Cover
Zacznij teraz za darmo medicatie en nieren2025 .pdf
Summary
# Medicatie met effect op de nieren
Dit onderwerp behandelt de diverse manieren waarop medicijnen de nierfunctie kunnen beïnvloeden, leidend tot aandoeningen zoals tubulaire schade, interstitiële nefritis, kristalnefropathie en hemodynamische veranderingen [2](#page=2).
### 1.1 Medicijngroepen en hun effecten op de nieren
#### 1.1.1 Aminoglycosiden en Cisplatine: tubulaire schade
Aminoglycosiden en cisplatine zijn medicijnen die specifieke schade aan de nier tubuli kunnen veroorzaken [2](#page=2).
#### 1.1.2 Penicilline en Immunotherapie: acute interstitiële nefritis
Penicilline en immunotherapie kunnen leiden tot acute interstitiële nefritis, een ontsteking van het nierinterstitium [2](#page=2).
#### 1.1.3 Antivirale medicatie en hoge doses Amoxicilline: kristalnefropathie
Antivirale medicijnen (zoals aciclovir) en amoxicilline in hoge doses kunnen kristalnefropathie veroorzaken, waarbij kristallen zich in de nieren afzetten [2](#page=2).
#### 1.1.4 ACE-remmers (ACE-I) en Angiotensine II Receptor Blokkers (ARB): hemodynamische veranderingen
ACE-remmers en ARB's kunnen leiden tot een hemodynamisch gemedieerde daling van de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) en hyperkaliëmie (verhoogd kaliumgehalte in het bloed) [2](#page=2).
#### 1.1.5 Fenacetine en Lithium: chronische tubulo-interstitiële nefropathie
Fenacetine en lithium kunnen chronische tubulo-interstitiële nefropathie veroorzaken. Lithium kan bovendien leiden tot diabetes insipidus [2](#page=2).
#### 1.1.6 Niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID's)
NSAID's hebben verschillende effecten op de nieren:
##### 1.1.6.1 Hemodynamisch gemedieerde acute nierschade
NSAID's remmen de synthese van prostaglandines, die in situaties van renale hypoperfusie cruciaal zijn voor de renale hemodynamiek. Dit kan leiden tot een acute daling van de GFR bij patiënten met arteria renalis stenose, vasculaire ondervulling, hartfalen, of bij gelijktijdig gebruik van RAAS-blokkers en diuretica [2](#page=2).
* **Klinisch beeld:** Leeg urinesediment, geen noemenswaardige proteïnurie, verhoogd serumcreatinine [2](#page=2).
* **Contra-indicaties:** Contra-indicaties voor NSAID-gebruik zijn arteria renalis stenose, hartfalen, vasculaire ondervulling, reeds bestaand nierlijden en gelijktijdig gebruik van nefrotoxische producten [2](#page=2).
##### 1.1.6.2 Acute interstitiële nefritis
NSAID's kunnen ook acute interstitiële nefritis veroorzaken, gekenmerkt door de aanwezigheid van witte bloedcellen in het urinesediment en mogelijk proteïnurie [2](#page=2).
##### 1.1.6.3 Glomerulopathie
NSAID's kunnen leiden tot glomerulopathie, met minimale letsels of membraneuze glomerulopathie als gevolg [2](#page=2).
##### 1.1.6.4 Hypertensie door natriumretentie
De medicatie kan hypertensie veroorzaken door natriumretentie [2](#page=2).
##### 1.1.6.5 Elektrolytstoornissen
Mogelijke bijwerkingen zijn hyperkaliëmie en hyponatriëmie [2](#page=2).
**Overzicht renale bijwerkingen NSAID's:**
* Hemodynamische acute nierinsufficiëntie (leeg sediment) [3](#page=3).
* Interstitiële nefritis (acute nierinsufficiëntie met leukocyturie) [3](#page=3).
* Glomerulopathie (nefrotisch syndroom) [3](#page=3).
* Natriumretentie (hypertensie) [3](#page=3).
* Hyperkaliëmie, hyponatriëmie [3](#page=3).
#### 1.1.7 Diuretica
Diuretica worden veelvuldig gebruikt en werken door de natriumreabsorptie in de nieren te verminderen, wat leidt tot verhoogd verlies van natrium en water. De specifieke locatie van deze werking in het nefron varieert per type diureticum [3](#page=3).
##### 1.1.7.1 Lisdiuretica (Furosemide, Bumetanide)
* **Werking:** Inhiberen de zoutreabsorptie in de lis van Henlé, wat leidt tot verhoogde uitscheiding van zout en water. Ze zijn krachtig en werkzaam bij een verminderde nierfunctie [3](#page=3).
* **Indicaties:** Oedeem (inclusief longoedeem, oedeem bij nefrotisch syndroom) [3](#page=3).
* **Bijwerkingen:** Verhoogd urinair kaliumverlies (hypokaliëmie) en mogelijk calciumverlies [3](#page=3).
##### 1.1.7.2 Thiazidediuretica
* **Werking:** Inhiberen natrium- en chloorreabsorptie in de distale tubulus. Ze zijn minder krachtig dan lisdiuretica [3](#page=3).
* **Indicaties:** Arteriële hypertensie [3](#page=3).
* **Bijwerkingen:** Kaliumverlies, natrium-, kalium- en magnesiumdepletie. Soms gebruikt bij hypercalciurie ter preventie van nierstenen door verhoogde calciumterugresorptie [3](#page=3).
##### 1.1.7.3 Amiloride
Zie tabel op pagina 4 [4](#page=4).
##### 1.1.7.4 Spironolacton en Eplerenon (aldosteronantagonisten)
* **Werking:** Inhiberen de aldosteronreceptor in de ductus colligens, wat resulteert in verminderde zoutreabsorptie en verminderde kaliumsecretie [3](#page=3).
* **Bijwerkingen:** Hyperkaliëmie (frequent en potentieel levensbedreigend), vooral bij verminderde GFR of combinatie met ACE-I, ARB of NSAID. Controle van de kaliëmie is essentieel. Een andere bijwerking van spironolacton is gynaecomastie [3](#page=3).
* **Indicaties:** Behandeling van hartfalen, primair hyperaldosteronisme, leverfalen en hypertensie [3](#page=3).
##### 1.1.7.5 Acetazolamide
* **Werking:** Werkt in de proximale tubulus als koolzuuranhydrammeremmer, leidend tot verlies van natrium en bicarbonaat. Waterverlies is beperkt door compensatoire reabsorptie distaal in het nefron [4](#page=4).
* **Indicaties:** Glaucoom en alkalose (hoogteziekte) [4](#page=4).
##### 1.1.7.6 Osmotische diuretica (Mannitol)
* **Werking:** Mannitol wordt gefilterd en niet gereabsorbeerd, waardoor het de concentratie van urine verhindert. Het onttrekt ook intracellulair water [4](#page=4).
* **Indicaties:** Hersenodeem [4](#page=4).
##### 1.1.7.7 Vasopressine receptor antagonisten
* **Werking:** Veroorzaken enkel een verhoogde wateruitscheiding (aquareticum), in tegenstelling tot klassieke diuretica die ook natrium uitscheiden [4](#page=4).
* **Indicaties (theoretisch):** Hyponatriëmie, zoals bij SIAD. Wordt ook gebruikt bij autosomaal dominante polycystische nierziekte [4](#page=4).
**Tabel overzicht diuretica:** [4](#page=4).
| | Lisdiuretica | Thiaziden | Amiloride | Spironolacton | Eplerenon |
| :--------- | :----------- | :-------- | :-------- | :------------ | :-------- |
| Kalium | Verlies | Verlies | Retentie | Retentie | Retentie |
| Calcium | Verlies | Retentie | | | |
| **Indicatie** | Oedeem | Hypertensie | | Oedeem (lever/hartfalen), primair hyperaldosteronisme, hypertensie | Oedeem (lever/hartfalen), primair hyperaldosteronisme, hypertensie |
| | Overvulling | Profylaxis nierstenen t.g.v. hypercalciurie | | | |
#### 1.1.8 SGLT2 Remmers
Natriumglucose cotransporter 2 (SGLT2) remmers blokkeren de heropname van glucose en natrium in de proximale tubulus [5](#page=5).
#### 1.1.9 Algemene bijwerkingen van diuretica
* **Vasculaire ondervulling:** Kan leiden tot renale hypoperfusie [5](#page=5).
* **Hyponatriëmie:** Een mogelijke bijwerking, vooral bij thiaziden [5](#page=5).
* **Hyperurikemie:** Kan leiden tot jicht, met name bij thiazide- of lisdiuretica [5](#page=5).
* **Oligurie:** Bij oligurie door prerenale nierinsufficiëntie zijn diuretica niet geïndiceerd [5](#page=5).
### 1.2 Medicatiegerelateerde nierschade: een samenvatting van mechanismen
Verschillende medicijngroepen kunnen de nieren beschadigen via diverse mechanismen:
* **Tubulaire schade:** Veroorzaakt door bijvoorbeeld aminoglycosiden en cisplatine [2](#page=2).
* **Interstitiële nefritis:** Acute ontsteking van het nierinterstitium, zoals bij penicilline en immunotherapie. Chronische varianten kunnen door fenacetine en lithium worden veroorzaakt [2](#page=2).
* **Kristalnefropathie:** Afzetting van kristallen in de nieren, zoals bij antivirale middelen en hoge doses amoxicilline [2](#page=2).
* **Hemodynamische veranderingen:** Beïnvloeding van de bloedtoevoer naar de nieren, zoals bij NSAID's, ACE-I en ARB's, leidend tot verminderde GFR of acute nierschade [2](#page=2).
* **Glomerulopathie:** Beschadiging van de glomeruli, mogelijk door NSAID's [2](#page=2).
* **Elektrolytstoornissen:** Veranderingen in natrium-, kalium- en calciumbalans, vaak gezien bij diuretica en ACE-I/ARB's [2](#page=2) [3](#page=3).
---
# Medicatie met renale klaring
Dit gedeelte bespreekt medicijnen die grotendeels via de nieren worden uitgescheiden en de noodzaak van dosisaanpassing bij nierinsufficiëntie, inclusief bronnen voor informatie [6](#page=6).
### 2.1 Renale klaring en accumulatie
Medicatie die voor meer dan 40% renaal wordt geëlimineerd, kan accumuleren bij nierinsufficiëntie. Renale klaring kan plaatsvinden via glomerulaire filtratie en tubulaire secretie [6](#page=6).
### 2.2 Dosisaanpassing bij nierinsufficiëntie
Bij nierinsufficiëntie is een dosisaanpassing van renaal geklaarde medicatie noodzakelijk, doorgaans door de dosis te verlagen en/of het doseringsinterval te verlengen [6](#page=6).
#### 2.2.1 Monitoring en vrije fractie
Voor sommige medicijnen kan de concentratie gemeten worden, zoals digoxine, vancomycine, teicoplanine en aminoglycosiden. Bij nierlijden kan eenzelfde gemeten concentratie een hoger effect geven, doordat de eiwitbinding afneemt en de vrije fractie toeneemt [6](#page=6).
#### 2.2.2 Tegenindicaties en bronnen
Bepaalde medicijnen met renale klaring en een nauwe therapeutische marge zijn gecontra-indiceerd bij ernstige nierinsufficiëntie. Dosisaanpassingen worden gebaseerd op beschikbare literatuurgegevens, met gebruik van creatinineklaring of geschatte GFR. Bij patiënten met verminderde nierfunctie dient voor elk geneesmiddel nagegaan te worden of een dosisreductie nodig is [6](#page=6).
> **Tip:** Eenvoudig te raadplegen bronnen voor dosisaanpassingen zijn www.bcfi.be of UpToDate.com [6](#page=6).
### 2.3 Voorbeelden van medicatie met renale klaring
Typische voorbeelden van medicatie die renaal geklaard worden, omvatten:
* **Antibiotica:** penicillines, cefalosporines, quinolones, cotrimoxazole, aminoglycosiden, vancomycine [6](#page=6).
* **Antivirale medicatie:** aciclovir [6](#page=6).
* **Suikerverlagende medicatie:** metformine, sulfonylureumderivaten [6](#page=6).
* **Cardiale medicatie:** sotalol, digoxine, lisinopril [6](#page=6).
* **Cholesterolverlagende medicatie:** fibraten [6](#page=6).
* **Medicatie tegen neuropathische pijn:** gabapentine [6](#page=6).
* **Direct werkende orale anticoagulantia (DOAC):** dabigatran (Pradaxa) [6](#page=6).
* **Laagmoleculair gewicht heparines (LMWH):** enoxaparine [6](#page=6).
---
# Stoornissen in ionen en diurese
Dit onderwerp behandelt afwijkingen in elektrolyten zoals kalium en natrium, inclusief hun oorzaken, symptomen en behandeling, evenals problemen met de urineproductie zoals oligurie en polyurie [7](#page=7).
### 3.1 Elektrolytstoornissen
#### 3.1.1 Kaliumstoornissen
Normale kaliëmie bedraagt 3.5-5 mmol/L. Kalium is voornamelijk intracellulair gelokaliseerd. Ernstige hypokaliëmie of hyperkaliëmie kan leiden tot spierzwakte en levensbedreigende hartritmestoornissen, waarvoor EKG- en cardiale monitoring noodzakelijk zijn [7](#page=7).
##### 3.1.1.1 Hypokaliëmie (<3.5 mmol/L)
Hypokaliëmie wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren, waaronder verhoogd verlies of een verschuiving van kalium van extracellulair naar intracellulair. Een geringe inname van kalium alleen is meestal onvoldoende om hypokaliëmie te veroorzaken [7](#page=7).
* **Oorzaken van verhoogd kaliumverlies:**
* **Gastro-intestinaal:** Voornamelijk door diarree of laxativagebruik. Braken veroorzaakt een gering kaliumverlies, maar de hierdoor optredende alkalose en ondervulling kunnen, via activatie van het RAAS, tot hypokaliëmie leiden [7](#page=7).
* **Renaar:** Lisdiuretica, thiazidediuretica, hyperaldosteronisme en tubulopathie [7](#page=7).
* **Oorzaken van verschuiving naar intracellulair:**
* Werking van insuline in aanwezigheid van glucose [7](#page=7).
* Alkalose en correctie van acidose [7](#page=7).
* Verhoogde bèta-adrenerge activiteit (bv. door betamimetica) [7](#page=7).
* **Diagnostiek:** Anamnese (diarree, medicatiegebruik) is belangrijk. Het renaal kaliumverlies en de aanwezigheid van alkalose of acidose kunnen diagnostisch zijn [7](#page=7).
* **Behandeling:** Afhankelijk van de oorzaak, inclusief het stoppen van kaliumverliezende diuretica, het vervangen ervan door kaliumsparende diuretica, extra kaliuminname (oraal of intraveneus), behandeling van gastro-intestinale oorzaken en behandeling van hyperaldosteronisme [7](#page=7).
* **Symptomen:** Naast spierzwakte en hartritmestoornissen kan hypokaliëmie leiden tot een verminderde darmmotiliteit met obstipatie en ileus [7](#page=7).
##### 3.1.1.2 Hyperkaliëmie (>5 mmol/L)
Hyperkaliëmie bij nierpatiënten wordt veroorzaakt door een combinatie van verminderde excretie, een hoge inname en een verschuiving van kalium van intracellulair naar extracellulair. Een geïsoleerde hoge kaliuminname is zelden de oorzaak [7](#page=7).
* **Oorzaken van verminderde kaliumuitscheiding:**
* Kaliumsparende diuretica, ACE-remmers, ARB's, aldosteronantagonisten (spironolacton) [7](#page=7).
* Hypoaldosteronisme (bijnierinsufficiëntie) [7](#page=7).
* NSAID's en cotrimoxazol [7](#page=7).
* Sterk gedaalde glomerulaire filtratiesnelheid (GFR), zoals bij dialysepatiënten [7](#page=7).
* **Oorzaken van verschuiving naar extracellulair:**
* Acidose [7](#page=7).
* Gebrek aan insuline en/of glucose [7](#page=7).
* Celnecrose (bv. rhabdomyolyse), zeker in combinatie met nierinsufficiëntie [7](#page=7).
* **Vals hoge kaliëmie:** Kan veroorzaakt worden door hemolyse in de testbuis [8](#page=8).
* **Diagnostiek:** Anamnese (symptomen van bijnierinsufficiëntie), medicatie-overzicht, bepaling van nierfunctie en pH [8](#page=8).
* **Behandeling:**
* Kaliumbeperkend dieet en orale kaliumbinders zoals Kayexalate (polystyreensulfonaat) [8](#page=8).
* Stoppen van kaliumverhogende medicatie [8](#page=8).
* Vervangen van kaliumsparende door kaliumverliezende diuretica [8](#page=8).
* Verschuiving naar intracellulair: toediening van NaHCO3, insuline/glucose [8](#page=8).
* Bij ernstige nierinsufficiëntie: dialyse [8](#page=8).
* **Ernstige hyperkaliëmie:** Gaat gepaard met EKG-afwijkingen en levensbedreigende hartritmestoornissen; cardiale monitoring is noodzakelijk. Sommige patiënten klagen over spierzwakte in de benen [8](#page=8).
> **Tip:** Bij zeer ernstige hyperkaliëmie kan ook calciumgluconaat IV, NaHCO3 IV, hypertone glucose met insuline IV en dialyse overwogen worden [8](#page=8).
#### 3.1.2 Natriumstoornissen
##### 3.1.2.1 Hyernatriëmie (>145 mmol/L)
Hypernatriëmie is een frequente afwijking, waarbij de oorzaak meestal duidelijk is uit anamnese en klinisch onderzoek. Bij een watertekort is de patiënt gedehydreerd [9](#page=9).
* **Symptomen:** Voornamelijk neurologisch, variërend van spiertrekkingen, spasticiteit, stuipen tot coma [9](#page=9).
* **Oorzaken:**
* **Watertekort:**
* Onvoldoende inname (verminderd dorstgevoel bij ouderen, onvermogen tot vragen/halen/drinken bij kinderen en ouderen) [9](#page=9).
* Toegenomen verlies (zweten, gastro-intestinaal, renaal door o.a. diabetes insipidus) [9](#page=9).
* **Teveel aan zout:**
* Teveel toediening van NaCl of NaHCO3 [9](#page=9).
* Zeewaterintoxicatie [9](#page=9).
* **Behandeling:** Afhankelijk van de oorzaak. Bij watertekort wordt vrij water toegediend. Bij een teveel aan zout kan een diureticum worden toegediend in combinatie met vrij water [9](#page=9).
> **Tip:** Net als bij de correctie van chronische hyponatriëmie, moet men opletten om hypernatriëmie niet te snel te corrigeren om ernstige neurologische schade te voorkomen [9](#page=9).
##### 3.1.2.2 Hyponatriëmie (<135 mmol/L)
Hyponatriëmie is zeer frequent bij gehospitaliseerde patiënten [9](#page=9).
* **Symptomen:** Voornamelijk neurologisch (cerebraal oedeem) met symptomen als nausea, verwardheid, hoofdpijn, slaperigheid, tot stuipen en coma [9](#page=9).
* **Diagnostiek:** Bepaling van plasma- en urineosmolaliteit, nierfunctie (creatinine, ureum, urinezuur), volledig ionogram en urinaire natriumconcentratie. Als de plasmaosmolaliteit verlaagd is, spreekt men van hypotone hyponatriëmie. Een lage urinaire osmolaliteit (<100 mOsm/kg) duidt op zeer verdunde urine en meestal op een te hoge waterinname (bv. polydipsie) [9](#page=9).
* **Acute vs. Chronische hyponatriëmie:** Het onderscheid (<48 uur vs. >48 uur) is cruciaal voor de correctiesnelheid. Chronische hyponatriëmie vereist een zeer trage correctie om irreversibele neurologische complicaties te vermijden, terwijl acute hyponatriëmie sneller gecorrigeerd kan worden [10](#page=10).
* **Classificatie van hyponatriëmie:**
| Conditie | Extracellulair Volume | Oedeem | Urinair Natrium | Plasma Ureum, Urinezuur |
| :------------------------------------- | :-------------------- | :------- | :-------------- | :----------------------- |
| **Hypotone Hyponatriëmie met verlaagd ECV** | | | | |
| Gastro-intestinaal verlies (braken, diarree) | Laag | Nee | Laag | Verhoogd |
| Renaal verlies (thiazidediureticum) | Laag | Nee | Hoog | Verhoogd |
| Bijnierinsufficiëntie/hypoaldosteronisme | Normaal | Nee | Hoog | Verhoogd |
| **Hypotone Hyponatriëmie met normaal ECV** | | | | |
| SIAD/SIADH | Normaal | Nee | Hoog | Laag |
| Primaire polydipsie | Laag | Nee | Laag | Laag |
| **Hypotone Hyponatriëmie met verhoogd ECV** | | | | |
| Hartfalen | Verhoogd | Ja | Laag | Verhoogd |
| Levercirrose | Verhoogd | Ja | Laag | Verhoogd |
* **Behandeling:**
* Bij neurologische symptomen: ook hypertone NaCl [12](#page=12).
* GI-verlies: aanvullen met zout en water [12](#page=12).
* Diureticum: stoppen diureticum, aanvullen met zout en water [12](#page=12).
* SIAD(H): vochtbeperking [12](#page=12).
* Hartfalen/cirrose: behandelen van de onderliggende ziekte [12](#page=12).
### 3.2 Afwijkende diurese
#### 3.2.1 Oligurie
Diurese minder dan 400-500 ml/24 uur. Oligurie kan een uiting zijn van een geringe GFR, al dan niet in combinatie met verhoogde tubulaire reabsorptie van water. De oorzaken hiervan zijn reeds elders besproken [14](#page=14).
#### 3.2.2 Polyurie
Polyurie kan verschillende oorzaken hebben:
* **Osmotische diurese door hyperglycemie:** Een verhoogde glucoseconcentratie in het bloed leidt tot meer gefilterde glucose. Als de tubulaire reabsorptie van glucose onvoldoende is, blijft glucose in de urine aanwezig, wat osmotische diurese en polyurie veroorzaakt. Hyperglycemie is een frequente oorzaak van polyurie; glucosurie of hyperglycemie moet worden uitgesloten bij polyurie [14](#page=14).
* **Andere oorzaken van osmotische diurese:**
* Lisdiuretica [14](#page=14).
* Primaire polydipsie [14](#page=14).
* Centrale diabetes insipidus [14](#page=14).
* Nefrogene diabetes insipidus [14](#page=14).
* Volumeoverbelasting [14](#page=14).
* Na urineobstructie [14](#page=14).
* Na acute tubulusnecrose [14](#page=14).
---
# Cardiorenaal syndroom en intra-abdominale hypertensie
Dit deel beschrijft de complexe interactie tussen het hart en de nieren, en de impact van verhoogde druk in de buik op de nierfunctie.
### 4.1 Cardiorenaal syndroom
Het cardiorenaal syndroom verwijst naar de wederzijdse beïnvloeding tussen het hart en de nieren [15](#page=15).
#### 4.1.1 Invloed van nieren op het hart
De nieren kunnen de hartfunctie beïnvloeden via verschillende mechanismen [15](#page=15):
* Activatie van het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS) kan leiden tot hypertensie en hartlijden [15](#page=15).
* Anurie kan leiden tot hartfalen [15](#page=15).
* Chronisch nierlijden kan resulteren in versnelde atheromatose met ischemisch cardiaal lijden [15](#page=15).
* Chronisch nierlijden kan leiden tot aortaklepstenose [15](#page=15).
#### 4.1.2 Invloed van het hart op de nieren
Een gebrekkige hartfunctie kan leiden tot nierproblemen. Voorbeelden hiervan zijn [15](#page=15):
* Prerenaal nierlijden door renale hypoperfusie bij linker hartfalen [15](#page=15).
* Veneuze renale stuwing bij rechterhartfalen [15](#page=15).
Gedecompenseerd hartfalen wordt frequent gecompliceerd door nierlijden. Patiënten met voorafbestaand nierlijden zijn vanwege hun beperkte ‘nierreserve’ vatbaarder voor de ontwikkeling van het cardiorenaal syndroom [15](#page=15).
Klassiek wordt dit toegeschreven aan een gereduceerde nierperfusiedruk door een gedaalde hartfunctie, in combinatie met een gedaald circulerend volume door het gebruik van diuretica. De verdere behandeling van hartdecompensatie wordt belemmerd door het optreden van nierinsufficiëntie. Echter, veneuze congestie en intra-abdominale hypertensie kunnen ook een rol spelen in de daling van de nierfunctie. Veneuze congestie gaat gepaard met een daling in de renale bloedflow en glomerulaire filtratiesnelheid (GFR), ondanks een toegenomen filtratiefractie. Het is waarschijnlijk dat het belang van de verschillende pathofysiologische mechanismen individueel verschillend is en in de tijd varieert, mede afhankelijk van de ingestelde therapie [15](#page=15).
> **Tip:** Bij de behandeling van gedecompenseerd hartfalen met lisdiuretica moet de nierfunctie regelmatig gecontroleerd worden [15](#page=15).
**Caveat:** Patiënten met hartfalen hebben vaak een gereduceerde spiermassa, waardoor serumcreatinine eerder laag blijft, ondanks een gevorderde nierinsufficiëntie [15](#page=15).
Een verhoogd ureum en hyponatriëmie zijn ongunstige prognostische factoren bij patiënten met hartfalen [15](#page=15).
### 4.2 Intra-abdominale hypertensie en abdominaal compartiment syndroom
Intra-abdominale hypertensie (IAH) is een verhoogde druk in de buik. Dit kan te wijten zijn aan diverse oorzaken, zoals intra-abdominale bloeding, trauma, pancreatitis, vochtopstapeling en andere intra-abdominale pathologie/heelkunde [16](#page=16).
Het abdominaal compartiment syndroom (ACS) is een intra-abdominale hypertensie die aanleiding geeft tot orgaandysfunctie. Deze orgaandysfunctie kan zich manifesteren in onder andere de darmen, nieren, hart en longen [16](#page=16).
#### 4.2.1 Gevolgen van abdominaal compartiment syndroom voor de nieren
De afwijkingen ter hoogte van de nieren als gevolg van abdominaal compartiment syndroom zijn:
* Stuwing van de venae renales [16](#page=16).
* Gedaalde nierdoorbloeding door het verminderd hartdebiet [16](#page=16).
* Compressie van de nieren [16](#page=16).
* Interstitieel oedeem in de nier [16](#page=16).
Dit resulteert in een stijging van het serumcreatinine, met oligurie tot anurie als gevolg [16](#page=16).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Aminoglycosiden | Een groep antibiotica die, wanneer gebruikt, nierschade kunnen veroorzaken, met name tubulaire schade. |
| Cisplatinum | Een chemotherapiemedicijn dat bekend staat om zijn nefrotoxische effecten, waaronder tubulaire schade. |
| Penicilline | Een veelgebruikte antibioticaclass die acute interstitiële nefritis kan veroorzaken als bijwerking. |
| Immunotherapie | Behandelingen die het immuunsysteem stimuleren en die in zeldzame gevallen interstitiële nefritis kunnen induceren. |
| Antivirale medicatie | Medicijnen gericht tegen virale infecties, zoals acyclovir, die bij hoge doses kristalnefropathie kunnen veroorzaken. |
| ACE-I (Angiotensine Converting Enzyme Inhibitors) | Geneesmiddelen die de bloeddruk reguleren en die bij gebruik kunnen leiden tot een daling van de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) en hyperkaliëmie. |
| ARB (Angiotensine II Receptor Blokkers) | Een klasse medicijnen die vergelijkbaar zijn met ACE-remmers in hun effect op de bloeddruk en het risico op GFR-daling en hyperkaliëmie. |
| Fenacetine | Een pijnstiller die vroeger veel werd gebruikt en geassocieerd wordt met chronische tubulo-interstitiële nefritis. |
| Lithium | Een medicijn dat voornamelijk wordt gebruikt voor bipolaire stoornissen en dat chronische tubulo-interstitiële nefritis en diabetes insipidus kan veroorzaken. |
| NSAID (Niet-steroïdale anti-inflammatoire medicatie) | Medicijnen zoals ibuprofen en naproxen die de synthese van prostaglandines remmen en acute nierschade kunnen veroorzaken, met name bij hypoperfusie. |
| Acute interstitiële nefritis | Een ontsteking van de nieren die de tubuli en het interstitiële weefsel aantast, vaak veroorzaakt door medicijnen zoals NSAID's en penicillines. |
| Glomerulopathie | Een aandoening die de glomeruli, de filtereenheden van de nieren, aantast en kan leiden tot proteïnurie en nefrotisch syndroom. |
| Hypertensie | Een verhoogde bloeddruk, die een bijwerking kan zijn van medicijnen die natriumretentie veroorzaken. |
| Hyperkaliëmie | Een te hoge concentratie kalium in het bloed, een potentieel levensbedreigende bijwerking van verschillende medicijnen en aandoeningen. |
| Hyponatriëmie | Een te lage concentratie natrium in het bloed, die kan leiden tot neurologische symptomen zoals verwardheid en stuipen. |
| Lisdiuretica | Krachtige diuretica zoals furosemide die de zout- en wateruitscheiding verhogen door inhibitie van de lis van Henlé. |
| Thiazidediuretica | Minder krachtige diuretica die de natrium- en chloorheropname in de distale tubulus remmen en vaak worden gebruikt bij hypertensie. |
| Amiloride | Een kaliumsparend diureticum dat de aldosteronreceptor blokkeert in de ductus colligens. |
| Spironolacton | Een aldosteronreceptorblokker die kaliumretentie kan veroorzaken en wordt gebruikt bij hartfalen en leverfalen. |
| Eplerenon | Een selectievere aldosteronreceptorblokker met een lager risico op gynaecomastie vergeleken met spironolacton. |
| Acetazolamide | Een koolzuuranhydraseremmer die werkt in de proximale tubulus en leidt tot verlies van natrium en bicarbonaat. |
| Osmotische diuretica | Stoffen zoals mannitol die door de glomerulaire filtratie de urineconcentratie belemmeren en worden gebruikt bij hersenoedeem. |
| Vasopressine receptor antagonisten | Medicijnen die de werking van vasopressine blokkeren, wat leidt tot een verhoogde wateruitscheiding, gebruikt bij hyponatriëmie. |
| Renale klaring | Het proces waarbij een geneesmiddel door de nieren uit het lichaam wordt geëlimineerd, hetzij via glomerulaire filtratie of tubulaire secretie. |
| Creatinineklaring | Een maat voor de nierfunctie die aangeeft hoe efficiënt de nieren creatinine uit het bloed verwijderen. |
| Geschatte GFR (Glomerulaire Filtratiesnelheid) | Een schatting van de filterfunctie van de nieren, gebaseerd op serumcreatininewaarden en andere factoren. |
| Elektrolytstoornissen | Afwijkingen in de normale niveaus van elektrolyten in het bloed, zoals kalium, natrium en calcium. |
| Hypokaliëmie | Een te lage kaliumspiegel in het bloed, die kan worden veroorzaakt door verhoogd verlies of een verschuiving van kalium naar de cellen. |
| Diarree | Chronische diarree is een veelvoorkomende oorzaak van kaliumverlies via het maag-darmkanaal. |
| Braken | Braken leidt tot alkalose en ondervulling, wat de RAAS activeert en kan leiden tot hypokaliëmie. |
| Hyperaldosteronisme | Een aandoening waarbij de bijnieren te veel aldosteron produceren, wat leidt tot natriumretentie en kaliumverlies. |
| RAAS (Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem) | Een hormonaal systeem dat een cruciale rol speelt bij de regulatie van bloeddruk en vochtbalans. |
| Betamimetica | Medicijnen die de bèta-adrenerge receptoren stimuleren, wat kan leiden tot een daling van de kaliumspiegel in het bloed. |
| Obstipatie | Verstopping van de darmen, kan optreden bij hypokaliëmie door een verminderde darmmotiliteit. |
| Ileus | Een darmobstructie die kan worden veroorzaakt door een verminderde darmmotiliteit, vaak geassocieerd met elektrolytstoornissen. |
| Hypoaldosteronisme | Een tekort aan aldosteronproductie door de bijnieren, wat kan leiden tot natriumverlies en kaliumretentie. |
| Bijnierschorsinsufficiëntie | Een aandoening waarbij de bijnierschors onvoldoende hormonen produceert, waaronder aldosteron. |
| Cotrimoxazole | Een combinatie-antibioticum (trimethoprim/sulfamethoxazol) dat hyperkaliëmie kan veroorzaken. |
| Rhabdomyolyse | Afbraak van spierweefsel, wat grote hoeveelheden kalium in het bloed kan vrijmaken en hyperkaliëmie kan veroorzaken. |
| Hemolyse | Afbraak van rode bloedcellen, wat vals hoge kaliumwaarden in het bloed kan geven. |
| Kayexalate (Polystyreensulfonaat) | Een kaliumbinder die oraal wordt ingenomen om de opname van kalium uit het maag-darmkanaal te beperken. |
| NaHCO3 (Natriumbicarbonaat) | Wordt gebruikt om acidose te corrigeren en kan een verschuiving van kalium naar de intracellulaire ruimte bevorderen. |
| Hypernatriëmie | Een te hoge natriumspiegel in het bloed, meestal het gevolg van een tekort aan water of een teveel aan zout. |
| Diabetes insipidus | Een aandoening gekenmerkt door polyurie en polydipsie als gevolg van een tekort aan antidiuretisch hormoon (ADH) of een verminderde reactie van de nieren op ADH. |
| Hyponatriëmie | Een te lage natriumspiegel in het bloed, die vaak gepaard gaat met neurologische symptomen zoals braken, verwardheid en coma. |
| Cerebraal oedeem | Zwelling van de hersenen, een mogelijke complicatie van ernstige hyponatriëmie. |
| Osmolaliteit | De concentratie van opgeloste deeltjes in een oplossing, een belangrijke parameter bij de beoordeling van hyponatriëmie. |
| Urinaire osmolaliteit | De osmolaliteit van de urine, die inzicht geeft in het vermogen van de nieren om de urine te concentreren. |
| Acute hyponatriëmie | Hyponatriëmie die zich ontwikkelt binnen 48 uur, en waarbij een snellere correctie mogelijk is. |
| Chronische hyponatriëmie | Hyponatriëmie die zich langzamer ontwikkelt dan 48 uur, en waarbij een zeer trage correctie noodzakelijk is om neurologische schade te voorkomen. |
| Extracellulair volume | Het volume van vocht buiten de cellen. |
| Syndroom of Inappropriate Antidiuresis (SIAD) / SIADH | Een aandoening waarbij het lichaam te veel ADH produceert, wat leidt tot waterretentie en hyponatriëmie. |
| Primaire polydipsie | Overmatige dorst en vochtinname, wat kan leiden tot verdunning van het bloed en hyponatriëmie. |
| Hartfalen | Een aandoening waarbij het hart niet efficiënt genoeg bloed kan rondpompen, wat kan leiden tot vochtophoping en oedeem. |
| Levercirrose | Chronische leverschade die kan leiden tot vochtophoping, ascites en oedeem. |
| Ascites | Ophoping van vocht in de buikholte. |
| Vochtbeperking | Het beperken van de inname van vocht, een behandeling voor SIAD/SIADH. |
| Afwijkende diurese | Een verstoring van de normale urineproductie. |
| Oligurie | Een verminderde urineproductie, gedefinieerd als minder dan 400-500 ml per 24 uur. |
| Polyurie | Een verhoogde urineproductie, gedefinieerd als meer dan 2,5 liter per 24 uur. |
| Osmotische diurese | Verhoogde urineproductie veroorzaakt door de aanwezigheid van osmotisch actieve stoffen in de urine, zoals glucose. |
| Hyperglycemie | Een te hoge bloedsuikerspiegel, een veelvoorkomende oorzaak van osmotische diurese en polyurie. |
| Glucosurie | Aanwezigheid van glucose in de urine. |
| Cardiorenaal syndroom | De onderlinge beïnvloeding tussen hart- en nierfunctie, waarbij aandoeningen aan het ene orgaan de functie van het andere kunnen beïnvloeden. |
| Renale hypoperfusie | Een verminderde bloedtoevoer naar de nieren. |
| Veneuze renale stuwing | Ophoping van bloed in de nieren als gevolg van een verhoogde druk in de venen. |
| Nierreserve | Het vermogen van de nieren om te functioneren ondanks beschadiging, vaak verminderd bij chronische nierziekten. |
| Veneuze congestie | Ophoping van bloed in de aderen, wat de nierfunctie kan beïnvloeden. |
| Intra-abdominale hypertensie | Verhoogde druk in de buikholte. |
| Abdominaal compartiment syndroom | Een ernstige vorm van intra-abdominale hypertensie die leidt tot orgaandysfunctie, inclusief de nieren. |
| Stuwing van de vv renales | Congestie van de niervenen door verhoogde intra-abdominale druk. |
| Gedaald hartdebiet | Een verminderde hoeveelheid bloed die het hart per minuut rondpompt. |
| Interstitieel oedeem in de nier | Vochtophoping in het weefsel tussen de nierbuisjes. |
| Anurie | Volledige afwezigheid van urineproductie. |