Cover
Zacznij teraz za darmo B11 antilichamenTCRv2023 2.pdf
Summary
# Antistoffen en hun toepassingen
Antistoffen, ook bekend als immunoglobulines, zijn cruciale componenten van het adaptieve immuunsysteem die worden geproduceerd door B-cellen en plasmacellen. Dit document bespreekt de verschillende typen antistoffen, hun productie methoden en hun diverse toepassingen in diagnostiek en therapie, inclusief gehumaniseerde varianten [3](#page=3).
## 1.1 Polyklonale antistoffen
Polyklonale antistoffen worden verkregen uit het serum van geïmmuniseerde individuen. Ze vormen een mengsel van verschillende antilichamen die gericht zijn tegen diverse epitopen van een specifiek antigen, evenals antilichamen tegen frequent voorkomende pathogenen. Deze preparaten bevatten antistoffen van verschillende isotypes (IgG1, IgG2, IgG3, IgG4) [4](#page=4).
### 1.1.1 Productie en kenmerken
De productie van polyklonale antistoffen is gebaseerd op de immunrespons van een organisme na blootstelling aan antigenen. Ze worden vaak verkregen uit bloed van gezonde, gevaccineerde of reeds blootgestelde donoren [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1.2 Toepassingen
Polyklonale antistoffen worden toegepast voor passieve immuniteit. Voorbeelden hiervan zijn [3](#page=3):
* **Specifieke immunoglobulines:** Verkregen uit hyperimmuun serum, bijvoorbeeld anti-D voor rhesus-negatieve zwangere vrouwen, anti-HBV na een prikaccident, antitetanus bij wondbehandeling, anti-rabiës na een beet van een verdacht dier, en anti-CMV profylaxe en behandeling bij transplantpatiënten [3](#page=3).
* **Anti-thymocyten globulines (ATG):** Polyklonale antistoffen geïsoleerd uit konijnserum na immunisatie met humane thymuscellen, gebruikt bij transplantatie om de immuniteit te onderdrukken [4](#page=4).
## 1.2 Monoklonale antistoffen
Monoklonale antistoffen zijn antilichamen die specifiek zijn gericht tegen één enkel epitoop op een antigen. Ze worden geproduceerd door gefuseerde cellijnen, hybridoomcellen, die ontstaan uit de fusie van B-cellen met myeloomcellen [4](#page=4).
### 1.2.1 Productie
De klassieke productie van monoklonale antistoffen vindt plaats in muizen. Een muis wordt geïmmuniseerd met een specifiek antigen. Vervolgens worden B-cellen uit de milt van deze muis geïsoleerd en gefuseerd met een myeloomcel die zelf geen antistoffen produceert. De resulterende hybridoomcel kan in grote hoeveelheden worden gekweekt en produceert een homogeen product van antistoffen met dezelfde specificiteit en structuur [4](#page=4).
### 1.2.2 Kenmerken
In tegenstelling tot polyklonale antistoffen, bestaan monoklonale antistoffen uit slechts één type antistof, bestaande uit één zware en één lichte keten, die specifiek aan één epitoop bindt. Elk productiebatch van een specifiek monoklonaal antistofproduct is identiek [4](#page=4).
### 1.2.3 Toepassingen en voorbeelden
Monoklonale antistoffen hebben diverse therapeutische en diagnostische toepassingen:
* **OKT3:** Een monoklonaal antistof dat specifiek bindt aan één epitoop op de CD3 eiwitten van het T-cel receptor (TCR) complex [4](#page=4).
* **Diagnostiek:** Gebruikt in tests zoals ELISA om specifieke antigenen of antistoffen te detecteren [10](#page=10).
* **Therapie:** Behandeling van kanker en auto-immuunziekten [17](#page=17) [5](#page=5).
## 1.3 Gehumaniseerde en chimere antistoffen
Muriene (muizen) monoklonale antistoffen kunnen bij mensen een immuunrespons opwekken, wat hun werkzaamheid kan verminderen. Om dit tegen te gaan, worden moleculaire technieken gebruikt om deze antistoffen te modificeren [5](#page=5).
### 1.3.1 Chimere antistoffen
Chimere antistoffen bevatten alleen het muizen VH- en VL-domein, terwijl de rest van het antistofmolecuul afkomstig is van een humaan isotype. De keuze van het humane isotype is afhankelijk van het gewenste effect, zoals binding aan Fc-receptoren voor NK-cel activiteit of complementactivatie. De suffix "-ximab" duidt op een chimerisch antistof [5](#page=5) [7](#page=7).
### 1.3.2 Gehumaniseerde antistoffen
Bij gehumaniseerde antistoffen zijn slechts de complementarity determining regions (CDRs 1-3) van de zware en lichte keten van muizenherkomst, terwijl de rest humaan is. Dit resulteert in een antistof met een nog hogere mate van menselijkheid, wat de immunogeniciteit verder reduceert. De suffix "-zumab" duidt op een gehumaniseerd antistof [5](#page=5) [7](#page=7).
### 1.3.3 Humane monoklonale antistoffen
Hoewel technisch moeilijker te produceren, bestaan er ook volledig humane monoklonale antistoffen. De suffix "-mumab" duidt op een humaan antistof [5](#page=5) [7](#page=7).
## 1.4 Antilichaam fragmenten en modificaties
Verschillende antilichaamfragmenten en gemodificeerde antistoffen worden gebruikt voor specifieke toepassingen.
### 1.4.1 Antilichaamstructuur en fragmenten
De typische structuur van een immunoglobuline (Ig) bestaat uit twee identieke zware en twee identieke lichte ketens [16](#page=16).
* **Fv-domein (fragment variable):** Het kleinste deel van een antistof dat nodig is voor antigenbinding, bestaande uit één VH- en één VL-domein. Dit domein bevat de CDR's [16](#page=16).
* **scFv (single chain fragment variable):** Een Fv-fragment gemaakt met een aminozuurketen die de VL- en VH-domeinen verbindt [16](#page=16).
* **Fab-fragment (fragment antigen binding):** Verkregen door enzymatische behandeling of recombinante technieken [16](#page=16).
* **F(ab')2-fragment:** Omvat twee Fab-fragmenten verbonden door cystinebruggen, enzymatisch verkregen [16](#page=16).
### 1.4.2 VHH immunoglobulines
Immunoglobulines van haaien en kamelen/lama's (VHH immunoglobulines) verschillen van menselijke/muriene Ig's doordat hun Fv-domein slechts uit één VH-keten bestaat, zonder VL. Dit biedt het voordeel dat slechts één gen gekloneerd hoeft te worden voor de productie van een specifiek antistof [16](#page=16).
### 1.4.3 Bispecifieke antistoffen
Bispecifieke antistoffen bevatten twee paren van VH en VL domeinen met verschillende specificiteiten [17](#page=17).
* **BiTE (bispecific T cell engager):** Een polypeptideketen die één paar gericht heeft tegen een tumor-specifiek antigen en het andere paar tegen het TCR/CD3 complex. Dit leidt tot de rekrutering van T-cellen naar de tumor voor tumordoding ("redirected T cells"). Blinatumomab is een voorbeeld van een anti-CD19 T cell engager [17](#page=17) [19](#page=19).
### 1.4.4 Fusie-eiwitten
Een "-cept" suffix duidt op een fusie-eiwit dat bestaat uit een receptor en het constante gedeelte van een antistof [7](#page=7).
### 1.4.5 Half-life extending (HLE)
Strategieën voor "half-life extending" (HLE) worden gebruikt om de halfwaardetijd van antistoffen in het lichaam te verlengen [18](#page=18).
## 1.5 Toepassingen in diagnostiek
Antistoffen spelen een cruciale rol in diverse diagnostische methoden.
### 1.5.1 Enzyme-Linked Immunosorbent Assay (ELISA)
ELISA is een veelgebruikte techniek om specifieke eiwitten te meten of te detecteren. Het principe is gebaseerd op de binding van antistoffen aan antigenen, waarbij enzymen worden gebruikt voor detectie [10](#page=10).
* **Werkingsprincipe:** Een antigeen wordt gecoat op een plastic putje. Serum van de patiënt wordt toegevoegd; indien antistoffen aanwezig zijn, binden deze aan het antigeen. Na grondig wassen wordt een anti-humaan immuunglobuline antilichaam, gebonden aan een enzym, toegevoegd. De toevoeging van een substraat leidt tot kleuring van positieve putjes [10](#page=10).
* **Toepassingen:** Virusdetectie, antilichaamdetectie, hormoondetectie, toxinedetectie. ELISA is, naast PCR en kweek, een belangrijk diagnostisch principe in de microbiologie [10](#page=10).
### 1.5.2 Diagnostiek van anemie door rode bloedcel destructie
Antistoffen kunnen leiden tot hemolytische ziekten bij pasgeborenen.
* **Anti-HLA antistoffen:** Gevormd door de moeder tegen HLA-antigenen van het kind, kunnen bij IgG-type door de placenta gaan en aan de cellen van het kind binden [14](#page=14).
* **Anti-A en anti-B antistoffen:** Moeders met bloedgroep O produceren spontaan anti-A en anti-B antistoffen die door de placenta kunnen gaan en geelzucht bij het kind kunnen veroorzaken door hemolyse van rode bloedcellen [14](#page=14).
* **Anti-Rh en Kell antistoffen:** Bij rhesus-negatieve of Kell-negatieve moeders die een positief kind verwekken, kunnen IgG-antistoffen worden gevormd die binden aan de rode bloedcellen van het kind en leiden tot destructie ervan. Deze antistoffen binden aan rode bloedcellen (RhD, K) en hun voorlopers [14](#page=14).
* **Diagnose:** De directe Coombs-test op de rode bloedcellen van het kind detecteert IgG-antistoffen. Na toevoeging van anti-IgG agglutineren de cellen [14](#page=14).
## 1.6 Toepassingen in therapie
Antistoffen worden steeds vaker therapeutisch ingezet.
### 1.6.1 Passieve immunisatie
Passieve immunisatie maakt gebruik van toegediende antistoffen om bescherming te bieden.
* **Anti-RhD antistoffen:** Toediening van anti-RhD IgG aan rhesus-negatieve moeders tijdens de zwangerschap voorkomt immunisatie tegen het foetale RhD-antigeen. Het werkingsmechanisme hierbij is mogelijk via inhibitie van B-cellen [15](#page=15).
* **Behandeling van auto-immuunziekten:** Gammaglobulines (polyklonale IgG) worden toegepast bij auto-immuunziekten zoals idiopathische trombopenie (ITP) [15](#page=15).
### 1.6.2 Monoklonale antistoffen in de therapie
Monoklonale antistoffen worden ingezet voor diverse ziektebeelden.
* **Tumortherapie:** Bispecifieke antistoffen zoals BiTEs richten T-cellen op tumorcellen voor eliminatie. Rituximab (anti-CD20 antistof) wordt gebruikt bij B-cel lymfomen/leukemie, en anti-HER2 antistoffen bij borstkanker [17](#page=17).
* **Onderdrukking van immuniteit:** Anti-thymocyten globulines (ATG) worden gebruikt bij transplantatie [4](#page=4).
### 1.6.3 Effectormechanismen van Ig in therapie
De therapeutische werking van antistoffen kan via verschillende mechanismen verlopen:
1. **Complementactivatie:** Kan leiden tot cellysis, maar is minder effectief tegen lichaamscellen door aanwezigheid van inhibitoren [17](#page=17).
2. **ADCC (Antibody-Dependent Cell-mediated Cytotoxicity):** Killing door NK-cellen [17](#page=17).
3. **ADCP (Antibody-Dependent Cellular Phagocytosis):** Gemedieerde fagocytose door macrofagen via FcR-receptoren, een belangrijk mechanisme bij Rituximab [17](#page=17).
4. **Inductie van apoptose:** Sommige antistoffen, zoals anti-CD20, kunnen apoptose induceren [17](#page=17).
> **Tip:** De suffixes in de naam van monoklonale antistoffen geven informatie over hun herkomst en structuur: -ximab (chimeer), -zumab (gehumaniseerd), -mumab (humaan), -cept (fusie-eiwit). Dit is een handige manier om de eigenschappen van een therapeutisch antistof te onthouden [7](#page=7).
---
# Celanalyse en sortering met flowcytometrie
Flowcytometrie is een techniek die gebruikmaakt van gelabelde antistoffen en fluorescentie om cellen te kwantificeren, onderscheiden en sorteren op basis van hun oppervlaktekenmerken [11](#page=11).
### 2.1 Principe van flowcytometrie
De basis van flowcytometrie ligt in het enkelvoudig analyseren van cellen die één voor één door een laserstraal passeren. Wanneer een cel deze laserstraal kruist, worden fluorescentie-moleculen die aan de cel gebonden zijn, geëxciteerd en zenden ze licht uit op specifieke golflengtes. Dit uitgezonden licht wordt vervolgens gedetecteerd [11](#page=11).
#### 2.1.1 Kwantificeren en onderscheiden van celpopulaties
Om specifieke celpopulaties te kunnen analyseren, worden monoklonale antistoffen gebruikt die gelabeld zijn met fluorescerende stoffen. Deze antistoffen zijn specifiek gericht op bepaalde oppervlaktekenmerken van cellen. Bijvoorbeeld, om T-cellen, B-cellen en NK-cellen in bloed te kwantificeren, kan men antistoffen toevoegen die binden aan CD3 (voor T-cellen), CD20 (voor B-cellen) en CD56 (voor NK-cellen). De fluorescerende labels van deze antistoffen hebben verschillende kleuren (bijvoorbeeld rood, groen, blauw), waardoor de detectie van elke celpopulatie afzonderlijk mogelijk is [11](#page=11).
De detectie van het uitgezonden licht resulteert in een multidimensionale plot waarbij elk punt een individuele cel representeert. De positie van elk punt in deze plot is gebaseerd op de gemeten fluorescentie-intensiteit, wat informatie geeft over de aanwezigheid en de hoeveelheid van de specifieke oppervlaktekenmerken. Dit stelt onderzoekers in staat om verschillende celpopulaties te identificeren en hun relatieve aantallen te bepalen binnen een monster [11](#page=11).
> **Tip:** De keuze van antistoffen en hun bijbehorende fluorescerende labels is cruciaal voor het succesvol onderscheiden van de gewenste celpopulaties. Zorg ervoor dat de labels spectrale overlap minimaliseren voor nauwkeurige detectie.
#### 2.1.2 Fluorescentie-geactiveerde cel sortering (FACS)
Flowcytometrie, in het bijzonder fluorescentie-geactiveerde cel sortering (FACS), breidt de mogelijkheden uit tot het fysisch scheiden van specifieke celpopulaties uit een complex mengsel. Na de detectie van de fluorescerende signalen kan het systeem, op basis van de geprogrammeerde criteria, een elektrische lading aan de gesorteerde druppel met de cel meegeven. Vervolgens worden deze geladen druppels door een elektrisch veld geleid, waardoor ze naar specifieke opvangbuisjes worden afgebogen [11](#page=11).
### 2.2 Geavanceerde toepassingen: CiteSeq en Single Cell Transcriptomics
Naast de traditionele celanalyse en -sortering, zijn er modernere technieken die voortbouwen op de principes van flowcytometrie:
#### 2.2.1 CiteSeq
CiteSeq is een methode die antistoffen koppelt aan oligonucleotiden. Hierdoor kunnen cellen individueel worden verwerkt en gesequeneerd, waarbij tot wel 250 verschillende antistoffen tegelijkertijd gelabeld kunnen worden. Dit maakt een zeer gedetailleerde fenotypering van individuele cellen mogelijk in combinatie met moleculaire informatie [12](#page=12).
#### 2.2.2 Single cell transcriptomics
Bij single cell transcriptomics worden cellen afzonderlijk verpakt in kleine druppeltjes. Binnen elk druppeltje wordt vervolgens het RNA van die specifieke cel gesequeneerd. Dit levert diepgaande informatie op over de genexpressieprofielen van individuele cellen, wat essentieel is voor het begrijpen van heterogeniteit binnen celpopulaties en het identificeren van zeldzame celtypen. Deze techniek is met name waardevol gebleken voor de analyse van bloed mononucleaire cellen [12](#page=12) [13](#page=13).
> **Example:** Met CiteSeq kan men bijvoorbeeld gelijktijdig de expressie van oppervlaktemarkers (via antistoffen) en de RNA-inhoud van individuele cellen bepalen, wat een ongekend niveau van celkarakterisering biedt.
---
# T-cel receptoren en CAR-therapie
Dit onderwerp behandelt de modificatie van T-cellen met transgene T-cel receptoren (TCR) en chimere antigeen receptoren (CARs) voor therapeutische doeleinden, inclusief hun werkingsmechanismen en mogelijke bijwerkingen zoals cytokine stormen.
### 3.1 Transgene T-cel receptoren (TCR)
T-cellen in het perifere bloed beschikken elk over een eigen T-cel receptor (TCR) en zijn geclassificeerd als CD4 of CD8 positief. Genetische modificatie van deze T-cellen kan leiden tot de expressie van een tweede receptor, een tumor-specifieke TCR. Een belangrijk kenmerk van deze transgene TCR-therapie is dat de tumor-specifieke TCR vaak HLA-afhankelijk is; een voorbeeld hiervan is een HLA-A2 gerestricteerde TCR, wat de praktische toepasbaarheid beperkt. Transgene TCR's kunnen zowel cytoplasmatische als nucleaire antigenen targetten [20](#page=20).
### 3.2 Chimere antigeen receptoren (CARs)
Chimere antigeen receptoren (CARs) vertegenwoordigen een andere benadering waarbij T-cellen genetisch worden gemodificeerd om een tweede receptor tot expressie te brengen, die eigenschappen van een immunoglobuline (Ig) bezit [20](#page=20).
#### 3.2.1 Structuur en functie van CARs
Een CAR bestaat typisch uit een single-chain variable fragment (scFv). Dit scFv is afgeleid van de variabele heavy (VH) en variabele light (VL) domeinen van een antistof en is gericht tegen een specifiek antigeen, zoals CD20. Deze scFv-component, verbonden door een flexibel peptide, bevindt zich extracellulair en is in staat om het antigeen in zijn native vorm te binden zonder dat dit HLA-restrictie met zich meebrengt, wat een aanzienlijk praktisch voordeel biedt ten opzichte van transgene TCR's [20](#page=20) [21](#page=21).
Het extracellulaire scFv-gedeelte is gekoppeld aan een transmembraan peptide, gevolgd door een signaaltransducerende sequentie. Meestal wordt hiervoor een sequentie van CD3 gebruikt [21](#page=21).
#### 3.2.2 Generaties CARs
* **Eerste generatie CARs:** Deze CARs, die enkel de CD3 signaaltransducerende sequentie bevatten, kunnen tumorcellen doden. Echter, hun overlevingskans in vivo is beperkt, waardoor ze nauwelijks effectiviteit tonen *in vivo* [21](#page=21).
* **Tweede generatie CARs:** Deze geavanceerdere CARs bevatten, naast de CD3 signaaltransducerende sequentie, ook een sequentie van CD28. Bij binding aan het antigeen induceren deze CARs zowel TCR-signalering als costimulatoire signalering. Dit resulteert in T-cel activatie met proliferatie en secretie van cytokines. Deze cellen zijn niet alleen in staat tumorcellen te doden, maar kunnen zich ook *in vivo* vermenigvuldigen en voor langere perioden overleven, waardoor ze zeer krachtige effectorcellen tegen tumoren vormen [21](#page=21).
#### 3.2.3 Effecten en bijwerkingen van CAR-T therapie
T-cellen die gemodificeerd zijn met tweede generatie CARs worden beschouwd als krachtige effectorcellen tegen tumoren. Het gewenste effect van tumordoding wordt aangeduid met "on target, on tumor" [21](#page=21).
Echter, een belangrijk neveneffect is het "on target, off tumor" fenomeen. Dit treedt op wanneer het getargete antigeen ook aanwezig is op gezonde cellen, wat leidt tot ongewenste effecten op deze cellen. Een typisch voorbeeld hiervan is de targeting van CD20, wat ook voorkomt op gezonde B-cellen [21](#page=21).
Bovendien kan na de infusie van CAR-T cellen een ernstige cytokinestorm optreden. Deze reactie kan dodelijk zijn en vereist intensieve medische zorg. Behandeling met antistoffen gericht tegen IL-6 kan hierbij waardevol zijn [21](#page=21) [23](#page=23).
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen de HLA-afhankelijkheid van transgene TCR's en de HLA-onafhankelijkheid van CARs, evenals de beperking van CARs tot membraan-gebonden antigenen.
> **Tip:** Wees alert op de verschillende generaties CARs en hun verbeterde overleving en activiteit *in vivo*.
> **Tip:** De bijwerkingen van CAR-T therapie, met name de "on target, off tumor" effecten en cytokine stormen, zijn cruciaal om te kennen voor klinische toepassingen.
---
# Transfer van virale immuniteit en immunodeficiëntiebehandeling
Dit deel bespreekt de overdracht van virale immuniteit, met name bij patiënten met immuundeficiëntie na transplantatie, en de behandeling van CMV-reactivatie door middel van passieve immunisatie met antistoffen of T-cel transfer.
### 4.1 Introductie tot virale immuniteitsoverdracht bij immuundeficiënte patiënten
Patiënten die lijden aan een immuundeficiëntie als gevolg van een transplantatie kunnen geconfronteerd worden met reactivatie of ziekte veroorzaakt door Cytomegalovirus (CMV). De behandeling van deze aandoening kan zowel medicamenteus als via passieve immunisatie geschieden [24](#page=24).
### 4.2 Behandelingsstrategieën voor CMV-reactivatie
#### 4.2.1 Passieve immunisatie met antistoffen
Passieve immunisatie met CMV-specifieke antistoffen is een relatief eenvoudige methode van behandeling. Deze aanpak is toepasbaar bij alle patiënten, gemakkelijk toe te dienen en veroorzaakt geen immuunreactie. Echter, bij een virale infectie zoals CMV, die intracellulair pathogeen is, is deze methode niet genezend [24](#page=24).
> **Tip:** Hoewel antistoffen transfereren van elke donor naar elke patiënt mogelijk is, is dit bij CMV geen curatieve behandeling wegens de intracellulaire aard van het virus.
#### 4.2.2 Passieve immunisatie met T-cellen
Een alternatieve en potentieel genezende benadering is de overdracht van CMV-specifieke T-cellen. Deze methode is echter complexer omdat T-cellen afkomstig moeten zijn van HLA-identieke personen. Dit betekent dat de donor en de patiënt specifieke HLA-antigenen gemeenschappelijk moeten hebben voor een goede werking, en de patiënt moet tolerant zijn voor deze cellen [24](#page=24) [25](#page=25).
##### 4.2.2.1 Methodes voor isolatie van CMV-specifieke T-cellen
Er zijn verschillende methodes om CMV-specifieke T-cellen te isoleren:
1. **Isolatie uit stamceldonor:** De donor moet CMV seropositief zijn om CMV-specifieke T-cellen te kunnen leveren [25](#page=25).
2. **Isolatie op basis van HLA tetrameren:** Deze methode maakt gebruik van bijvoorbeeld HLA-A2 tetrameren met een immunodominant peptide van CMV [25](#page=25).
* **Voordeel:** Gemakkelijke isolatie van de cellen [25](#page=25).
* **Nadeel:** Beperkt tot HLA-A2 positieve patiënten en isoleert enkel CD8 T-cellen, zonder de CD4+ helper cellen [25](#page=25).
3. **Isolatie op basis van IFNγ productie:** Dit gebeurt na stimulatie met een CMV immunodominant peptide [25](#page=25).
* **Voordeel:** Isoleert zowel CD4 als CD8 T-cellen, en is bruikbaar voor alle patiënten [25](#page=25).
* **Nadeel:** Omslachtig proces van celisolatie [25](#page=25).
##### 4.2.2.2 Effectiviteit van T-cel transfer
Slechts enkele duizenden T-cellen per kilogram lichaamsgewicht van de patiënt zijn voldoende om genezing te bewerkstelligen [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Bij een patiënt die ondanks medicamenteuze behandeling nog steeds CMV-reactivatie vertoont, kan de infusie van een specifiek aantal CMV-specifieke T-cellen, afkomstig van een compatibele donor, leiden tot een functioneel immuunherstel tegen het virus.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Antilichaam | Een Y-vormig eiwit, geproduceerd door B-cellen, dat specifiek kan binden aan een antigen. Antilichamen spelen een cruciale rol in het immuunsysteem voor de herkenning en neutralisatie van pathogenen. |
| T-celreceptor (TCR) | Een receptor op het oppervlak van T-cellen die essentieel is voor de herkenning van antigenen, gepresenteerd door MHC-moleculen op andere cellen. De TCR bepaalt de specificiteit van de T-celrespons. |
| Polyklonale antistoffen | Een mengsel van verschillende antistoffen die gericht zijn tegen meerdere epitopen van een specifiek antigeen, geproduceerd door verschillende B-cel klonen. Deze worden vaak verkregen uit serum van geïmmuniseerde individuen. |
| Monoklonale antistoffen | Een populatie identieke antistoffen die allemaal herkennen hetzelfde epitoom van een antigeen. Ze worden geproduceerd door één enkele B-cel kloon, vaak via hybridoomtechnologie. |
| Gehumaniseerde monoklonale antistoffen | Monoklonale antistoffen waarvan de meeste delen humaan zijn, met uitzondering van de complementair bepalende regio’s (CDR’s) die van een ander dier, zoals een muis, afkomstig zijn. Dit vermindert de immuunreactie bij mensen. |
| ELISA (Enzyme-Linked Immunosorbent Assay) | Een veelgebruikte laboratoriummethode voor het detecteren en kwantificeren van specifieke antigenen of antistoffen in een monster. Het maakt gebruik van enzym-gekoppelde antistoffen om een detecteerbaar signaal te genereren. |
| Flowcytometrie (FACS) | Een techniek die wordt gebruikt om individuele cellen te analyseren en te sorteren op basis van hun fysieke en chemische kenmerken, zoals grootte, interne structuur en de aanwezigheid van specifieke celoppervlaktemoleculen, vaak gelabeld met fluorescentie. |
| Passieve immunisatie | De toediening van reeds bestaande antistoffen (serum of immunoglobulinepreparaten) aan een persoon om onmiddellijke bescherming tegen een ziekteverwekker te bieden. Dit is een tijdelijke vorm van immuniteit. |
| Chimere antigeen receptor (CAR) | Een synthetische receptor die op T-cellen kan worden tot expressie gebracht om tumorantigenen te herkennen. CARs combineren de antigen-bindende eigenschappen van antistoffen met de signaaltransductiemogelijkheden van T-celreceptoren. |
| Cytokine storm | Een potentieel levensbedreigende overmatige immuunreactie waarbij grote hoeveelheden pro-inflammatoire cytokines worden vrijgegeven. Dit kan optreden na bepaalde behandelingen, zoals CAR-T celtherapie. |
| Epitopen | Specifieke locaties op een antigeen waaraan een antilichaam of T-celreceptor kan binden. Een antigeen kan meerdere verschillende epitopen hebben. |
| Hybridoom | Een gefuseerde cel die ontstaat uit de samensmelting van een antistof-producerende B-cel en een myeloomcel (kankercel). Hybridoomcellen zijn in staat om zich continu te delen en een specifiek monoklonaal antilichaam te produceren. |
| Transgene T-celreceptor | Een genetisch gemodificeerde T-cel die een extra, vaak tumor-specifieke, T-celreceptor tot expressie brengt, naast zijn eigen TCR. Dit vergroot het vermogen van de T-cel om tumorcellen te herkennen. |
| ADCC (Antibody-Dependent Cell-Mediated Cytotoxicity) | Een immuunmechanisme waarbij cytotoxische cellen, zoals NK-cellen, cellen doden die bedekt zijn met antistoffen. De antistoffen binden aan het doelwit en rekruteren vervolgens de cytotoxische cellen via hun Fc-receptoren. |
| Complementactivatie | Een cascade van eiwitreacties in het bloed die deel uitmaakt van het aangeboren immuunsysteem. Het complement-systeem kan pathogenen direct doden of de herkenning en fagocytose ervan door immuuncellen versterken. |