Cover
Zacznij teraz za darmo 16_extracellulaire infecties.pdf
Summary
# Infecties met extracellulaire pathogenen en E. coli
Dit onderwerp beschrijft de mechanismen achter primo-infecties veroorzaakt door extracellulaire pathogenen, met een focus op *E. coli*, inclusief overdracht, incubatie, immuniteit, virulentie, symptomen en diagnostiek.
## 16. Infecties met extracellulaire pathogenen
### 16.1. E. coli en zijn niche
*Escherichia coli* (*E. coli*) is een bacterie die reeds uitgebreid aan bod is gekomen in eerdere lessen, met name in de context van normale flora, urineweginfecties, diarree en pathogenese. *E. coli* is aanwezig in de darm van zowel mensen als vele soorten warmbloedige dieren, wat het een indicator maakt van fecale contaminatie van leidingwater [3](#page=3).
Het menselijk lichaam beschikt over natuurlijke barrières die infectie door *E. coli* grotendeels voorkomen. Normaal gesproken koloniseert *E. coli* succesvol de dunne en dikke darm, waar de omstandigheden optimaal zijn voor zijn groei. Buiten deze ecosystemen, zoals in de keel, slaagt *E. coli* er niet in zich te vestigen. Echter, bij kwalitatieve veranderingen van deze barrières, bijvoorbeeld na antibiotica-inname of bij chronisch zieke personen, kan *E. coli* zich ook elders in het lichaam vestigen, zoals in de keel. Ook vochtige en gemacereerde huidplooien en chronische wonden zoals decubitusletsels kunnen leiden tot abnormale kolonisatie [3](#page=3).
Een aanzienlijk deel van het *E. coli* genoom is variabel en bevat extra genen en zogenoemde 'pathogenicity islands' (PAI's). Hoewel *E. coli* op basis van zijn basisgenoom commensale eigenschappen heeft, kunnen bepaalde stammen pathogeen zijn en infecties veroorzaken, met name urineweginfecties en gastro-intestinale infecties (uropathogene en enteropathogene stammen). Daarnaast kunnen commensale stammen, bij een defect van de barrières en/of het immuunsysteem, conditionele infecties veroorzaken [3](#page=3).
#### 16.1.1. Conditionele infecties door commensale E. coli
Conditionele infecties door *E. coli* ontstaan grotendeels als gevolg van een verminderde barrièrefunctie [4](#page=4).
* **Afwijkingen van afvoerwegen en weerstandsdalingen:** Bij afwijkingen in de afvoerwegen, zoals de galblaas en galwegen, of bij algemene weerstandsdalingen, kan een infectie optreden (cholecystitis) of kunnen de urinewegen geïnfecteerd raken, omdat de barrière daar functioneel beschadigd is [4](#page=4).
* **Abnormale huidkolonisatie:** Bij abnormale kolonisatie van de huid, met name bij maceratie, kan een oppervlakkige ontsteking ontstaan, zoals intertrigo in de liezen of otitis externa in de gehoorgang. Dit gebeurt wanneer de barrières zich in gewijzigde omstandigheden bevinden [4](#page=4).
* **Diepere weefselinfecties:** *E. coli* kan diepere weefsels bereiken en inflammatie (diffuse ontsteking en/of abces) veroorzaken. Voorbeelden hiervan zijn peritonitis, buikabcessen en postoperatieve wondinfecties. Deze infecties zijn vaak menginfecties, waarbij de virulentiefactoren van andere species complementair werken wanneer de barrières massaal beschadigd zijn [4](#page=4).
* **Metastatische infecties:** Bij de bovengenoemde infecties kunnen cellen in de bloedbaan terechtkomen en naar andere plaatsen worden getransporteerd, wat kan leiden tot meningitis en andere metastatische infecties, zoals artritis. De aanwezigheid van specifieke O- en K-antigenen bevordert dit proces [4](#page=4).
#### 16.1.2. Belang van immuniteit
Door herhaaldelijk contact met diverse *E. coli* stammen wordt geleidelijk aan immuniteit opgebouwd. Echter, door de grote variatie aan stammen duiken er steeds nieuwe stammen op waarvoor nog geen beschermende immuniteit bestaat [4](#page=4).
### 16.4. Infecties met pathogene E. coli stammen
#### 16.4.1. Virulentiefactoren van E. coli
De virulentiefactoren van *E. coli* kunnen worden onderverdeeld in factoren die bij alle stammen aanwezig zijn en factoren die specifiek aanwezig zijn bij uro- en enteropathogene stammen.
* **Aanwezig bij alle stammen:**
* Adhesines [13](#page=13).
* Hemolysine (cytotoxisch) [13](#page=13).
* Kapsels (antifagocytair) [13](#page=13).
* Sideroforen [13](#page=13).
* Sommige O-antigenen die anti-complementair werken [13](#page=13).
* Endotoxine in de celwand (zoals bij alle gramnegatieve bacteriën), wat belangrijk is bij inflammatie [13](#page=13).
* **Aanwezig bij uro- en enteropathogenen:**
* Extra adhesines [13](#page=13).
* Extra 'toxines' (worden nader besproken) [13](#page=13).
De buitenste cirkel van de illustratie toont het basisgenoom (groen) en pathogene eilandjes (PAI's) (rood, blauw, oranje) [13](#page=13).
> **Tip:** Het onderscheid tussen commensale en pathogene *E. coli* stammen is cruciaal. Commensale stammen kunnen onder bepaalde omstandigheden (defecte barrières, verzwakt immuunsysteem) opportunistische infecties veroorzaken, terwijl pathogene stammen intrinsieke virulentiefactoren hebben die infectie bevorderen.
> **Tip:** De complexiteit van *E. coli* infecties wordt versterkt door het feit dat immuniteit opgebouwd wordt tegen specifieke stammen, maar de enorme genetische diversiteit ervoor zorgt dat er voortdurend nieuwe stammen opduiken waarvoor nog geen afweer bestaat. Dit illustreert het belang van een robuust en flexibel immuunsysteem.
---
# Afweer tegen pyogene bacteriën
Dit deel behandelt de immuunrespons tegen pyogene bacteriën, met focus op de inflammatoire reactie, cytokinen, bloedbeeldveranderingen, en specifieke afweermechanismen zoals neutrofielen, antilichamen en complement.
### 16.3.1. Inflammatoire respons op een bacteriële infectie
De lokale aanwezigheid van bacteriën wordt gedetecteerd door weefselmacrofagen, die pathogen recognition receptoren (PRR's), zoals Toll-like receptoren (TLR's), bezitten om Pathogen-Associated Molecular Patterns (PAMP's) te herkennen. Een typisch voorbeeld is de detectie van lipopolysaccharide (LPS) uit de celwand van gramnegatieve bacteriën door het TLR4/CD14-complex [7](#page=7).
Macrofagen fagocyteren bacteriën en scheiden cytokinen vrij (o.a. IL-1, IL-6, IL-8, TNF) en prostaglandines. Deze mediatoren, samen met geactiveerd complement en histamine uit mestcellen, leiden tot de klassieke tekenen van inflammatie [7](#page=7):
* **Verhoogde vasculaire permeabiliteit:** Dit resulteert in lokale accumulatie van plasmafactoren en vocht, wat zwelling (tumor) veroorzaakt [7](#page=7).
* **Verhoogde bloeddoorstroming:** Vasodilatatie zorgt voor roodheid en warmte (rubor, calor) en faciliteert de instroom van immuuncellen. IL-8 is bijvoorbeeld chemotactisch voor neutrofielen [7](#page=7).
* **Pijn en functieverlies:** Zwelling en inflammatoire mediatoren stimuleren pijnzenuwen (dolor) en kunnen het functioneren van het aangetaste gebied belemmeren (functio laesa) [7](#page=7).
Deze reactie is gericht op het snel opruimen van bacteriën door fagocytose, mede dankzij opsonisatie, en directe lyse door complement. Bij systemische infecties kunnen ook algemene reacties optreden, zoals koorts (door IL-1/TNF effect op het centrale zenuwstelsel) en verhoogde synthese van acute-fase eiwitten (IL-6 gemedieerd in de lever, bv. CRP). Cytokinen zijn kleine eiwitten die door specifieke cellen worden uitgescheiden en werken door binding aan receptoren. Chemokines zijn chemoattractie-cytokines en interleukines (IL) zijn cytokinen die op leukocyten inwerken [5](#page=5) [7](#page=7).
### 16.3.2. Effector arm
De bescherming tegen extracellulaire, pyogene bacteriën omvat de volgende elementen [9](#page=9):
* Neutrofielen
* Antilichamen
* Complement
* Oxidatieve burst
* NETose: de ejectie van kernmateriaal door neutrofielen, waardoor DNA vrijkomt en een netwerk vormt dat pathogenen vangt [9](#page=9).
Antilichamen, waaronder IgG en IgA, spelen een rol in de afweer tegen pathogenen in verschillende lichaamscompartimenten [8](#page=8).
### 16.3.3. Inflammatoire respons op een bacteriële infectie: bloedbeeld
Systemische effecten van vrijgekomen mediatoren zijn diagnostisch relevant voor het bloedbeeld. Kenmerkend is een toename van het aantal neutrofielen, inclusief meer immature vormen (een 'linksverschuiving') en een verhoogd aantal trombocyten (thrombocytose) [10](#page=10).
Daarnaast worden acute-fase eiwitten gevormd (positieve acute-fase eiwitten zoals CRP, serum amyloid A, haptoglobine, fibrinogeen nemen toe). Negatieve acute-fase eiwitten, zoals transferrine, nemen af, evenals serumijzer en spiegels van andere metalen, wat de bacteriële replicatie remt omdat deze ionen essentieel zijn voor hun metabolisme [10](#page=10).
Deze veranderingen in de chemische samenstelling van het bloed beïnvloeden de sedimentatiesnelheid van rode bloedcellen (bloedbezinking, ESR), een aspecifieke maar waardevolle parameter van inflammatie. ESR staat voor erythrocyte sedimentation rate [10](#page=10).
> **Tip:** Begrijp de link tussen de lokale inflammatoire reactie (tumor, calor, rubor, dolor, functio laesa) en de systemische effecten, zoals de veranderingen in het bloedbeeld, voor een compleet beeld van de immuunrespons.
> **Tip:** Houd de specifieke rollen van de verschillende cytokinen, zoals IL-1, IL-6 en IL-8, in gedachten bij het analyseren van de inflammatoire respons.
---
# Complicaties van bacteriële infecties
Bacteriële infecties kunnen, naast de directe schade veroorzaakt door pathogenen, leiden tot ernstige complicaties zoals abcessen en septische shock, die de algehele prognose aanzienlijk beïnvloeden [11](#page=11) [12](#page=12).
### 3.1 Abcesvorming
#### 3.1.1 Pathogenese van een abces
Een abces ontstaat wanneer de inflammatoire respons van het lichaam de bacteriële invasie niet volledig kan klaren. Dit gebeurt met name wanneer de balans tussen de gastheerrespons en de bacterie verschoven is in het voordeel van de kiem, bijvoorbeeld door een verminderde afweer of een massale bacteriële aanwezigheid die moeilijk te elimineren is. In zo'n scenario kan het ontstekingsproces aanslepen, wat leidt tot de vorming van collecties bestaande uit bacteriën en granulocyten. Deze collecties, gevormd uit dode afweercellen en bacteriën, accumuleren en vormen pus. Afhankelijk van de locatie kan een abces lichaamsholten vullen (empyeem, zoals bij E. coli in de buikholte na een darmperforatie) of zich afkapselen in het weefsel [11](#page=11).
> **Tip:** De vorming van een abces is paradoxaal genoeg een teken van een actieve gastheerrespons, wat wordt aangeduid met de oude wijsheid "pus bonum et laudabile" (goed en prijzenswaardig pus) [11](#page=11).
#### 3.1.2 Behandeling en belang van evacuatie
Een abces wordt beschouwd als een collectie vocht die moeilijk te penetreren is voor immuuncellen en antibiotica, mede door de afgekapselde aard. Dit maakt het een potentieel risico voor de patiënt, waardoor tijdige verwijdering essentieel is. De principebehandeling, samengevat in de uitspraak "ubi pus, ibi evacua" (waar pus is, moet het geëvacueerd worden), is chirurgische incisie en drainage [11](#page=11).
### 3.2 Septische shock
#### 3.2.1 Mechanisme van septische shock
Systemische inflammatoire reacties die optreden bij infecties kunnen extreem heftig zijn. Dit treedt op wanneer bijvoorbeeld een massale invasie van bacteriën leidt tot de simultane vrijlating van mediatoren door een grote hoeveelheid macrofagen. De gevolgen hiervan zijn ernstig en kunnen leiden tot systemische vasodilatatie met een bloeddrukval (shock), diffuse intravasculaire stolling, capillaire lekkage en multi-orgaanfalen. Experimenteel kan septische shock worden uitgelokt door intraveneuze injectie van LPS (lipopolysaccharide) [12](#page=12).
#### 3.2.2 Risicogroepen en interventie
Bepaalde patiëntengroepen lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van sepsis. Dit zijn onder andere patiënten met een verminderde klaring van pathogenen, zoals die met asplenie (miltverwijdering), waardoor vaccinatie tegen gekapselde bacteriën (zoals pneumokokken) belangrijk is. Ook patiënten met neutropenie (een tekort aan neutrofielen) of deficiënties in het complementsysteem of antilichamen behoren tot de risicogroepen. De interventie bij septische shock is complex; behandelingen gericht op anti-TNF, anti-IL6 en anti-HMGB antistoffen hebben onvoldoende effect getoond. De effectiviteit van combinaties van anti-cytokine therapieën wordt nog onderzocht [12](#page=12).
---
# Specifieke E. coli infecties en hun typen
Dit onderwerp behandelt specifieke infecties veroorzaakt door pathogene stammen van Escherichia coli (E. coli), met een focus op hun epidemiologie, overdracht, en de verschillende typen die gastro-intestinale en urineweginfecties kunnen veroorzaken, inclusief de rol van virulentiefactoren [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15).
### 4.1 Virulentiefactoren van E. coli
Pathogene E. coli stammen bezitten diverse virulentiefactoren die bijdragen aan hun vermogen om infecties te veroorzaken. Deze kunnen onderverdeeld worden in factoren die aanwezig zijn bij alle stammen en factoren die specifiek zijn voor uro- en enteropathogenen [13](#page=13).
#### 4.1.1 Factoren aanwezig bij alle stammen
* **Adhesines:** Moleculen die bacteriën helpen zich aan gastheercellen te hechten [13](#page=13).
* **Hemolysine:** Een toxine dat cytotoxisch werkt [13](#page=13).
* **Kapsels:** Een beschermende laag die fagocytose door immuuncellen kan tegengaan [13](#page=13).
* **Sideroforen:** Moleculen die ijzer kunnen binden, wat essentieel is voor bacteriële groei [13](#page=13).
* **O-antigenen:** Sommige somatische antigenen kunnen complement-remmend werken [13](#page=13).
* **Endotoxine:** Gelegen in de celwand, zoals bij alle gramnegatieve bacteriën, speelt dit een rol in ontstekingsreacties [13](#page=13).
#### 4.1.2 Factoren aanwezig bij uro- en enteropathogenen
* **Extra adhesines en toxines:** Deze zijn specifiek voor stammen die urinewegen of het maagdarmkanaal infecteren en worden nader besproken onder de specifieke infectietypen [13](#page=13).
Pathogene E. coli stammen kunnen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van specifieke pathogene eilandjes (PAI) die genen bevatten voor virulentiefactoren [13](#page=13).
### 4.2 Infecties met pathogene E. coli stammen
#### 4.2.1 Uropathogene E. coli (UPEC)
E. coli is de meest voorkomende verwekker van urineweginfecties (UWI). Dit komt deels doordat de bacterie asymptomatisch in de darm aanwezig is, wat dicht bij de urinewegen ligt [14](#page=14).
* **Risicofactoren voor UWI:**
* Factoren die de blaaslediging belemmeren [14](#page=14).
* Veranderde darmflora [14](#page=14).
* Manipulatie met blaassondes [14](#page=14).
* Ziekenhuisomgeving en overdracht tussen patiënten, waarbij ook andere gramnegatieve staven verwekkers kunnen zijn [14](#page=14).
* **Spontane UWI:** Vooral bij vrouwen kunnen UWI ontstaan zonder duidelijke predisponerende factoren. In deze gevallen zijn de E. coli stammen doorgaans virulenter [14](#page=14).
* **Virulentie van UPEC:** Deze stammen kunnen het blaas- en nierepitheel koloniseren door middel van specifieke adhesines, met name Type 1 pili. Deze adhesines binden aan specifieke receptoren op epitheelcellen, wat een genetische component in de vatbaarheid verklaart. Verschillen in blaas- en nierepitheelcellen kunnen verklaren waarom sommige stammen cystitis veroorzaken en andere pyelonefritis [14](#page=14).
#### 4.2.2 Gastro-intestinale infecties door E. coli
Diarree is wereldwijd een belangrijke oorzaak van morbiditeit en mortaliteit, met name in armere, tropische landen waar feco-orale overdracht frequent is. E. coli is, naast andere pathogenen, een verwekker van diarree via 'enteropathogene E. coli' (EPEC) stammen [15](#page=15).
* **Klinische beelden van E. coli diarree:**
* **Gastro-enteritis:** Variërend van banaal tot ernstig door vochtverlies [15](#page=15).
* **Dysenterie:** Ernstigere klachten met bloed en etter in de ontlasting, koorts en algemeen ziek zijn, lijkend op een Shigella infectie [15](#page=15).
* **Effecten op afstand:** Zoals het Hemolytisch Uremisch Syndroom (HUS) [15](#page=15).
Diarreïsche ziekten zijn een grote oorzaak van ziekte en sterfte bij kinderen in economisch zwakke landen [15](#page=15).
> **Tip:** Het begrijpen van de verschillende typen enteropathogene E. coli is cruciaal, omdat zij verschillende mechanismen van infectie en klinische presentaties hebben [18](#page=18).
#### 4.2.3 Epidemiologie en overdracht van pathogene E. coli
Pathogene E. coli stammen kunnen in diverse dierlijke reservoirs voorkomen en zich verspreiden tussen dieren. Faeces kunnen voedsel, irrigatiewater of recreatief/drinkwater contamineren. Mensen kunnen blootgesteld worden door de inname van gecontamineerd voedsel of water, of door direct contact met gekoloniseerde dieren. Secundaire overdracht kan plaatsvinden tussen mensen, vaak in kinderdagverblijven of verpleeghuizen. Voedsel kan besmet raken door slechte kookpraktijken, zoals kruisbesmetting van rauw vlees met ander voedsel. Symptomatische of asymptomatische voedselbereiders kunnen voedsel besmetten, vooral bij onvoldoende handhygiëne. Besmetting van recreatief of drinkwater kan plaatsvinden via menselijk rioolwater [16](#page=16).
Het schema beschrijft faeco-orale transmissie van E. coli als verwekker van diarree, wat voor de meeste andere verwekkers van gastro-intestinale infecties een vergelijkbaar patroon vertoont [16](#page=16).
#### 4.2.4 Overzicht van de verschillende enteropathogene E. coli's
E. coli stammen kunnen op verschillende manieren diarree veroorzaken, elk met een eigen biologie, pathogene eigenschappen en klinische beelden [18](#page=18).
* **Enteropathogene E. coli (EPEC):** Hechten zich aan het darmepitheel en veroorzaken vervlakking van de microvilli [18](#page=18).
* **Shiga toxin-producing E. coli (STEC):** Produceren Shiga toxine en worden verderop gedetailleerd besproken [18](#page=18).
* **Enterotoxigene E. coli (ETEC):** Bezitten 'colonization factors' (CFs) voor aanhechting en produceren enterotoxines die water- en elektrolytenverlies veroorzaken, vergelijkbaar met choleratoxine [18](#page=18).
* **Enteroaggregative E. coli (EAEC):** Vormen biofilms op de mucosa door aggregatie aan elkaar en aan het celoppervlak, resulterend in 'aggregative adherence' (AA) patronen, ook wel beschreven als "gestapelde bakstenen" [18](#page=18).
* **Diffusely adherent E. coli (DAEC):** De bacteriën zijn los over het oppervlak verspreid, wat resulteert in een 'diffuse adherence' (DA) patroon [18](#page=18).
* **Adherent invasive E. coli (AIEC):** Koloniseren de intestinale mucosa, kunnen epitheelcellen binnendringen en zich repliceren in macrofagen. AIEC gebruikt type I pili voor adhesie aan intestinale cellen [18](#page=18).
* **Enteroinvasieve E. coli (EIEC):** Zijn intracellulaire pathogenen die de mucosale cellen penetreren via M-cellen tot in de submucosa. EIEC en Shigella doden submucosale macrofagen en verspreiden zich via laterale invasie van colonocyten [18](#page=18).
#### 4.2.5 STEC: Shiga toxine producerende E. coli
STEC stammen beschikken over Shiga toxine en vaak ook over andere genen of pathogenicity islands die via bacteriofagen of plasmiden worden overgebracht. Enterohemorragische E. coli (EHEC) en verotoxine producerende E. coli (VTEC) zijn nagenoeg synoniemen voor STEC [19](#page=19).
* **Klinisch beeld:** Varieert van gewone diarree tot bloederige diarree, met mogelijke complicaties zoals het Hemolytisch Uremisch Syndroom (HUS) [19](#page=19).
* **Eerste fase:** Diarree, vaak bloederig, veroorzaakt door lokale celschade door het toxine [19](#page=19).
* **Tweede fase (7-10 dagen later):** Complicaties door de werking van het toxine op diverse cellen, waaronder niercellen. Dit kan leiden tot trombocytopenie, hemolytische anemie en acute nierinsufficiëntie. Er zijn dan geen bacteriën meer aanwezig op de plaats van de letsels; het toxine werkt op afstand [19](#page=19).
* **Voorbeeld STEC:** E. coli O157:H7 is een bekende STEC. Niet alle serotypes met deze O- of H-combinatie zijn pathogeen, en omgekeerd veroorzaken andere stammen dezelfde ziekte. Deze stammen werden sterk geassocieerd met rundvee en -vlees, met significante implicaties voor voedselveiligheid, bijvoorbeeld in hamburgerketens waar onvoldoende doorbakken voedsel kleine aantallen bacteriën kan laten overleven [19](#page=19).
* **Laboratoriumdiagnostiek:** De diagnose wordt voornamelijk gesteld door het aantonen van de toxines in stoelgang of in gekweekte E. coli stammen met moleculaire technieken, meestal uitgevoerd in referentielaboratoria, in plaats van het opzoeken van typische serotypes [19](#page=19).
#### 4.2.6 Hemolytisch Uremisch Syndroom (HUS)
HUS is een ernstige complicatie die kan optreden bij infecties met STEC [20](#page=20).
* **Mechanisme:** Het Shiga-toxine bindt aan de globotriaosylceramide (Gb3) receptor op het oppervlak van het glomerulaire endotheel [20](#page=20).
* **Gevolgen:** Beschadiging van de nierfunctie leidt tot nierinsufficiëntie. Dit kan tijdelijk of in sommige gevallen definitief leiden tot de noodzaak van nierdialyse of niertransplantatie. Personen met reeds chronische ziekten kunnen hieraan overlijden [20](#page=20).
#### 4.2.7 De HUS-epidemie in Duitsland .
Een uitbraak in Duitsland en 16 andere landen in mei-juni 2011 veroorzaakte 4075 gevallen, waarvan 908 gevallen van HUS die hemodialyse vereisten, en resulteerde in 50 doden. De bacterie was een nieuw, nog onbekend type, wat de identificatie door onderzoekslaboratoria bemoeilijkte [21](#page=21).
* **Bron van de uitbraak:** Aanvankelijk werden komkommers en tomaten als bron aangewezen, wat leidde tot enorme economische schade in de Europese groentenmarkt. Later bleek de bron fenegriek-zaadjes te zijn, afkomstig uit Egypte. Deze zaadjes werden na kieming geserveerd in rauwkostschotels en waren waarschijnlijk besproeid met water dat besmet was met fecale materie van vee of een andere bron [22](#page=22).
* **Pathogeen:** De bacterie bleek een enteroaggregatieve E. coli (EAEC) stam te zijn die genen voor de productie van Shiga toxine had verworven [20](#page=20).
#### 4.2.8 Typering van E. coli
Historisch gezien werd serotypering op basis van O-, H- en K-antigenen gebruikt om E. coli stammen te onderscheiden [24](#page=24).
* **Serotypering:**
* **O-antigen:** Somatisch antigen [24](#page=24).
* **H-antigen:** Flagellair antigen [24](#page=24).
* **K-antigen:** Kapsel antigen [24](#page=24).
Vroeger werd aangenomen dat specifieke serotypes sterk geassocieerd waren met pathotypes, maar dit verband is ondertussen minder duidelijk geworden dan men eerder dacht. Tegenwoordig worden ook moleculaire technieken gebruikt voor stamtypering [24](#page=24).
> **Tip:** Hoewel serotypering nog steeds enigszins gebruikt wordt, zijn moleculaire technieken steeds belangrijker geworden voor de precieze identificatie en classificatie van E. coli stammen [24](#page=24).
---
# Diagnostiek en behandeling van E. coli infecties
De diagnostiek en behandeling van E. coli infecties omvat diverse methoden afhankelijk van het type monster, de locatie van de infectie en de complexiteit van de bacterie-gastheer interactie, met een belangrijke rol voor antibiotherapie, chirurgische interventie en ondersteunende zorg, waarbij antibioticaresistentie een steeds grotere uitdaging vormt [23](#page=23) [25](#page=25) [26](#page=26).
### 5.1 Diagnostiek van E. coli infecties
De diagnostiek van E. coli infecties is sterk afhankelijk van het type lichaamsvloeistof of weefsel dat wordt onderzocht, waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende monster types gebaseerd op hun contaminatiegevoeligheid [23](#page=23).
#### 5.1.1 Monster types en hun implicaties
* **Type II staal (bv. urine):** Urine wordt beschouwd als een type II staal, wat betekent dat er een potentieel is voor contaminatie met bacteriën die normaal aanwezig zijn in de omgeving van de urethra, vulva of glans. Bij de afname van urine is daarom zorgvuldige aandacht vereist om contaminatie te minimaliseren. De interpretatie van een urinekweek als positief is kwantitatief en afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de afnameprocedure, het geslacht van de patiënt (minder contaminatie bij mannen) en de aanwezigheid van symptomen (hogere drempel bij asymptomatische patiënten) [23](#page=23).
* **Type III staal (bv. feces, chronische wonden):** Feces wordt geclassificeerd als een type III staal, wat impliceert dat er altijd bacteriën aanwezig zijn. Het laboratorium moet specifiek weten welke bacteriën diarree veroorzaken en hoe deze te herkennen, vaak door gebruik te maken van selectieve media. Enteropathogene E. coli stammen kunnen in brede zin alleen onderscheiden worden van commensale stammen middels moleculaire technieken, wat in de praktijk zelden gebeurt, waardoor de diagnose van E. coli gerelateerde diarree complexer is dan bij andere pathogenen. Chronische wonden zijn eveneens gecontamineerd door diverse bacteriën, waaronder E. coli, maar de aanwezigheid van deze bacteriën duidt niet per definitie op een infectie die behandeling vereist [23](#page=23).
* **Type I staal (bv. bloed, pus, liquor):** Bij diepe infecties zoals abcessen, cholecystitis, meningitis of artritis, is het verkrijgen van een monster essentieel. Bij buikholte- of galweginfecties is er vaak geen monster beschikbaar tenzij er een chirurgische ingreep plaatsvindt. Puncties kunnen materiaal voor kweek opleveren bij meningitis of artritis. Hemoculturen kunnen de verwekker in sommige gevallen identificeren, hoewel dit een type I staal is en gevoelig voor contaminatie door huidbacteriën tijdens afname [23](#page=23).
### 5.2 Behandeling van E. coli infecties
De behandeling van E. coli infecties is een multidisciplinaire aanpak die bestaat uit antibiotherapie, chirurgische ingrepen en ondersteunende zorg, met een cruciale focus op de gevoeligheid van E. coli voor antibiotica [25](#page=25).
#### 5.2.1 Antibiotherapie
De keuze en effectiviteit van antibiotherapie bij E. coli infecties zijn sterk beïnvloed door de evoluerende antibioticaresistentiepatronen [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Algemeenheden en resistentie:** Oorspronkelijk was E. coli gevoelig voor een breed scala aan antibiotica, maar er is een geleidelijke toename van resistentie waargenomen. Deze resistentie kan individueel variëren, met een hogere kans op resistentie bij een grotere antibiotische druk en een hogere kans op overdracht (bv. nosocomiale infecties) [25](#page=25).
> **Tip:** Raadpleeg altijd de meest recente lokale resistentiecijfers voor de empirische behandeling van E. coli infecties, aangezien deze aanzienlijk kunnen verschillen per regio en setting (bv. huisartspraktijk versus ziekenhuis) [26](#page=26).
* **Situaties waarin antibiotica niet geïndiceerd zijn:**
* Bij asymptomatische bacteriurie wordt geen antibiotische behandeling geadviseerd [25](#page=25).
* De meeste gevallen van diarree door E. coli behoeven geen antibiotica. Sterker nog, bij STEC-infecties (Shiga toxin-producing *E. coli*) kan het toedienen van antibiotica zelfs leiden tot meer complicaties [25](#page=25).
> **Opmerking:** In uitzonderlijke gevallen van ernstige Salmonella gastro-enteritis, waar antibiotica noodzakelijk zijn, kunnen neomacroliden een optie zijn. Hoewel klinisch minder bruikbaar voor gram-negatieven met hoge MIC's, bereiken ze effectieve concentraties in de darm en kunnen ze intracellulaire Salmonella bereiken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld β-lactams [25](#page=25).
* **Antibiotherapie bij menginfecties:** Bij infecties van de buikholte of peritonitis is er vaak sprake van een menginfectie met meerdere bacteriën. De keuze van antibiotica dient in dergelijke gevallen rekening te houden met de BAPCOC-richtlijnen (Belgian Antibiotic Policy Co-ordination Committee) [25](#page=25).
* **Voorbeeld van resistentietrends:** Een vergelijking van de gevoeligheid van E. coli voor antibiotica in urinestalen toont een stijgende resistentie over tijd. Zo is de gevoeligheid voor amoxycilline bij cystitis bij vrouwen in de huisartspraktijk gedaald van 73% in 1995 naar 56% in 2014. Ook bij patiënten opgenomen in het UZ-Gent is een trend naar hogere resistentie zichtbaar, met name bij patiënten die langer dan 5 dagen opgenomen zijn [26](#page=26).
| Antibiotica | Urine vrouwen huisartspraktijk cystitis | Urine vrouwen huisartspraktijk cystitis | Stammen UZ-Gent patiënten < 5 dagen opgenomen | Alle stammen UZGent patiënten > 5 dagen opgenomen | .
| :------------------------ | :-------------------------------------------- | :-------------------------------------------- | :-------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------- |
| Amoxycilline | 73 | 56 | 35 | 26 |
| Cotrimoxazol | 83 | 77 | 57 | 56 |
| Ofloxacine | 99 | 86 | 72 | 64 |
| Furadantine\* | 100 | 100 | 97 | 97 |
| Fosfomycine\* | - | 100 | 98 | 98 |
| Gentamycine | - | 90 | 93 | 89 |
| Temocilline \[S | 100 | 97 | 91 | - |
| Amoxycilline-clavulaanzuur [S | 93 | 82 | 71 | - |
| Ceftriaxone [s | 97 | 83 | 82 | - |
| Piperacilline-tazobactam [S | 98 | 98 | 98 | - |
| Meropenem [S | 100 | 99.8 | 99.8 | - |
\* alleen voor cystitis [26](#page=26).
\[S: niet getest, als gevoelig beschouwd [26](#page=26).
#### 5.2.2 Heelkundige behandeling
Chirurgische ingrepen zijn essentieel bij de behandeling van bepaalde E. coli infecties, met name bij abcessen. Het doel is het draineren van pus, het verwijderen van necrotisch weefsel en het herstellen van de anatomie om de onderliggende oorzaak van de inflammatie aan te pakken en te stoppen [25](#page=25).
#### 5.2.3 Supportieve behandeling
Bij ernstige infecties kan E. coli leiden tot systemische complicaties, zoals instabiliteit van de bloeddruk en orgaanfunctiestoornissen. In deze gevallen is intensieve ondersteunende zorg vereist, waaronder therapieën ter verhoging van de bloeddruk, beademing en zo nodig nierdialyse om de vitale functies te stabiliseren [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Extracellulaire pathogenen | Micro-organismen die zich buiten de gastheercellen vermenigvuldigen, zoals de meeste bacteriën, en die infecties kunnen veroorzaken door toxines te produceren of weefselschade aan te richten. |
| Pyogene bacteriën | Bacteriën die ontstekingen veroorzaken die worden gekenmerkt door de vorming van pus, een vloeistof die bestaat uit dode witte bloedcellen, bacteriën en weefselresten. |
| Primo-infectie | De eerste blootstelling aan een ziekteverwekker, waarbij het immuunsysteem nog geen specifieke antistoffen heeft opgebouwd. |
| Pathologie | De studie van ziekten, inclusief hun oorzaken, mechanismen, symptomen en effecten op het lichaam. |
| E. Coli | Een veelvoorkomende bacteriesoort die zowel in de darmen van warmbloedige dieren voorkomt als eenindicator kan zijn van fecale contaminatie, en die onder bepaalde omstandigheden pathogeen kan worden. |
| Overdracht | Het proces waardoor een ziekteverwekker van de ene gastheer naar de andere wordt overgedragen. |
| Ingangspoort | De locatie waar een ziekteverwekker het lichaam van de gastheer binnenkomt, zoals de luchtwegen, de huid of het maag-darmkanaal. |
| Incubatieperiode | De tijdsduur tussen de blootstelling aan een ziekteverwekker en het optreden van de eerste symptomen van de ziekte. |
| Aangeboren immuniteit | Het deel van het immuunsysteem dat niet-specifiek is en onmiddellijk reageert op ziekteverwekkers, in tegenstelling tot de adaptieve immuniteit die zich specifiek aanpast aan nieuwe pathogenen. |
| Virulentie | De mate waarin een ziekteverwekker in staat is om ziekte te veroorzaken; een maat voor de agressiviteit van een pathogeen. |
| Symptomatologie | De studie van de symptomen die kenmerkend zijn voor een bepaalde ziekte. |
| Laboratoriumdiagnostiek | Het gebruik van laboratoriumtests om ziekten te diagnosticeren, zoals bloedonderzoek, kweken en moleculaire tests. |
| Acute bacteriële infectie | Een infectie veroorzaakt door bacteriën die plotseling optreedt en vaak ernstige symptomen veroorzaakt binnen een korte periode. |
| Natuurlijk verloop | De progressie van een ziekte zonder interventie, inclusief de ontwikkeling van symptomen en de uiteindelijke uitkomst. |
| Complicaties | Ongewenste gebeurtenissen of aandoeningen die optreden als gevolg van een reeds bestaande ziekte of behandeling. |
| Commensaal | Een organisme dat samenleeft met een andere soort en daar voordeel van ondervindt, zonder de andere soort te schaden. |
| Conditionele infecties | Infecties die alleen optreden onder specifieke omstandigheden, zoals een verzwakt immuunsysteem of beschadigde barrières. |
| Barrières | Fysieke, chemische of biologische structuren die het lichaam beschermen tegen indringing van ziekteverwekkers. |
| Pathogenicity islands (PAI) | Specifieke genetische sequenties in het genoom van een bacterie die virulentiefactoren bevatten en die door horizontale genoverdracht zijn verkregen. |
| Uropathogene E. coli | Stammen van Escherichia coli die specifiek infecties van de urinewegen kunnen veroorzaken. |
| Enteropathogene E. coli | Stammen van Escherichia coli die infecties van het maag-darmkanaal, zoals diarree, kunnen veroorzaken. |
| Cytokinen | Kleine eiwitten die worden uitgescheiden door immuuncellen en die signalen doorgeven aan andere cellen, wat leidt tot verschillende reacties zoals inflammatie en celgroei. |
| Chemokines | Een type cytokine dat betrokken is bij de chemoattractie van immuuncellen naar een plaats van ontsteking of infectie. |
| Interleukines (IL) | Een klasse van cytokines die voornamelijk worden afgescheiden door leukocyten en die een rol spelen bij de regulatie van de immuunrespons. |
| Inflammatie | Een lokale reactie van het lichaam op letsel of infectie, gekenmerkt door roodheid, zwelling, warmte en pijn. |
| Granulocytose | Een verhoging van het aantal granulocyten (een type witte bloedcel) in het bloed, wat vaak duidt op een infectie of ontsteking. |
| Acute fase eiwitten | Eiwitten waarvan de concentratie in het bloed verandert als reactie op inflammatie, zoals C-reactief proteïne (CRP). |
| Inflammatoire respons | Het complexe biologische proces dat optreedt als reactie op een schadelijke stimulus, zoals pathogenen of beschadigde cellen, en dat gericht is op het verwijderen van de oorzaak van het letsel, het opruimen van necrotische cellen en weefsels, en het initiëren van weefselherstel. |
| Macrophages | Grote fagocyterende cellen van het immuunsysteem die een rol spelen bij het opruimen van ziekteverwekkers, debris en lichaamsvreemd materiaal, en die ook betrokken zijn bij het presenteren van antigenen aan T-cellen. |
| Pathogen Recognition Receptors (PRR) | Receptoren op immuuncellen die specifieke moleculaire patronen op pathogenen herkennen (PAMPs), wat leidt tot activatie van de immuunrespons. |
| PAMP | Pathogen-Associated Molecular Patterns; moleculaire structuren die voorkomen op micro-organismen, maar niet op gastheercellen, en die worden herkend door PRRs. |
| LPS | Lipopolysaccharide; een bestanddeel van de celwand van gramnegatieve bacteriën dat een krachtige immuunstimulator is. |
| TLRs | Toll-Like Receptors; een klasse van PRRs die een cruciale rol spelen bij de herkenning van PAMPs en de initiatie van immuunresponsen. |
| Fagocyteren | Het proces waarbij een cel, zoals een macrofaag of neutrofiel, ziekteverwekkers of debris omringt en opneemt in de cel. |
| Th1 hulp | Hulp van T-helpercellen van type 1, die voornamelijk de celgemedieerde immuniteit ondersteunen en essentieel zijn voor de activatie van macrofagen en cytotoxische T-cellen. |
| Cytokines | Zie definitie hierboven. |
| Prostaglandines | Lipide mediatoren die een rol spelen bij diverse fysiologische processen, waaronder inflammatie, pijn en koorts. |
| Vasculaire permeabiliteit | De mate waarin bloedvaten doorlaatbaar zijn voor vloeistoffen en moleculen; verhoogd tijdens inflammatie. |
| Vasodilatatie | Verwijding van bloedvaten, wat leidt tot verhoogde bloeddoorstroming en warmte. |
| Rubor | Roodheid, een van de kardinale tekenen van inflammatie, veroorzaakt door verhoogde bloeddoorstroming. |
| Calor | Warmte, een ander kardinaal teken van inflammatie, eveneens gerelateerd aan verhoogde bloeddoorstroming. |
| Dolor | Pijn, een symptoom van inflammatie, veroorzaakt door irritatie van zenuwuiteinden. |
| Functio laesa | Verlies van functie van een orgaan of weefsel, een kardinaal teken van inflammatie. |
| Opsonisatie | Het proces waarbij ziekteverwekkers worden bedekt met eiwitten (zoals antilichamen of complementfactoren) die fagocytose vergemakkelijken. |
| Complement | Een systeem van eiwitten in het bloed dat een belangrijke rol speelt bij de immuunrespons, inclusief de bestrijding van infecties en het opruimen van beschadigde cellen. |
| Antilichamen | Eiwitten die door B-cellen worden geproduceerd en die specifiek binden aan antigenen op ziekteverwekkers, wat leidt tot hun neutralisatie of eliminatie. |
| Acute fase eiwitsynthese | De productie van acute fase eiwitten door de lever als reactie op inflammatie, vaak gemedieerd door IL-6. |
| CRP | C-reactief proteïne; een acutefase-eiwit waarvan de concentratie stijgt bij ontsteking en infectie. |
| Effector Arm | Deel van het immuunsysteem dat direct verantwoordelijk is voor het elimineren van pathogenen of geïnfecteerde cellen. |
| Interferon | Een groep eiwitten die door het lichaam worden geproduceerd als reactie op virale infecties en die de replicatie van virussen remmen. |
| IgG antilichamen | Immunoglobuline G; het meest voorkomende type antilichaam in het bloed, dat een cruciale rol speelt bij de humorale immuniteit en de bescherming tegen bacteriële en virale infecties. |
| IgA antilichamen | Immunoglobuline A; antilichamen die voornamelijk worden gevonden in slijmvliezen, zoals in de darmen en luchtwegen, en die een belangrijke rol spelen bij de bescherming tegen pathogenen op deze locaties. |
| Neutrofielen | Een type witte bloedcel dat een belangrijke rol speelt bij de fagocytose van bacteriën en andere ziekteverwekkers. |
| NETosis | Een proces waarbij neutrofielen hun DNA en andere componenten vrijgeven om een netwerk te vormen dat ziekteverwekkers kan vangen. |
| Linksverschuiving | Een toename van onrijpe neutrofielen (zoals staven en metamyelocyten) in het bloed, wat duidt op een actieve immuunrespons tegen een infectie. |
| Trombocytose | Een verhoogd aantal bloedplaatjes (trombocyten) in het bloed, wat kan voorkomen bij inflammatie en infecties. |
| Acute fase eiwitten | Zie definitie hierboven. |
| Transferrine | Een eiwit in het bloed dat ijzer transporteert; de concentratie ervan kan dalen tijdens acute infecties om ijzerbeschikbaarheid voor bacteriën te verminderen. |
| Serumijzer | De hoeveelheid ijzer die aanwezig is in het bloedserum; kan afnemen tijdens infecties. |
| Bloedbezinking (ESR) | Erythrocyte Sedimentation Rate; een maat voor de snelheid waarmee rode bloedcellen bezinken in een bloedmonster, wat een aspecifieke indicator is van inflammatie. |
| Abces | Een gelokaliseerde ophoping van pus in een weefsel of orgaan, meestal veroorzaakt door een bacteriële infectie. |
| Empyeem | Een ophoping van pus in een bestaande lichaamsholte, zoals de buikholte of het borstvlies. |
| Pus bonum et laudabile | Latijn voor "goed en prijzenswaardig pus", een oude medische uitspraak die suggereert dat de vorming van pus een teken is van een effectieve gastheerreactie. |
| Ubi pus, ibi evacua | Latijn voor "waar pus is, daar evacueer het", een chirurgische principe dat het belang benadrukt van het draineren van abcessen. |
| Septische shock | Een levensbedreigende aandoening die wordt veroorzaakt door een systemische ontstekingsreactie op een ernstige infectie, leidend tot een gevaarlijke daling van de bloeddruk. |
| Diffuse intravasculaire stolling (DIC) | Een ernstige stoornis waarbij de bloedstolling zowel geactiveerd als uitgeput raakt, wat kan leiden tot bloedingen en orgaanfalen. |
| Capillaire lek | Verhoogde doorlaatbaarheid van de haarvaten, waardoor vocht en eiwitten uit de bloedbaan in de omringende weefsels lekken. |
| Multiple orgaan falen | Het falen van meerdere organen in het lichaam om hun normale functies uit te voeren, vaak als gevolg van ernstige infecties of shock. |
| Asplenie | Het ontbreken of verminderd functioneren van de milt, wat de vatbaarheid voor infecties vergroot. |
| Neutropenie | Een tekort aan neutrofielen in het bloed, waardoor het lichaam kwetsbaarder wordt voor bacteriële infecties. |
| Complement- of antilichaamdeficiënties | Aandoeningen waarbij het immuunsysteem niet goed werkt vanwege een tekort aan of defect in complementfactoren of antilichamen. |
| Virulentiefactoren | Moleculen of structuren die door een pathogeen worden geproduceerd en die bijdragen aan zijn vermogen om infectie te veroorzaken, zich te vermenigvuldigen en schade aan te richten. |
| Adhesines | Moleculen op het oppervlak van bacteriën die helpen bij de aanhechting aan gastheercellen. |
| Hemolysine | Een toxine dat de rode bloedcellen kan afbreken. |
| Kapsels | Een beschermende laag rond de celwand van sommige bacteriën die hen helpt te ontsnappen aan fagocytose. |
| Sideroforen | Moleculen die bacteriën produceren om ijzer uit de omgeving op te nemen, wat essentieel is voor hun groei. |
| O-antigenen | Lipopolysacchariden in de buitenmembraan van gramnegatieve bacteriën die kunnen bijdragen aan de virulentie en immuunrespons. |
| Endotoxine | Een toxine dat deel uitmaakt van de celwand van gramnegatieve bacteriën en dat ontstekingsreacties kan veroorzaken. |
| Uro-enteropathogenen | Bacteriën die zowel urineweginfecties als gastro-intestinale infecties kunnen veroorzaken. |
| Colonization factors (CFs) | Factoren die bacteriën helpen zich te hechten aan gastheercellen. |
| Enterotoxines | Toxines die door bacteriën worden geproduceerd en die de darmwand beïnvloeden, wat leidt tot diarree. |
| Choleratoxine | Een toxine geproduceerd door Vibrio cholerae dat massaal water- en zoutverlies in de darmen veroorzaakt, leidend tot ernstige diarree. |
| Dysenterie | Een ernstige vorm van diarree die gepaard gaat met bloed en slijm in de ontlasting, vaak veroorzaakt door bacteriële infecties zoals Shigella. |
| Hemolytisch uremisch syndroom (HUS) | Een ernstige complicatie van bepaalde bacteriële infecties, met name die door Shiga-toxine-producerende E. coli, gekenmerkt door hemolytische anemie, trombocytopenie en nierfalen. |
| Enteropathogene E. coli (EPEC) | Stammen van E. coli die diarree veroorzaken door zich aan de darmwand te hechten en de microvilli te beschadigen. |
| Shiga toxin-producing E. coli (STEC) | Stammen van E. coli die Shiga-toxines produceren, die ernstige darminfecties en HUS kunnen veroorzaken. |
| Enterotoxigene E. coli (ETEC) | Stammen van E. coli die enterotoxines produceren, wat leidt tot waterige diarree. |
| Enteroaggregative E. coli (EAEC) | Stammen van E. coli die zich aggregeren op de darmmucosa en diarree kunnen veroorzaken. |
| Diffusely adherent E. coli (DAEC) | Stammen van E. coli die zich diffuus aanhechten aan de darmwand. |
| Adherent invasive E. coli (AIEC) | Stammen van E. coli die de darmmucosa kunnen binnendringen en zich in macrofagen kunnen vermenigvuldigen. |
| Enteroinvasieve E. coli (EIEC) | Stammen van E. coli die vergelijkbaar zijn met Shigella en invasief gedrag vertonen in de darmmucosa. |
| Bacteriofaag | Een virus dat bacteriën infecteert. |
| Plasmid | Een klein, cirkelvormig stuk DNA dat losstaat van het chromosoom en zich kan vermenigvuldigen binnen een bacterie; kan genetisch materiaal overdragen. |
| EHEC | Enterohemorragische E. coli; een type STEC dat bloederige diarree veroorzaakt. |
| VTEC | Verotoxine-producerende E. coli; synoniem voor STEC. |
| Trombocytopenie | Een tekort aan bloedplaatjes (trombocyten) in het bloed. |
| Hemolytische anemie | Een aandoening waarbij rode bloedcellen sneller worden afgebroken dan ze kunnen worden aangemaakt. |
| Acute nierinsufficiëntie | Een plotseling verlies van nierfunctie. |
| Globotriaosylceramide (Gb3) | Een receptor op de oppervlakte van cellen, met name glomerulaire endotheelcellen, waaraan Shiga-toxine zich bindt. |
| Nierdialyse | Een medische behandeling die de functie van de nieren vervangt wanneer deze falen. |
| Ureumcyclus | Een reeks biochemische reacties die betrokken zijn bij de omzetting van ammoniak naar ureum, een proces dat plaatsvindt in de lever. |
| Urine is een type II staal | Urine wordt beschouwd als een "type II" monster, wat betekent dat er bij de afname verontreiniging kan optreden met bacteriën die normaal op de huid of in de urethra aanwezig zijn. |
| Feces is een type III staal | Ontlasting wordt beschouwd als een "type III" monster, wat betekent dat het inherent veel bacteriën bevat, en dat de diagnose afhankelijk is van het identificeren van de specifieke pathogene bacteriën. |
| Hemoculturen | Een bloedkweek om de aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan te detecteren. |
| Serotypering | Een methode om bacteriële stammen te classificeren op basis van hun antigenen, zoals O, H en K antigenen. |
| O, H, K antigenen | O-antigen: somatisch antigen (deel van de celwand); H-antigen: flagellair antigen (eiwit in de zweepjes); K-antigen: kapselantigeen (suikerlaag rond de cel). |
| Pathotypes | Verschillende groepen bacteriën die specifieke ziektebeelden veroorzaken. |
| Antibiotherapie | Behandeling van infecties met antibiotica. |
| Antibioticaresistentie | Het vermogen van bacteriën om te overleven en zich te vermenigvuldigen in aanwezigheid van antibiotica die normaal gesproken hun groei zouden remmen. |
| Nosocomiale overdracht | Overdracht van infecties binnen een zorginstelling, zoals een ziekenhuis. |
| Asymptomatische bacteriurie | De aanwezigheid van bacteriën in de urine zonder dat er symptomen van een urineweginfectie optreden. |
| Nosocomiale infecties | Infecties die worden opgelopen in een zorginstelling. |
| MIC | Minimum Inhibitory Concentration; de laagste concentratie van een antibioticum die de zichtbare groei van een bacterie remt. |
| BAPCOC richtlijnen | Richtlijnen opgesteld door het Belgian Antibiotic Policy Coordination Committee, die aanbevelingen geven voor het rationele gebruik van antibiotica. |
| Heelkundige behandeling | Chirurgische ingrepen, zoals het draineren van abcessen of het herstellen van beschadigde weefsels. |
| Supportieve behandeling | Behandelingen die gericht zijn op het ondersteunen van de vitale functies van de patiënt, zoals het handhaven van de bloeddruk en orgaanfuncties. |
| Cystitis | Ontsteking van de blaas. |
| Uropathogenen | Bacteriën die infecties van de urinewegen veroorzaken. |
| Amoxycilline | Een breed-spectrum penicilline-antibioticum. |
| Cotrimoxazol | Een combinatie van sulfamethoxazol en trimethoprim, gebruikt om diverse bacteriële infecties te behandelen. |
| Ofloxacine | Een fluoroquinolon-antibioticum. |
| Furadantine | Nitrofurantoïne; een antibioticum gebruikt voor de behandeling van urineweginfecties. |
| Fosfomycine | Een antibioticum met een breed werkingsspectrum, vaak gebruikt voor urineweginfecties. |
| Gentamycine | Een aminoglycoside-antibioticum. |
| Temocilline | Een semi-synthetisch penicilline-antibioticum. |
| Amoxycilline-clavulaanzuur | Een combinatie van amoxycilline en clavulaanzuur, waarbij clavulaanzuur een bèta-lactamase-remmer is die de werkzaamheid van amoxycilline tegen bepaalde resistente bacteriën verhoogt. |
| Ceftriaxone | Een derde-generatie cefalosporine-antibioticum. |
| Piperacilline-tazobactam | Een combinatie van piperacilline (een breed-spectrum penicilline) en tazobactam (een bèta-lactamase-remmer). |
| Meropenem | Een carbapenem-antibioticum, met een zeer breed werkingsspectrum. |