Cover
Zacznij teraz za darmo ECG - notities ninjanerd.docx
Summary
# Normale ECG-analyse
Hier is een uitgebreide studiegids voor de analyse van een normaal elektrocardiogram (ECG).
## 1. Normale ecg-analyse
Dit hoofdstuk introduceert de basisprincipes voor het aflezen van een normaal ECG, inclusief de eigenschappen van ECG-papier en de analyse van hartritme, frequentie en regelmaat.
### 1.1 ECG-papier
ECG-papier is gestructureerd in een raster van kleine en grote vierkanten, die specifieke tijds- en spanningswaarden vertegenwoordigen.
* **Klein vierkant:**
* Breedte: 1 mm = 0,04 seconde (40 milliseconden)
* Hoogte: 1 mm = 0,1 millivolt (mV)
* **Groot vierkant:**
* Breedte: 5 mm = 0,2 seconde (200 milliseconden)
* Hoogte: 5 mm = 0,5 millivolt (mV)
### 1.2 Overzicht van de ECG-analyse
Een systematische analyse van een normaal ECG omvat de volgende stappen:
* Hartritme
* Hartfrequentie
* Regelmaat (atriaal en ventriculair)
* AV-associatie (relatie tussen P-toppen en QRS-complexen)
* P-top (duur, amplitude en morfologie)
* PR-interval (duur en regelmaat)
* QRS-complex (duur, amplitude en morfologie)
* Q-golven, asbepaling en R-progressie
* QT(c)-interval
* ST-segment
* T-top (morfologie)
> **Tip:** Tachycardie wordt beschouwd als een uitzondering op het normale hartritme en wordt apart geanalyseerd.
### 1.3 Hartfrequentie bepalen
Er zijn verschillende methoden om de hartfrequentie te bepalen:
* **Methode 1:**
$$ \text{Hartfrequentie} = \frac{300}{\text{aantal grote vierkanten tussen opeenvolgende RR-intervallen}} $$
* **Methode 2:**
$$ \text{Hartfrequentie} = \frac{60.000}{\text{RR-interval in milliseconden}} $$
* **Methode 3:**
$$ \text{Hartfrequentie} = (\text{aantal RR-intervallen over een volledige ritmestrip}) \times 6 $$
#### 1.3.1 Normaalwaarden en besluit
* **RR-interval:** Normaal gesproken ongeveer 27 mm (circa 5 grote vierkanten tussen twee R-toppen), wat overeenkomt met 1080 milliseconden.
* **Hartfrequentie:**
* Normaal: 60-100 slagen per minuut (bpm).
* Tachycardie: > 100 bpm.
* Bradycardie: < 60 bpm.
> **Opmerking:** Als het atriale en ventriculaire hartritme verschillen, moeten deze apart bepaald worden (hartfrequentie van de atria via het PP-interval).
### 1.4 Regelmaat
De regelmaat van het hartritme wordt beoordeeld op zowel atriaal als ventriculair niveau.
* **Atriale regelmaat:** PP-intervallen vergelijken.
* **Ventriculaire regelmaat:** RR-intervallen vergelijken tussen opeenvolgende QRS-complexen. Het RR-interval vertegenwoordigt de cycluslengte.
#### 1.4.1 Besluit over regelmaat
* **Regelmatig:**
* PP-intervallen (opeenvolgend) zijn gelijk.
* RR-intervallen tussen opeenvolgende QRS-complexen zijn gelijk.
* **Onregelmatig:**
* **Onregelmatig regelmatig:** PP- of RR-intervallen zijn niet gelijk, maar er is een bepaald patroon in de onregelmatigheid (bijvoorbeeld na elke normale beat een andere beat).
* **Onregelmatig onregelmatig:** PP- of RR-intervallen zijn niet gelijk en er is geen herkenbaar patroon.
### 1.5 AV-associatie
De AV-associatie beschrijft de relatie tussen atriale activiteit (P-golven) en ventriculaire activiteit (QRS-complexen).
#### 1.5.1 Methodologie bepalen AV-associatie
* Beoordeel de relatie tussen P-golven en QRS-complexen.
* Beoordeel de relatie tussen PP-intervallen en RR-intervallen.
#### 1.5.2 Besluit over AV-associatie
* **Normale AV-associatie:** Elke P-golf wordt gevolgd door een QRS-complex, en het aantal P-golven is gelijk aan het aantal QRS-complexen. RR-intervallen zijn gelijk aan PP-intervallen.
* **AV-associatie bij pathologie (bv. 2:1 AV-blok):** Elke P-golf wordt gevolgd door een QRS-complex, maar het aantal QRS-complexen is een veelvoud van het aantal P-golven (bijvoorbeeld 2 P-golven voor elke QRS-complex).
* **AV-dissociatie:** P-golven en QRS-complexen hebben geen consistente relatie. P-golven kunnen voorkomen vóór, tijdens of achter het QRS-complex. RR-intervallen zijn geen veelvoud van PP-intervallen (bijvoorbeeld bij een derde graads AV-blok).
### 1.6 P-top
De P-top vertegenwoordigt de atriale depolarisatie.
* **Algemene kenmerken:**
* Eerste positieve deflectie op het ECG.
* Vooral beoordelen in de inferior leads (II, III, aVF) en V1, omdat deze leads het beste geschikt zijn voor het beoordelen van atriale abnormaliteiten.
* **Aanwezigheid van P-golf:**
* Aanwezig: duidt op een sinusritme, maar sluit andere geleidingsstoornissen niet uit.
* Niet aanwezig: duidt op een ectopisch ritme.
* **Morfologie:**
* Normaal: mooi, soepel en rond.
* Monofasisch: in de meeste leads, behalve V1.
* Bifasisch: in V1 (en soms V2).
* Positieve deflectie: in de meeste leads, behalve aVR.
* Negatieve deflectie: in aVR.
* **Duur en amplitude:**
* Duur: < 100 ms (minder dan 3 kleine hokjes).
* Amplitude: circa < 0,25 mV.
### 1.7 PR-interval
Het PR-interval beoordeelt de geleidingstijd via de AV-knoop en moet beat-to-beat constant zijn.
* **Methodologie bepalen PR-interval:** De tijd tussen het begin van de P-top en het begin van het QRS-complex (Q- of R-golf, afhankelijk van wat aanwezig is).
* **Besluit:**
* Normaal: 120 – 200 ms (3-5 kleine hokjes).
* Kort PR-interval (< 120 ms): kan wijzen op fysiologische variaties of pre-excitatiestoornissen (bv. Wolff-Parkinson-White (WPW) syndroom).
* Lang PR-interval (> 200 ms): kan wijzen op AV-geleidingsstoornissen.
### 1.8 QRS-complex
Het QRS-complex vertegenwoordigt de ventriculaire depolarisatie.
* **Algemene kenmerken:** Begint bij de R- (of q-) golf en eindigt bij het J-punt.
* **Duur:**
* Normaal: ≤ 100 ms.
* Vernauwd (< 100 ms): duidt op een supraventriculaire oorsprong.
* Verbreed (> 100 ms): duidt op een ventriculaire oorsprong of abberante geleiding van supraventriculaire signalen (bv. bundeltakblok).
* **Morfologie:**
* Normale morfologie: R-top (eerste positieve deflectie), Q-golf (negatieve deflectie vóór R), S-golf (negatieve deflectie na R), QS-golf (geheel negatief complex), R'-golf (positieve deflectie na een eerdere R).
* Abnormale morfologie: kan wijzen op diverse pathologieën.
#### 1.8.1 Intermezzo: tekens van morfologie op een 12-lead ECG
1. **Groeperen van afleidingen:**
* Kolom 1: I, II, III
* Kolom 2: aVR, aVL, aVF
* Kolom 3-4: V1-V6
2. **Standaard QRS-complex tekenen:** Teken bij elke afleiding een grote R en een kleine S. In aVR is de richting omgekeerd.
3. **Aanpassen per lead:**
* **V1-V6:**
* **R-progressie:** De R-golf wordt groter van V1 naar V6.
* **Transitiepunt:** Tussen V3-V4, waar de R-golf ongeveer even groot is als de S-golf.
* **S-daling:** De S-golf wordt kleiner van V1 naar V6.
* **Fysiologische Q's toevoegen:**
* Inferior afleidingen (II, III, aVF): positionele Q.
* I, aVL, V6: septale Q.
### 1.9 Asbepaling van het hart
De hartas vertegenwoordigt de gemiddelde richting van de elektrische krachten tijdens de ventriculaire depolarisatie in het frontale vlak.
* **Algemene kenmerken:** Bepaald in de perifere afleidingen.
* **Methodologie (kwadratische methode):**
1. Kies twee leads die loodrecht op elkaar staan (bv. I en aVF).
2. Beoordeel de overwegende deflectie van het QRS-complex in deze leads. Een positieve deflectie betekent dat de elektrische stroom richting de lead gaat; een negatieve deflectie betekent dat de stroom ervan weggaat.
3. Bepaal het gebied waarin de hartas zich bevindt door de overlappende gebieden van de arceringsgebieden van de leads te vinden.
* **Afleiding zoeken met grootste deflectie:**
1. Identificeer de lead met de grootste QRS-deflectie.
2. Beoordeel op basis van de cirkel:
* Als de grootste deflectie positief is in een lead, wijst dit op een richting naar die lead.
* Als de grootste deflectie negatief is in een lead, wijst dit op een richting weg van die lead.
* **Equifasisch complex:** Een complex waarbij de R- en S-golven even groot zijn, of een iso-elektrische lijn in plaats van een QRS-complex. Dit betekent dat de elektrische stroom loodrecht op die lead staat.
* **Besluiten:**
* **Normale as:** tussen -30° en +90°.
* **Linkerasdeviatie:** tussen -30° en -90°. Pathologie kan duiden op linker ventrikel hypertrofie, abnormale depolarisatie, of een linker anterior hemiblok.
* **Rechterasdeviatie:** tussen +90° en +180°. Pathologie kan duiden op rechter ventrikel hypertrofie, abnormale depolarisatie, linker posterior hemiblok, of een acuut longembool.
* **Noord-West as:** tussen -90° en -180°.
### 1.10 R-progressie
De R-progressie beschrijft de geleidelijke toename van de R-golf amplitude van V1 naar V6.
* **Algemene kenmerken:** Bepaald in de precordiale afleidingen (V1-V6).
* **Besluiten:**
* **Normale R-progressie:** V1: R/S < 1; V3-V4: R/S = 1; V6: R/S > 1.
* **Steile R-progressie:** Overmatige toename van de R-golf.
* **Vlakke R-progressie:** Onvoldoende toename van de R-golf.
### 1.11 QT(c)-interval
Het QT(c)-interval is een maat voor de totale duur van ventriculaire depolarisatie en repolarisatie (het actiepotentiaal).
* **Methodologie bepalen QT(c)-interval:** De tijd tussen het begin van het QRS-complex en het einde van de T-top.
* **Exacte methode:**
$$ \text{QTc (ms)} = \frac{\text{QT-interval in ms}}{\sqrt{\text{RR-interval in s}}} $$
Dit is de formule van Bazett, die correctie toepast voor de hartfrequentie.
* **Simpele methode:**
* Als de T-top in de eerste helft van het RR-interval eindigt, is het QT-interval normaal voor de hartfrequentie.
* Als de T-top in de tweede helft van het RR-interval eindigt, is het QT-interval abnormaal lang voor de hartfrequentie.
* **Normaalwaarden:**
* Normaal: < 440 ms bij een normale hartfrequentie van 60 bpm.
* **Pathologie:** > 440 ms duidt op een verlengd QT-interval.
> **Opmerking:** Omdat de depolarisatie abnormaal is bij geleidingsstoornissen, is repolarisatie (en dus het QT(c)-interval, ST-segment en de T-top) ook vaak abnormaal.
### 1.12 ST-segment
Het ST-segment vertegenwoordigt de periode tussen ventriculaire depolarisatie en repolarisatie.
* **Algemene kenmerken:** Het segment tussen het J-punt (einde van het QRS-complex) en het begin van de T-top.
* **Methodologie bepalen ST-segment:** Beoordeling gebeurt aan de hand van twee punten:
1. Het J-punt.
2. Het J-punt + 80 ms (ongeveer 2 kleine hokjes na het J-punt).
* **Besluiten:**
* **Normaal:** Iso-elektrisch (op de baseline).
* **Geïsoleerde J-punt elevatie:** Elevatie van 1-2 mm (maximaal) boven de iso-elektrische lijn, vaak rond het J-punt. Meestal normaal.
* **ST-segment elevatie:** Elevatie van zowel punt 1 als punt 2 boven de iso-elektrische lijn. Kan concaaf of convex zijn. Wordt geassocieerd met infarcten, pericarditis en varianten.
* **ST-segment depressie:** Depressie van zowel punt 1 als punt 2 onder de iso-elektrische lijn. Kan oplopend of aflopend zijn. Wordt geassocieerd met ischemie, linker ventrikel hypertrofie en hypokaliëmie.
> **Opmerking:** Het J-punt is altijd aanwezig en is de overgang tussen het QRS-complex en het ST-segment. Een grote golf na het QRS-complex is niet altijd een T-top; bij bepaalde aandoeningen kan het een ST-segment elevatie zijn.
### 1.13 T-top
De T-top vertegenwoordigt de ventriculaire repolarisatie.
* **Algemene kenmerken:** Meestal in dezelfde richting als het QRS-complex.
* Uitzondering: Soms omgekeerd in lead III. Soms bifasisch in V2.
* **Richting/zin:**
* Positief: in de meeste leads (alles behalve V1 en aVR).
* Negatief: in V1 en aVR.
> **Opmerking:** De duur en morfologie van de T-top worden in dit hoofdstuk niet specifiek beschreven, maar afwijkingen kunnen wijzen op pathologie.
---
# Geleidingsstoornissen en atrioventriculaire blokkades
Dit deel van het document behandelt de diverse geleidingsstoornissen binnen het hart, waarbij de focus ligt op bundeltakblokkades, hemiblokkades en de verschillende gradaties van atrioventriculaire blokkades.
## 2. Geleidingsstoornissen en atrioventriculaire blokkades
Geleidingsstoornissen kunnen worden onderverdeeld in intraventriculaire (infranodale) en atrioventriculaire (nodaal of infranodaal) geleidingsstoornissen. Daarnaast worden pre-excitatie syndromen en extrasystolen besproken als gerelateerde afwijkingen.
### 2.1 Intraventriculaire geleidingsstoornissen
Deze stoornissen betreffen de geleiding binnen de ventrikels, voorbij de AV-knoop.
#### 2.1.1 Rechter bundeltakblok (RBTB)
**Definitie:** Vertraging of blokkade van de geleiding in het rechter bundeltakgedeelte van het geleidingssysteem.
* **Volledige rechter bundeltakblok:**
* **QRS-complex:** Duur $\geq$ 120 milliseconden (ms). Dit duidt op vertraagde depolarisatie van de ventrikels.
* **Morfologie:**
* In V1-V2: RSR' patroon ("rechter konijnenoor"). De vroege depolarisatie van de linker ventrikel is normaal (RS), terwijl de depolarisatie van de rechter ventrikel vertraagd verloopt (R').
* In I en aVL: Brede S-golf (hangmat S in plaats van een spitse S), veroorzaakt door de late depolarisatie van de rechter ventrikel.
* **QTc-interval, ST-segment, T-top:** Deze worden niet apart beschreven omdat de depolarisatie abnormaal is, wat sowieso leidt tot abnormale repolarisatie.
* **Onvolledige rechter bundeltakblok:**
* **QRS-complex:** Duur tussen 100 en 120 ms. Dit duidt op een vertraagde depolarisatie van de ventrikels.
* **Morfologie:** Identiek aan de volledige RBTB (RSR' in V1-V2, brede S in I en aVL).
* **Asbepaling:** Kan normaal of abnormaal zijn, afhankelijk van de onderliggende aandoening (bv. bifasciculair blok).
#### 2.1.2 Linker bundeltakblok (LBTB)
**Definitie:** Vertraging of blokkade van de geleiding in het linker bundeltakgedeelte van het geleidingssysteem.
* **Volledige linker bundeltakblok:**
* **QRS-complex:** Duur $\geq$ 120 ms.
* **Morfologie:**
* In V1-V2: QS of rS patroon. De normale elektrische vector is omgedraaid (van rechts naar links in plaats van links naar rechts) door de blokkade van de linker bundeltak.
* In V5-V6, I en aVL: Brede, gehaakte R-golf met verdwijning van de q-golf. De gehaakte R ontstaat door de trage depolarisatie van de linker ventrikel, en de verdwijning van de q-golf door de omgedraaide depolarisatievector.
* **R-progressie:** Vertraagd, de groei van de R-top van V1 naar V6 verloopt trager dan normaal.
* **Asbepaling:** Kan normaal of abnormaal zijn.
* **Onvolledige linker bundeltakblok:**
* **QRS-complex:** Duur tussen 100 en 120 ms.
* **Morfologie:** Identiek aan de volledige LBTB (QS/rS in V1-V2, brede gehaakte R zonder q in V5-V6, I, aVL).
* **R-progressie:** Vertraagd.
#### 2.1.3 Linker hemiblok
**Definitie:** Blok specifiek van de linker anterior of linker posterior bundeltak. Het QRS-complex blijft hierbij smal (< 100 ms) omdat de geleiding via het andere deel van de linker bundeltak nog vlot verloopt.
* **Linker anterior hemiblok (LAHB):**
* **QRS-complex:** Duur < 100 ms.
* **Morfologie:** Veroorzaakt een linkerasdeviatie (-30° tot -90°).
* In I en aVL: Hoge R-golf (positieve deflectie) zonder S-golf.
* In II, III en aVF: Diepe S-golf (negatieve deflectie), veel dieper dan de R-golf.
* **Linker posterior hemiblok (LPHB):**
* **QRS-complex:** Duur < 100 ms.
* **Morfologie:** Veroorzaakt een rechterasdeviatie (+90° tot +180°).
* In I en aVL: Diepe S-golf (zonder q-golven), veel dieper dan de R-golf.
* In II, III en aVF: Hoge R-golf (met q-golven), veel hoger dan de S-golf.
#### 2.1.4 Bifasciculair blok
**Definitie:** Een combinatie van twee bundeltakken die geblokkeerd zijn. Dit kan een RBTB gecombineerd met LAHB of LPHB zijn, of een LBTB (wat intrinsiek een blok van beide linker fascikels impliceert).
* **RBTB + LAHB:**
* **QRS-complex:** Duur $\geq$ 120 ms.
* **Morfologie:** Kenmerken van zowel RBTB als LAHB.
* In I en aVL: Brede S-golf (hangmat S) en een hoge R-golf.
* In II, III en aVF: Diepe S-golf.
* In V1-V2: RSR' patroon.
* **Asbepaling:** Linkerasdeviatie (-30° tot 90°).
* **RBTB + LPHB:**
* **QRS-complex:** Duur $\geq$ 120 ms.
* **Morfologie:** Kenmerken van zowel RBTB als LPHB.
* In I en aVL: Diepe S-golf (brede hangmat S) en verdwijnen van q-golven.
* In II, III en aVF: Hoge R-golf met q-golven.
* In V1-V2: RSR' patroon.
* **Asbepaling:** Rechterasdeviatie (+90° tot 180°).
* **LBTB:** Dit wordt als een bifasciculair blok beschouwd omdat het linker bundelstelsel uit twee fascikels bestaat. De kenmerken zijn reeds beschreven onder LBTB.
#### 2.1.5 Trifasciculair blok
**Definitie:** Een blok in alle drie de fascikels van het geleidingssysteem. Dit kan ontstaan door een probleem met de AV-knoop (zeldzaam) of door progressie van een bifasciculair blok naar een trifasciculair blok.
* **Kenmerken:** Combinatie van een bifasciculair blok (RBTB + LAHB/LPHB of LBTB) met verlenging van het PR-interval.
### 2.2 Atrioventriculaire geleidingsstoornissen
Deze stoornissen betreffen de vertraging of blokkade van de geleiding van de AV-knoop naar de ventrikels.
#### 2.2.1 Eerste graads AV-blok
**Definitie:** Vertraging van de geleiding door de AV-knoop, met behoud van 1:1 geleiding (elke P-golf wordt gevolgd door een QRS-complex).
* **ECG Kenmerken:**
* **AV-relatie:** AV-associatie 1:1.
* **P-toppen:** Aanwezig.
* **PR-interval:** Duur $\geq$ 200 ms.
* **QRS-complex:** Smal, tenzij er sprake is van een gelijktijdig bundeltakblok.
#### 2.2.2 Tweede graads AV-blok
**Definitie:** Niet elke P-golf wordt doorgeleid naar de ventrikels. Dit wordt onderverdeeld in twee types: Mobitz type I (Wenckebach) en Mobitz type II.
* **Mobitz type I (AV Wenckebach):**
* **Aantasting:** Primair in de AV-knoop.
* **Hartritme:** Regelmatig met een patroon van groepering (bv. 5:4, 4:3).
* **AV-relatie:** Dissociatie, meer P-toppen dan QRS-complexen (A > V).
* **PR-interval:** Progressieve verlenging binnen een groep, eindigend met een gemiste geleiding (pauze), waarna het patroon zich herhaalt. Het RR-interval dat de pauze omvat, is korter dan twee keer het voorgaande RR-interval.
* **P-toppen:** Aanwezig.
* **QRS-complex:** Meestal smal, omdat de geleiding intracellulair verloopt.
* **Mobitz type II:**
* **Aantasting:** Meestal infranodaal (onder de AV-knoop).
* **Hartritme:** Regelmatig met een patroon van groepering (bv. 5:4, 4:3).
* **AV-relatie:** Dissociatie, meer P-toppen dan QRS-complexen (A > V).
* **PR-interval:** Constant voor de P-golven die wel worden doorgeleid. Er is een abrupte gemiste geleiding zonder voorafgaande progressieve verlenging. Het RR-interval dat de pauze omvat, is exact twee keer het voorgaande RR-interval.
* **P-toppen:** Aanwezig.
* **QRS-complex:** Vaak verbreed, omdat de geleiding infranodaal plaatsvindt en vaak gepaard gaat met een bundeltakblok.
#### 2.2.3 Type 2:1 AV-blok
**Definitie:** Een specifiek patroon van tweede graads AV-blok waarbij er constant twee P-golven worden gevolgd door één QRS-complex.
* **Hartritme:** Groepering in 2:1 verhouding.
* **AV-relatie:** Dissociatie, meer P-toppen dan QRS-complexen (A > V).
* **RR-intervallen:** Het RR-interval dat de pauze omvat, is exact twee keer het PP-interval, of twee keer het voorgaande RR-interval.
* **P-toppen:** Aanwezig.
* **PR-interval:** Constant.
* **QRS-complex:** Kan smal of verbreed zijn.
#### 2.2.4 Type hooggradig AV-blok (bv. 3:1, 4:1)
**Definitie:** Twee of meer opeenvolgende P-golven worden niet doorgeleid naar de ventrikels.
* **Hartritme:** Groepering van P-golven ten opzichte van QRS-complexen (bv. 4:1).
* **AV-relatie:** Dissociatie, meer P-toppen dan QRS-complexen (A > V).
* **RR-intervallen:** Het RR-interval dat de pauze omvat, is een exact veelvoud van het RR-interval tijdens normale doorgeleiding (bv. 3x het PP-interval bij 4:1 blok).
* **P-toppen:** Aanwezig.
* **PR-interval:** Kan normaal of verlengd zijn, afhankelijk van de oorzaak.
* **QRS-complex:** Kan smal of verbreed zijn.
#### 2.2.5 Derde graads AV-blok (totaal AV-blok)
**Definitie:** Volledige onderbreking van de geleiding tussen de atria en de ventrikels. Er is geen enkele P-golf die wordt gevolgd door een QRS-complex.
* **Hartritme:** Bradycardie. De ventrikels worden aangestuurd door een escape ritme vanuit de ventrikels zelf of de AV-knoop.
* **Regelmaat:** Geen regelmaat in de AV-relatie.
* **AV-relatie:** Dissociatie. Zowel P-golven als QRS-complexen verschijnen onafhankelijk van elkaar. Het RR-interval is geen veelvoud van het PP-interval.
* **P-toppen:** Aanwezig. De PR-intervallen zijn variabel (pseudo-PR-intervallen).
* **QRS-complex:** Kan smal zijn (als het escape ritme uit de AV-knoop komt) of verbreed (als het vanuit de ventrikels komt, bv. bij een gelijktijdig bundeltakblok).
### 2.3 Pre-excitatie syndromen
**Definitie:** Aanwezigheid van een extra geleidingsbundel naast de normale AV-knoop (bv. het Wolff-Parkinson-White syndroom (WPW) bij symptomatische patiënten).
* **ECG Kenmerken:**
* **P-toppen:** Aanwezig, meestal normaal.
* **PR-interval:** Kort (< 120 ms).
* **QRS-complex:** Breed (> 120 ms) met abnormale morfologie, inclusief delta-golven (een langzame, schuine opgang naar de R-golf).
* **R-progressie:** Abnormaal.
* **Asbepaling:** Abnormaal.
### 2.4 Extrasystolen
**Definitie:** Vroegtijdige depolarisatie van het atrium of ventrikel.
#### 2.4.1 Premature atriale extrasystole (PAC)
**Definitie:** Een vroegtijdige atriale activatie, voorafgaand aan het verwachte basisritme.
* **Kenmerken:**
* **P-toppen:** Aanwezig, met een afwijkende morfologie en/of timing. Soms verborgen in de voorgaande T-golf.
* **PR-interval:** Kan normaal, verlengd of kort zijn, afhankelijk van de geleiding naar de ventrikels.
* **QRS-complex:**
* Normaal: Indien de PAC normaal wordt doorgeleid.
* Breed: Indien de PAC wordt doorgeleid met een bundeltakblok (reactief of pre-existent).
* **Niet doorgeleid:** Soms wordt een PAC volledig tegengehouden in de AV-knoop of bundels, resulterend in een P-golf zonder QRS-complex.
#### 2.4.2 Premature ventriculaire extrasystole (PVC)
**Definitie:** Een vroegtijdige ventriculaire activatie, niet voorafgegaan door een P-golf van sinus-oorsprong.
* **Kenmerken:**
* **P-toppen:** Vaak afwezig voor de PVC. Soms is er een retrograde P-golf na het QRS-complex, of een lopende sinus P-golf.
* **QRS-complex:** Breed (> 120 ms) met abnormale morfologie. De PVC is monomorf (lijkt op elkaar) of polymorf (variërend).
* **RR-interval:** Het interval tussen een PVC en het voorgaande normale QRS-complex is korter dan het normale RR-interval (geen volledige compensatoire pauze).
> **Tip:** Het onderscheid tussen een PAC met bundeltakblok en een PVC is cruciaal. Bij PAC's zijn er (soms verborgen) P-toppen zichtbaar, terwijl bij PVC's de P-golven ontbreken voor het abnormale QRS-complex.
---
**Opmerking over QTc-interval, ST-segment en T-top bij geleidingsstoornissen:**
Bij de meeste geleidingsstoornissen, met name de bundeltakblokkades en hooggradige AV-blokkades, is er sprake van een abnormale depolarisatie van de ventrikels. Dit heeft onvermijdelijk invloed op de repolarisatie (QTc-interval, ST-segment, T-top). Deze veranderingen worden daarom niet apart beschreven als specifieke kenmerken van de blokkade zelf, maar zijn een gevolg van de afwijkende elektrische activiteit. Bij ST-elevatie en depressie, en T-top inversie, is het echter essentieel om de onderliggende oorzaak (zoals ischemie of infarct) te overwegen.
---
# Tachyaritmieën en ischemische hartziekten
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt supraventriculaire en ventriculaire tachycardieën, alsook de elektrocardiografische manifestaties van coronair lijden, waaronder ischemie en myocardinfarct.
### 3.1 Supraventriculaire tachycardieën
Supraventriculaire tachycardieën (SVT) zijn hartritmestoornissen die ontstaan boven de ventriculaire structuren, in de atria of de AV-knoop.
#### 3.1.1 Classificatie en algemene kenmerken
SVT's worden gekenmerkt door een versneld hartritme, meestal met een smal QRS-complex, tenzij er sprake is van een bijkomend bundeltakblok (BTB) of een pre-excitatiefenomeen.
#### 3.1.2 Specifieke supraventriculaire tachycardieën
* **Atriale tachycardie (AT)**
* **Definitie:** Ontstaat door een focale prikkel in de voorkamer, die fungeert als een pacemaker.
* **ECG kenmerken:**
* **Hartritme:** Regelmatig, met atriale intervallen tussen 400 ms en 200 ms.
* **AV-relatie:** Variabel (1:1, 2:1, 3:1, etc.), afhankelijk van de doorgeleiding naar de ventrikels. Bij 1:1 doorgeleiding kan de P-top verborgen zijn in het QRS-complex. Bij tragere doorgeleiding zijn er meer P-toppen dan QRS-complexen (A > V).
* **P-toppen:** Aanwezig, meestal met een normale duur maar afwijkende morfologie afhankelijk van de focale oorsprong.
* **QRS-complex:** Meestal smal, tenzij er een bijkomend BTB aanwezig is.
* **PR-interval:** Bij 1:1 AV-geleiding is het PR-interval kleiner dan het RP-interval, tenzij de P-top verborgen zit.
* **Reentry atriale tachycardie (Reentry AT)**
* **Definitie:** Ontstaat door een reentry circuit rond de tricuspidalisklep.
* **ECG kenmerken:**
* **Hartritme:** Regelmatig, met atriale intervallen van ongeveer 200 ms.
* **AV-relatie:** Variabel, zoals bij ectopische AT.
* **P-toppen:** Aanwezig, vaak herkenbaar als zaagtand- of F-golven, met name in afleidingen II, III en aVF. Tussen de P-toppen in V1 is er een iso-elektrisch interval.
* **QRS-complex:** Meestal smal, tenzij er een bijkomend BTB aanwezig is.
* **AV-nodale reentry tachycardie (AVNRT)**
* **Definitie:** Ontstaat door een reentry circuit in de AV-knoop.
* **ECG kenmerken:**
* **Hartritme:** Tachycardie, meestal met een regelmatig kamerantwoord (1:1 AV-geleiding).
* **AV-relatie:** Altijd 1:1 doorgeleiding met een kort RP-interval.
* **P-toppen:** Vaak verborgen in het QRS-complex of net na het QRS-complex, met een negatieve morfologie in afleidingen II, III en aVF.
* **QRS-complex:** Meestal smal, tenzij er een bijkomend BTB aanwezig is. Kan leiden tot pseudo R' in V1 en pseudo S in inferior afleidingen.
* **Orthodrome AV-reentry tachycardie (AVRT)**
* **Definitie:** Ontstaat door een reentry circuit waarbij een accessoire bundel betrokken is, met anterograde geleiding via de AV-knoop en retrograde geleiding via de accessoire bundel.
* **ECG kenmerken:**
* **Hartritme:** Tachycardie, met een regelmatig kamerantwoord (1:1 AV-geleiding).
* **AV-relatie:** Kort RP-interval, met retrograde P-toppen (na het QRS-complex).
* **P-toppen:** Aanwezig, maar retrograad (na het QRS-complex).
* **QRS-complex:** Smal, tenzij er een bijkomend BTB aanwezig is.
#### 3.1.3 Atriale fibrillatie (AF)
* **Definitie:** Volledig georganiseerde elektrische activiteit van de atria, leidend tot een onregelmatig en vaak versneld kamerantwoord.
* **ECG kenmerken:**
* **Hartritme:** Onregelmatig onregelmatig (RR-intervallen variëren sterk).
* **Hartfrequentie:** Kan variëren van traag tot zeer snel (40-175 slagen/minuut).
* **P-toppen:** Afwezig, vervangen door wisselende f-golven (fibrillatoire golven).
* **QRS-complex:** Meestal smal. Een breed QRS-complex kan wijzen op een bijkomend BTB, een pre-excitatiefenomeen (Fast, Broad, Irregular – FBI) of een 3e graads AV-blok.
* **QT(c)-interval, ST-segment, T-top:** Moeten altijd beoordeeld worden, aangezien AF secundair kan zijn aan ischemie of andere hartaandoeningen.
#### 3.1.4 Ventriculaire tachyaritmieën
Ventriculaire tachycardieën ontstaan in de ventrikels en worden gekenmerkt door een breed QRS-complex.
* **Monomorfe ventriculaire tachycardie (VT)**
* **Definitie:** Een regelmatige, snelle hartslag die ontstaat in de ventrikels, met een constant QRS-complex morfologie en cycluslengte.
* **ECG kenmerken:**
* **Hartritme:** Regelmatig, met RR-intervallen tussen 200 ms en 600 ms.
* **AV-relatie:** Ventriculaire activiteit is dominant (V > A). Bij 1:1 retrograde geleiding kan de AV-relatie gelijk zijn (V = A). Er is nooit A > V.
* **QRS-complex:** Altijd verbreed (> 120 ms), met een consistente morfologie van slag tot slag.
* **P-toppen:** Kunnen aanwezig zijn, onafhankelijk van het QRS-complex (AV-dissociatie), wat wijst op VT. Fusie- of capture beats (smalle QRS-complexen tijdens een brede QRS-tachycardie) zijn ook aanwijzingen voor VT.
* **Differentiatie met SVT met BTB:** Bij twijfel tussen SVT met BTB en VT, dient gekeken te worden naar:
* De aanwezigheid van sinus P-toppen onafhankelijk van het QRS-complex (wijst op VT).
* De kliniek: jonge patiënten met normaal ECG in rust wijzen eerder op SVT, terwijl oudere patiënten met afwijkend ECG in rust eerder op VT duiden.
* **Polymorfe ventriculaire tachycardie (PVT)**
* **Definitie:** Een snelle hartslag met wisselende morfologie van het QRS-complex van slag tot slag, vaak een voorloper van ventriculair fibrilleren.
* **ECG kenmerken:**
* **Hartritme:** Tachycardie, met wisselende RR-intervallen.
* **QRS-complex:** Altijd verbreed (> 120 ms), met een beat-to-beat wisselende morfologie.
* **P-toppen:** Niet meer herkenbaar.
* **ST-segment en T-top:** Niet meer herkenbaar.
* Kenmerkende omschrijving: Fast, Broad, Irregular (FBI).
* **Ventrikelfibrilleren (VF)**
* **Definitie:** Een chaotische, willekeurige elektrische activiteit in de ventrikels die leidt tot een totale ineenstorting van de georganiseerde hartfunctie en hartstilstand.
* **ECG kenmerken:**
* **Hartritme:** Absoluut chaotisch en onregelmatig.
* **QRS-complex:** Bijna onherkenbaar, met continue veranderingen in vorm, amplitude en richting.
* **P-top, ST-segment, T-top:** Niet meer herkenbaar.
### 3.2 Ischemische hartziekten
Ischemische hartziekten, waaronder myocardiale ischemie en infarcten, manifesteren zich op het ECG door veranderingen in de T-top, het ST-segment en de QRS-complexen.
#### 3.2.1 Myocardiale ischemie
* **Definitie:** Onvoldoende bloedtoevoer naar het hartspierweefsel, leidend tot reversibele veranderingen.
* **ECG kenmerken:**
* **Subtype I: Veranderingen thv de T-top**
* **Morfologie:** T-toppen worden puntig en symmetrisch, en negatief (omgekeerd ten opzichte van de verwachte richting, bv. negatief in de inferieure afleidingen II, III, aVF waar normaal gesproken een positieve T-top te zien is).
* **Subtype II: Veranderingen thv het ST-segment**
* **ST-depressie:** Meer dan 0,5 mm depressie thv het J-punt en 80 ms daarna.
* **Horizontaal of aflopend:** Typisch voor ischemie.
* **Kritische stenose:** ST-depressie in meer dan 8 afleidingen en/of ST-elevatie in aVR en V1 kan wijzen op een kritische stenose van de linker hoofdcoronairarterie of alle coronairen.
#### 3.2.2 Myocardinfarct
* **Definitie:** Necrose van hartspierweefsel als gevolg van langdurige ischemie.
* **ECG kenmerken:** Gevorderde stadia van ischemie met permanente veranderingen.
* **Subtype I: Geen of milde ECG veranderingen (NSTEMI)**
* **ECG:** Kan normaal zijn, of mild afwijkend met ST-depressie (STD) of T-top inversie (TWI).
* **Subtype II: Aritmieën**
* Infarcering kan leiden tot geleidingsstoornissen, ventriculaire tachycardie (VT) of ventriculair fibrilleren (VF). De ECG-kenmerken van het infarct zijn eerst aanwezig, gevolgd door die van de ritmestoornis.
* **Subtype III: ST-elevatie infarct (STEMI)**
* **Periode I: Acute situatie (ST-elevatie - Pardee golf)**
* **ST-segment:** Elevatie van meer dan 1 mm (bij V1-V2 > 2 mm), concaaf of convex, afhankelijk van de geïnfarceerde regio.
* **Inferieur infarct:** ST-elevatie in inferieure afleidingen (II, III, aVF). Vaak geassocieerd met lateraal of posterieur infarct.
* **Posterieur infarct:** ST-depressie in V1, V2, V3.
* **Anterieur infarct:** ST-elevatie in anterieure afleidingen (V1-V4 of V2-V6). Kan leiden tot ST-depressie in de inferieure afleidingen als reciprook fenomeen.
* **Reciproke afleidingen:** Afleidingen die tegengesteld aan de ischemievector liggen, vertonen vaak ST-depressie.
* **Periode II: Subacute situatie (1-2-3 infarct)**
* **QRS-complex:** Begin van de vorming van een Q-golf.
* **ST-segment:** ST-elevatie neemt af richting normalisatie.
* **T-golf:** T-top inversie (TWI).
* **Periode III: Chronische situatie (litteken)**
* **QRS-complex:**
* **Inferieur infarct:** Vorming van een pathologische Q-golf (breedte $\ge$ 30 ms en diepte $\ge$ 1 mm) in de anatomisch gerelateerde inferieure afleidingen (II, III, aVF).
* **Posterieur infarct:** Hoge R-top ($\ge$ 40 ms en R/S $\ge$ 1) in V1-V2.
* **Anterieur infarct:** Pathologische Q of QS in 2 of meer anterieure afleidingen (V1-V3), met wegvallen van de R-top.
* **ST-segment:** Persisterende ST-elevatie kan wijzen op een ventriculair aneurysma na een anterieur infarct.
### 3.3 Andere ziektebeelden met ECG-manifestaties
Diverse andere hartaandoeningen kunnen specifieke ECG-afwijkingen vertonen, soms overlappend met de eerder besproken tachycardieën en ischemische tekenen.
#### 3.3.1 Hypertrofie en dilatatie
* **Linker voorkamer dilatatie/hypertrofie:**
* **P-toppen:** Verbreed (> 120 ms in afleiding II en V1). In V1 wordt het tweede deel van de bifasische P-top prominenter. Gehaakte P-toppen in linker afleidingen.
* **Rechter voorkamer dilatatie/hypertrofie:**
* **P-toppen:** Hoge, spitse P-toppen (> 0.25 mV) in inferieure afleidingen (P-pulmonale).
* **Linker kamer dilatatie/hypertrofie:**
* **QRS-complex:** Versterkte R-progressie, diepe S-golven in V1-V2, hoge R-golven in V5-V6. De Sokolow-index (R in V5 of V6 + S in V1 + V2) is $\ge$ 35 mm.
* **ST-segment:** Secundaire ST-T afwijkingen (strain patroon): ST-depressie in V5-V6 en I, aVL, of ST-elevatie in V1-V2 en rechter afleidingen.
* **Rechter kamer dilatatie/hypertrofie:**
* **Perifere afleidingen:** Rechterasdeviatie, diepe S in I en aVL, hoge terminale R in aVR.
* **Precordiale afleidingen:** Vlakke R-progressie, hoge R in V1-V2, diepe S in V5-V6, rSR' in V1 (zoals bij RBTB).
#### 3.3.2 Acute pericarditis
* **PR-segment:** Depressie (als de voorkamers zijn aangedaan).
* **QRS-complex:** Geen Q-golven in de niet-acute fase.
* **ST-segment:** Diffuse ST-elevatie in alle afleidingen, behalve aVR waar ST-depressie optreedt.
* **T-top:** In de niet-acute fase kunnen de T-toppen negatief worden.
#### 3.3.3 Acuut longembolie
* **ECG manifestaties:** Variabel en kunnen vals negatief of vals positief zijn.
* **Ritme:** Sinustachycardie, atriumfibrilleren.
* **P-top:** P-pulmonale.
* **QRS-complex:** (Onvolledige) Rechter bundeltakblok (RBTB).
* **As:** Uitgesproken rechterasdeviatie.
* **Q-golf:** Q-golf in III en aVF.
* **T-top:** Negatieve T-toppen in III, aVF en precordiale afleidingen (niet in II). De S1Q3T3 triade kan voorkomen.
#### 3.3.4 Familiaire overerfbare cardiomyopathieën
* **Familiaal hypertrofe cardiomyopathie (HCM):**
* **ECG:** Combinatie van linker kamer hypertrofie, slurring (pseudo-WPW), en pseudo-infarct (pathologische Q-golven in inferieure en laterale afleidingen). Soms enkel negatieve T-toppen of hoge R in V2-V3. De hartas verandert niet.
* **Familiaal gedilateerde cardiomyopathie (DCM):**
* **ECG:** Zeer variabele afwijkingen, waaronder beelden van linker kamer hypertrofie, microvoltage in perifere afleidingen, LBTB of verbreed QRS met aspecifieke ST-T afwijkingen.
* **Aritmogene RV cardiomyopathie (ARVC):**
* **ECG:** Vereneraliseerde microvoltage in V1-V3, T-top inversie (TWI) in V1-V3, (onvolledige) RBTB, en de epsilon-golf (laag voltage fragmentatie aan het einde van het QRS-complex).
#### 3.3.5 Familiaire overerfbare channelopathieën
* **Familiaal Brugada syndroom:**
* **ECG:** Afwijkingen in V1-V3 (soms transiënt). Kenmerken zijn "atypische RBTB" met een J-golf (prominente ST-elevatie) en een convexe ST-segment elevatie, gevolgd door een negatieve T-top (orka snuit patroon).
* **Familiaal Long QT syndroom (LQTS):**
* **QT(c)-interval:** Verlengd (vrouwen > 460 ms, mannen > 440 ms bij normaal hartritme).
* **T-top:** Veranderd (breed, gekarteld, vertraagd).
* **Andere:** Extrasystolen.
#### 3.3.6 Elektrolytenstoornissen
* **Hypokaliëmie:**
* **QT(c)-interval:** Verlengk.
* **ST-segment:** Depressie (downslopping) in V5-V6.
* **T-top:** Positief, verminderde amplitude, of negatief. U-golven kunnen prominent aanwezig zijn.
---
# Structurele hartafwijkingen en specifieke aandoeningen
Dit document geeft een gedetailleerd overzicht van structurele hartafwijkingen en specifieke aandoeningen, met de nadruk op de ECG-kenmerken van hypertrofie, dilatatie, pericarditis, longembolie, cardiomyopathieën en channelopathieën.
## 4. Structurele hartafwijkingen en specifieke aandoeningen
### 4.1 Hypertrofie en dilatatie van de hartkamers
#### 4.1.1 Hypertrofie van de rechter voorkamer (RV dilatatie)
* **ECG-kenmerken:**
* **P-toppen:** Hoge, spitse P-top in afleidingen II, III en aVF (groter dan 0,25 millivolt), bekend als P-pulmonale. De duur van de P-top wordt doorgaans niet beïnvloed, aangezien de rechter voorkamer beperkte invloed heeft op de depolarisatieduur.
* **Andere afwijkingen:** Mogelijke tekenen van hypertrofie van de rechter ventrikel.
#### 4.1.2 Hypertrofie van de linker voorkamer (LV dilatatie)
* **ECG-kenmerken:**
* **P-toppen:**
* Verbreed: P-top langer dan 120 milliseconden in afleidingen II en V1.
* In V1: Het tweede deel van de bifasische P-top is meer uitgesproken (groter dan 0,1 millivolt en/of langer dan 40 milliseconden).
* Amplitude: Gehaakte P-top in linker afleidingen (I, II, aVL, V6).
* **Andere afwijkingen:** Mogelijke tekenen van hypertrofie van de linker ventrikel.
#### 4.1.3 Dilatatie (en hypertrofie) van de rechter kamer (RV)
* **ECG-kenmerken:**
* **Perifere afleidingen:**
* Rechter asdeviatie.
* Diepe S-golf in I en aVL.
* Hoge, terminale R-golf in aVR.
* Tekenen van RV hypertrofie.
* **Precordiale afleidingen:**
* Vlakke R-progressie.
* Hoge R-golf in V1-V2.
* Diepe S-golf in V5-V6.
* rSR'-patroon in V1 (met hoge, spitse R', vergelijkbaar met rechter bundeltakblok).
#### 4.1.4 Dilatatie (en hypertrofie) van de linker kamer (LV)
* **ECG-kenmerken:**
* **QRS-complex:**
* Versterkte R-progressie.
* Diepe S-golf in V1-V2.
* Hoge R-golf in V5-V6.
* **Sokolow-index:** Som van de R-golf in V5 of V6 en de S-golf in V1 + V2 is groter dan of gelijk aan 35 millimeter.
* **Asbepaling:** De hartas is normaal.
* **ST-segment:** Stoornissen in het ST-segment ("strain"), wat duidt op secundaire veranderingen, niet direct dilatatie.
* ST-elevatie: Concaaf oplopend naar een positieve T-top in V1-V2 en rechter afleidingen.
* ST-depressie: Convex oplopend naar een positieve T-top, of convex aflopend naar een negatieve T-top in V5-V6, I en aVL.
### 4.2 Pericarditis (acute)
* **ECG-kenmerken:**
* **PR-segment:**
* Depressie (onderdeel van het iso-elektrische segment). Dit treedt alleen op bij aantasting van de voorkamers.
* **QRS-complex:**
* In de niet-acute fase (na enkele dagen): Geen Q-golven.
* **ST-segment:**
* **ST-elevatie:** In alle afleidingen, inclusief non-contigue leads zoals I en II.
* **ST-depressie:** Alleen in aVR (niet in andere afleidingen).
* **T-top:**
* In de niet-acute fase: Negatieve T-toppen.
### 4.3 Longembolie (acuut)
* **Cave:** Veel ECG-manifestaties mogelijk, vaak vals negatief of vals positief. Niet alle manifestaties komen tegelijk voor.
* **ECG-kenmerken:**
* **Ritme:** Sinustachycardie of atriumfibrilleren.
* **P-top:** P-pulmonale (hoge, spitse P-top).
* **QRS-complex:**
* Onvolledig rechter bundeltakblok (RBTB).
* Uitgesproken rechter asdeviatie.
* Q-golf in afleiding III en aVF.
* **T-top:**
* Negatief in afleiding III, aVF en precordiale afleidingen (niet in II).
* **Triade S1-Q3-T3:**
* S-golf in afleiding I.
* Q-golf in afleiding III.
* Negatieve T-top in afleiding III.
* **Opmerking:** Een longembolie kan als bijkomende diagnose worden genoteerd bij de meeste ECG's, bijvoorbeeld bij een ECG met RBTB.
### 4.4 Cardiovasculaire aandoeningen (familiaal overerfbaar)
#### 4.4.1 Familiaire hypertrofe cardiomyopathie
* **ECG-kenmerken:**
* **Ritme:** Atriumfibrilleren.
* **Combinatie van pathologieën:**
* Linker kamer hypertrofie (Sokolow-index en klassieke secundaire ST-T afwijkingen).
* "Slurring" (lijkt op pre-excitatie, pseudo-WPW).
* Pseudo-infarct (pathologische Q-golven in inferieure en laterale afleidingen).
* **Uitzonderingen:**
* Soms alleen negatieve T-top (zonder andere hypertrofie tekens).
* Soms alleen hoge R-golf in V2-V3 (+/- negatieve T-top) (zonder andere hypertrofie tekens).
* **Opmerking:** De hartas verandert niet.
#### 4.4.2 Familiaire gedilateerde cardiomyopathie
* **ECG-kenmerken:**
* Zeer variabele afwijkingen.
* Soms een beeld van linker kamer hypertrofie.
* Soms microvoltage in perifere afleidingen.
* Soms linker bundeltakblok (LBTB) of verbreed QRS-complex met aspecifieke ST-T afwijkingen.
* **Opmerking:** De geobserveerde afwijkingen zijn sterk mutatie-specifiek.
#### 4.4.3 Aritmogene RV cardiomyopathie (ARVC)
* **ECG-kenmerken:**
* Gegeneraliseerd microvoltage (V1-V3).
* T-top inversie (TWI) in V1-V3.
* Onvolledig rechter bundeltakblok (RBTB).
* **Epsilon-golf:** Laag voltage fragmentatie aan het einde van het QRS-complex.
### 4.5 Channelopathieën
#### 4.5.1 Familiair Brugada syndroom
* **ECG-kenmerken:**
* **Afwijkingen voornamelijk in V1-V3**, soms transiënte afwijkingen.
* **P-top:** Onduidelijk, "atypisch RBTB".
* **J-golf:** Prominente elevatie met ST-segment elevatie (convex).
* **T-top:** Negatief, wat resulteert in een "orka snuit" patroon.
#### 4.5.2 Familiair Long QT syndroom (LQTS)
* **ECG-kenmerken:**
* **QTc-interval:** Verlengd (bij normaal hartritme wordt het QT-interval gebruikt).
* Vrouwen: langer dan 460 milliseconden.
* Mannen: langer dan 440 milliseconden.
* **T-top:** Verandering (breed, "notched", vertraagd).
* **Andere ECG-kenmerken:** Extrasystolen.
### 4.6 Elektrolytenstoornissen
#### 4.6.1 Hypokaliëmie
* **ECG-kenmerken:**
* **QTc:** Verlengd (verworven LQTS).
* **ST-segment:**
* Depressie (downsloping) in V5-V6.
* **T-top:** Positief (vaak), of verminderde amplitude, of negatief.
* **U-golf:** Soms prominent aanwezig.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| ECG-papier | Speciaal ruitjespapier dat gebruikt wordt voor het registreren van elektrocardiogrammen, waarbij de grootte van de vakjes gestandaardiseerde tijds- en spanningswaarden vertegenwoordigt. |
| Klein vierkant (ECG-papier) | Op ECG-papier vertegenwoordigt een klein vierkant een breedte van 1mm, wat overeenkomt met 0,04 seconden (40 milliseconden), en een hoogte van 1mm, wat overeenkomt met 0,1 millivolt (mV). |
| Groot vierkant (ECG-papier) | Op ECG-papier vertegenwoordigt een groot vierkant een breedte van 5mm, wat overeenkomt met 0,2 seconden (200 milliseconden), en een hoogte van 5mm, wat overeenkomt met 0,5 millivolt (mV). |
| Hartritme | De volgorde en regelmaat van de elektrische activiteit van het hart, die de hartslag bepaalt en kan worden beoordeeld aan de hand van P-toppen en QRS-complexen. |
| Hartfrequentie | Het aantal hartslagen per minuut, bepaald door het meten van de RR-intervallen op het ECG. Normale waarden liggen meestal tussen 60 en 100 slagen per minuut. |
| Regelmaat (hartritme) | De consistentie van de tijdsintervallen tussen opeenvolgende hartslagen, beoordeeld door het vergelijken van PP-intervallen voor de atriale regelmaat en RR-intervallen voor de ventriculaire regelmaat. |
| AV-associatie | De relatie tussen de atriale activiteit (P-golven) en de ventriculaire activiteit (QRS-complexen), waarbij een normale AV-associatie betekent dat elke P-golf gevolgd wordt door een QRS-complex in een 1:1 verhouding. |
| P-top | De positieve deflectie op het ECG die de depolarisatie van de atria (boezems) vertegenwoordigt. Kenmerken zoals duur, amplitude en morfologie geven informatie over de atriale activiteit. |
| PR-interval | De tijdsduur gemeten vanaf het begin van de P-top tot het begin van het QRS-complex, wat de geleidingstijd door de AV-knoop weergeeft. Een normaal PR-interval ligt tussen 120 en 200 milliseconden. |
| QRS-complex | Het complex op het ECG dat de snelle depolarisatie van de ventrikels (kamers) vertegenwoordigt. De duur van het QRS-complex is een belangrijke indicator voor de snelheid van de ventriculaire geleiding. |
| Q golven | De eerste negatieve deflectie in het QRS-complex, die een vroege ventriculaire depolarisatie in een specifiek gebied vertegenwoordigt. |
| Asbepaling hart | De bepaling van de gemiddelde richting van de elektrische activiteit van het hart in het frontale vlak tijdens de ventriculaire depolarisatie, gebaseerd op de QRS-complexen in de perifere afleidingen. |
| R-progressie | De toename van de amplitude van de R-golf in de precordiale afleidingen (V1-V6), wat normaal gesproken plaatsvindt van V1 naar V6. |
| QT(c)-interval | De tijdsduur gemeten vanaf het begin van het QRS-complex tot het einde van de T-top, wat de totale duur van de ventriculaire depolarisatie en repolarisatie weergeeft. Het gecorrigeerde QT-interval (QTc) houdt rekening met de hartfrequentie. |
| ST-segment | Het isoelektrische of licht afwijkende segment op het ECG tussen het einde van de QRS-complex en het begin van de T-top, dat de periode van volledige ventriculaire depolarisatie vertegenwoordigt. |
| T-top | De positieve deflectie op het ECG die de repolarisatie van de ventrikels vertegenwoordigt. De morfologie en richting van de T-top kunnen informatie geven over ischemie of andere pathologieën. |
| Sinusritme | Een normaal hartritme waarbij de elektrische impuls ontspringt in de sinusknoop, de primaire pacemaker van het hart, en zich ordentelijk verspreidt door het hart. |
| Sinustachycardie | Een hartritme dat voortkomt uit de sinusknoop, maar met een frequentie van meer dan 100 slagen per minuut bij volwassenen. |
| Sinusbradycardie | Een hartritme dat voortkomt uit de sinusknoop, maar met een frequentie van minder dan 60 slagen per minuut bij volwassenen. |
| Sinusarrest | Een onderbreking van de impulsgeleiding vanuit de sinusknoop, resulterend in een pauze in de elektrische activiteit van het hart, waarbij de atria tijdelijk geen impuls ontvangen. |
| Geleidingsvetraging | Een vertraging van de elektrische impulsgeleiding door een deel van het geleidingssysteem van het hart, wat kan leiden tot langere intervallen op het ECG. |
| Bundeltakblok | Een blokkade in een van de bundeltakken (rechter of linker), die verantwoordelijk zijn voor de snelle verspreiding van de elektrische impuls naar de ventrikels, wat leidt tot vertraagde ventriculaire depolarisatie. |
| Rechter Bundeltakblok (RBTB) | Een geleidingsstoornis waarbij de elektrische impuls vertraagd wordt in de rechter bundeltak, wat resulteert in specifieke veranderingen in het QRS-complex, zoals verbreding en een RSR' patroon in bepaalde afleidingen. |
| Linker Bundeltakblok (LBTB) | Een geleidingsstoornis waarbij de elektrische impuls vertraagd wordt in de linker bundeltak, wat leidt tot een verbreding van het QRS-complex en specifieke morfologische veranderingen in de linker en anterieure afleidingen. |
| Linker anterior hemiblok (LAHB) | Een blokkade van de linker anterior bundeltak, wat resulteert in een linkerasdeviatie van het hart op het ECG, zonder significante verbreding van het QRS-complex. |
| Linker posterior hemiblok (LPHB) | Een blokkade van de linker posterior bundeltak, wat resulteert in een rechterasdeviatie van het hart op het ECG, zonder significante verbreding van het QRS-complex. |
| Bifasciculair blok | Een combinatie van twee blokkades in het ventrikelgeleidingssysteem, meestal een RBTB in combinatie met een van de linker hemiblokkades (LAHB of LPHB), of een LBTB. |
| Trifasciculair blok | Een ernstige geleidingsstoornis waarbij alle drie de hoofdbundels van het ventrikelgeleidingssysteem (rechter bundeltak, linker anterior bundeltak, linker posterior bundeltak) zijn aangedaan, wat kan leiden tot zeer trage hartslagen. |
| Atrioventriculaire geleidingsstoornissen | Problemen met de geleiding van elektrische impulsen van de atria naar de ventrikels via de AV-knoop en de bundels van His. |
| 1e graads AV blok | Een geleidingsstoornis waarbij de PR-interval verlengd is (langer dan 200ms), maar elke atriale impuls uiteindelijk de ventrikels bereikt, wat resulteert in een 1:1 AV-associatie. |
| 2e graads AV blok | Een geleidingsstoornis waarbij niet elke atriale impuls de ventrikels bereikt, resulterend in intermitterende blokkades. Dit wordt onderverdeeld in Mobitz type I (Wenckebach) en Mobitz type II. |
| Mobitz I of AV Wenckebach | Een type 2e graads AV-blok waarbij de PR-interval geleidelijk langer wordt binnen een reeks slagen totdat een P-golf niet wordt gevolgd door een QRS-complex, waarna het patroon zich herhaalt. |
| Mobitz type II | Een type 2e graads AV-blok waarbij de PR-interval constant is, maar er willekeurig P-golven zijn die niet worden gevolgd door een QRS-complex. Dit type blok is potentieel gevaarlijker dan Mobitz I. |
| Type 2:1 AV blok | Een specifiek patroon van een 2e graads AV-blok waarbij er twee P-golven zijn voor elke P-golf die wel wordt doorgeleid naar de ventrikels. |
| Type hooggradig AV-blok | Een ernstige vorm van 2e graads AV-blok waarbij twee of meer opeenvolgende P-golven worden geblokkeerd voordat een QRS-complex optreedt. |
| 3e graads AV blok | Een complete blokkade van de elektrische geleiding tussen de atria en de ventrikels, waarbij de atria en ventrikels onafhankelijk van elkaar contraheren (AV-dissociatie). Dit leidt tot een trage hartslag. |
| Pre-excitatiesyndroom | Een aandoening waarbij er een extra geleidingsbaan (accessoire bundel) bestaat naast het normale geleidingssysteem van het hart, wat kan leiden tot snelle hartritmes door re-entry. WPW (Wolff-Parkinson-White) syndroom is een voorbeeld. |
| Extrasystole | Een vroegtijdige hartslag die buiten het normale ritme om ontstaat, hetzij vanuit de atria (PAC) of de ventrikels (PVC). |
| Premature atriale extrasystole (PAC) | Een vroegtijdige atriale impuls die buiten het normale sinusritme om ontstaat, wat kan leiden tot een P-golf die afwijkt van de sinus-P en kan worden doorgeleid naar de ventrikels. |
| Premature ventriculaire extrasystole (PVC) | Een vroegtijdige ventriculaire impuls die niet voorafgegaan wordt door een P-golf, wat resulteert in een breed en abnormaal QRS-complex op het ECG. |
| Atriale tachycardie | Een versneld hartritme waarbij de elektrische impulsen hun oorsprong vinden in de atria, met een frequentie van meer dan 100 slagen per minuut. |
| AV-nodale reentry tachycardie (AVNRT) | Een snelle hartslag die wordt veroorzaakt door een re-entry circuit binnen de AV-knoop zelf, wat resulteert in een 1:1 AV-associatie met vaak een kort RP-interval. |
| Orthodrome AVRT | Een type re-entry tachycardie waarbij de elektrische impuls via het normale geleidingssysteem (His-Purkinje) naar de ventrikels loopt en via een accessoire bundel terugkeert naar de atria, wat resulteert in een smal QRS-complex. |
| Atriale fibrillatie (AF) | Een chaotische en onregelmatige elektrische activiteit in de atria, wat leidt tot een volledig onregelmatig hartritme en de afwezigheid van duidelijke P-golven, vervangen door f-golven. |
| Ventriculaire tachycardie (VT) | Een snelle hartslag die ontspringt in de ventrikels, gekenmerkt door een breed QRS-complex (>120ms) en kan monomorf (gelijke complexen) of polymorf (variërende complexen) zijn. |
| Monomorfe ventrikeltachycardie | Een type ventriculaire tachycardie waarbij alle QRS-complexen een vergelijkbare morfologie hebben en de cycluslengte relatief constant is. |
| Polymorfe ventrikeltachycardie | Een type ventriculaire tachycardie waarbij de morfologie van de QRS-complexen en de RR-intervallen variëren van slag tot slag, wat een voorloper kan zijn van ventrikelfibrillatie. |
| Ventrikelfibrillatie (VF) | Een chaotische en disorganiseerde elektrische activiteit in de ventrikels, die leidt tot een ineffectieve pompfunctie van het hart en een levensbedreigende situatie. |
| Coronair lijden | Aandoeningen die de bloedtoevoer naar de hartspier beïnvloeden, zoals ischemie (zuurstoftekort) en infarct (hartinfarct). |
| Ischemie | Een toestand van onvoldoende bloedtoevoer en zuurstof naar een weefsel of orgaan, in de context van het hart kan dit leiden tot veranderingen in het ECG, zoals T-top inversie of ST-segment depressie. |
| Infarct (hartinfarct) | Schade aan de hartspier veroorzaakt door een langdurig zuurstoftekort, meestal als gevolg van een verstopte kransslagader. Op het ECG kan dit zich uiten in ST-elevatie (STEMI) of ST-depressie en Q-golven (NSTEMI). |
| NSTEMI (Non-ST Elevation Myocardial Infarction) | Een type hartinfarct waarbij er geen significante ST-elevatie is op het ECG, maar wel tekenen van myocardschade, zoals ST-depressie of T-top inversie. |
| STEMI (ST-Elevation Myocardial Infarction) | Een type hartinfarct gekenmerkt door ST-elevatie op het ECG, wat duidt op een acute en volledige blokkade van een kransslagader. |
| Hypertrofie | Een vergroting van de spierwand van een hartkamer, meestal als reactie op verhoogde belasting, wat leidt tot specifieke veranderingen op het ECG, zoals toegenomen QRS-amplitude. |
| Dilatatie | Een verwijding van een hartkamer, vaak als gevolg van verzwakking van de hartspier, wat eveneens specifieke ECG-afwijkingen kan veroorzaken. |
| Pericarditis | Ontsteking van het hartzakje (pericard), wat zich op het ECG kan manifesteren met diffuse ST-elevatie in meerdere afleidingen en PR-segment depressie. |
| Longembolie | Een obstructie van een longslagader door een bloedstolsel, wat diverse ECG-veranderingen kan veroorzaken, waaronder sinus-tachycardie, RBTB en asafwijkingen. |
| Cardiomyopathie | Een ziekte van de hartspier zelf, die kan leiden tot hypertrofie, dilatatie of restrictie van de hartkamers, met diverse ECG-manifestaties afhankelijk van het type. |
| Channelopathie | Een genetische aandoening die de ionkanalen in de celmembranen van de hartspier beïnvloedt, wat kan leiden tot gevaarlijke hartritmestoornissen, zoals het Brugada syndroom en het lange QT syndroom. |
| Elektrolytenstoornissen | Verstoringen in de concentraties van elektrolyten in het bloed, zoals kalium en calcium, die significante invloed kunnen hebben op de elektrische activiteit van het hart en specifieke ECG-afwijkingen kunnen veroorzaken. |
| Hypokaliëmie | Een lage concentratie kalium in het bloed, die kan leiden tot QT-verlenging, ST-segment depressie en T-top veranderingen op het ECG. |
| U-golf | Een kleine positieve deflectie die soms na de T-top op het ECG wordt waargenomen, vooral bij hypokaliëmie, en die de repolarisatie van de Purkinje-vezels kan vertegenwoordigen. |
| Epsilon golf | Een klein, laag voltage fragment aan het einde van het QRS-complex, kenmerkend voor aritmogene rechterkamer cardiomyopathie (ARVC). |
| J-golf | Een kleine positieve golf direct na het QRS-complex, ook wel Osborne-golf genoemd, die prominent kan zijn bij onderkoeling en soms gezien wordt bij het Brugada syndroom. |
| Delta-golf | Een langzame, afgeronde opwaartse deflectie aan het begin van het QRS-complex, kenmerkend voor pre-excitatie syndromen zoals WPW, veroorzaakt door de vroege activatie van de ventrikels via een accessoire bundel. |
| Pseudo-WPW | Een patroon op het ECG dat lijkt op het Wolff-Parkinson-White syndroom, maar zonder de klinische symptomen of de aanwezigheid van een accessoire bundel. |
| Pseudo-infarct | ECG-kenmerken die lijken op een hartinfarct, zoals Q-golven, maar zonder daadwerkelijke myocardnecrose, vaak gezien bij hypertrofische cardiomyopathie. |
| Rechter voorkamer dilatatie | Een verwijding van de rechter boezem van het hart, die op het ECG kan worden herkend aan hoge, spitse P-toppen (P-pulmonale). |
| Linker voorkamer dilatatie | Een verwijding van de linker boezem van het hart, die op het ECG kan worden herkend aan brede P-toppen en soms een bifasische P-top in V1. |
| Rechter kamer hypertrofie | Een verdikking van de spierwand van de rechter kamer, die op het ECG kan worden gezien aan rechter asdeviatie, diepe S-golven in linker afleidingen, en hoge R-golven in rechter afleidingen. |
| Linker kamer hypertrofie | Een verdikking van de spierwand van de linker kamer, die op het ECG wordt herkend aan versterkte R-golven in linker afleidingen, diepe S-golven in rechter afleidingen en de Sokolow-index. |
|Strain patroon | Een combinatie van ST-segment depressie en T-top inversie die secundair is aan hypertrofie, vooral van de linker kamer. |
| P-pulmonale | Een hoge, spitse P-top, vooral zichtbaar in de inferieure afleidingen (II, III, aVF), die duidt op dilatatie van de rechter voorkamer. |
| P-mitrale | Een brede en/of bifasische P-top, vooral zichtbaar in afleidingen I, II en V1, die duidt op dilatatie van de linker voorkamer. |
| Orka snuit | Een ECG-patroon kenmerkend voor het Brugada syndroom, bestaande uit ST-elevatie met een negatieve T-top in de rechter precordiale afleidingen (V1-V3). |