Cover
Zacznij teraz za darmo PPT Gast-gastheer interactie.pdf
Summary
# Bronchiolitis en de interactie tussen gast en gastheer
Dit onderwerp behandelt bronchiolitis, een ontsteking van de luchtwegen, met een focus op de oorzaken, virale mechanismen, gastheereigenschappen die vatbaarheid beïnvloeden, de immuunrespons, en illustreert dit aan de hand van een casus.
### 1.1 Bronchiolitis: definitie en oorzaken
Bronchiolitis wordt gedefinieerd als een ontsteking van de bronchioli, wat leidt tot hypoventilatie. De meest voorkomende oorzaak zijn virussen, waaronder Respiratoir Syncytieel Virus (RSV), para-influenza en adenovirus. Mycoplasma kan ook een rol spelen. De ziekte komt typisch voor in de wintermaanden, van november tot maart, met een piekincidentie bij kinderen tussen de 2 en 10 maanden oud [2](#page=2).
### 1.2 Het virus: virale mechanismen
Virussen die bronchiolitis veroorzaken zijn omhuld (enveloppe) en hechten zich aan het respiratoire epitheel. Adhesie vindt plaats via de G- en F-proteïnen van het virus. Deze virussen kunnen binnendringen in de cellen van het respiratoire epitheel. De virale interactie met de gastheercellen induceert een inflammatoire reactie. Het virus kan leiden tot een verminderde ventilatie en een inadequate uitwisseling van zuurstof in de terminale luchtwegen [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.3 Gastheerfactoren en vatbaarheid
Verschillende gastheerfactoren beïnvloeden de vatbaarheid voor bronchiolitis, met name bij zuigelingen:
* **Kleinere luchtwegen:** Zuigelingen hebben anatomisch kleinere bronchioli in diameter. Deze luchtwegen dragen voor een groter deel bij aan de totale weerstand in de luchtwegen (ongeveer 5 keer zoveel) [3](#page=3).
* **Reactieve luchtwegen:** Kinderen hebben meer reactieve luchtwegen, wat betekent dat ze gevoeliger zijn voor prikkels zoals histamine en andere irritantia [3](#page=3).
* **Afwezigheid van collaterale ventilatie:** Jonge kinderen hebben nog geen ontwikkelde collaterale alveolaire ventilatie, wat bijdraagt aan de ademhalingsproblemen [3](#page=3).
* **Bescherming door antistoffen:** Kinderen jonger dan 2 maanden zijn beter beschermd tegen RSV door transplacentair verkregen passieve antistoffen van de moeder. Kinderen ouder dan 10 jaar hebben doorgaans geen RSV meer door eerdere blootstelling. Passieve toediening van antistoffen kan beschermend werken (immunisatie) [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Atopie:** Atopie kan leiden tot recidiverende wheezing, mede door de rol van IgE [3](#page=3).
* **Immunodeficiëntie:** Patiënten met een immuundeficiëntie kunnen het virus langer uitscheiden. Er is ook een daling van CD8+ T-cellen waargenomen tijdens de herstelperiode (convalescentie) [3](#page=3).
### 1.4 De immuunrespons bij RSV-infectie
De immuunrespons op een RSV-infectie kan worden onderverdeeld in humorale en cellulaire componenten, met specifieke rol voor T-celsubtypen:
#### 1.4.1 Humorale immuniteit
* RSV-specifieke antilichamen zijn aanwezig en worden transplacentair doorgegeven aan pasgeborenen, wat hen beschermt [3](#page=3).
* Atopie, geassocieerd met IgE, draagt bij aan terugkerende piepende ademhaling (wheezing) [3](#page=3).
#### 1.4.2 Cellulaire immuniteit en T-cel respons
* **Th1-cellen:** Deze T-helpercellen produceren interleukine-2 (IL-2) en interferon-gamma (IFN-gamma). IFN-gamma heeft een antivirale activiteit en kan bronchospasme induceren. Th1-cellen stimuleren ook de aanmaak van cytotoxische cellen die helpen bij het opruimen van het virus [4](#page=4).
* **Th2-cellen:** Deze T-helpercellen produceren IL-4, IL-5, IL-10 en IL-13. Ze stimuleren B-cellen, wat leidt tot de productie van IgA en IgE. Activatie van basofielen en eosinofielen door Th2-gemedieerde cytokines leidt tot de productie van leukotriënen. Deze "allergische reactie" op het virus veroorzaakt bronchoconstrictie, mucusproductie, verhoogde microvasculaire permeabiliteit en chemotaxis van eosinofielen en polymorfonucleaire cellen (PMN) [4](#page=4).
#### 1.4.3 Ontstekingsreactie
De ontsteking van de bronchioli wordt gekenmerkt door:
* Aanwezigheid van debris in de luchtwegen [3](#page=3).
* Denudatie van het epitheel, wat leidt tot prikkeling [3](#page=3).
* Een pro-inflammatoire cytokine respons met de productie van IL-1, IL-6, TNF-alfa en IFN-alfa [3](#page=3).
* Productie van IL-11, wat geassocieerd is met wheezing [3](#page=3).
### 1.5 Casus: RSV-geïnduceerde bronchiolitis
Een casus wordt gepresenteerd om de klinische presentatie en diagnostiek van RSV-bronchiolitis te illustreren.
#### 1.5.1 Klinisch onderzoek
* **Inspectie:** Kreunende, piepende ademhaling, tachypneu (60 ademhalingen per minuut), subcostale intrekkingen, neusvleugelen en cyanose [4](#page=4).
* **Auscultatie:** Verminderd ademgeruis bij inspiratie en een verlengde expiratie met piepen (wheezing) [4](#page=4).
#### 1.5.2 Persoonlijke anamnese
Het kind heeft sinds 3 dagen hoesten, lichte koorts (37.8 °C), drinkt de flesvoeding slechts voor de helft leeg en kreunt [5](#page=5).
#### 1.5.3 Antecedenten en familiale anamnese
* Prematuur geboren op 33 weken [5](#page=5).
* Tweeling [5](#page=5).
* 7 dagen beademd geweest wegens hyaliene membraan ziekte (HMD) [5](#page=5).
* Een zusje werd eerder opgenomen met een RSV-infectie [5](#page=5).
#### 1.5.4 Rx-thorax
De röntgenfoto van de thorax toont:
* Hyperinflatie: afgevlakte diafragmakoepels en heldere longvelden [5](#page=5).
* Micro-atelectasen [5](#page=5).
* Infiltraten [5](#page=5).
#### 1.5.5 Laboratoriumonderzoek
* **Bloed:** Verhoogd acuut fase-eiwit (CRP). Leucocytose, met een verhoging van lymfocyten en eosinofielen [5](#page=5).
* **Microbiologie:** Nasopharynxaspiraat en endotracheaal aspiraat worden afgenomen voor analyse [5](#page=5).
> **Tip:** De combinatie van klinische symptomen, risicofactoren (zoals prematuriteit) en bevindingen op beeldvorming en laboratoriumonderzoek is cruciaal voor de diagnose van bronchiolitis. De specifieke T-cel respons (Th1 vs. Th2) kan de ernst van de symptomen mede bepalen.
---
# Osteomyelitis: pathofysiologie, oorzaken en gastheeraspecten
Dit gedeelte biedt een uitgebreide samenvatting van osteomyelitis, met focus op de pathofysiologie, de diverse oorzaken, en hoe de gastheer wordt beïnvloed, met specifieke aandacht voor leeftijdsverschillen.
### 2.1 Definitie en epidemiologie
Osteomyelitis is een ontsteking van het bot. De aandoening komt relatief vaak voor bij jongere leeftijdsgroepen: 40% van de patiënten is jonger dan 20 jaar, 50% jonger dan 5 jaar, en 33% jonger dan 2 jaar [6](#page=6).
### 2.2 Risicofactoren
Verschillende factoren verhogen het risico op het ontwikkelen van osteomyelitis. Belangrijke risicogroepen zijn patiënten met sikkelcelziekte en immuungecompromitteerde patiënten. Andere risicofactoren omvatten functionele asplenie en darmischemie [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.3 Oorzaken van osteomyelitis
De oorzaken van osteomyelitis kunnen worden onderverdeeld in bacteriële infecties en directe inoculatie [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.3.1 Bacteriële oorzaken
Bacteriën zijn de meest voorkomende oorzaak van osteomyelitis.
* **Algemene bacteriële oorzaken:** Belangrijke verwekkers zijn *Staphylococcus aureus* (S. aureus), *Haemophilus influenzae* (H. influenzae) en *Salmonella* [6](#page=6).
* **Bij pasgeborenen:** Specifieke verwekkers bij pasgeborenen zijn *Escherichia coli* (E. coli), *Streptococcus agalactiae* (S. agalactiae) en gonokokken [6](#page=6).
#### 2.3.2 Directe inoculatie
Osteomyelitis kan ook ontstaan door directe introductie van bacteriën in het bot, vaak als gevolg van:
* Trauma, zoals chirurgische ingrepen of open beenbreuken [7](#page=7).
* Mineur huidtrauma [7](#page=7).
* Een abces op afstand [7](#page=7).
### 2.4 Lokalisatie
De lange pijpbeenderen worden het vaakst getroffen door osteomyelitis, met 80% van de gevallen gelokaliseerd in de tibia, fibula, femur of humerus [6](#page=6).
### 2.5 Pathofysiologie
De pathofysiologie van osteomyelitis betreft de interactie tussen de bacteriën en het botweefsel, waarbij zowel botvorming als botresorptie een rol spelen.
#### 2.5.1 Botmetabolisme
* **Osteoblasten:** Deze cellen zijn verantwoordelijk voor de aanmaak van de botmatrix, bestaande uit proteoglycanen, glycoproteïnen, collageen type I, en de daaropvolgende verkalking van deze matrix [6](#page=6).
* **Osteoclasten:** Osteoclasten zijn betrokken bij botresorptie. Ze scheiden collagenase en protonen (voor het oplossen van calcium) af en gebruiken lysosomale enzymen. Osteoclasten worden gestimuleerd via cytokines, zoals Interleukine-6 (IL-6), via osteoblasten [6](#page=6).
#### 2.5.2 Bacteriële mechanismen en botweefsel
Bacteriën kunnen op verschillende manieren de botpathologie beïnvloeden:
* **Gram-positieve bacteriën (bv. S. aureus, Pneumokokken):** Deze bacteriën bezitten receptoren voor fibronectine, laminine, collageen en sialoglycoproteïne, wat adhesie aan botcomponenten vergemakkelijkt. Ze vormen micro-kolonies omgeven door een glycocalyx. Bacteriële mediatoren, zoals lipoteichoic acid uit de celwand, kunnen osteoclasten stimuleren [7](#page=7).
* **Gram-negatieve bacteriën (bv. Salmonella, H. influenzae):** Lipopolysacharide (LPS) van gram-negatieve bacteriën kan binden aan osteoblasten via de CD14 receptor. Dit stimuleert de productie van cytokines en leidt tot osteoclastactivatie en -aantrekking. LPS remt bovendien de synthese van botcollageen en andere eiwitten [7](#page=7).
#### 2.5.3 Vasculaire aspecten
Het metafysaire sinusoïdale vaatbed heeft een lage doorstroming en captatie, wat de locale bacteriegroei kan bevorderen. De terminale nutritionele arteriën zijn gevoelig voor necrose, wat de verspreiding van infectie kan faciliteren [7](#page=7).
### 2.6 Gastheeraspecten en leeftijdsverschillen
De kwetsbaarheid en manifestatie van osteomyelitis verschillen significant per leeftijdsgroep, voornamelijk door anatomische en fysiologische verschillen.
#### 2.6.1 Pasgeborenen
Bij pasgeborenen kenmerkt osteomyelitis zich door:
* Een dunne cortex en een losliggend periost [8](#page=8).
* Pus kan zich tussen de spieren verspreiden [8](#page=8).
* Metafysaire capillairen kunnen door de groeischijf heen de epifyse bereiken, tot ongeveer 15-18 maanden oud [8](#page=8).
* Het synovium hecht voorbij de epifyse, wat kan leiden tot begeleidende artritis [8](#page=8).
* Symptomen bij neonaten omvatten massieve zwelling van het ledemaat, pseudo-paralyse en gewrichtszwelling [9](#page=9).
#### 2.6.2 Oudere kinderen (1-4 jaar)
In deze leeftijdsgroep:
* De cortex is dikker en het periost is denser [8](#page=8).
* De cortex is het dunst ter hoogte van de metafyse [8](#page=8).
* Er kan zich een subperiostaal abces vormen in de metafyse [8](#page=8).
* Symptomen bij jonge kinderen (< 4 jaar) omvatten diffuse pijn, manken, weigering om het ledemaat te gebruiken, en lokale drukpijn [9](#page=9).
#### 2.6.3 Kinderen en adolescenten (>4 jaar)
Bij oudere kinderen en adolescenten:
* De cortex is nog dikker en het periost is steviger [8](#page=8).
* Er ontstaat vaak een focaal abces metafysair [8](#page=8).
* Symptomen kunnen focale pijn zijn [9](#page=9).
### 2.7 Klinische presentatie en diagnostiek (Voorbeeldcasus)
Een casus van een 6-jarig jongetje illustreert de presentatie en diagnostiek van osteomyelitis:
* **Anamnese:** Manken en weigeren te lopen met het rechter been sinds 2 dagen, zonder koorts, met een recente kleine wond op het scheenbeen [9](#page=9).
* **Klinisch onderzoek:** Beperkte en pijnlijke passieve flexie van de rechter knie, warmere knie, lokale drukpijn, en een diametervergroting van de rechter knie met 1 cm. Geen roodheid [9](#page=9).
* **Onderzoeken:** Bloedonderzoek toonde leukocytose normale CRP (0.5 mg/dL) en sedimentatie (< 10 mm/uur). RX van de knie toonde aanvankelijk geen afwijkingen. Een botscan liet hyperfixatie zien in het rechter distale femur. Na 14 dagen toonde een RX van de knie een osteolytisch letsel ter hoogte van de metafyse [10](#page=10) .
> **Tip:** De gast-gastheer interactie is cruciaal voor het begrijpen van de klinische presentatie en prognose van osteomyelitis. Leeftijdsgebonden anatomische verschillen beïnvloeden de locatie en verspreiding van de infectie aanzienlijk [10](#page=10) [8](#page=8).
---
# Algemene principes van gastheer-verwekker interactie
Dit onderwerp verklaart de fundamentele concepten van hoe ziekteverwekkers interageren met een gastheer, inclusief de factoren die vatbaarheid voor infectieziekten beïnvloeden en de mechanismen achter ziekteontwikkeling [1](#page=1).
### 3.1 De interactie tussen gast en gastheer
De interactie tussen een gastheer en een verwekker (pathogeen) is een complex proces dat leidt tot de ontwikkeling van een infectieziekte. Om deze interactie te begrijpen, is het essentieel om verschillende componenten in ogenschouw te nemen [1](#page=1).
#### 3.1.1 Belangrijke aspecten van de interactie
De studie van de gast-gastheer interactie omvat de volgende kernvragen [1](#page=1):
* Wat de verwekker precies is.
* Welke virulentiefactoren de verwekker bezit.
* Welke eigenschappen van de gastheer van belang zijn voor de infectie.
* Wat de pathogenese van de infectieziekte inhoudt.
* Wat de symptomen van de ziekte verklaart.
#### 3.1.2 Doel van de studie
Het doel van het bestuderen van deze interacties is het verkrijgen van inzicht in de mechanismen die ten grondslag liggen aan ziekteontwikkeling, wat essentieel is voor de diagnose, behandeling en preventie van infectieziekten [1](#page=1).
#### 3.1.3 Inhoudelijke voorbeelden
Ter illustratie van deze principes worden in de cursus specifieke ziektebeelden behandeld, zoals [1](#page=1):
* Bronchiolitis
* Osteomyelitis
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bronchiolitis | Een ontsteking van de kleine luchtwegen (bronchioli) die leidt tot hypoventilatie en bemoeilijkte ademhaling, vaak veroorzaakt door virale infecties zoals RSV. |
| Virulentiefactoren | Factoren die een ziekteverwekker in staat stellen om een infectie te veroorzaken en schade aan te richten in de gastheer, zoals adhesie-eiwitten of toxines. |
| Pathogenese | Het mechanisme waardoor een ziekte zich ontwikkelt, inclusief de stappen van infectie, weefselschade en de daaropvolgende immuunrespons van de gastheer. |
| RSV | Respiratoir syncytieel virus, een veelvoorkomend virus dat bij zuigelingen en jonge kinderen ernstige luchtweginfecties zoals bronchiolitis kan veroorzaken. |
| Transplacentair | De overdracht van antistoffen van de moeder naar de foetus via de placenta, wat passieve immuniteit biedt aan de pasgeborene. |
| Cytokine | Kleine eiwitten die een cruciale rol spelen in de communicatie tussen cellen van het immuunsysteem en die ontstekingsreacties kunnen reguleren. |
| Wheezing | Een piepend geluid tijdens de ademhaling, veroorzaakt door vernauwde luchtwegen, kenmerkend voor aandoeningen zoals astma en bronchiolitis. |
| Atopie | Een genetische aanleg voor het ontwikkelen van allergische reacties, zoals eczeem, astma en hooikoorts, vaak geassocieerd met verhoogde IgE-spiegels. |
| Humorale immuniteit | De tak van het immuunsysteem die zich richt op de productie van antilichamen door B-cellen om pathogenen buiten de cellen te bestrijden. |
| Cellulaire immuniteit | De tak van het immuunsysteem die zich richt op de activiteit van T-cellen, zoals cytotoxische T-cellen, om geïnfecteerde cellen te vernietigen. |
| Osteomyelitis | Een ontsteking van het bot, meestal veroorzaakt door een bacteriële infectie, die kan leiden tot botafbraak en ernstige complicaties. |
| Osteoblast | Cellen die verantwoordelijk zijn voor de aanmaak van nieuw botweefsel door de productie van botmatrixcomponenten zoals collageen en proteoglycanen. |
| Osteoclast | Cellen die verantwoordelijk zijn voor botresorptie, het afbreken van botweefsel, wat essentieel is voor botremodellering en calciumhomeostase. |
| Hematogene uitzaaiing | De verspreiding van een infectie via het bloed naar een andere locatie in het lichaam, wat kan leiden tot secundaire infecties zoals osteomyelitis. |
| LPS (Lipopolysaccharide) | Een bestanddeel van de celwand van gram-negatieve bacteriën dat een krachtige immuunrespons kan opwekken en ontstekingen kan bevorderen. |
| Periost | Het vlies dat het buitenoppervlak van de botten bedekt en een belangrijke rol speelt bij botgenezing en -groei. |
| Metafyse | Het deel van het lange bot dat zich bevindt tussen de epifyse (eindstuk van het bot) en de diafyse (schacht van het bot), waar veel botgroei plaatsvindt en waar osteomyelitis vaak voorkomt. |
| Pseudo-paralyse | Schijnbare verlamming van een ledemaat, vaak veroorzaakt door ernstige pijn of ontsteking, waardoor het kind weigert het ledemaat te bewegen. |
| Hyperfixatie | Een verhoogde opname van een radioactieve tracer in een botscan op een specifieke locatie, wat kan duiden op verhoogde botmetabolisme of ontsteking. |
| Osteolytisch letsel | Een afwijking in het botweefsel die wijst op botverlies of -afbraak, vaak zichtbaar op röntgenfoto's en geassocieerd met aandoeningen zoals osteomyelitis. |