Cover
Zacznij teraz za darmo pathologie.pdf
Summary
# Trombo-embolische aandoeningen en cardiovasculaire risicofactoren
**1. Trombo-embolische aandoeningen en cardiovasculaire risicofactoren**
Trombo-embolische aandoeningen zijn ziektebeelden die ontstaan door de aanwezigheid van een bloedstolsel (trombus of embolus) binnen een bloedvat, wat leidt tot een vernauwing of volledige afsluiting ervan. Dit kan zowel in aders als in slagaders voorkomen [1](#page=1).
### 1.1 De Triade van Virchow en bevorderende factoren
De vorming van trombi wordt bevorderd door een of een combinatie van de volgende drie factoren, bekend als de Triade van Virchow [1](#page=1):
* Verhoogde stolbaarheid van het bloed (trombofilie).
* Veneuze stase (vertraagde bloeddoorstroming).
* Beschadigde vaatwand.
#### 1.1.1 Atherosclerose
Atherosclerose is een chronische, progressieve aandoening van de arteriële vaatwand, die leidt tot vernauwing van het bloedvatlumen en resulterende ischemie (verminderde bloedtoevoer en zuurstoftekort) in de achterliggende weefsels. Atherosclerotische plaques bestaan uit vetten, macrofagen (schuimcellen), necrotisch bindweefsel, glad spierweefsel en ontstekingscellen. Wanneer een plaque scheurt, komt weefselfactor vrij, wat een coagulatiereactie start en leidt tot stolselvorming. Dit kan een acute afsluiting van het bloedvat veroorzaken, met als gevolg ischemie of infarcering van het weefsel [1](#page=1).
##### 1.1.1.1 Risicofactoren voor Atherosclerose
* **Niet-beïnvloedbaar:** Leeftijd, geslacht, familiale aanleg [1](#page=1).
* **Beïnvloedbaar:** Roken, hypertensie, diabetes, obesitas, afwijkingen in lipoproteïnehuishouding (hoge LDL-cholesterol) [1](#page=1).
#### 1.1.2 Immobilisatie
Immobilisatie, zoals bedlegerigheid na een ingreep, verlamming, of lange reizen, leidt tot veneuze stase door vertraagde bloeddoorstroming [1](#page=1).
#### 1.1.3 Varices
Varices (spataderen) zijn een gevolg van stuwing in de aderen en disfunctionerende veneuze kleppen, wat de veneuze retour belemmert en kan leiden tot chronische veneuze insufficiëntie. Dit resulteert in vertraagde bloeddoorstroming en stase [1](#page=1).
#### 1.1.4 Hartfalen
Rechtszijdig hartfalen ("backward failure") kan leiden tot vertraagde bloeddoorstroming en stase [1](#page=1).
#### 1.1.5 Zwangerschap
Zwangerschap verhoogt het risico op trombo-embolische aandoeningen door gewichtstoename, hormonale veranderingen, toename van het bloedvolume, en compressie door de groeiende baarmoeder in het bekken en onderbuik [1](#page=1).
#### 1.1.6 Trombofilie
Trombofilie omvat stoornissen in de bloedstolling die leiden tot een verhoogde kans op trombosevorming [2](#page=2).
* **Erfelijke trombofilieën:** Antitrombinedeficiëntie, tekort aan proteïne C, tekort aan proteïne S, verhoogd fibrinogeen [2](#page=2).
* **Verworven trombofilieën:** Tekort aan antitrombine III door langdurig gebruik van orale anticonceptiva (oestrogenen) [2](#page=2).
#### 1.1.7 Oncologische problemen
Tumoren kunnen de doorstroming van bloed belemmeren door compressie of vorming van embolieën. Chemotherapie en radiotherapie kunnen de bloedvatwanden beschadigen en de bloedstolling verhogen [2](#page=2).
#### 1.1.8 Hartritmestoornissen
Voorkamerfibrillatie kan leiden tot onregelmatige circulatie in het atrium, wat stolselvorming bevordert [2](#page=2).
#### 1.1.9 Andere factoren
* Gekwetste vaatwanden door IV-druggebruik, infuus, ingrepen [2](#page=2).
* Aneurysma [2](#page=2).
* Hartkleplijden [2](#page=2).
### 1.2 Symptomen van trombo-embolische aandoeningen
De symptomen zijn afhankelijk van de locatie van de trombus of het embolus [2](#page=2).
* Coronaire arteriën: Acuut myocardinfarct (AMI) [2](#page=2).
* Arterie van het been: Acute ischemie van het been [2](#page=2).
* Cerebrale arterie: CVA (beroerte), herseninfarct [2](#page=2).
* Vene van het been: Diep veneuze trombose (DVT) [2](#page=2).
* Arteria pulmonalis: Longembolie [2](#page=2).
> **Tip:** Klinische symptomen kunnen niet-specifiek zijn, waardoor aanvullend onderzoek noodzakelijk is [3](#page=3).
### 1.3 Diagnose
#### 1.3.1 Klinisch onderzoek
Voorbeelden van klinische presentaties:
* DVT: Gezwollen, rood, warm en pijnlijk been [2](#page=2).
* Longembolie: Dyspneu (kortademigheid), thoracale pijn [3](#page=3).
#### 1.3.2 Bloedonderzoek
D-dimeren zijn afbraakproducten van fibrine. Een verhoogde D-dimeerconcentratie is niet specifiek, maar een afwezige D-dimeerconcentratie heeft een hoge sensitiviteit en kan een trombo-embolisch probleem uitsluiten [3](#page=3).
#### 1.3.3 Medische beeldvorming
* Röntgenfoto: Meestal weinig afwijkend [3](#page=3).
* CT-angiografie: CT met contrast voor bloedvaten [3](#page=3).
* Echografie: Duplexechografie [3](#page=3).
* Ventilatie-perfusiescan: Wordt minder gebruikt [3](#page=3).
### 1.4 Behandeling
#### 1.4.1 Heelkundig
* Embolectomie [3](#page=3).
#### 1.4.2 Medicamenteus
* **Trombolyse:** Medicijnen die een trombus of embolus kunnen oplossen door plasminogeen om te zetten tot plasmine, wat fibrinolytische activiteit heeft. Voorbeelden zijn Alteplase (Actilyse), Tenecteplase (Metalyse), en Urokinase (Actosolv) [3](#page=3).
* **Antistollingsmedicatie (anticoagulantia):** Remt de vorming van bloedstolsels [3](#page=3).
### 1.5 Hemostase en Fibrinolyse
Hemostase is het proces dat bloedverlies tegengaat en bestaat uit initiële vasoconstrictie, de bloedplaatjesfase (primaire hemostase), en de stollingcascade (secundaire hemostase) waarbij fibrine wordt gevormd om een stabiel netwerk te creëren. Fibrinolyse is het proces van stolselafbraak wanneer de vaatwand hersteld is, door de omzetting van plasminogeen naar plasmine [3](#page=3).
### 1.6 Twee groepen antithrombotica
* **Trombocytenaggregatieremmers (antiaggregantia):** Verhinderen de samenklontering van bloedplaatjes [3](#page=3).
* **Anticoagulantia:** Remmen de stollingscascade en de vorming van het fibrinenetwerk [3](#page=3).
### 1.7 Medicatiekeuze afhankelijk van trombose type
| Soort trombose | Kenmerk | Voorbeeld medicatie |
| :--------------- | :------------------------------------------- | :-------------------------------------- |
| Arteriële | Vooral plaatjesaggregatie, weinig fibrine | Antiaggregantia |
| Veneuze | Vooral stolling door fibrinevorming | Vitamine K-antagonisten, heparines, DOAC |
#### 1.7.1 Antiaggregantia
Indicatie is primaire en secundaire preventie van arteriële trombi. Middelen zijn onder andere acetylsalicylzuur (ASA) en P2Y12-receptorantagonisten (bijv. clopidogrel). ASA remt COX-1. ASA en thiënopyridines hebben een irreversibel effect op trombocytenaggregatie dat 7-10 dagen aanhoudt. De belangrijkste bijwerking is een verhoogd bloedingsrisico [4](#page=4).
#### 1.7.2 Anticoagulantia
Indicaties zijn preventie en behandeling van arteriële trombo-embolie, en preventie van DVT en longembolie [4](#page=4).
##### 1.7.2.1 Heparines
Heparines, inclusief LMWH (laagmoleculair gewicht heparine), verminderen de omzetting van protrombine naar trombine door antitrombine te activeren [4](#page=4).
* **Niet-gefractioneerde heparine:** Parenteraal (SC of IV) toe te dienen. Indicaties zijn onder andere longembolie, DVT, AMI, en trombosepreventie bij centrale katheters. Antidotum is protaminesulfaat [4](#page=4).
* **Heparine met laagmoleculair gewicht (LMWH):** Subcutaan toe te dienen, werkt na een uur. Indicaties zijn preventie van DVT en longembolie, instabiele angor, acuut coronair syndroom, en acuut ischemisch CVA. Antidotum is protaminesulfaat [4](#page=4).
Voordelen van LMWH ten opzichte van niet-gefractioneerde heparine zijn minder injecties, lagere kans op heparine-geïnduceerde trombopenie, en meestal geen stollingstesten nodig [5](#page=5).
##### 1.7.2.2 Vitamine K-antagonisten (VKA)
Vitamine K is essentieel voor de aanmaak van stollingsfactoren II, VII, IX, en X in de lever. VKA's verminderen de beschikbaarheid van vitamine K, wat leidt tot verminderde aanmaak van deze factoren [4](#page=4).
* **Coumarinederivaten:** Acenocoumarol (Sintrom), fenprocoumon (Marcoumar), warfarine (Marevan). Orale toediening. Indicaties zijn voorkamerfibrillatie, longembolie, mechanische klepprothesen, en DVT. Ongewenst effect is bloedingsrisico. Antidotum is vitamine K (Konakion) [5](#page=5).
* **Therapeutische controle:** Vereist regelmatige stollingstesten (INR). Een normale INR is rond 1. De streefwaarde bij VKA-gebruik is INR tussen 2 en 3 [5](#page=5).
##### 1.7.2.3 Directe orale anticoagulantia (DOAC)
Nieuwere anticoagulantia die inwerken op specifieke stappen in de stollingscascade [5](#page=5).
* **Trombineremmers:** Dabigatran (Pradaxa) remt trombine (factor IIa) [5](#page=5).
* **Factor Xa-inhibitoren:** Rivaroxaban (Xarelto), apixaban (Eliquis), edoxaban (Lixiana) [5](#page=5).
Indicaties zijn preventie van DVT en longembolie na orthopedische ingrepen, behandeling en secundaire preventie van DVT en longembolie, en preventie van trombo-embolische problemen bij voorkamerfibrillatie [5](#page=5).
**Voordelen:** Orale inname, voorspelbare werking (vaste dosis), minder INR-controles, kortere werkingsduur [5](#page=5).
**Nadelen:** Verminderd zicht op therapietrouw, (meestal) geen antidota (uitzondering: idarucizumab voor dabigatran), VKA's hebben soms de voorkeur bij nierinsufficiëntie vanwege renale klaring van DOAC's [5](#page=5).
### 1.8 Aandoeningen van de bloedvaten van de onderste ledematen
#### 1.8.1 Claudicatio intermittens (etalagebenen)
Pijn in de benen, meestal de kuiten, die optreedt tijdens inspanning (lopen) en verdwijnt bij rust. Dit is meestal een gevolg van atherosclerose van de beenarteriën [6](#page=6).
* **Symptomen:** Pijn bij lopen, in ernstigere gevallen pijn in rust, nachtelijke pijn, koude ledematen, ulceraties, gangreen [6](#page=6).
* **Lichamelijk onderzoek:** Verminderde of afwezige perifere pulsaties, trofische stoornissen (droge huid, haarverlies, nagelafwijkingen) [6](#page=6).
* **Stadia volgens Fontaine:** Stadium 1 (geen klachten of bij zware inspanning), Stadium 2 (pijn bij lopen, loopafstand), Stadium 3 (pijn in rust), Stadium 4 (ulcera, necrose) [6](#page=6).
* **Diagnose:** Anamnese, klinisch onderzoek, echo-duplexonderzoek, arteriografie [6](#page=6).
* **Behandeling:** Ballondilatatie (PTA), bypasschirurgie, rookstop, wandeltraining, aanpak cardiovasculaire risicofactoren [6](#page=6).
#### 1.8.2 Chronische veneuze insufficiëntie
Kenmerkt zich door reflux (terugvloei) in de beenaders [7](#page=7).
* **Oorzaak:** Erfelijke zwakte van de veneuze vaatwand, anatomische afwijkingen van veneuze kleppen, of na DVT door obstructie of klepbeschadiging [7](#page=7).
* **Risico- en bevorderende factoren:** Langdurig staan, lange reizen, warmteblootstelling, sedentair leven, obesitas, zwangerschap [7](#page=7).
* **Symptomen:** Zware, vermoeide benen, zwelling, rusteloze benen, krampen, oedeem, varices, trofische stoornissen (eindigend in chronisch ulcus) [7](#page=7).
* **Diagnose:** Echo-duplexonderzoek, flebografie [7](#page=7).
* **Complicaties:** DVT, ruptuur van varices [7](#page=7).
* **Behandeling:** Veneuze hygiëne (gezonde levensstijl, juiste kleding/schoeisel, vermijden warmte, benen omhoog leggen), compressietherapie (steunverbanden/kousen), medicatie (venotrope middelen), sclerotherapie, chirurgische ingreep (stripping, laser) [7](#page=7).
#### 1.8.3 Diep veneuze trombose (DVT)
Aanwezigheid van een bloedklonter in een diepe vene, meestal in de kuiten. Tromboflebitis is een trombus in een oppervlakkige vene. Een losgekomen trombus kan via de veneuze retour naar de longen circuleren en daar vastlopen [8](#page=8).
* **Risicofactoren:** Immobilisatie, kanker, obesitas, zwangerschap, roken i.c.m. pilgebruik, erfelijke trombofilie [8](#page=8).
* **Symptomen:** Pijn, zwaartegevoel, dik, rood, warm en pijnlijk been. Vaak asymptomatisch [8](#page=8).
* **Diagnose:** Anamnese, klinisch onderzoek, bloedonderzoek (D-dimeer), beeldvorming (echografie, flebografie) [8](#page=8).
* **Complicaties:** Longembolie, post-trombotisch syndroom (chronische veneuze insufficiëntie) [9](#page=9).
* **Behandeling:** Hoogstand en compressietherapie, antistollingsbehandeling (LMWH, VKA of DOACs), trombolyse, trombectomie [9](#page=9).
* **Preventie:** Vermindering veneuze stase (mobilisatie, kinesitherapie, antitrombosekousen) en stolbaarheid (profylactische LMWH) [9](#page=9).
#### 1.8.4 Longembolie (PE)
Plotse afsluiting van een arteria pulmonalis door een embolus [9](#page=9).
* **Risicofactoren:** Dezelfde als voor DVT: immobilisatie, kanker, obesitas, zwangerschap, roken i.c.m. pilgebruik, erfelijke trombofilie [9](#page=9).
* **Symptomen:** Variabel, van asymptomatisch tot plotse collaps. Massieve longembolie kan leiden tot plotse dood (zadelembool). Klassieke PE presenteert zich acuut met thoracale pijn, dyspneu, tachypnoe, tachycardie, en subfebriele temperatuur. Soms verwarrend met andere aandoeningen zoals pneumonie [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Diagnose:** Anamnese (vaak in combinatie met DVT), bloedonderzoek (D-dimeer, ABG), beeldvorming (RX thorax, CT angio, V/Q-scan), ECG (kan tekenen van rechter ventrikel overbelasting tonen) [10](#page=10).
* **Behandeling:** Antistollingsbehandeling (heparine IV of LMWH initieel, VKA of DOACs), trombolyse bij urgenties [10](#page=10).
### 1.9 Cardiovasculaire risicofactoren
De tekst noemt diverse cardiovasculaire risicofactoren die bijdragen aan de ontwikkeling van trombo-embolische aandoeningen, met name gerelateerd aan atherosclerose en veneuze aandoeningen. Deze omvatten [1](#page=1) [7](#page=7) [8](#page=8):
* Leeftijd [1](#page=1).
* Geslacht [1](#page=1).
* Familiale aanleg [1](#page=1).
* Roken [1](#page=1).
* Hypertensie [1](#page=1).
* Diabetes [1](#page=1).
* Obesitas [1](#page=1) [7](#page=7) [8](#page=8).
* Afwijkingen in lipoproteïnehuishouding (hoge LDL-cholesterol) [1](#page=1).
* Langdurig stilzitten of staan [7](#page=7).
* Langdurige reizen [1](#page=1) [7](#page=7).
* Zwangerschap [1](#page=1) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
* Gebruik van orale anticonceptiva (pil) bij rokende vrouwen [8](#page=8) [9](#page=9).
Het managen van deze risicofactoren is cruciaal voor zowel de preventie als de behandeling van trombo-embolische aandoeningen [6](#page=6).
---
# Aandoeningen van het centrale zenuwstelsel
Dit deel van de studiehandleiding biedt een gedetailleerd overzicht van de anatomie en microscopie van het centrale zenuwstelsel, de bijbehorende hersenvliezen en hersenvocht, de organisatie van de hersenkwabben en hun functies, evenals een reeks veelvoorkomende neurologische aandoeningen en symptomen [19](#page=19) [20](#page=20).
### 2.1 Anatomie en microscopie van het zenuwstelsel
#### 2.1.1 Microscopische anatomie
Het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaat uit neuronen (zenuwcellen) en neuroglia (steuncellen) [19](#page=19).
* **Neuronen:** Deze zijn onderverdeeld in sensorische en motorische neuronen. Ze bezitten dendrieten (korte uitlopers) en axonen (lange uitlopers) die zenuwen kunnen vormen. Sommige axonen zijn omgeven door myeline, een vetachtige stof die de prikkeloverdracht versnelt [19](#page=19).
* **Neuroglia (steuncellen):**
* **Astrocyt:** Speelt een rol bij het vormen van de bloed-hersenbarrière (BHB) [19](#page=19).
* **Oligodendrocyt:** Produceert myeline in het CZS. Schwanncellen doen dit in het perifere zenuwstelsel. Myeline zorgt voor snellere prikkeloverdracht [19](#page=19).
#### 2.1.2 Prikkeloverdracht (Neurotransmissie)
Neurotransmitters zijn chemische stoffen of kleine eiwitten die zich binden aan receptoren en een respons veroorzaken in de doelcel. Ze worden opgeslagen in vesikels en vrijgegeven bij een prikkel. Voorbeelden zijn dopamine, adrenaline, noradrenaline, glutamaat en acetylcholine. Na binding worden ze afgebroken door enzymen en deels gerecycleerd. Vermindering van het aantal neurotransmitters, neuronen of veranderingen in de afbraak kunnen symptomen veroorzaken [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 2.1.3 Hersenvliezen en cerebrospinaal vocht (liquor)
De hersenen worden omgeven door drie hersenvliezen: de dura mater (harde vlies), de arachnoïdea (spinnenwebvlies) en de pia mater (zachte vlies). De hersenen "baden" in cerebrospinaal vocht (CSV), wat hun ogenschijnlijke gewicht reduceert en bescherming biedt. Dit vocht wordt in de ventrikels geproduceerd (ongeveer 500 ml per dag) en het totale volume is ongeveer 150 ml, wat betekent dat het 2-3 keer per dag wordt gerecycleerd. Onderzoek van CSV kan belangrijke diagnostische informatie opleveren [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 2.1.4 Macroscopische anatomie
Het CZS omvat de grote hersenen (cerebrum), de kleine hersenen (cerebellum), de hersenstam, het verlengde merg en het ruggenmerg. De grote hersenen zijn verdeeld in twee hemisferen (meestal links dominant) en kunnen worden onderverdeeld in vier kwabben: frontaal, temporaal, pariëtaal en occipitaal. De corpus callosum (hersenbalk) verbindt de twee hemisferen. Er is ook grijze en witte stof, de thalamus en de basale ganglia [20](#page=20) [21](#page=21).
### 2.2 Hersenkwabben en functies
De verschillende hersenkwabben zijn verantwoordelijk voor specifieke functies [21](#page=21):
* **Frontale kwab:** Planning, impulscontrole, motorische cortex, centrum van Broca [21](#page=21).
* **Temporale kwab:** Gehoor, geur, centrum van Wernicke [21](#page=21).
* **Pariëtale kwab:** Integratie van gevoelsprikkels, lichaamsschema [21](#page=21).
* **Occipitale kwab:** Visuele prikkels [21](#page=21).
* **Hersenstam:** Oogbewegingen, gehoor, slikken, spreken, vitale functies. Een functiestoornis kan leiden tot een locked-in syndroom [21](#page=21).
### 2.3 Ruggenmerg en perifeer zenuwstelsel
Het ruggenmerg (myelum) is onderverdeeld in cervicale, thoracale, lumbale en sacrale segmenten. Het bevat dalende en stijgende banen, waarvan sommige gekruist zijn. Het ruggenmerg eindigt rond L2 en gaat over in de cauda equina (paardenstaart). Het perifere zenuwstelsel omvat 12 paar hersenzenuwen en diverse perifere zenuwen zoals de nervus medianus, radialis, ulnaris, ischiadicus, femoralis en peroneus. Het autonome zenuwstelsel bestaat uit een sympathisch en parasympathisch deel [21](#page=21).
### 2.4 Veelvoorkomende symptomen
Verschillende symptomen kunnen duiden op functiestoornissen in het zenuwstelsel [22](#page=22):
* **Coma:** Diepe bewusteloosheid, vaak door een functiestoornis van beide hemisferen en/of de hersenstam [22](#page=22).
* **Parese/Paralyse:** Verminderde spierkracht of verlamming door een functiestoornis van motorische neuronen [22](#page=22).
* **Hypesthesie/Anesthesie:** Verminderd gevoel of gevoelloosheid door een functiestoornis van sensorische neuronen [22](#page=22).
* **Paresthesie:** Onprettige sensaties zoals tintelingen, prikkelingen of branderigheid [22](#page=22).
* **Afasie/Dysfasie:** Taalstoornissen, meestal na hersenletsel in de linker hemisfeer [22](#page=22).
* **Dysartrie:** Spraakstoornis door verstoorde werking van spraakspieren [22](#page=22).
* **Hemianopsie:** Halfzijdige blindheid [22](#page=22).
* **Agnosie:** Verlies van herkenningsvermogen [22](#page=22).
* **Apraxie:** Stoornis in het uitvoeren van aangeleerde handelingen [22](#page=22).
* **Neglect:** Verwaarlozing van een lichaamshelft of ruimte [22](#page=22).
* **Hypokinesie/Bradykinesie:** Weinig of traag bewegen, gerelateerd aan de basale ganglia [22](#page=22).
* **Hyperkinesie/Dyskinesie:** Te veel of onvrijwillig bewegen, gerelateerd aan de basale ganglia [22](#page=22).
* **Tremor:** Trillen [22](#page=22).
* **Rigiditeit:** Stijfheid van de spieren [23](#page=23).
* **Freezing:** Tijdelijk niet kunnen bewegen [23](#page=23).
#### 2.4.1 Diagnostisch onderzoek
Diagnostisch onderzoek omvat anamnese, lichamelijk onderzoek, klinisch neurologisch onderzoek, laboratoriumonderzoek, beeldvorming (CT-scan, MRI-scan) en functieonderzoek (EEG, EMG, polysomnografie) [23](#page=23).
### 2.5 Aandoeningen van de hersenen
#### 2.5.1 Coma
Coma is een diepe bewusteloosheid veroorzaakt door uitgebreide hersenaantasting, met diverse mogelijke oorzaken zoals CVA, traumatisch hersenletsel, hersentumoren, infecties of metabole stoornissen. De Glasgow Coma Scale (GCS) wordt gebruikt om de mate van bewustzijn te beoordelen [24](#page=24).
#### 2.5.2 Cerebrovasculair accident (CVA), beroerte, "stroke"
CVA's worden veroorzaakt door afsluiting (ischemisch) of bloeding (hemorragisch) van een hersenarterie. Risicofactoren zijn onder andere leeftijd, hypertensie, hypercholesterolemie en diabetes mellitus. Symptomen zijn onder andere afhangende mondhoek, gevoelsstoornissen, verlamming en taalstoornissen. De behandeling is spoedig ("time is brain") en kan bestaan uit trombolyse of trombectomie. Complicaties kunnen oedeem en hersenbloeding zijn. De uitvalsverschijnselen zijn afhankelijk van de locatie van het CVA [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Subarachnoïdale bloeding door aneurysma:** Vaak plotselinge, hevige hoofdpijn, uitval van bewustzijn en nekstijfheid. Behandeling kan bestaan uit coiling of clipping [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 2.5.3 Traumatisch hoofd-hersenletsel (TBI)
TBI kan variëren van een hersenschudding tot een ernstig hersenletsel met contusie. Symptomen kunnen bewustzijnsverlies, uitvalsverschijnselen en hoofdpijn zijn. Behandeling richt zich op het veiligstellen van vitale functies [27](#page=27).
#### 2.5.4 Verhoogde intracraniële druk (ICP) en inklemming
Ruimte-innemende processen zoals oedeem, hydrocefalus, bloedingen, sinustrombose of hersentumoren kunnen leiden tot verhoogde ICP. Symptomen zijn hoofdpijn, braken, visusvermindering, pupildilatatie en papiloedeem. Ernstige verhoging kan leiden tot inklemming met ademhalingsveranderingen en coma [28](#page=28).
* **Hydrocefalus:** Een stoornis in de liquorcirculatie, met symptomen als hoofdomtrek bij baby's, en hoofdpijn, visusvermindering en bewustzijnsvermindering bij volwassenen [28](#page=28).
* **Hersentumor:** Symptomen zijn hoofdpijn door druk, uitval afhankelijk van locatie en epilepsie. Behandeling kan bestaan uit chirurgie, radiotherapie en chemotherapie [28](#page=28).
#### 2.5.5 Infectieziekten van de hersenen
* **Acute bacteriële meningitis:** Verwekt door bacteriën zoals Neisseria meningitidis of Streptococcus pneumoniae. Symptomen zijn malaise, koorts, braken, nekstijfheid, epilepsie en coma. Essentieel is spoedige diagnostiek en behandeling met antibiotica [29](#page=29).
* **Virale meningitis:** Meestal veroorzaakt door enterovirussen. Symptomen zijn koorts, hoofdpijn, lichtgevoeligheid en nekstijfheid. De prognose is doorgaans gunstig [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Encefalitis:** Ontsteking van het hersenweefsel, vaak viraal (bv. herpes simplex) of auto-immuun. Symptomen zijn koorts, hoofdpijn, braken, verwardheid en epilepsie. Behandeling is ondersteunend, soms met antivirale middelen of corticosteroïden [30](#page=30).
#### 2.5.6 Epilepsie
Epilepsie wordt gekenmerkt door verstoorde elektrische activiteit in de hersenen, wat leidt tot aanvallen. Oorzaken kunnen divers zijn, inclusief genetische factoren. Symptomen variëren afhankelijk van het type aanval, met focale of gegeneraliseerde aanvallen. Diagnostiek omvat EEG en MRI. Behandeling bestaat uit anti-epileptica en, indien mogelijk, het behandelen van de onderliggende oorzaak. Complicaties zoals status epilepticus of SUDEP (Sudden Unexpected Death in Epilepsy) zijn mogelijk [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Aanvallen met focaal begin:** Kunnen motorisch (ongecontroleerde bewegingen) of niet-motorisch (zintuiglijke, autonome, emotionele sensaties) zijn [31](#page=31).
* **Aanvallen met een gegeneraliseerd begin:** Kunnen tonisch-clonisch (grote aanval) zijn met bewustzijnsverlies, verkramping en schokken, of absence (kleine aanval) met staren en verminderd bewustzijn [31](#page=31).
#### 2.5.7 Neurodegeneratieve aandoeningen
Deze aandoeningen kenmerken zich door een traag progressief verloop en veranderingen in houding, beweging, gedrag en cognitie, vaak geassocieerd met abnormale eiwitophoping [31](#page=31).
* **Ziekte van Alzheimer:** Veroorzaakt door ophoping van alfa-synucleïne eiwit, met symptomen als bradykinesie, beven, rigiditeit en dementie. Behandeling richt zich op het verbeteren van dopaminegehalte met medicatie als levodopa [32](#page=32).
* **Multiple Sclerose (MS):** Een auto-immuunziekte waarbij de myeline van zenuwvezels wordt aangetast. Symptomen zijn afhankelijk van de locatie van de ontsteking en kunnen visusstoornissen, verlammingsverschijnselen en vermoeidheid omvatten. Diagnostiek omvat MRI en lumbale punctie. Behandeling is gericht op het verminderen van opstoten met corticosteroïden en onderhoudsbehandeling met immunomodulerende middelen [32](#page=32) [33](#page=33).
### 2.6 Aandoeningen van het ruggenmerg
#### 2.6.1 Dwarslaesie
Dwarslaesie ontstaat meestal door traumatisch letsel, maar ook door MS, tumoren of bloedingen. De ernst hangt af van of het letsel volledig of onvolledig is, en de locatie (cervicaal, thoracaal, lumbaal) bepaalt de uitvalsverschijnselen. Symptomen zijn krachtsverlies, gevoelsstoornissen en problemen met blaas- en darmcontrole [33](#page=33) [34](#page=34).
### 2.7 Aandoeningen van het perifeer zenuwstelsel
#### 2.7.1 Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS)
ALS is een zeldzame aandoening van de bovenste en onderste motorneuronen. Symptomen zijn parese/paralyse, spasticiteit, krampen, atrofie, dysarthrie, dysfagie en zwakte van ademhalingsspieren. Behandeling is ondersteunend [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 2.7.2 Hernia Nuclei Pulposi
Een scheur in de tussenwervelschijf, meestal in de lumbale regio, die pijn kan veroorzaken die uitstraalt naar de arm of het been. Soms kan het leiden tot een cauda equina syndroom [35](#page=35).
#### 2.7.3 Polyneuropathie
Een aandoening waarbij meerdere perifere zenuwen zijn aangedaan. Risicofactoren zijn diabetes, alcoholgebruik en chemotherapie. Symptomen omvatten doofheid, krachtsvermindering, instabiele gang en autonome dysfunctie [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 2.7.4 Guillain-Barré Syndroom (GBS)
Een zeldzame aandoening die meestal na een infectie optreedt, met gevoelsstoornissen en zwakte die snel kan evolueren. Behandeling met IV immuunglobulines is gebruikelijk [36](#page=36).
#### 2.7.5 Myasthenia Gravis
Een auto-immuunziekte waarbij antistoffen tegen de acetylcholinereceptor worden gevormd. Kenmerkend is abnormale vermoeibaarheid, dubbelzicht, spierzwakte en hangende oogleden (ptosis). Behandeling omvat cholinesteraseremmers en immuunmodulerende therapie [36](#page=36) [37](#page=37).
### 2.8 Hoofdpijn
Hoofdpijn is een veelvoorkomende klacht met verschillende oorzaken, waaronder spanningshoofdpijn en migraine [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Redenen voor ongerustheid:** "First and/or worst" hoofdpijn, verandering van patroon, geschiedenis van kanker, HIV, nieuwe hoofdpijn na 50 jaar of na trauma, of afwijkend neurologisch onderzoek [38](#page=38).
* **Migraine:** Meestal ernstig en recidiverend, met of zonder aura. Symptomen omvatten kloppende, eenzijdige hoofdpijn, misselijkheid, braken, fotofobie en fonofobie. Triggers kunnen familiair zijn, stress, hormonale veranderingen of voedingsmiddelen. Behandeling omvat niet-farmacologische adviezen, preventieve medicatie en aanvalsmedicatie (triptanen) [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Spanningshoofdpijn:** Vaak bilateraal, drukkend, mild tot matig en niet verergerd door bewegen. Behandeling richt zich op het vermijden van overmatig pijnstillergebruik en levensstijladviezen; bij ernstige klachten kan amitriptyline of mirtazapine worden overwogen [39](#page=39).
* **Clusterhoofdpijn:** Zeldzaam, met ondraaglijke eenzijdige pijn, meestal rond één oog, met bijkomende symptomen als rusteloosheid, roodheid van het oog en neusverstopping. Behandeling kan zuurstoftoediening of sumatriptan omvatten, en preventie met dagelijkse medicatie [40](#page=40).
---
---
# Endocrinologische aandoeningen
*Summary generation failed for this topic.*
---
# Hart- en vaataandoeningen en circulatoire shock
Dit onderdeel behandelt diverse hart- en vaatziekten, waaronder coronaire aandoeningen zoals angina pectoris en myocardinfarct, aorta dissectie en aneurysma. Tevens worden circulatoire shock en de diverse vormen, diagnostiek en behandeling gedetailleerd besproken.
### 4.1 Trombo-embolische aandoeningen
Trombo-embolische aandoeningen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van een bloedklonter (trombus) in een bloedvat (vene en/of arterie), wat leidt tot vernauwing of afsluiting. De vorming van trombi wordt verklaard door de triade van Virchow: verhoogde stolbaarheid van het bloed, veneuze stase en beschadigde vaatwand [1](#page=1).
#### 4.1.1 Bevorderende factoren voor trombose
Diverse factoren kunnen bijdragen aan trombosevorming:
* **Atherosclerose**: Een langzaam progressieve aandoening van de arteriële vaatwand die leidt tot vernauwing van het bloedvatlumen, met ischemie (verminderde bloedtoevoer) tot gevolg. Atherosclerotische plaques bevatten vetten, macrofagen, necrotisch bindweefsel, glad spierweefsel en ontstekingscellen. Scheuring van een plaque kan leiden tot een coagulatiereactie en klontervorming, met acute ischemie of infarcering [1](#page=1).
* **Risicofactoren (niet beïnvloedbaar)**: Leeftijd, gender, familiale aanleg [1](#page=1).
* **Risicofactoren (beïnvloedbaar)**: Roken, hypertensie, diabetes, obesitas, afwijkingen in lipoproteïnehuishouding (hoge LDL-cholesterol) [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Immobilisatie**: Langdurige bedlegerigheid, lange reizen of verlamming leiden tot veneuze stase [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Varices**: Stuwing in de venen door problematische veneuze kleppen, resulterend in chronische veneuze insufficiëntie en vertraagde bloeding [2](#page=2).
* **Hartfalen**: Rechtszijdig backward failure kan leiden tot vertraagde doorbloeding en stase [2](#page=2).
* **Zwangerschap**: Verhoogd bloedvolume, hormonale veranderingen en compressie door de groeiende baarmoeder kunnen bijdragen [2](#page=2).
* **Trombofilie**: Stoornissen in de bloedstolling, zowel erfelijk (bv. antitrombinedeficiëntie, tekort aan proteïne C/S, toename fibrinogeen) als verworven (bv. door langdurig gebruik van orale anticonceptiva) [2](#page=2).
* **Oncologische problemen**: Tumoren kunnen doorstroming belemmeren of embolieën vormen. Chemotherapie en radiotherapie kunnen vaatwanden beschadigen en de bloedstolling verhogen [2](#page=2).
* **Hartritmestoornissen**: Voorkamerfibrillatie kan leiden tot onregelmatige circulatie en stolselvorming [2](#page=2).
* **Andere**: Gekwetste vaatwanden door IV-druggebruik, infuus, ingrepen, aneurysma's en hartkleplijden [2](#page=2).
#### 4.1.2 Symptomen van trombo-embolische aandoeningen
De symptomen zijn afhankelijk van de locatie van de trombus of het embool [2](#page=2):
* **Coronaire arteriën**: Acuut myocardinfarct (AMI) [2](#page=2).
* **Arterie been**: Acute ischemie van het been [2](#page=2).
* **Cerebrale arterie**: Cerebrovasculair accident (CVA), herseninfarct [2](#page=2).
* **Vene been**: Diep veneuze trombose (DVT) [2](#page=2).
* **Arteria pulmonalis**: Longembolie [2](#page=2).
* **Klinische symptomen DVT**: Gezwollen, rood, warm en pijnlijk been [2](#page=2).
* **Klinische symptomen longembolie**: Dyspneu, thoracale pijn [2](#page=2).
#### 4.1.3 Diagnostiek van trombo-embolische aandoeningen
De diagnostiek omvat:
* **Klinisch onderzoek**: Vaak weinig specifieke klachten, wat aanvullend onderzoek noodzakelijk maakt [2](#page=2).
* **Bloedonderzoek**: Bepaling van D-dimeren, afbraakproducten van fibrine. Hoge sensitiviteit maar lage specificiteit en positief voorspellende waarde. Een afwezige D-dimeer is een goede voorspeller voor de afwezigheid van een trombo-embolisch probleem [3](#page=3).
* **Medische beeldvorming**:
* Röntgenthorax: Meestal weinig afwijkend [3](#page=3).
* CT-angiografie: CT met contrast voor bloedvaten [3](#page=3).
* Echografie: Duplexechografie [3](#page=3).
* Ventilatie-perfusiescan: In onbruik geraakt [3](#page=3).
#### 4.1.4 Behandeling van trombo-embolische aandoeningen
De behandeling kan chirurgisch of medicamenteus zijn [3](#page=3):
* **Chirurgisch**: Embolectomie [3](#page=3).
* **Medicamenteus**:
* **Trombolyse**: Oplossen van een trombus of embool door plasminogeen om te zetten in plasmine (fibrinolytische activiteit).
* Alteplase (Actilyse): AMI, longembolie, ischemisch CVA [3](#page=3).
* Tenecteplase (Metalyse): AMI [3](#page=3).
* Urokinase (Actosolv): Longembolie, arteriële of veneuze trombose [3](#page=3).
* **Antistollingsmedicatie**: Anticoagulantia [3](#page=3).
##### 4.1.4.1 Antithrombotica
Antithrombotica remmen de vorming van bloedstolsels. Er zijn twee hoofdgroepen [3](#page=3) [4](#page=4):
1. **Trombocytenaggregatieremmers (antiaggregantia)**: Verhinderen de samenklontering van bloedplaatjes.
* **Indicatie**: Primaire en secundaire preventie van arteriële trombi [4](#page=4).
* **Middelen**:
* Acetylsalicylzuur (ASA): Remt COX-1, irreversibele remmer [4](#page=4).
* P2Y12-receptorantagonisten: Thiënopyridines (clopidogrel, prasugrel, ticlopidine) en reversibele P2Y12-receptorantagonisten (cangrelor, ticagrelor) [4](#page=4).
* **Bijwerking**: Verhoogd risico op bloedingen [4](#page=4).
2. **Anticoagulantia**: Remmen de stollingscascade en de vorming van fibrinenetwerken.
* **Indicatie**: Preventie en behandeling van arteriële trombo-embolie, preventie van DVT en longembolie [4](#page=4).
* **Middelen**:
* **Heparines**: Verminderen de omzetting van protrombine naar trombine door antitrombine te activeren.
* *Niet-gefractioneerde heparine*: Parenteraal (SC of IV), direct effect. Indicaties: longembolie, DVT, AMI, instabiele angor. Antidotum: protaminesulfaat [4](#page=4).
* *Heparine met laagmoleculair gewicht (LMWH)*: Subcutaan (SC), effect na een uur. Indicaties: preventie DVT en longembolie, instabiele angor, acuut coronair syndroom, acuut ischemisch CVA. Antidotum: protaminesulfaat. LMWH biedt voordelen zoals minder injecties, minder kans op heparine-geïnduceerde trombopenie en meestal geen stollingstesten nodig [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Vitamine K-antagonisten (VKA)**: Remmen de aanmaak van stollingsfactoren (II, VII, IX, X) in de lever. Pas werkzaam na 48-72 uur.
* *Coumarinederivaten*: Acenocoumarol, fenprocoumon, warfarine [4](#page=4).
* *Indicaties*: Voorkamerfibrillatie, longembolie, mechanische klepprothesen, DVT [5](#page=5).
* *Ongewenst effect*: Risico op bloedingen.
* *Antidotum*: Vitamine K (Konakion) [5](#page=5).
* *Monitoring*: Regelmatige stollingstesten (INR). Streefwaarde INR 2-3 [5](#page=5).
* **Directe orale anticoagulantia (DOAC)**: Nieuwere anticoagulantia die specifieke stappen in het stollingsproces remmen.
* Trombineremmers: Dabigatran (remt trombine, factor IIa) [5](#page=5).
* Factor Xa-inhibitoren: Rivaroxaban, apixaban, edoxaban [5](#page=5).
* *Indicaties*: Preventie DVT/longembolie na orthopedische ingrepen, behandeling en secundaire preventie DVT/longembolie, preventie trombo-embolische problemen bij voorkamerfibrillatie [5](#page=5).
* *Voordelen*: Orale inname, voorspelbare werking, minder INR-controles, kortere werkingsduur [5](#page=5).
* *Nadelen*: Minder zicht op therapietrouw, geen standaard antidota (uitzondering: idarucizumab voor dabigatran), renale klaring kan VKA's prefereren bij nierinsufficiëntie [5](#page=5).
#### 4.1.5 Aandoeningen bloedvaten onderste ledematen
* **Claudicatio intermittens (etalagebenen)**: Pijn in de benen door verminderde bloedtoevoer, typisch tijdens het lopen [6](#page=6).
* **Symptomen**: Pijn in kuiten, verdwijnt bij stilstaan; in ernstigere gevallen pijn in rust, nachtelijke pijn, koude ledematen, ulceratie, gangreen [6](#page=6).
* **Lichamelijk onderzoek**: Verminderde of afwezige perifere pulsaties, trofische stoornissen (droge huid, haarverlies, nagelafwijkingen) [6](#page=6).
* **Stadia volgens Fontaine**:
* Stadium 1: Geen klachten of enkel bij zware inspanning.
* Stadium 2: Pijn bij het lopen (2a >100m, 2b <100m).
* Stadium 3: Pijn in rust.
* Stadium 4: Ulcera, necrose [6](#page=6).
* **Diagnostiek**: Anamnese, klinisch onderzoek, echo-duplexonderzoek, arteriografie [6](#page=6).
* **Behandeling**: Ballondilatatie (PTA), bypasschirurgie, rookstop, wandeltraining, aanpak cardiovasculaire risicofactoren [6](#page=6).
* **Chronische veneuze insufficiëntie**: Gekenmerkt door reflux in de beenaders [7](#page=7).
* **Oorzaak**: Erfelijke zwakte van veneuze vaatwand, anatomische afwijking veneuze kleppen, post-DVT [7](#page=7).
* **Risico- en bevorderende factoren**: Langdurig staan, lange reizen, warmte, sedentair leven, obesitas, zwangerschap [7](#page=7).
* **Symptomen**: Zware benen, zwelling, rusteloze benen, krampen, oedeem, varices, trofische stoornissen [7](#page=7).
* **Diagnostiek**: Echo-duplexonderzoek, flebografie [7](#page=7).
* **Complicaties**: DVT, ruptuur varices [7](#page=7).
* **Behandeling**: Veneuze hygiëne, compressietherapie, venotrope middelen, sclerotherapie, chirurgische ingreep (stripping, laser) [7](#page=7).
* **Diepe veneuze trombose (DVT)**: Bloedklonter in een diepe vene, meestal in de kuit [8](#page=8).
* **Risicofactoren**: Immobilisatie, kanker, obesitas met varices, zwangerschap, roken met pilgebruik, trombofilie [8](#page=8).
* **Symptomen**: Pijn, zwaartegevoel, dik, rood, warm en pijnlijk been; vaak asymptomatisch [8](#page=8).
* **Diagnostiek**: Anamnese, klinisch onderzoek, bloedonderzoek (D-dimeer), beeldvorming (echografie, flebografie) [8](#page=8).
* **Complicaties**: Longembolie, post-trombotisch syndroom [9](#page=9).
* **Behandeling**: Hoogstand been, compressietherapie, antistollingsbehandeling (LMWH, VKA, DOACs), trombolyse, trombectomie [9](#page=9).
* **Preventie**: Vroegtijdige mobilisatie, kinesitherapie, antitrombosekousen, profylactische LMWH [9](#page=9).
* **Longembolie**: Plotse afsluiting in de Arteria Pulmonalis door een embool [9](#page=9).
* **Risicofactoren**: Gelijk aan die voor DVT [9](#page=9).
* **Symptomen**: Variabel van asymptomatisch tot plotse collaps; massieve longembolie leidt tot plotse dood. Klassieke longembolie: thoracale pijn, dyspneu, tachypneu, tachycardie, subfebriele temperatuur [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Diagnostiek**: Anamnese, bloedonderzoek (D-dimeer, ABG), beeldvorming (RX thorax, CT angio, V/Q-scan), ECG (rechterbundeltakblok, strain patroon, S1Q3T3) [10](#page=10).
* **Behandeling**: Antistollingsbehandeling (heparine, LMWH, VKA, DOACs), trombolyse [10](#page=10).
### 4.2 Ziekten van de hartwand en het hartzakje
* **Endocarditis**: Ontsteking van het endocard, meestal van reeds abnormale hartkleppen [10](#page=10).
* **Vormen**: Acute (infectieus), trage (infectieus, lenta), non-infectieuze [10](#page=10).
* **Mortaliteit**: 25% bij natieve klep, 30-40% bij kunstklep [10](#page=10).
* **Oorzaak**: Meestal bij bestaande hartafwijkingen. Bacteriëmie (bv. door streptokokken, Staphylococcus aureus) hecht aan een trombus op het endotheel. Endocarditis aan de rechterzijde komt voornamelijk voor bij IV druggebruikers [11](#page=11).
* **Verhoogde kans**: Klepprothesen, hartafwijkingen, ouderen, IV druggebruik, verminderde immuniteit [11](#page=11).
* **Pathofysiologie**: Ophoping van fibrine en trombocyten beschermen bacteriën. De klep raakt beschadigd en insufficiënt. Bacteriële trombi kunnen septische embolieën veroorzaken [11](#page=11).
* **Symptomen**: Uitingen van infectie (sepsis, koorts), hart- of vaatafwijking (hartfalen, klepfalen), immunologische reactie (anemie, petechiën) [11](#page=11).
* **Diagnostiek**: Klinische diagnose (hartruis, koorts), hemoculturen, echocardiogram, Duke criteria [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Behandeling**: IV antibiotica, cardiochirurgie bij ernstige complicaties [12](#page=12).
* **Preventie**: Antibiotica profylaxe afhankelijk van procedure en patiëntrisico [12](#page=12).
* **Myocarditis**: Ontsteking van het hartspierweefsel [12](#page=12).
* **Oorzaken**: Virale, bacteriële, schimmelinfecties, malaria, AIDS, radiotherapie [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Symptomen**: Vermoeidheid, spierpijn, tachycardie, extrasystolen; kan leiden tot ernstig hartfalen [13](#page=13).
* **Diagnostiek**: ECG (ritmestoornissen), echocardiografie (contractiliteit) [13](#page=13).
* **Behandeling**: Antibiotica bij bacteriële infectie, ondersteunende medicatie [13](#page=13).
* **Pericarditis**: Ontsteking van het pericard (hartzakje) [13](#page=13).
* **Vormen**: Droge (zonder vocht) of natte (met vocht) [13](#page=13).
* **Oorzaken**: Virale infectie (meest frequent), bacteriële infectie, uremie [13](#page=13).
* **Symptomen**: Pijn op de borst (positioneel, uitstralend), ademhalingsgebonden pijn, koorts [13](#page=13).
* **Diagnostiek**: Wrijfgeruis bij auscultatie, echocardiografie (vocht), ECG (ST-elevatie) [13](#page=13).
* **Behandeling**: Afhankelijk van oorzaak, pijnstilling, NSAID's, dialyse, pericardiocentese bij tamponnade [14](#page=14).
* **Cardiomyopathie**: Hartspierafwijking (slap of dik) [14](#page=14).
* **Oorzaken**: Erfelijke aanleg, langdurige overbelasting (myocarditis, hypertensie, hartklepziekten), diabetes, alcohol/drugs, idiopathisch [14](#page=14).
* **Vormen**:
* *Gedilateerde cardiomyopathie*: Uitgezette ventrikels, verslapte wand, systolische dysfunctie [14](#page=14).
* *Hypertrofische cardiomyopathie*: Toename hartspiermassa, kleinere ventrikels, diastolische dysfunctie, uitstroombelemmering [14](#page=14).
* **Symptomen**: Kortademigheid, moeheid, tekenen van decompensatie, pijn op de borst, hartritmestoornissen, syncope, plotse dood [14](#page=14).
* **Diagnostiek**: ECG, echocardiografie [14](#page=14).
* **Prognose**: Wisselend, van asymptomatisch tot plotse dood [14](#page=14).
* **Behandeling**: Bestrijding decompensatie (gedilateerd), verlaging contractiliteit (hypertrofisch), behandeling ritmestoornissen, harttransplantatie [15](#page=15).
### 4.3 Circulatoire shock
#### 4.3.1 Wat is shock?
Shock is een toestand waarbij het hart onvoldoende bloed kan rondpompen om organen en weefsels van voldoende zuurstof te voorzien, wat kan leiden tot orgaanfalen. Dit resulteert in cellulaire hypoxie door anaëroob celmetabolisme, tekort aan ATP, metabole acidose en uiteindelijk celsterfte [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 4.3.2 Adequante weefselperfusie
Vereist een goed functionerend cardiovasculair systeem, bestaande uit:
1. Bloedvolume (4-5,5 liter) [15](#page=15).
2. Hart (cardiac output = slagvolume x frequentie) [15](#page=15).
3. Arteriën (afhankelijk van cardiac output en vaatweerstand) [15](#page=15).
4. Capillairen (uitwisseling bloed-cellen) [15](#page=15).
5. Venen (bevatten 75% bloedvolume, bepalend voor preload) [15](#page=15).
#### 4.3.3 Ontstaan van cellulair zuurstoftekort
Dit kan ontstaan door:
1. Te lage cardiac output (het hart pompt onvoldoende) [16](#page=16).
2. Laag hemoglobine (bv. bij bloedverlies) [16](#page=16).
3. Perifere shunting (sluiten pre-capillaire sfincters, vasoconstrictie door ontstekingsmediatoren) [16](#page=16).
#### 4.3.4 Vormen van shock
Shock kan op verschillende manieren ingedeeld worden, onder andere hemodynamisch [16](#page=16) [17](#page=17):
1. **Hypovolemische shock**: Vaakst voorkomend, door bloedverlies (trauma, maagdarmbloeding) of plasmavolumeverlies (pancreatitis, brandwonden) [16](#page=16).
* *Hemodynamische veranderingen*: Te lage preload, lage cardiac output, stijging arteriële weerstand (door adrenaline), laag hemoglobine [16](#page=16).
2. **Cardiogene shock**: Door falen van de pompfunctie van het hart (myocardinfarct, cardiomyopathie, klepstoornissen) [16](#page=16).
* *Hemodynamische veranderingen*: Lage cardiac output, lage arteriële bloeddruk, stijging perifere weerstand, afgenomen zuurstofcontent [17](#page=17).
3. **Obstructieve shock**: Obstructie van grote bloedvaten belemmert perfusie (massieve longembolie, aorta dissectie, harttamponade, spanningspneumothorax) [17](#page=17).
* *Hemodynamische veranderingen*: Sterk afgenomen cardiac output, sterke daling zuurstoftransport [17](#page=17).
4. **Distributieve shock**: Verlies van vasculaire regulatie of tonus (ernstige infecties, plotse vaatverwijding zoals anafylaxie) [17](#page=17).
* *Hemodynamische veranderingen*: Verhoogde cardiac output, lage perifere weerstand, lage O2-extractie [17](#page=17).
#### 4.3.5 Symptomen van shock
Belangrijk is klinisch redeneren [17](#page=17):
* Koude, klamme, bleke huid (distributieve shock: warme rode huid) [17](#page=17).
* Onrust, verwardheid, sufheid, coma [17](#page=17).
* Verlengde capillaire refill [17](#page=17).
* Tachycardie [17](#page=17).
* Hypotensie [17](#page=17).
* Hyperventilatie [17](#page=17).
* Verminderde urineproductie (>0,5ml/kg/uur monitoring) [17](#page=17) [18](#page=18).
* Koorts/hypothermie [17](#page=17).
* Septische shock kan initieel asymptomatisch zijn [17](#page=17).
#### 4.3.6 Diagnostiek van shock
Ondersteund door:
* Echografie (hart, longen, vena cava, abdomen) [17](#page=17).
* Hemodynamische monitoring [17](#page=17).
* Arteriële bloedgassen (ABG) [17](#page=17).
* Bloednames [17](#page=17).
* ECG [17](#page=17).
* RX thorax [17](#page=17).
* Hemoculturen [17](#page=17).
#### 4.3.7 Behandeling van shock
Volgens de ABCDE-methodiek [18](#page=18).
* **Algemene behandeling (VIP)**:
* Ventilatie: Optimale ventilatie en oxygenatie [18](#page=18).
* Infusie: Optimaal circulerend bloedvolume [18](#page=18).
* Pompfunctie: Optimale pompfunctie van het hart [18](#page=18).
* **Specifieke behandeling**: Oorzaak behandelen [18](#page=18).
* *Hypovolemische shock*: Bloeding stoppen [18](#page=18).
* *Cardiogene shock*: Ondersteuning pompfunctie (inotropie), behandeling AMI [18](#page=18).
* *Obstructieve shock*: Opheffen obstructie (trombolyse, chirurgie) [18](#page=18).
* *Distributieve shock*: Bestrijding sepsis (antibiotica), anafylaxie, volume therapie [18](#page=18).
### 4.4 Coronair symptomen
Risicofactoren voor atherosclerose en trombose, in volgorde van belangrijkheid [63](#page=63):
1. Diabetes mellitus
2. Roken
3. Familiale aanleg
4. Hypercholesterolemie
5. Obesitas
6. Hypertensie
7. Leeftijd
8. Geslacht
9. Sedentair leven
#### 4.4.1 Angina pectoris
* **Symptoom**: Retrosternale pijn, drukkend/knagend/toesnoerend gevoel, uitlokbaar door inspanning, emoties, koude, maaltijd. Uitstraling naar linker borsthelft, schouder, arm, maagstreek, rug, hals, kaak. Duurt 1-5 minuten, over met rust of nitraten [63](#page=63).
* **Classificatie (ernst)**:
* **Stabiel**: Klasse I (geen beperkingen dagelijkse activiteit), Klasse II (lichte beperkingen), Klasse III (ernstige beperkingen), Klasse IV (geen activiteit zonder pijn) [63](#page=63).
* **Onstabiel**: Nieuw ontstaan, progressief, of rustangina [63](#page=63).
#### 4.4.2 Diagnostiek coronair symptomen
* **Klassieke inspanningstest (ergometrie)**: Indicaties bij klachten verdacht voor angina met niet-diagnostisch ECG, evaluatie post-infarct, en asymptomatische personen met verhoogd risicoprofiel. Criteria voor afsluiten inspanningsgedeelte: maximale hartfrequentie, uitputting, belangrijke ischemie, ernstige ritmestoornissen, te hoge bloeddruk [63](#page=63).
* **Andere tests**: Verkozen bij niet-interpreteerbaar ECG, lokalisatie ischemie, borderline ergometrie, onmogelijkheid tot maximale inspanning, of beoordeling van viabiliteit (echo) [63](#page=63).
* **Coronarografie**: Geïndiceerd bij acuut myocardinfarct, onstabiele angor, stabiele angor met intolerantie medicatie, ernstige gedocumenteerde ischemie, hartfalen/verminderde hartfunctie, maligne ritmestoornissen/gereanimeerde hartstilstand [64](#page=64).
#### 4.4.3 Behandeling van angina/infarct
* **Anti-ischemische producten**: Rust, nitraten (SL/PO/IV), zuurstof (bij hypoxie), pijnstilling (niet intramusculair), bètablokkers, ACE-I [64](#page=64).
* **Antitrombotische middelen bij acute coronare syndromen**:
* **Anticoagulatie**: Heparines (ongefractioneerd, laagmoleculair) [64](#page=64).
* **Anti-aggregantia**: Acetylsalicylzuur, clopidogrel, efient, brilique [64](#page=64).
* **Onderhoudsmedicatie na acuut coronair syndroom**: ASA (levenslang), Brilique/Efient (6m-1j), statine (doel LDL < 55 mg/dl), bètablokker, ACE-I [64](#page=64).
* **Secundaire preventie coronair ischemisch hartlijden**: Dieet, energiebalans, fysieke activiteit, rookgedrag, lipidenprofiel, glycemie, bloeddruk, gewicht [64](#page=64).
* **LDL-cholesterol streefwaarde**: Zeer hoog/hoog risico: daling 50%; matig risico: LDL < 100 mg/dl [65](#page=65).
* **Gezonde voeding**: Gevarieerd (mediterraan dieet), vezels, vis, ongezouten noten, onverzadigde vetzuren, matige ethylconsumptie [65](#page=65).
#### 4.4.4 Complicaties acuut myocardinfarct
* **Elektrische complicaties (ritmestoornissen)**: Bradycardie, tachycardie, ventrikelfibrillatie [64](#page=64).
* **Mechanische complicaties (cardiogene shock)**: Papillairspierruptuur, ventrikelseptumruptuur, ruptuur vrije wand ventrikel [64](#page=64).
### 4.5 Aorta- en vaatpathologie
#### 4.5.1 Aortadissectie
* **Indeling (Dailey-Stanford)**:
* **Type A**: Betrokkenheid aorta ascendens; urgente cardiochirurgische indicatie [65](#page=65).
* **Type B**: Aorta ascendens niet betrokken; medische behandeling, tenzij complicaties [65](#page=65).
* **Symptomen en complicaties**: Hevige, scheurende, stekende pijn (thoracaal/interscapulair). Complicaties: ruptuur vals lumen, occlusie/embolieën in zijtakken (coronairen, carotiden, intercostaal, mesenteriaal, renale arteriën), aortaklepinsufficiëntie, tamponade [65](#page=65).
* **Behandeling Type B**: Medicamenteus (monitoring bloeddruk/hartritme, pijnstilling, antihypertensiva) tenzij complicaties [65](#page=65).
#### 4.5.2 Aorta aneurysma
* **Diagnostiek**: Vaak silent tot ruptuur (toevalsvondst). Mediastinale verbreding op RX thorax (TAA), palpatie pulserende massa (AAA), echo abdomen, CT-scan, TEE, aortografie [65](#page=65).
* **Behandeling**: Vanaf diameter 5,0-5,5 cm (chirurgie of endovasculaire prothese). Urgente ingreep bij geruptureerd AAA [66](#page=66).
* **Complicaties behandeling**: Bloeding, neurologische complicaties (CVA, paraplegie bij thoracale aneurysma), nierinsufficiëntie (bij abdominale aneurysma), darmischemie, compartimentsyndroom (bij stenting) [66](#page=66).
#### 4.5.3 Carotisstenose
* **Behandeling**: Medicamenteus < 60%. Revascularisatie + medicamenteus 60-99%. Acuut CVA/TIA met occlusie → onmiddellijke revascularisatie [66](#page=66).
#### 4.5.4 Claudicatio intermittens
* **Aanpak**: Controle risicofactoren, medicatie, oefentherapie. Beeldvorming + revascularisatie bij onvoldoende effect of ernstige invaliditeit (dilatatie, stenting, bypass) [66](#page=66).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Trombo-embolische aandoening | Een aandoening die gepaard gaat met de aanwezigheid van een bloedklonter (trombus of embool) in een bloedvat, wat leidt tot vernauwing of afsluiting van dat vat. |
| Triade van Virchow | Een theoretisch model dat de drie belangrijkste factoren beschrijft die leiden tot trombosevorming: een verhoogde stolbaarheid van het bloed, veneuze stase (trage bloeddoorstroming) en beschadiging van de vaatwand. |
| Atherosclerose | Een chronische, progressieve aandoening van de arteriële vaatwand die gepaard gaat met de vorming van plaques, wat resulteert in vernauwing van het bloedvat en verminderde bloedtoevoer naar de achterliggende weefsels. |
| Ischemie | Een verminderde bloedtoevoer naar een weefsel of orgaan, wat leidt tot een tekort aan zuurstof en voedingsstoffen, en potentieel schade of afsterving van het weefsel. |
| Immobilisatie | Langdurige inactiviteit of bedlegerigheid, wat de veneuze bloeddoorstroming kan vertragen en het risico op trombose kan verhogen. |
| Trombofilie | Een stoornis van de bloedstolling die leidt tot een verhoogde kans op het ontstaan van bloedstolsels (trombose). Dit kan erfelijk of verworven zijn. |
| Voorkamerfibrillatie (Atriumfibrilleren) | Een veelvoorkomende hartritmestoornis waarbij de boezems van het hart onregelmatig en snel samentrekken, wat kan leiden tot een vertraagde circulatie en stolselvorming in het hart. |
| D-dimeren | Afbraakproducten van fibrine, die vrijkomen wanneer een bloedstolsel wordt gevormd en vervolgens afgebroken. Een verhoogde concentratie kan wijzen op trombosevorming, hoewel het geen specifieke diagnose is. |
| Trombolyse | Een medicamenteuze behandeling die gericht is op het oplossen van bloedstolsels (trombi of embolieën) door het activeren van plasminogeen tot plasmine, een enzym met fibrinolytische activiteit. |
| Anticoagulantia | Medicijnen die de bloedstolling remmen, voornamelijk door in te werken op de stollingscascade, om de vorming van fibrinenetwerken te voorkomen of te verminderen. |
| Antiaggregantia (Trombocytenaggregatieremmers) | Medicijnen die de samenklontering van bloedplaatjes (trombocyten) verhinderen, wat essentieel is voor het starten van de bloedstolling, met name bij arteriële trombose. |
| Veneuze stase | Een vertraging of stilstand van de bloeddoorstroming in de venen, wat kan leiden tot ophoping van bloed en een verhoogd risico op trombosevorming. |
| Diep veneuze trombose (DVT) | De vorming van een bloedklonter in een diepe vene, meestal in de benen, wat kan leiden tot zwelling, pijn en een verhoogd risico op een longembolie. |
| Longembolie | De plotselinge afsluiting van een bloedvat in de longen door een embolus, die meestal afkomstig is uit een bloedklonter elders in het lichaam, zoals bij een diep veneuze trombose. |
| INR (Internationalized Normalized Ratio) | Een gestandaardiseerde maatstaf om de stollingstijd van het bloed te meten, voornamelijk gebruikt bij patiënten die vitamine K-antagonisten gebruiken. Het geeft aan hoe lang het duurt voordat het bloed stolt in vergelijking met een normaal individu. |
| Cardiovasculaire risicofactoren | Factoren die de kans op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten, zoals atherosclerose en trombose, verhogen. Deze kunnen onderverdeeld worden in beïnvloedbare (zoals roken, hypertensie) en niet-beïnvloedbare (zoals leeftijd, familiale aanleg). |
| :------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Arachnoïdea | Het middelste van de drie hersenvliezen, ook wel het spinnenwebvlies genoemd, dat zich tussen de dura mater en de pia mater bevindt. |
| Axon | Een lange uitloper van een zenuwcel (neuron) die elektrische signalen (actiepotentialen) geleidt, weg van het cellichaam naar andere cellen. |
| Basale ganglia | Een groep subcorticale kernen in de hersenen die een rol spelen bij motorische controle, leren en emotie. |
| Cerebellum | De kleine hersenen, gelegen aan de achterkant van de hersenen, verantwoordelijk voor coördinatie, balans en fijne motoriek. |
| Cerebrum | De grote hersenen, het grootste deel van de hersenen, verdeeld in twee hemisferen en verantwoordelijk voor hogere cognitieve functies. |
| Corpus callosum | De hersenbalk, een grote bundel zenuwvezels die de linker- en rechterhersenhelft met elkaar verbindt en communicatie mogelijk maakt. |
| Cortex cerebri | De hersenschors, de buitenste laag van de grote hersenen, waar complexe verwerking van informatie plaatsvindt. |
| Dendriet | Een korte, vertakte uitloper van een zenuwcel (neuron) die signalen ontvangt van andere neuronen en naar het cellichaam geleidt. |
| Dura mater | Het buitenste en taaiste van de drie hersenvliezen, dat de hersenen en het ruggenmerg beschermt. |
| Epilepsie | Een neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door terugkerende, ongecontroleerde elektrische ontladingen in de hersenen, wat leidt tot aanvallen. |
| Glutamaat | Een belangrijke excitatoire neurotransmitter in het centrale zenuwstelsel, betrokken bij leren en geheugen. |
| Hemisfeer | Een van de twee helften van de grote hersenen, de linker- en rechterhemisfeer, die grotendeels gescheiden zijn maar via de hersenbalk verbonden. |
| Hydrocefalus | Een aandoening waarbij er een ophoping is van hersenvocht in de hersenkamers (ventrikels), wat leidt tot verhoogde intracraniële druk. |
| Liquor cerebrospinalis | Hersenvocht, een heldere vloeistof die de hersenen en het ruggenmerg omringt en beschermt, voedingsstoffen levert en afvalstoffen afvoert. |
| Meningitis | Een ontsteking van de hersenvliezen (meningen), meestal veroorzaakt door een infectie, wat kan leiden tot ernstige hoofdpijn en koorts. |
| Neurodegeneratieve aandoeningen | Ziekten die worden gekenmerkt door de geleidelijke achteruitgang en het verlies van zenuwcellen in specifieke delen van het zenuwstelsel. |
| Neuroglia | Steuncellen van het zenuwstelsel die ondersteuning, voeding en bescherming bieden aan neuronen. |
| Neuron | Een zenuwcel, de basiseenheid van het zenuwstelsel, die elektrische en chemische signalen doorgeeft. |
| Neurotransmitters | Chemische stoffen die door een neuron worden vrijgegeven aan het einde van een axon en die de activiteit van een doelcel beïnvloeden. |
| Parese | Een verminderde spierkracht, vaak aangeduid als zwakte, die kan optreden als gevolg van een functiestoornis in de motorische neuronen. |
| Pia mater | Het binnenste en zachtste van de drie hersenvliezen, dat nauw aansluit op het oppervlak van de hersenen en het ruggenmerg. |
| Rigor | Verhoogde spierspanning, gekenmerkt door stijfheid en weerstand bij passief bewegen van een ledemaat, vaak gezien bij neurologische aandoeningen. |
| Ruggenmerg | Het myelum, een lange, cilindervormige zenuwstructuur die vanuit de hersenstam naar beneden loopt en vitale verbindingen tussen hersenen en lichaam faciliteert. |
| Synaps | De functionele verbinding tussen twee neuronen, waar prikkeloverdracht plaatsvindt, meestal via neurotransmitters. |
| Ventrikels | Holtes binnenin de hersenen die gevuld zijn met hersenvocht en die een cruciale rol spelen in de productie en circulatie ervan. |
| Ziekte van Alzheimer | Een progressieve neurodegeneratieve aandoening die leidt tot dementie, gekenmerkt door geheugenverlies, denkstoornissen en gedragsveranderingen. |
| Aldosteron | Een hormoon dat door de bijnierschors wordt geproduceerd en de terugresorptie van water en natrium, en de uitscheiding van kalium in de nieren regelt, wat leidt tot een verhoogde bloeddruk. |
| Antilichamen | Eiwitten die door het immuunsysteem worden geproduceerd om lichaamsvreemde stoffen, zoals virussen of bacteriën, te neutraliseren, of die zich per abuis richten tegen lichaamseigen weefsels. |
| Catecholamines | Hormonen, zoals adrenaline en noradrenaline, die door het merg van de bijnieren worden geproduceerd en een rol spelen bij de reactie van het lichaam op stress. |
| Cortisol | Een hormoon dat door de bijnierschors wordt geproduceerd en invloed heeft op het suiker-, eiwit- en vetmetabolisme, evenals ontstekingsreacties en stressrespons. |
| Cretinisme | Een medische aandoening veroorzaakt door een ernstig tekort aan schildklierhormonen (hypothyreoïdie) bij de geboorte of in de vroege kinderjaren, wat leidt tot groeivertraging, mentale achterstand en andere ontwikkelingsproblemen. |
| Cushing Syndroom | Een aandoening die wordt veroorzaakt door een overmatige productie van cortisol door de bijnieren, vaak als gevolg van een tumor in de bijnier of hypofyse, of door langdurig gebruik van corticosteroïden. |
| Diabetes Insipidus | Een zeldzame aandoening die wordt gekenmerkt door overmatige urineproductie en extreme dorst, veroorzaakt door een tekort aan antidiuretisch hormoon (ADH) of een verminderd vermogen van de nieren om erop te reageren. |
| Diabetes Mellitus | Een chronische stofwisselingsziekte die wordt gekenmerkt door een te hoge bloedsuikerspiegel (hyperglycemie), als gevolg van een tekort aan of een verminderde gevoeligheid voor insuline. |
| Euthyroïdie | Een toestand waarbij de schildklier voldoende schildklierhormonen produceert en afgeeft. |
| Exoftalmie | Een aandoening waarbij de ogen uitpuilen, vaak veroorzaakt door oedeem van het vetweefsel achter de oogbol, typisch bij de ziekte van Graves-Basedow. |
| Feochromocytoom | Een zeldzame tumor die ontstaat uit chromaffiene cellen in het bijniermerg en overmatig catecholamines produceert, wat leidt tot aanvallen van hoge bloeddruk, hoofdpijn en hartkloppingen. |
| Gigantisme (Hypofysair) | Reuzengroei veroorzaakt door overproductie van groeihormoon (STH) bij kinderen voordat de groeikraakbeenschijven gesloten zijn, meestal als gevolg van een hypofysetumor. |
| Glucagon | Een hormoon dat wordt geproduceerd door de alvleesklier en de afbraak van glycogeen in de lever stimuleert om de bloedsuikerspiegel te verhogen. |
| Glucosurie | De aanwezigheid van glucose in de urine, wat kan duiden op een te hoge bloedsuikerspiegel. |
| Groeihormoon (STH) | Een hormoon dat door de hypofyse wordt geproduceerd en essentieel is voor de groei en ontwikkeling van het lichaam, en de stofwisseling beïnvloedt. |
| Hashimoto's ziekte | Een auto-immuunziekte waarbij het immuunsysteem het schildklierweefsel aanvalt, wat kan leiden tot chronische ontsteking en hypothyroïdie. |
| Hyperaldosteronisme | Een aandoening waarbij de bijnieren te veel aldosteron produceren, wat leidt tot natrium- en waterretentie, kaliumverlies en verhoogde bloeddruk. |
| Hyperglycemie | Een te hoge bloedsuikerspiegel. |
| Hyperparathyroïdie | Een aandoening waarbij de bijschildklieren te veel parathormoon (PTH) produceren, wat leidt tot een verhoogde calciumspiegel in het bloed. |
| Hyperthyroïdie | Een aandoening waarbij de schildklier te veel schildklierhormonen produceert, wat leidt tot een versneld metabolisme. |
| Hypofysair Dwerggroei | Een aandoening veroorzaakt door een tekort aan groeihormoon (STH) bij kinderen, wat resulteert in een achterstand in de lengtegroei met normale lichaamsverhoudingen. |
| Hypofyse | Een kleine klier aan de basis van de hersenen die een verscheidenheid aan hormonen produceert die vitale lichaamsfuncties reguleren, zoals groei, stofwisseling en voortplanting. |
| Hypofyseadenoom | Een goedaardige tumor van de hypofyse die hormonale onevenwichtigheden kan veroorzaken door overproductie of onderdrukking van hypofysehormonen. |
| Hypofyse-insufficiëntie (Hypopituïtarisme) | Een aandoening waarbij de hypofyse onvoldoende één of meerdere hormonen produceert, wat diverse lichaamsfuncties kan beïnvloeden, afhankelijk van welk hormoontekort er is. |
| Hypo-esthesie | Een verminderd gevoel of gevoeligheid in een deel van het lichaam, vaak veroorzaakt door zenuwbeschadiging of doorbloedingsproblemen. |
| Hypoparathyroïdie | Een aandoening waarbij de bijschildklieren te weinig parathormoon (PTH) produceren, wat leidt tot een verlaagde calciumspiegel in het bloed. |
| Hypothyroïdie | Een aandoening waarbij de schildklier te weinig schildklierhormonen produceert, wat leidt tot een vertraagd metabolisme. |
| Insulineresistentie | Een toestand waarbij lichaamscellen minder goed reageren op insuline, waardoor de bloedsuikerspiegel stijgt. |
| Ketoacidose | Een gevaarlijke complicatie van diabetes waarbij ketonen zich ophopen in het bloed, waardoor het zuur wordt; dit gebeurt bij een ernstig tekort aan insuline. |
| Ketonen | Bijproducten van de vetverbranding die kunnen ontstaan wanneer het lichaam niet voldoende glucose kan gebruiken voor energie, zoals bij onbehandelde diabetes. |
| Macro-angiopathie | Schade aan grote bloedvaten, vaak veroorzaakt door langdurig hoge bloedsuikerwaarden bij diabetes, wat het risico op hartziekten en beroertes vergroot. |
| Metformine | Een veelgebruikt medicijn van de eerste keuze voor de behandeling van diabetes type 2, dat de insulineresistentie vermindert en de glucoseproductie door de lever remt. |
| Micro-angiopathie | Schade aan kleine bloedvaten, zoals in de nieren (nefropathie), ogen (retinopathie) en zenuwen (neuropathie), vaak als gevolg van langdurige hyperglycemie bij diabetes. |
| Natrium (Na) | Een elektrolyt dat een belangrijke rol speelt bij het handhaven van de vochtbalans en bloeddruk in het lichaam. |
| Parathormoon (PTH) | Een hormoon dat door de bijschildklieren wordt geproduceerd en de calcium- en fosfaatspiegels in het bloed reguleert, evenals de botstofwisseling. |
| Polydipsie | Overmatige dorst. |
| Polyfagie | Overmatige honger. |
| Polyurie | Frequent plassen of grote hoeveelheden urine produceren. |
| Prediabetes | Een toestand waarbij de bloedsuikerspiegel hoger is dan normaal, maar nog niet hoog genoeg is om te worden gediagnosticeerd als diabetes type 2. |
| Struma | Een vergrote schildklier, ook wel krop genoemd. |
| Syndroom van Cushing | Zie Cushing Syndroom. |
| Syndroom van Sheehan | Een zeldzame aandoening die optreedt na ernstig bloedverlies tijdens de bevalling, waarbij de hypofyse beschadigd raakt door zuurstoftekort, wat leidt tot hypopituïtarisme. |
| Thyroïdcarcinoom | Een kwaadaardige tumor van de schildklier. |
| Thyroïdectomie | Chirurgische verwijdering van (een deel van) de schildklier. |
| Thyroïdhormonen | Hormonen die door de schildklier worden geproduceerd (thyroxine T4 en tri-iodothyronine T3) en die het algemene metabolisme stimuleren, de activiteit van het centrale zenuwstelsel beïnvloeden en invloed hebben op het cardiovasculaire systeem. |
| Thyroïdstorm (Thyrotoxische crisis) | Een levensbedreigende complicatie van hyperthyroïdie, gekenmerkt door een plotselinge extreme toename van de schildklieractiviteit en hormoonspiegels. |
| TSH (Thyroïd Stimulerend Hormoon) | Een hormoon dat door de hypofyse wordt geproduceerd en de schildklier stimuleert om schildklierhormonen te produceren. |
| Tumoren | Abnormale groei van cellen die kunnen leiden tot gezwollen massa's, die goedaardig of kwaadaardig kunnen zijn. |
| Ziekte van Addison | Een aandoening waarbij de bijnierschors onvoldoende hormonen (cortisol en aldosteron) produceert, wat leidt tot symptomen zoals vermoeidheid, lage bloeddruk en spijsverteringsproblemen. |
| Ziekte van Graves-Basedow | Een auto-immuunziekte die leidt tot hyperthyroïdie, gekenmerkt door antilichamen tegen de TSH-receptor van de schildklier en vaak gepaard gaand met oogaandoeningen zoals exoftalmie. |
| Zwangerschapsdiabetes | Diabetes die voor het eerst wordt vastgesteld tijdens de zwangerschap, en die meestal verdwijnt na de bevalling. |
| Trombo-embolische aandoeningen | Aandoeningen die gepaard gaan met de aanwezigheid van een bloedklonter in een bloedvat, leidend tot een vernauwing of afsluiting. |
| Voorkamerfibrillatie | Een onregelmatige circulatie in het atrium die de vorming van bloedstolsels bevordert. |
| Trombocytenaggregatieremmers (Antiaggregantia) | Medicijnen die de samenklontering van bloedplaatjes verhinderen, voornamelijk gebruikt ter preventie van arteriële trombi. |
| Claudicatio intermittens (Etalagebenen) | Pijn in de benen, meestal tijdens het lopen, veroorzaakt door een verminderde bloedtoevoer, vaak gerelateerd aan atherosclerose van de beenarteriën. |
| Chronische veneuze insufficiëntie | Een aandoening gekenmerkt door een abnormale terugstroming van bloed in de beenaders, vaak veroorzaakt door klepproblemen of veneuze obstructie. |
| Diepe veneuze trombose (DVT) | De aanwezigheid van een bloedklonter in een diepe ader, meestal in de kuiten, met risico op loskomen en longembolie. |
| Endocarditis | Een ontsteking van het endocard, het binnenste laagje van het hart, vaak op reeds abnormale hartkleppen. |
| Myocarditis | Een ontsteking van het hartspierweefsel, meestal veroorzaakt door virale of bacteriële infecties. |
| Pericarditis | Een ontsteking van het pericard (hartzakje), gekenmerkt door pijn op de borst en soms vochtproductie. |
| Cardiomyopathie | Een hartspierafwijking waarbij de hartwand te slap (gedilateerd) of te dik (hypertrofisch) is, met gevolgen voor de pompfunctie. |
| Shock | Een toestand waarbij het hart onvoldoende bloed kan rondpompen om de organen en weefsels van voldoende zuurstof te voorzien, leidend tot orgaanfalen. |
| Circulatoire shock | Shock die voortkomt uit een ontoereikende bloedsomloop, waarbij de organen en weefsels niet adequaat worden geperfuseerd met zuurstofrijk bloed. |
| Hypovolemische shock | Een vorm van shock veroorzaakt door een te laag circulerend bloedvolume, bijvoorbeeld door bloedingen of plasmaverlies. |
| Cardiogene shock | Shock veroorzaakt door het falen van de pompfunctie van het hart, bijvoorbeeld na een myocardinfarct of bij ernstige cardiomyopathie. |
| Obstructieve shock | Shock ontstaan door een obstructie van grote bloedvaten die een goede perfusie van de weefsels belemmert, zoals bij een longembolie of harttamponnade. |
| Distributieve shock | Shock gekenmerkt door een verlies van vasculaire regulatie of tonus, waardoor de bloedvaten zich verwijden en de bloeddruk daalt, vaak gezien bij sepsis of anafylaxie. |
| Aortadissectie | Een scheur in de binnenste laag van de aorta, waarbij bloed tussen de lagen van de vaatwand dringt en een vals lumen creëert. |
| Aneurysma | Een abnormale verwijding of uitstulping van een bloedvat, zoals de aorta. |