan klinisch geschieden (ervaring), of via beeldvormende technieken zoals radiopelvimetrie of MRI. Dit kan helpen bij het voorspellen van het verloop van de baring, hoewel het geen exacte voorspellingen biedt.
### 1.2 Het weke baringskanaal
Het weke baringskanaal bestaat uit de vrouwelijke geslachtsorganen en de bekkenbodemspieren.
#### 1.2.1 Organa genitalia externa (vulva)
Dit omvat de uitwendige geslachtsdelen:
* Mons pubis
* Clitoris
* Labia majora en minora
* Vestibulum vaginae
* Urethra
* Vagina
* Perineum (dam)
* Klieren van Bartholin en Skene
* Hymen
#### 1.2.2 Organa genitalia interna
Dit zijn de inwendige geslachtsorganen die zich in het bekken bevinden:
* **Vagina**: De schede, een gespierde buis die de baarmoeder verbindt met de buitenkant. De vagina heeft vier schedegewelven (fornices).
* **Cervix uteri**: De baarmoederhals, het onderste, vernauwde deel van de uterus. De portio vaginalis is het deel dat in de vagina uitsteekt.
* **Uterus** (baarmoeder): Een gespierd orgaan bestaande uit de fundus, isthmus en cavitas uteri. De wand bestaat uit endometrium, myometrium en perimetrium.
* Tuba uterina (eileiders) en Ovaria (eierstokken) zijn ook deel van de interne genitale organen, maar minder direct betrokken bij het baringskanaal zelf dan de vagina en cervix.
#### 1.2.3 Bekkenbodemspieren (musculi pelvis)
De bekkenbodemspieren vormen de onderste sluiting van het bekken en hebben een belangrijke steun-, sluit- en seksuele functie. Ze kunnen worden onderverdeeld in drie lagen:
* **Diepe laag (Diafragma pelvis)**: Bestaat voornamelijk uit gladde spieren.
* M. coccygeus
* M. levator ani (met de puborectalis, pubococcygeus en iliococcygeus). Deze spier speelt een cruciale rol bij het sturen van het foetale hoofd en de beweging van het bekken.
* **Middenlaag (Diafragma urogenitalis)**: Gelegen boven het diafragma pelvis.
* M. transversus perinei profundus. Deze spier beïnvloedt de bekkenuitgang en speelt een rol bij het openen en sluiten van de urinewegen en vagina.
* **Oppervlakkige laag**:
* M. sphincter ani externus (externe sluitspier van de anus)
* M. bulbospongiosis
* M. ischiocavernosus
* M. transversus perinei superficialis
Het zingen tijdens de baring kan helpen bij de ontspanning van deze spieren.
#### 1.2.4 Transformatie bekkenbodemspieren bij uitdrijving
Tijdens de uitdrijvingsfase ondergaan de bekkenbodemspieren significante veranderingen:
* Het foetale hoofd komt in contact met de levator ani spier, wat leidt tot rekking en verlenging van de spiervezels.
* Een terugtrekking van de diepe dwarse perineumspier (m. transversus perinei profondus) vindt plaats.
* De voortzetting van de peristaltische beweging van de levator ani spier helpt bij de vorming van een zacht baringskanaal.
* Tijdens intense persdrang en de foeto-ejectie reflex, met deflexie van het hoofd en druk op de bulbospongiosis, ontstaat onweerstaanbare persdrang. De m. puborectalis speelt hierin ook een rol.
Deze processen, die tijd en coördinatie vereisen, zijn essentieel voor een succesvolle vaginale baring.
---
# Het baringskanaal en de bekkenmaten
Dit document beschrijft de anatomie van het baringskanaal, de verschillende vlakken en assen van het bekken, en de essentiële bekkenmaten die van belang zijn voor een succesvolle baring.
## 2. Het baringskanaal en de bekkenmaten
Het baringskanaal, cruciaal voor de passage van de foetus tijdens de baring, bestaat uit een beenderig en een weke gedeelte.
### 2.1 Het beenderige baringskanaal
Het beenderige baringskanaal wordt gevormd door het bekken, dat bestaat uit de twee heupbeenderen (os coxae), het heiligbeen (os sacrum) en het staartbeen (os coccygis). De heupbeenderen zijn opgebouwd uit het darmbeen (os ilium), zitbeen (os ischii) en schaambeen (os pubis). Belangrijke anatomische structuren binnen het bekken zijn onder andere de linea innominata (ook wel linea terminalis genoemd), die de grens tussen het grote en kleine bekken markeert, de eminentia iliopectinea, de facis symphyseos, en de diverse beenderige uitsteeksels en takken die de vorm en de doorgankelijkheid van het bekken bepalen.
De bekkenverbindingen, zoals de symfyse (schaamvoeg) en de art. sacro-iliaca, spelen een rol in de stabiliteit en beweeglijkheid van het bekken, mede onder invloed van hormonen zoals relaxine tijdens de zwangerschap. Ligamenten, zoals het sacrospinaal en sacrotuberaal ligament, versterken het bekken.
### 2.2 Obstetrische vlakken en bekkenassen
Het beenderige baringskanaal wordt opgedeeld in drie hoofdgedeelten:
#### 2.2.1 Bekkeningang (BI)
Dit is de bovenste begrenzing van het kleine bekken, de grens met het grote bekken. De vorm van de bekkeningang is een gesloten kromme lijn, die in dwarsdoorsnede ovaal is met een enigszins grotere dwarse diameter ten opzichte van de voor-achterwaartse diameter, mede door de aanwezigheid van het promontorium. De bekkeningang wordt gekarakteriseerd door 8 referentiepunten.
#### 2.2.2 Bekkenholte (BH)
De bekkenholte is de ruimte tussen de bekkeningang en de bekkenuitgang. Het is een holte met een kromming, die de foetus dwingt om zijn positie aan te passen tijdens de passage. De voorwand is relatief kort (ongeveer 4,5 cm), terwijl de achterwand langer is (ongeveer 12 cm). De wanden worden gevormd door het sacrum, de achterzijde van de os pubis en de binnenholte van de os coxae.
#### 2.2.3 Bekkenuitgang (BU)
De onderste begrenzing van het kleine bekken. De bekkenuitgang is een gesloten lijn die niet in één vlak ligt, maar kan worden onderverdeeld in twee driehoeken met als basis de lijn tussen de beide tubera ischiadica. De referentiepunten zijn de onderrand van de symfyse, het os coccygis en de lijn die de tubera verbindt.
#### 2.2.4 De bekkenas
De bekkenas is een denkbeeldige, naar voren gebogen kromme lijn die door het midden van het baringskanaal loopt. De as is gericht naar dorsaal ter hoogte van de bekkeningang, gelijk aan de lengte-as van de zwangere in de bekkenholte, en naar ventraal gericht ter hoogte van de bekkenuitgang. De hoek van de bekkenas ten opzichte van de horizontaal bedraagt ongeveer 90 graden.
#### 2.2.5 Inclinatio pelvis
De inclinatiehoek, ofwel de hellingshoek van het bekken ten opzichte van het horizontale vlak, bedraagt ongeveer 60 graden. Een te grote hellingshoek (hyperinclinatie) kan de baring bemoeilijken.
#### 2.2.6 Vlakken van Hodge
Dit zijn vier denkbeeldige vlakken die helpen bij het beoordelen van de indaling van de foetus in het baringskanaal:
* **Hodge 1 (H1):** Bovenrand van de symfyse tot het promontorium. Dit vlak komt overeen met de bekkeningang.
* **Hodge 2 (H2):** Onderrand van de symfyse tot een punt op het sacrum dat ongeveer 1/3 deel van de indaling aangeeft.
* **Hodge 3 (H3):** Ter hoogte van de spinae ischiadicae, wat ongeveer halverwege de indaling is. Dit vlak is een belangrijk referentiepunt bij een vaginale partus.
* **Hodge 4 (H4):** Ter hoogte van het os coccygis, wat de volledige indaling tot in de bekkenbodem aangeeft.
De indaling van het foetale caput wordt vaak beoordeeld ten opzichte van de spinae ischiadicae (punt 0). Positieve getallen (+1, +2, +3) duiden op indaling onder de spinae, negatieve getallen (-1, -2, -3) op een stand erboven.
### 2.3 Bekkenmaten
De bekkenmaten zijn essentieel voor de beoordeling van de doorgankelijkheid van het baringskanaal. Ze worden gemeten in de bekkeningang, bekkenholte en bekkenuitgang.
#### 2.3.1 Bekkenmaten van de bekkeningang (BI)
* **Conjugata Vera (CV):** Voorachterwaartse diameter, gemiddeld 11 cm.
* **Conjugata Diagonalis (CD):** Schuine diameter, gemiddeld 12,5 cm.
* **Conjugata Transversa (CT):** Dwarse diameter, gemiddeld 13 cm.
* **Conjugata Obliqua (CO):** Schuine diameter, gemiddeld 12 cm.
#### 2.3.2 Bekkenmaten van de bekkenholte (BH)
* **Bekkenwijdte (BW):** Voorachterwaartse diameter van de bekkenholte, gemiddeld 12 cm.
* **Bekkenlengte (BE):** Voorachterwaartse diameter van de bekkenholte, gemiddeld 11 cm.
* **Interspinaallijn:** Dwarse diameter ter hoogte van de spinae ischiadicae, gemiddeld 10,5 cm. Dit is de kleinste doorgang in de bekkenholte.
#### 2.3.3 Bekkenmaten van de bekkenuitgang (BU)
* **Anatomische voorachterwaartse diameter:** Gemiddeld 9 tot 10 cm.
* **Functionele voorachterwaartse diameter:** Gemiddeld 11 tot 12 cm. Deze wordt vergroot door het kantelen van het os coccygis en de mobiliteit van het sacrum, mogelijk gemaakt door relaxine. Het gebruik van een rugligging of halfzittende houding kan de functionele bekkenuitgang beperken.
* **Distanția ischiadica:** Dwarse diameter, gemiddeld 11 cm.
> **Tip:** De grootste afmetingen van de bekkeningang (dwars: CT) en de bekkenuitgang (functioneel voor-achter: 11-12 cm) zijn van cruciaal belang voor een normale baring.
### 2.4 Het weke baringskanaal
Het weke baringskanaal omvat de organen genitalia externa en interna, en de bekkenbodemspieren.
#### 2.4.1 Organa genitalia externa
Dit zijn de externe geslachtsorganen, waaronder de vulva (mons pubis, clitoris, labia majora en minora), het vestibulum vaginae, de urethra, de vagina, en de klieren van Bartholin en Skene. Het perineum, ofwel de dam, is het gebied tussen de vulva en de anus.
#### 2.4.2 Organa genitalia interna
Dit zijn de interne geslachtsorganen die zich in het bekken bevinden:
* **Vagina:** De schede, die van de baarmoeder naar buiten loopt. Belangrijke delen zijn de portio vaginalis (cervix), de introïtus vaginae, en de vier schedegewelven (fornices). De ostia uteri (internum en externum) verbinden de vagina met de baarmoederhals.
* **Uterus:** De baarmoeder, bestaande uit de fundus uteri, isthmus uteri en cavitas uteri. De wand van de uterus kent drie lagen: endometrium, myometrium en perimetrium.
* **Tuba uterina:** De eileiders.
* **Ovaria:** De eierstokken.
#### 2.4.3 Bekkenbodemspieren
Deze spieren vormen de onderwand van het bekken en zijn essentieel voor de steun- en sluitfunctie van de organen in het bekken. Ze zijn gerangschikt in drie lagen:
* **Diepe laag (Diafragma pelvis):** Bestaat voornamelijk uit de gladde spieren m. coccygeus en m. levator ani (puborectalis, pubococcygeus, iliococcygeus). Deze spieren bieden ondersteuning en spelen een rol bij de beweging van het bekken en de bekkenuitgang.
* **Midden laag (Diafragma urogenitalis):** Bevat o.a. de m. transversus perinei profondus. Deze laag is betrokken bij het verhogen van de intra-abdominale druk en wordt geïnnerveerd door de nervus pudendus.
* **Oppervlakkige laag:** Omvat de m. sphincter ani externus, m. bulbospongiosis, m. ischiocavernosus en m. transversus perinei superficialis.
> **Tip:** De spieren van de bekkenbodem werken samen om de organen te ondersteunen, de sluitfunctie te waarborgen, en spelen een rol in de seksuele functie.
#### 2.4.4 Transformatie bekkenbodemspieren bij uitdrijving
Tijdens de uitdrijvingsfase ondergaan de bekkenbodemspieren significante transformaties:
* De indaling van het voorliggende deel van de foetus, in contact met de levator ani spier, leidt tot rek en verlenging van deze spieren.
* Een lichte persdrang kan leiden tot terugtrekking van de diepe dwarse perineumspier, terwijl de levator ani spier peristaltisch blijft bewegen.
* Tijdens intense persdrang en de foeto-ejectie reflex, zal de m. puborectalis de foetus helpen deflechteren en druk uitoefenen op de bulbospongiosis, wat leidt tot een onweerstaanbare persdrang.
Deze processen dragen bij aan de vorming van een zacht baringskanaal en de uiteindelijke geboorte.
---
# De weke baringswegen
Hier is de samenvatting voor "De weke baringswegen", opgesteld als een studiehandleiding voor examens, inclusief alle instructies met betrekking tot de opmaak.
## 3. De weke baringswegen
Dit hoofdstuk beschrijft de anatomische structuren die deel uitmaken van het weke baringskanaal, inclusief de externe en interne geslachtsorganen en de bekkenbodemspieren, en hun rol tijdens de bevalling.
### 3.1 Organa genitalia externa (vulva)
De externe genitaliën omvatten:
* Mons pubis (schaamheuvel)
* Clitoris
* Labia majora (grote schaamlippen)
* Labia minora (kleine schaamlippen)
* Vestibulum vaginae (vaginale voorhof)
* Perineum (dam)
* Urethra (urinebuis)
* Vagina
* Bartholin-klieren en klieren van Skene (kleine slijmklieren)
* Hymen (maagdenvlies)
### 3.2 Organa genitalia interna
De interne geslachtsorganen bevinden zich in het bekken en omvatten:
* Vagina (schede)
* Uterus (baarmoeder)
* Tuba uterina (eileiders)
* Ovaria (eierstokken)
#### 3.2.1 De vagina
De vagina is een gespierde, elastische buis die zich uitstrekt van het vestibulum vaginae tot aan de cervix uteri. De vagina wordt begrensd door de cervix uteri (baarmoederhals) aan de bovenkant, met de portio vaginalis die naar binnen steekt. Hierdoor ontstaan vier schedegewelven, de fornices. De opening aan de buitenkant is het ostium externum uteri. Binnenin de uterus bevindt zich het ostium internum uteri.
#### 3.2.2 De uterus (baarmoeder)
De uterus is een peervormig orgaan dat bestaat uit:
* **Fundus uteri**: het bovenste, afgeronde deel van de baarmoeder.
* **Corpus uteri**: het lichaam van de baarmoeder.
* **Isthmus uteri**: een smal gedeelte tussen het corpus en de cervix.
* **Cervix uteri**: de baarmoederhals.
* **Cavitas uteri**: de baarmoederholte.
De wand van de uterus bestaat uit drie lagen:
* **Endometrium**: het binnenste slijmvlies, waarin de innesteling van de bevruchte eicel plaatsvindt en dat tijdens de menstruatie afschilfert.
* **Myometrium**: de dikke laag glad spierweefsel, die tijdens de bevalling zorgt voor krachtige contracties om de foetus uit te drijven.
* **Perimetrium**: het buitenste sereuze vlies.
#### 3.2.3 Tuba uterina en Ovaria
De tuba uterina (eileiders) verbinden de ovaria (eierstokken) met de uterus. De eicel rijpt in de ovaria en wordt tijdens de ovulatie in de eileider vrijgelaten, waar eventuele bevruchting plaatsvindt.
### 3.3 De bekkenbodemspieren
De bekkenbodemspieren vormen de onderste afsluiting van het bekken en spelen een cruciale rol bij steun, sluiting en seksuele functie. Ze zijn gerangschikt als dakpannen en bestaan uit gestreepte en gladde spieren, georganiseerd in drie lagen:
#### 3.3.1 Diepe laag (Diafragma pelvis)
Deze laag overheerst glad spierweefsel en bestaat uit twee belangrijke spieren:
* **M. coccygeus**: verbindt het staartbeen (os coccygis) met het os sacrum.
* **M. levator ani**: een brede spier die van het schaambeen tot aan het staartbeen loopt en bestaat uit drie delen:
* Puborectalis
* Pubococcygeus
* Iliococcygeus
De levator ani spier beweegt het bekken voor-achterwaarts en zijwaarts en is betrokken bij het wiegen van de foetus tijdens de uitdrijving. Een correcte houding en ontspanning van deze spier, mede bevorderd door geluiden zoals de 'RRRR'-klank, zijn belangrijk.
#### 3.3.2 Middenlaag (Diafragma urogenitalis)
Deze laag bevindt zich boven het diafragma pelvis en is ongeveer twee derde van de diepe laag. Belangrijke spier hier is de:
* **M. transversus perinei profundus**: deze spier speelt een rol bij het verhogen van de intra-abdominale druk en wordt geïnnerveerd door de n. pudendus. De spier draagt bij aan de opening en sluiting van de bekkenuitgang en is betrokken bij reflectoire contracties.
#### 3.3.3 Oppervlakkige laag
Deze laag bevat de volgende spieren:
* **M. sphincter ani externus**: de externe sluitspier van de anus.
* **M. bulbospongiosis**: omgeeft de vaginale opening.
* **M. ischiocavernosus**: omgeeft de clitoris.
* **M. transversus perinei superficialis**: een horizontale spier die bijdraagt aan de stevigheid van het perineum.
Het zingen wordt genoemd als een techniek die de ontspanning van de oppervlakkige perineale spieren kan bevorderen.
### 3.4 Transformatie van de bekkenbodemspieren bij uitdrijving
Tijdens de uitdrijvingsfase ondergaat de bekkenbodem een geleidelijke transformatie door de indaling van het voorliggende deel van de foetus.
1. **Indaling en contact met de levator ani**: Het hoofd van de foetus komt in contact met de levator ani spier. Dit leidt tot een uitrekking en verlenging van deze spier. Dit is een herhalend proces dat tijd kost. Een lichte persdrang treedt op.
2. **Terugtrekken van de m. transversus perinei profondus**: De diepe dwarse perineumspier (m. transversus perinei profondus) trekt zich terug. De peristaltische beweging van de levator ani spier wordt voortgezet, wat bijdraagt aan de vorming van een zacht baringskanaal. Dit is een gelijktijdig proces dat tijd vraagt.
3. **Intense persdrang en foeto-ejectie reflex**: Met toenemende druk treedt een foeto-ejectie reflex op. De m. puborectalis zorgt voor deflexie van het hoofdje, terwijl er druk wordt uitgeoefend op de m. bulbospongiosis. Dit leidt tot een onweerstaanbare persdrang.
> **Tip:** Begrijp de opeenvolgende en gelijktijdige processen van de bekkenbodemspieren tijdens de uitdrijving. Denk aan de 'RRRR'-klank voor ontspanning van de levator ani en het effect van de m. transversus perinei profundus op de bekkenuitgang.
> **Example:** Tijdens de uitdrijving wordt de vagina niet alleen opgerekt door het hoofd van de foetus, maar wordt deze actief geholpen door de langzaam samentrekkende en dan weer ontspannende spieren van de bekkenbodem, waardoor het baringskanaal steeds verder wordt gevormd en de foetus naar buiten wordt geleid.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| App | Mobiele applicatie; in deze context een educatieve app die beschikbaar is in de App Store om de anatomie van het vrouwelijke bekken te bestuderen. |
| APP: “Female Pelvic Anatomie” | Een specifieke applicatie voor mobiele apparaten gericht op het bestuderen van de anatomie van het vrouwelijke bekken, bedoeld als leermiddel. |
| Corpus uteri | Het hoofdlichaam van de baarmoeder, het grootste deel van de uterus dat de baarmoederholte omsluit. |
| Cervix uteri | De baarmoederhals, het onderste, nauwe gedeelte van de uterus dat overgaat in de vagina. |
| Vagina | Een gespierde buis die de baarmoeder verbindt met de buitenkant van het lichaam; dient als geboortekanaal en voor seksuele gemeenschap. |
| Vulva | De uitwendige vrouwelijke geslachtsdelen, bestaande uit de schaamheuvel, grote en kleine schaamlippen, clitoris en de opening van de vagina en urethra. |
| Bekkenbodemspieren | Een groep spieren die het bekken ondersteunen en de organen in het bekken op hun plaats houden; essentieel voor continentie en stabiliteit. |
| Perineum | Het gebied tussen de anus en de vulva bij de vrouw, bestaande uit spieren en bindweefsel, dat tijdens de bevalling aanzienlijk kan rekken. |
| Os ilium (darmbeen) | Het grootste deel van het bekkenbeen, gelegen aan de boven- en achterzijde, waarop vele spieren aanhechten. |
| Os sacrum (heiligbeen) | Een driehoekig bot dat aan de basis van de wervelkolom is gelegen, gevormd door de samensmelting van vijf sacrale wervels. |
| Acetabulum (heupkom) | De komvormige holte in het bekkenbeen waar de kop van het dijbeen in past om het heupgewricht te vormen. |
| Os pubis (schaambeen) | Het voorste en onderste deel van het bekkenbeen, dat aan de voorzijde de symfyse vormt. |
| Symfyse (schaamvoeg) | Het kraakbeenachtige gewricht dat de twee schaambenen aan de voorzijde van het bekken verbindt. |
| Os ischii (zitbeen) | Het onderste en achterste deel van het bekkenbeen, waarop men zit. |
| Os coccygis (staartbeen) | Het kleinste deel van de wervelkolom, gelegen aan het uiteinde van het heiligbeen, bestaande uit meerdere kleine, samengesmolten wervels. |
| Linea innominata / Linea terminalis | Een scherpe, benige lijn die de grens vormt tussen het grote en het kleine bekken. |
| Os coxae (heupbeen) | Een enkelvoudig bekkenbeen, gevormd door de fusie van het ilium, ischium en pubis. Twee heupbeenderen vormen samen met het heiligbeen en staartbeen het bekken. |
| Pelvis | Het bekken, de benige structuur die het onderlichaam ondersteunt en beschermt, bestaande uit de twee heupbeenderen, het heiligbeen en het staartbeen. |
| Ramus superior ossis pubis | Het bovenste deel van het schaambeen dat naar boven en achteren loopt. |
| Ramus inferior ossis pubis | Het onderste deel van het schaambeen dat naar beneden en achteren loopt. |
| Tuber ischiadicus (zitbeenknobbel) | Een prominente knokige uitstulping aan de onderzijde van het zitbeen, waarop men zit. |
| Spinae ischiadica | Kleine stekelige uitsteeksels aan de achterrand van het bekken, aan de binnenzijde van het zitbeen. |
| Facies auricularis | Een oorschelpvormig oppervlak aan de binnenzijde van het heupbeen dat articuleert met het heiligbeen. |
| Eminentia iliopectinea | Een verheven rand aan de binnenzijde van het bekken, gevormd door het ilium en het pubis, deel van de linea terminalis. |
| Facies symphyseos | Het oppervlak van het schaambeen dat grenst aan de symfyse. |
| Ramus inferior ossis ischii | Het onderste deel van het zitbeen dat naar voren en boven loopt. |
| Ramus superior ossis ischii | Het bovenste deel van het zitbeen dat naar voren loopt. |
| Articulatio (bekkenverbinding of -gewricht) | Een gewricht; in de context van het bekken verwijst dit naar de verbindingen tussen de bekkendelen. |
| Articulatio sacro-iliaca | Het gewricht tussen het heiligbeen en het darmbeen. |
| Articulatio sacrococcygae | Het gewricht tussen het heiligbeen en het staartbeen. |
| Ligamenta pelvis | Banden die de beenderige delen van het bekken verstevigen en stabiliseren. |
| Relaxine | Een hormoon dat de ligamenten van het bekken tijdens de zwangerschap en bevalling versoepelt, waardoor het bekken beweeglijker wordt. |
| Crista iliaca | De bovenste rand van het darmbeen, een prominente botstructuur die aan de buitenzijde van het bekken voelbaar is. |
| Gynaecoïd bekken | Een typisch vrouwelijk bekken met een ronde bekkeningang en voldoende ruimte voor de bevalling. |
| Schaamhoek | De hoek gevormd door de takken van de schaambeenderen aan de voorzijde van het bekken. |
| Baringsmechanisme | De reeks bewegingen die de foetus ondergaat om door het bekken te passeren tijdens de bevalling. |
| Anatomische vlakken | Denkbeeldige horizontale of schuine vlakken die het bekken verdelen om oriëntatie te bieden voor de foetale positie. |
| Bekkeningang (BI) | De bovenste opening van het kleine bekken, begrensd door de linea terminalis. |
| Bekkenholte (BH) | De ruimte tussen de bekkeningang en de bekkenuitgang. |
| Bekkenuitgang (BU) | De onderste opening van het kleine bekken. |
| Bekkenmaten | Afmetingen van het bekken die de doorgang voor de foetus bepalen. |
| Bekkenas | Een denkbeeldige lijn die de kromming van het baringskanaal volgt. |
| Inclinatio pelvis | De neiging of helling van het bekken ten opzichte van de horizon. |
| Obstetrische vlakken | Denkbeeldige vlakken gebruikt om de voortgang van de foetus door het baringskanaal te beoordelen. |
| Vlakken van Hodge (H1-H4) | Vier transversale denkbeeldige vlakken die het bekken verdelen, nuttig voor het bepalen van de mate van foetale indaling. |
| Bekkenevaluatie | Het beoordelen van de grootte, vorm en structuur van het bekken om de geschiktheid voor een vaginale bevalling vast te stellen. |
| Verloskundig handelen | De procedures en beslissingen die een verloskundige neemt tijdens de zwangerschap en bevalling. |
| Promontorium | Het voorste, uitstekende deel van de bovenste sacrale wervel, dat de posterieure rand van de bekkeningang vormt. |
| Symmetrisch | Gelijk aan beide zijden; in de context van het bekken betekent dit dat de linker- en rechterhelft vergelijkbaar zijn. |
| Passage | Het passeren van de foetus door het baringskanaal. |
| Anterior diepte | De diepte van het bekken aan de voorzijde. |
| Posterior diepte | De diepte van het bekken aan de achterzijde. |
| Os pubis | Schaambeen; deel van het bekken dat aan de voorzijde ligt. |
| Ischiopubische takken | De takken van het zitbeen en schaambeen die aan de onderzijde van het bekken samenkomen. |
| Os coxae | Bekkenbeen; bestaat uit ilium, ischium en pubis. |
| Tuber ischiadicum | Zitbeenknobbel, een belangrijk referentiepunt voor de bekkenuitgang. |
| Os coccygis | Staartbeen; het meest distale deel van de wervelkolom. |
| Sacro-coccygeale gewricht | Het gewricht tussen het heiligbeen en het staartbeen. |
| Conjuagata Vera (CV) | De anatomische voor-achterwaartse diameter van de bekkeningang, gemeten van het promontorium tot de achterrand van de symfyse. |
| Conjuagata Diagonalis (CD) | Een gemeten diameter van de bekkeningang, nuttig bij het schatten van de conjuagata vera. |
| Conjuagata Transver (CT) | De dwarsdiameter van de bekkeningang, gemeten tussen de meest laterale punten. |
| Conjuagata Obliqua (CO) | De schuine diameter van de bekkeningang, gemeten van een sacro-iliacaal gewricht tot het tegenovergestelde obturatorale voorste deel. |
| Bekkenwijdte (BW) | De dwarsdiameter van de bekkenholte, gemeten tussen de aan de binnenzijde gelegen zitbeenknobbels. |
| Bekkenlengte (BE) | De voor-achterwaartse diameter van de bekkenholte, gemeten van het midden van de symfyse tot het promontorium. |
| Interspinaallijn | Een diameter gemeten tussen de beide spinae ischiadica; vertegenwoordigt de kleinste doorgang in de bekkenholte. |
| Anatomische BU | De anatomische voor-achterwaartse diameter van de bekkenuitgang, gemeten van het onderste deel van de symfyse tot de punt van het staartbeen. |
| Functionele BU | De functionele voor-achterwaartse diameter van de bekkenuitgang, die rekening houdt met de beweeglijkheid van het staartbeen. |
| Distantia ischiadica | De dwarsdiameter van de bekkenuitgang, gemeten tussen de buitenranden van de zitbeenknobbels. |
| SPILDRAAI | Een term die wordt gebruikt om de rotatie van de foetus door het baringskanaal aan te duiden. |
| Knie van baringsweg | Een metafoor voor de kromming van het baringskanaal, waardoor de foetus moet manoeuvreren. |
| Zwangere | Een vrouw die zwanger is. |
| Ventraal | Naar de voorzijde gericht. |
| Dorsaal | Naar de achterzijde gericht. |
| Hoek 90° | Een rechte hoek, die hier de relatie tussen de bekkenas en het transversale vlak aanduidt. |
| Lendenlordose/hyperlordose | Overmatige kromming van de lendenwervelkolom, wat de bekkeninclinatie kan beïnvloeden. |
| H1, H2, H3, H4 | De vier vlakken van Hodge, die de voortgang van de foetus door het bekken helpen beoordelen. |
| Spinae ischiadica | Bekkenstekels, belangrijke referentiepunten voor de beoordeling van de foetale indaling. |
| 0, -1, -2, -3, +1, +2, +3 | Schaal gebruikt om de mate van foetale indaling in het bekken te kwantificeren, met 0 op het niveau van de spinae ischiadica. |
| Klinisch | Betrekking hebbend op de observatie en behandeling van patiënten in de praktijk. |
| Radiopelvimetrie | Een röntgenonderzoek om de maten en vorm van het bekken te meten. |
| MRI | Magnetische resonantie beeldvorming; een techniek voor het maken van gedetailleerde beelden van organen en weefsels. |
| Proefarbeid | Het monitoren van de bevalling om de reactie van de foetus en het moederschap op de weeën te beoordelen. |
| Organa genitalia externa | De uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen. |
| Mons pubis | Schaamheuvel, het vetkussentje boven het schaambeen. |
| Clitoris | Een gevoelig erotisch orgaan aan de voorzijde van de vulva. |
| Labia majora | De buitenste, grotere schaamlippen die de vulva omhullen. |
| Labia minora | De binnenste, kleinere schaamlippen die de ingang van de vagina omringen. |
| Vestibulum vaginae | De regio van de vulva die de openingen van de vagina en urethra omvat. |
| Urethra | De urinebuis, die urine uit de blaas afvoert. |
| Klieren Bartholin | Klieren bij de vaginale opening die lubricatie produceren. |
| Klieren van Skene | Klieren nabij de urethra die ook een vocht afscheiden. |
| Hymen (maagdenvlies) | Een dun vlies dat de vaginale opening gedeeltelijk kan bedekken. |
| Organa genitalia interna | De inwendige vrouwelijke geslachtsorganen. |
| Uterus (Baarmoeder) | Een gespierd orgaan waar een bevruchte eicel zich innestelt en zich ontwikkelt tot een foetus. |
| Tuba uterina (eileider) | Buizen die de eierstokken met de baarmoeder verbinden, waar de bevruchting meestal plaatsvindt. |
| Ovaria (eierstokken) | De vrouwelijke geslachtsklieren die eicellen en hormonen produceren. |
| Cervix uteri | Baarmoederhals, het onderste deel van de baarmoeder dat naar de vagina toe opent. |
| Portio / cervix | Het vaginale deel van de baarmoederhals. |
| Introïtus vaginae | De ingang van de vagina. |
| Schedegewelven / fornices | De holtes gevormd door de bovenste delen van de vagina rond de baarmoederhals. |
| Ostium uteri (internum en externum) | De openingen van de baarmoederhals; de interne opening naar de baarmoederholte en de externe opening naar de vagina. |
| Portio supravaginalis | Het deel van de baarmoederhals dat boven de vagina uitsteekt. |
| Fundus uteri | Het bovenste, koepelvormige deel van de baarmoeder, boven de aanhechting van de eileiders. |
| Isthmus uteri | Een nauw gedeelte van de baarmoederhals, net boven de externe opening. |
| Cavitas uteri | De baarmoederholte, de binnenruimte van de uterus. |
| Endometrium | De binnenbekleding van de baarmoederwand, die maandelijks wordt afgestoten tijdens de menstruatie. |
| Myometrium | De dikke, gespierde middelste laag van de baarmoederwand, verantwoordelijk voor contracties tijdens de bevalling. |
| Perimetrium | Het buitenste sereuze membraan van de baarmoederwand. |
| Diafragma pelvis | De diepe laag van de bekkenbodemspieren, bestaande uit de levator ani spieren en de coccygeus spier. |
| Diafragma urogenitalis | De middenlaag van de bekkenbodemspieren, gelegen onder het diafragma pelvis. |
| Oppervlakkige laag | De meest oppervlakkige laag van de bekkenbodemspieren. |
| M. ischiocavernosus | Een spier die deel uitmaakt van de oppervlakkige laag van de bekkenbodem, geassocieerd met de clitoris. |
| Bulbospongiosis | Een spier in de oppervlakkige laag van de bekkenbodem, geassocieerd met de vulva en de clitoris. |
| M. coccygeus | Een spier die deel uitmaakt van het diafragma pelvis, aan de posterieure zijde. |
| M. levator ani | De belangrijkste spier van het diafragma pelvis, bestaande uit meerdere delen (puborectalis, pubococcygeus, iliococcygeus). |
| Puborectalis | Een deel van de levator ani spier dat de anus ondersteunt. |
| Pubococcygeus | Een deel van de levator ani spier dat zich uitstrekt van het schaambeen tot het staartbeen. |
| Iliococcygeus | Een deel van de levator ani spier dat zich uitstrekt van het darmbeen tot het staartbeen. |
| Femur | Het dijbeen, het bot van het bovenbeen. |
| Bekkenuitgang (BU) | De onderste opening van het bekken. |
| Wiegen | Een beweging die de foetus kan maken om zich aan te passen aan het baringskanaal. |
| Reflexpunt | Een punt op het lichaam waar een specifieke reactie kan worden opgeroepen, zoals ontspanning. |
| RR...-klank | Geluid dat kan worden gebruikt om spierontspanning te bevorderen. |
| Intra-abdominale druk | De druk binnen de buikholte, die toeneemt tijdens het persen. |
| Reflectoire contractie | Een onwillekeurige spiercontractie die wordt uitgelokt door een prikkel. |
| N. pudendus | De genitale zenuw die de bekkenbodem en de uitwendige geslachtsorganen innerveert. |
| Perinei profundus | Verwijst naar de diepere spieren van het perineum. |
| M. sphincter ani externus | De externe sluitspier van de anus. |
| M. transversus perinei superficialis | Een spier in de oppervlakkige laag van de bekkenbodem. |
| Zingen | Kan gebruikt worden als techniek voor ontspanning van de bekkenbodemspieren. |
| Voorhoofd en keel | Specifieke reflexpunten die verbonden kunnen zijn met de ontspanning van de bekkenbodem. |
| Transformatie bekkenbodemspieren bij uitdrijving | De veranderingen en aanpassingen die de bekkenbodemspieren ondergaan tijdens de persfase van de bevalling. |
| Indaling | Het proces waarbij het hoofd van de foetus door het bekken zakt. |
| Voorliggend deel | Het deel van de foetus dat als eerste door het baringskanaal passeert, meestal het hoofd. |
| Baringskanaal | Het gehele traject dat de foetus tijdens de bevalling aflegt, inclusief het bekken en de weke delen. |
| Contracties | De samentrekkingen van de baarmoeder die de bevalling voortstuwen. |
| Levator ani spier | Een belangrijke spier van de bekkenbodem die de indaling van de foetus beïnvloedt. |
| Uitrekken / verlengen van spier | De rek die optreedt in de bekkenbodemspieren wanneer de foetus passeert. |
| Herhalend proces – TIJD! | Een proces dat zich meerdere keren herhaalt over een bepaalde periode, cruciaal voor de voortgang van de bevalling. |
| Lichte persdrang | De eerste, minder intense drang om te persen. |
| Terugtrekken | Het ontspannen of terugkeren van een spier naar zijn oorspronkelijke positie. |
| M. transversus perinei profundus | Een diepe spier van het perineum, belangrijk voor de ondersteuning van de bekkenbodem. |
| Voortzetting peristaltische beweging | Het doorgaan van golfachtige samentrekkingen die voedsel door het spijsverteringskanaal transporteren; hier toegepast op de beweging van de levator ani spier. |
| Vorming van zacht baringskanaal | Het proces waarbij de weke delen van het baringskanaal zich aanpassen aan de foetus. |
| Gelijktijdig proces – TIJD! | Een proces dat samen met een ander proces plaatsvindt gedurende een bepaalde tijdsduur. |
| Intense persdrang | Een sterke, onweerstaanbare drang om te persen. |
| Foeto-ejectie reflex | Een reflex die sterke persdrang veroorzaakt wanneer de foetale druk toeneemt. |
| M. puborectalis | Een deel van de levator ani spier dat de puborectale hoek vormt en belangrijk is voor continentie. |
| Deflexie | Het naar achteren buigen van het hoofd van de foetus. |
| Druk op bulbospongiosis | De compressie van de bulbospongiosis spier tijdens de bevalling. |
| Onweerstaanbare persdrang | Een zeer sterke en plotselinge aandrang om te persen, kenmerkend voor de actieve uitdrijvingsfase. |