Cover
Zacznij teraz za darmo 2025 CL1 Anamnese en klinisch onderzoek.pptx
Summary
# Anamnese en symptomen
Dit document introduceert de initiële fase van de cardiologische consultatie, de anamnese en het klinisch onderzoek, met een focus op het verzamelen van patiëntinformatie en het identificeren van klachten.
## 1. Anamnese en symptomen
De anamnese vormt de kern van de initiële consultatie en omvat het verzamelen van cruciale informatie van de patiënt. Dit proces is gericht op het achterhalen van de reden van consultatie, de specifieke klachten, relevante voorgeschiedenis, cardiovasculair risicoprofiel en functionele status.
### 1.1 De reden van consultatie (motief)
Het startpunt van de anamnese is het achterhalen waarom de patiënt medische hulp zoekt. Dit betreft de specifieke klacht die leidt tot het consult.
### 1.2 Belangrijke klachten en gedetailleerde uitvraag
Verschillende symptomen zijn van belang in de cardiologie en vereisen een gedetailleerde uitvraag:
* **Thoracale pijn:**
* Aard, plaats, uitstraling.
* Begin, duur, uitlokkende factoren.
* Begeleidende symptomen.
* **Kortademigheid (dyspneu):**
* Dyspneu: ongemak bij de ademhaling in een situatie waarin dit normaal niet ervaren wordt.
* Orthopneu: toenemend ademhalingsongemak in liggende houding.
* Paroxismale nachtelijke dyspneu: kortademigheid die 's nachts optreedt, waarbij de patiënt rechtop gaat zitten om verlichting te vinden; kan een voorbode zijn van longoedeem.
* **Hoest:**
* Type: prikkelhoest.
* Productie: al dan dan niet met sputum. Een prikkelhoest kan optreden bij ernstig hartfalen, ook bij inspanning.
* **Hartkloppingen:**
* Ervaren sensatie (extra slag, tachycardie).
* Regelmatig of onregelmatig ritme.
* Bijkomende sensaties zoals een "kikkerfenomeen".
* Verband met syncope.
* Omstandigheden waarin de hartkloppingen optreden.
* **Syncope / Vertigo:**
* Begin van de episode.
* Aanwezigheid van een aura.
* Vertigo (duizeligheid).
* Uitlokkende factoren.
* Orthostatisme (bloeddrukdaling bij rechtop staan).
* Trauma.
* Bewustzijnsverlies: duur.
* Retrograde amnesie.
* Incontinentie.
* **Oedemen:**
* Kenmerken: pitting (indrukbaar), vesperaal (vooral 's avonds), persisterend.
* Nachtelijke mictie (nocturie), wat kan wijzen op vochtmobilisatie tijdens rust.
* **Claudicatio intermittens:**
* Loopafstand waarbij pijn optreedt.
* Pijn in rust.
* Aanwezigheid van ulcera.
#### 1.2.1 Specifieke symptoomdefinities
* **Orthopneu:** Ademhalingsongemak in liggende houding.
* **Paroxismale nachtelijke dyspneu:** Kortdurende aanvallen van dyspneu 's nachts, vaak leidend tot het rechtop zitten. Dit is een teken van longoedeem, wat duidt op vochtophoping in de longblaasjes.
* **Overslag:** Een hartcontractie die iets te vroeg komt, gevolgd door een ongemakkelijke pauze.
* **Onregelmatige hartslag zonder herkenbaar ritme:** Kan diagnostisch zijn voor voorkamerfibrillatie (VKF).
* **Polsdeficiet:** Een discrepantie tussen het aantal hartcontracties bij auscultatie en de geregistreerde polsslag aan de periferie. Dit is typisch bij VKF, waarbij korte, snelle contracties mogelijk niet krachtig genoeg zijn om een voelbare polsgolf te genereren. De bloeddruk moet boven de 90 mmHg zijn om voelbaar te zijn aan de pols.
### 1.3 Voorgeschiedenis (antecedenten)
De anamnese omvat zowel cardiale als niet-cardiale voorgeschiedenis.
#### 1.3.1 Cardiovasculair risicoprofiel
Dit is een cruciaal onderdeel van de anamnese:
* **Familiale anamnese:** Hart- en vaatziekten (infarct, hypertensie) in de familie, met name bij mannen jonger dan 50 jaar en vrouwen jonger dan 60 jaar.
* **Nicotinegebruik:** Een belangrijke risicofactor.
* **Hypertensie:** Hoge bloeddruk.
* **Diabetes mellitus:** Type I en II.
* **Hypercholesterolemie:** Verhoogd cholesterolgehalte.
* **Obesitas:** Lichaamsgewicht is een belangrijke parameter.
* **Stress en beroepsanamnese:** Psychosociale factoren kunnen een rol spelen.
### 1.4 Functionele status (NYHA-classificatie)
De New York Heart Association (NYHA)-classificatie wordt gebruikt om de functionele beperking bij hartfalen te evalueren:
* **NYHA klasse 1:** Geen beperking in de dagelijkse activiteiten.
* **NYHA klasse 2:** Milde beperking van de inspanningscapaciteit; geen klachten in rust, maar vermoeidheid, hartkloppingen of dyspneu bij inspanning.
* **NYHA klasse 3:** Sterke beperking van de inspanningscapaciteit; klachten treden op bij geringe inspanning.
* **NYHA klasse 4:** Klachten in rust, met toename bij de minste inspanning.
Deze classificatie geeft een functionele evaluatie van de patiënt.
### 1.5 Systeemanamnese
De systeemanamnese is nuttig voor:
* Het inschatten van bijkomende aandoeningen die niet eerder gemeld zijn.
* Het plaatsen van een specifieke aandoening in een bredere context.
* Het detecteren van contra-indicaties voor bepaalde behandelingen (bv. bètablokkers bij astma). Een bètablokker kan bij astma een excacerbatie uitlokken, maar bij COPD is dit doorgaans geen probleem.
* Het vooraf inschatten van het risico op bijwerkingen (bv. bloedingsrisico bij gebruik van anticoagulantia).
De systeemanamnese helpt bij het bijsturen van het diagnostisch en therapeutisch beleid.
## 2. Klinisch Onderzoek (Basisprincipes)
Het klinisch onderzoek volgt op de anamnese en omvat meerdere componenten:
### 2.1 Algemene inspectie
* Lengte en gewicht: voor BMI-berekening.
* Ademhaling: frequentie, type.
* Hartfrequentie: gemeten aan de pols.
* Bloeddrukmeting.
* Inspectie van de Vena Jugularis (V. Jugularis) voor het inschatten van de centrale veneuze druk.
* Inspectie van de huid en extremiteiten.
### 2.2 Specifiek cardiovasculair onderzoek
* Palpatie van het hart, met name de ictus cordis.
* Auscultatie van hart en longen.
* Abdominaal onderzoek (voor tekenen van rechtszijdige hartfalen).
### 2.3 Ademhaling
* **Normale ademhaling:** Frequentie 12-18 per minuut.
* **Tachypneu:** Frequentie >20 per minuut; kan duiden op hypoxie of longoedeem.
* **Bradypneu:** Frequentie <8 per minuut.
* **Verlengd expirium:** Kan wijzen op COPD of "asthma cardiale".
* **Cheyne-Stokes ademhaling:** Periodieke ademhaling, waarbij de ademhaling langzaam dieper wordt, daarna weer afneemt en dan even stopt. Dit kan wijzen op hartfalen en is gerelateerd aan veranderingen in de centrale ademhalingsregulatie.
* **Obstructieve/Centrale slaapapneu (OSAS/CSAS):** Vaak geassocieerd met obesitas en leidt tot een slechte slaapkwaliteit.
### 2.4 Hartfrequentie
* **Regelmatig ritme:** Frequentie berekenen door het aantal slagen in 15 seconden te vermenigvuldigen met 4.
* **Onregelmatig ritme:** Totaal aantal slagen in 60 seconden tellen.
* **Polsdeficiet:** Het verschil tussen het aantal hartslagen gehoord bij auscultatie en het aantal pulsaties aan de pols. Een veelvoorkomende oorzaak is voorkamerfibrillatie (VKF) of bigeminie.
### 2.5 Bloeddrukmeting
De bloeddrukmeting, uitgevoerd volgens het Korotkov-principe, omvat verschillende stappen:
* **Palpatoire meting van de systolische druk:** Manchet oppompen tot 30 mmHg boven het verdwijnen van de pols.
* **Auscultatoire meting:** De systolische druk ($P_S$) wordt gemeten bij het verschijnen van de Korotkoff-tonen, en de diastolische druk ($P_D$) in fase 5 (verdwijnen van de tonen), behalve bij kinderen, zwangere vrouwen, anemie of bejaarden waar fase 4 wordt gebruikt.
* **Uitvoering:** Drie metingen spreiden over 5 minuten. Bij de eerste meting steeds bilateraal meten.
* **Foutenbronnen:**
* **Cuff (manchet) problemen:** Incorrecte maatvoering (onder- of overcuffing) kan leiden tot drukover- of -onderschatting. Verschillende maten cuffs zijn nodig voor diverse patiëntengroepen.
* **Inflatie-deflatie systeem:** Te snelle deflatie kan drukonderschatting veroorzaken.
* **Sphygmomanometer:** Kwikmanometers zijn de standaard maar vereisen correct gebruik. Aneroïde manometers zijn minder precies en kunnen in de tijd accuraatheid verliezen.
* **Observator:** Systematische fouten en voorkeur voor eindcijfers.
* **Omgevingsfactoren:** Ademhaling, emotie, inspanning, maaltijd, nicotine, alcohol, koorts, pijn, volle blaas en "white coat hypertensie".
* **Houding:** Zittend met de arm op hartniveau is ideaal. Een arm lager leidt tot overschatting, een arm hoger tot onderschatting.
* **Rechts of links meten:** Meten aan de arm met de hoogste druk. Een significant verschil tussen armen kan wijzen op subclavia stenose.
* **Bijzondere omstandigheden:** Obesitas, ritmestoornissen (VKF kan $P_S$ overschatten en $P_D$ onderschatten), kinderen, zwangerschap (actief opsporen van hypertensie) en bejaarden (pseudohypertensie of hypotensie).
### 2.6 Vena Jugularis (V. Jugularis)
De evaluatie van de V. Jugularis curve kan informatie geven over de centrale veneuze druk en de vullingsdruk van het hart. Golven zoals de A-golf (atriale contractie), C-golf (impact RV-druk), X-dal (atriale relaxatie), V-golf (veneuze vulling atrium) en Y-dal (opening tricuspidalisklep) zijn hierbij relevant, hoewel niet altijd gedetailleerd gekend hoeven te zijn voor de basis. Een verhoogde vullingsdruk kan worden afgeleid uit de pulsaties. Tricuspidalisklepinsufficiëntie kan leiden tot een duidelijk voelbare pulsering van de V. Jugularis.
### 2.7 Inspectie
* **Cyanose:**
* Centrale cyanose: wijst op hypoxie of een rechts-links shunt.
* Perifere cyanose: duidt op lage cardiac output.
* **Lipidenneerslag:** Xanthelasmata (rond oogleden), xanthoma (weke massa's), en arcus senilis (witte neerslag rond de cornea, vooral opvallend bij patiënten jonger dan 50 jaar) kunnen duiden op hypercholesterolemie.
* **Extremiteiten:**
* Perifeer arteriëel vaatlijden: kan zich uiten in kleurveranderingen bij elevatie van de benen en het laten hangen ervan.
* Decubitus: drukplekken, met name aan de onderste ledematen.
* Raynaudfenomeen: vasoconstrictie van perifere bloedvaten.
* Trommelstokvingers.
* Janeway letsels.
* Blue Toe syndroom: emboli die zich in de tenen nestelen, leidend tot slechte perfusie en necrose.
* Oedemen: pitting oedeem (typisch bij hartfalen, vocht mobiliseert 's nachts) versus lymfoedeem (niet-indrukbaar, "georganiseerd" opgezwollen).
* Varices, atrofie blanche (sclerotische huid) en ulcus cruris (wonden aan het onderbeen).
### 2.8 Arteriële pols
* **Ritme:** Regelmatig of onregelmatig, detectie van polsdeficiet en ademhalingsgebonden variatie.
* **Hartfrequentie:** Zoals eerder beschreven.
* **Amplitude en kenmerken:** Beurse pols (normaal), zwakke pols (bv. bij hartfalen, hypovolemie, aortaklepstenose), vinnige pols (bv. bij koorts, anemie, schildklierproblemen, aortaklepinsufficiëntie, bradycardie, bij ouderen door stijvere vaten).
* **Pulsus bisferiens:** Een pols met twee pieken, o.a. bij aortaklepinsufficiëntie of aortaklepstenose en -insufficiëntie.
* **Pulsus alternans:** Afwisseling van een normale en een zwakkere pols, wijst op ernstige linker ventrikel dysfunctie.
* **Bigeminie:** Normale contractie gevolgd door een extrasystole die leidt tot een zwakkere pols; kan leiden tot een pulsdeficiet.
* **Pulsus paradoxus:** Een systolische bloeddrukdaling van meer dan 10 mmHg tijdens inspiratie, gezien bij pericardtamponnade, constrictieve pericarditis en COPD.
### 2.9 Enkel-Arm Index (EAI)
De EAI is een screeningstest voor perifeer arteriëel vaatlijden en een klinisch correlaat voor atherosclerose. Een EAI < 0.9 wijst op een verhoogd cardiovasculair risico.
* **Meting:** Kan met klassieke bloeddrukmeting en Doppler of met een elektronische bloeddrukmeter.
* **Inspannen:** Kan getest worden tijdens inspanning (bv. 5 km/u met 10% helling).
* **Critical Limb Ischemia:** Gekenmerkt door recidiverende rustpijn (> 2 weken), nood aan analgetica, enkeldruk ≤ 50 mmHg, of ulceratie/necrose van de voet. Dit vereist urgente evaluatie.
### 2.10 Ictus cordis (Inspectie en palpatie)
* **Locatie:** Normaal gesproken in het 4e of 5e intercostaalruimte (ICR) links, medioclaviculair.
* **Amplitude:** Kan toenemen bij magere personen, hyperthyreose, anemie, koorts, of linker ventrikelhypertrofie (LVH). Kan afnemen bij obesitas, emfyseem, hartfalen.
* **Verplaatsing:**
* Naar onder: LVH.
* Naar lateraal: linker ventrikel dilatatie.
* Parasternaal links: rechter ventrikelhypertrofie (RVH).
* Variaties: dextrocardie, pneumothorax, atelectase.
### 2.11 Hartauscultatie
Dit vereist een rustige omgeving en een goede stethoscoop. De luisterpunten zijn niet beperkt tot de klassieke plaatsen. De timing van de harttonen in de hartcyclus is cruciaal, wat bij snelle hartritmes (> 120/min) lastiger kan zijn. Verschillende houdingen kunnen helpen: ruglig (standaard), linker zijlig (bij mitralisklepstenose), zittend (bij aortaklepinsufficiëntie), en voorovergebogen (bij pericardwrijven).
* **S1 (eerste harttoon):** Sluiten van de atrioventriculaire kleppen (mitraal en tricuspidalis). De pauze na S1 tot S2 is de systole.
* **S2 (tweede harttoon):** Sluiten van de aortaklep en pulmonalisklep. De langere pauze na S2 is de diastole. Bij een bundeltakblok of pulmonale hypertensie kunnen de componenten van S2 gesplitst zijn en als twee snelle tonen gehoord worden.
* **S3 (derde harttoon):** Ontstaat door snelle vulling van de ventrikels kort na S2. Typisch bij hartfalen en verhoogde vullingsdrukken, wat een galopritme kan veroorzaken en wijst op ernstige linker ventrikel dysfunctie.
* **Hartgeruisen:** De intensiteit wordt beoordeeld op een schaal van 1 tot 6. Kenmerken van hartgeruisen worden verder in detail besproken in een volgende les. Het onderscheiden van systolische en diastolische geruisen is belangrijk; 90% van de geruisen zijn systolisch, met aortaklepstenose en mitraalklepinsufficiëntie als belangrijke voorbeelden.
---
# Klinisch onderzoek: vitale functies en ademhaling
Dit gedeelte van het document beschrijft de elementaire aspecten van het klinisch onderzoek, met een focus op de meting van vitale functies zoals ademhaling, hartfrequentie, bloeddruk, en de inspectie van de vena jugularis.
## 2. Algemene principes van klinisch onderzoek
Het klinisch onderzoek omvat een reeks essentiële stappen om de gezondheidstoestand van een patiënt te beoordelen. Dit omvat:
* Lengte en gewicht meten
* Bloeddruk meten
* Inspectie van de vena jugularis
* Beoordeling van de ademhaling en hartfrequentie
* Inspectie van de huid en extremiteiten
* Palpatie van arteriële pulsaties en oedeem
* Palpatie van het hart (ictus cordis)
* Auscultatie van het hart en de longen
* Abdominaal onderzoek (vooral voor rechter hartfalen)
## 3. Ademhaling
De beoordeling van de ademhaling omvat de analyse van de ademhalingsfrequentie en het ademhalingspatroon.
### 3.1 Ademhalingsfrequentie en patronen
* **Normale ademhaling:** De normale ademhalingsfrequentie ligt tussen de 12 en 18 ademhalingen per minuut.
* **Tachypneu:** Een frequentie groter dan 20 ademhalingen per minuut, wat kan duiden op hypoxie of longoedeem.
* **Bradypneu:** Een frequentie kleiner dan 8 ademhalingen per minuut.
* **Verlengd expirium:** Een verlengde uitademing, vaak gezien bij COPD of cardiaal astma.
* **Cheyne-Stokes ademhaling:** Periodieke ademhalingen gekenmerkt door afwisselend diepere en oppervlakkigere ademhalingen, eindigend met een korte apneu. Dit patroon kan wijzen op ernstig hartfalen en een verandering in de centrale ademhalingssturing.
* **Obstructieve/centrale slaapapneu (OSAS/CSAS):** Hoewel niet primair cardiaal, is OSAS vaak geassocieerd met obesitas en kan het leiden tot een slechte slaapkwaliteit en overdag vermoeidheid.
## 4. Hartfrequentie
De hartfrequentie wordt bepaald door de pols te meten.
### 4.1 Meting van de hartfrequentie
* **Regelmatig ritme:** De frequentie wordt berekend door het aantal slagen in 15 seconden te vermenigvuldigen met 4. `$frequentie = aantal\_slagen_{15s} \times 4$`.
* **Onregelmatig ritme:** De frequentie wordt bepaald door het totale aantal slagen gedurende 60 seconden te tellen.
* **Polsdeficiet:** Het verschil tussen het aantal hartcontracties dat bij auscultatie wordt gehoord en het aantal pulsaties dat aan de pols wordt gevoeld. Dit is vaak een teken van voorkamerfibrillatie of bigeminie. De bloeddruk moet boven de 90 mmHg zijn om een polsslag aan de pols te kunnen voelen.
## 5. Bloeddrukmeting
De bloeddrukmeting is een cruciaal onderdeel van het klinisch onderzoek.
### 5.1 Principes en uitvoering
* **Auscultatoire meting (Korotkoff-principe):** Dit is de standaardmethode.
* **Palpatoire meting:** Eerst wordt de systolische druk bepaald door de manchet op te blazen tot 30 mmHg boven het punt waarop de pols verdwijnt. Dit helpt om de "auscultatoire gap" te bepalen.
* **Auscultatoire meting:** Met behulp van een stethoscoop worden de systolische druk (Ps) gemeten bij het verschijnen van de Korotkoff-tonen en de diastolische druk (Pd) in fase 5 (wanneer de tonen verdwijnen).
* **Tip:** Bij kinderen, zwangere vrouwen, anemie of oudere patiënten kan Pd in fase 4 worden gemeten.
* **Meerdere metingen:** Bij een eerste meting wordt de bloeddruk steeds bilateraal (linker- en rechterarm) gemeten. Drie metingen verspreid over 5 minuten worden aanbevolen.
### 5.2 Foutenbronnen bij bloeddrukmeting
* **Cuffproblemen:**
* **Miscuffing:** Ondermaatse cuff ($undercuffing$) leidt tot drukoverschatting; te grote cuff ($overcuffing$) leidt tot drukonderschatting (10-30 mmHg). Verschillende maten cuffs zijn essentieel.
* **Inflatie-deflatie systeem:** Een defect systeem kan leiden tot te snelle deflatie (normaal 2 mmHg/s), wat drukonderschatting veroorzaakt.
* **Sphygmomanometer:**
* **Kwikmanometer:** Momenteel de standaard, maar met aandacht voor de meniscus op 0 mmHg en verticale plaatsing.
* **Aneroïde manometer:** Minder precies en verliest accuraatheid over tijd, wat kan leiden tot drukonderschatting (gemiddeld 3 mmHg verschil met kwikmanometer).
* **De Observator:** Systematische fouten zoals voorkeur voor eindcijfers (0, 1/2) en vooroordelen.
* **Omgevingsfactoren:** Ademhaling, emotie, inspanning, maaltijd, nicotine, alcohol, koorts, pijn, opgezette blaas, en "white coat hypertensie" kunnen de meting beïnvloeden.
* **Houding:** De arm moet op hartniveau worden ondersteund. Een lagere arm leidt tot overschatting, een hogere arm tot onderschatting.
* **Rechts of Links:** Bij een significant verschil tussen armen (Ps 20 mmHg of Pd 10 mmHg), dient men alert te zijn op subclavia stenose.
### 5.3 Bijzondere omstandigheden
* **Obesitas:** Vaak geassocieerd met hypertensie, maar let op $undercuffing$.
* **Ritmestoornissen:** Bij atriumfibrillatie is er een overschatting van Ps, onderschatting van Pd en variabiliteit. Bradyaritmie kan leiden tot onderschatting door te snelle deflatie.
* **Kinderen:** Grotere variabiliteit, metingen na enkele minuten rust. Auscultatoire meting is niet mogelijk bij kinderen jonger dan 1 jaar.
* **Zwangerschap:** Actief opsporen van hypertensie; Pd wordt in fase 4 gemeten.
* **Ouderen:** Risico op systolische hypertensie en pseudohypertensie door stijve vaten; hypotensie door autonome neuropathie.
## 6. Inspectie van de vena jugularis (V. Jugularis)
De inspectie van de vena jugularis helpt bij het inschatten van de centrale veneuze druk (CVD), wat een indicator kan zijn van overvulling. De jugularis curve bevat verschillende golven (A, C, X, V, Y) die de atriale en ventriculaire activiteit weerspiegelen, hoewel deze details niet altijd uit het hoofd geleerd hoeven te worden. Tricuspidalisinsufficiëntie kan leiden tot palpabel pulseren van de V. jugularis.
## 7. Inspectie van huid en extremiteiten
### 7.1 Algemene inspectie
* **Cyanose:**
* **Centraal:** Duiding op hypoxie of een rechts-linkse shunt, zichtbaar op mucosa.
* **Perifeer:** Duiding op een lage cardiale output.
* **Lipidenneerslag:**
* **Xanthelasmata:** Lipidenafzetting rond de oogleden.
* **Xanthoma:** Weke lipidenmassa's.
* **Arcus senilis:** Witte neerslag rond het hoornvlies; bij patiënten onder de 50 jaar een teken van hypercholesterolemie.
### 7.2 Inspectie van de extremiteiten
* **Perifeer arteriëel vaatlijden:**
* **Elevatie van de onderste ledematen:** De benen kleuren wit, wat duidt op verminderde doorbloeding. Bij het laten hangen van de benen wordt de kleur roze.
* **Raynaudfenomeen:** Episodische vasoconstrictie van de vingers en tenen.
* **Trommelstokvingers:** Verbreding van de vingertoppen, vaak geassocieerd met chronische hypoxie.
* **Janeway letsels:** Pijnloze rode of paarse vlekken op de handpalmen of voetzolen, geassocieerd met infectieuze endocarditis.
* **Blue Toe syndroom:** Embolieën die leiden tot slechte perfusie en necrose in de tenen, vaak na procedures zoals een coronarografie.
### 7.3 Oedemen
* **Pitting oedeem:** Indrukbaar oedeem, typisch bij hartfalen en vochtopstapeling.
* **Lymfoedeem:** Georganiseerd opgezwollen weefsel dat niet indrukbaar is.
* **Varices:** Verwijde oppervlakkige aderen.
* **Atrophie blanche:** Sclerosering van de huid.
* **Ulcus cruris:** Zweren aan het onderbeen, vaak door veneuze of arteriële insufficiëntie.
## 8. Arteriële pulsaties
De beoordeling van arteriële pulsaties geeft informatie over de doorbloeding en de toestand van de arteriële vaten.
### 8.1 Meting en kenmerken
* **Locaties:** A. radialis, a. carotis, a. femoralis, a. poplitea, a. dorsalis pedis, a. tibialis posterior.
* **Meting aan de a. radialis:**
* **Ritme:** Regelmatig of onregelmatig.
* **Polsfrequentie:** Zoals beschreven bij hartfrequentie.
* **Polsdeficiet:** Detectie van verschil tussen auscultatie en pols.
* **Ademhalingsgebonden variatie:** Verandering van de pols met de ademhaling.
* **Extrasystolen (ES):** Vroegtijdige hartslagen.
* **Amplitude en kenmerken pols:**
* **Normale pols:** Goed voelbaar, druk van 30-40 mmHg nodig om te laten verdwijnen.
* **Zwakke pols:** Kenmerkend voor chronisch hartfalen (CHF), hypovolemie, aortaklepstenose (AS).
* **Vinnige pols:** Gezien bij koorts, anemie, hyperthyreoïdie, arterioveneuze fistel, ductus arteriosus, aortaklepinsufficiëntie (AR), bradycardie, en bij ouderen door stijvere vaten.
* **Pulsus bisferiens:** Dubbele polsgolf, gezien bij AR en gecombineerde AS/AR.
* **Pulsus alternans:** Wisselende sterkte van de pols, duidt op ernstige linker ventrikel dysfunctie (LV disfunctie).
* **Bigeminie:** Normale contractie afgewisseld met een extrasystole.
* **Pulsus paradoxus:** Een systolische drukval van meer dan 10 mmHg tijdens inspiratie, gezien bij pericardtamponnade, constrictieve pericarditis, en COPD.
### 8.2 Enkel-arm index (EAI)
De EAI meet de bloeddruk in de enkel ten opzichte van de bloeddruk in de arm, wat een screening is voor perifeer arteriëel vaatlijden.
* **Berekening:** EAI = Bloeddruk enkel / Bloeddruk arm.
* **Interpretatie:** Een EAI < 0.9 duidt op perifeer vaatlijden en is geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico.
* **Kritisch ledemaat ischemie:** Gedefinieerd door symptomen zoals continue rustpijn of ulceratie/gangreen van de voet, met een enkeldruk van 50 mmHg of lager. Dit vereist urgente evaluatie en interventie.
## 9. Inspectie en palpatie van de ictus cordis
De ictus cordis (hartpuntstoot) kan worden geïnspecteerd en gepalpeerd.
* **Locatie:** Meestal in de 4e of 5e intercostale ruimte (ICR) links, mediaal van de midclaviculaire lijn.
* **Amplitude:** Kan toegenomen zijn bij hypertrofie van de linker ventrikel (LVH), magere personen, hyperthyreoïdie, anemie, koorts. Een afname wordt gezien bij obesitas, emfyseem, hartfalen, en geringe spiermassa.
* **Verplaatsing:**
* Naar onder: LVH.
* Naar lateraal: Dilatatie van de linker ventrikel (LV dilatatie).
* Parasternaal links: Hypertrofie van de rechter ventrikel (RVH).
* Variabel: Dextrocardie, pneumothorax, atelectase.
## 10. Hartauscultatie
De hartauscultatie vereist een rustige omgeving en een goede stethoscoop. De harttonen worden geplaatst binnen de hartcyclus.
### 10.1 Harttonen en geruisen
* **S1 (eerste harttoon):** Ontstaat door het sluiten van de atrioventriculaire kleppen (mitralis- en tricuspidalisklep).
* **S2 (tweede harttoon):** Ontstaat door het sluiten van de aortaklep en de pulmonalisklep. Bij pulmonale hypertensie kan de pulmonalisklepsluiting iets later plaatsvinden, waardoor S2 gespleten wordt.
* **S3 (derde harttoon):** Ontstaat door snelle vulling van de ventrikels, kort na S2. Typisch bij hartfalen en verhoogde vullingsdrukken, wat een galopritme veroorzaakt en duidt op ernstige linker ventrikel dysfunctie.
* **Hartgeruisen:** Intensiteit wordt geschaald van 1/6 (zeer zacht) tot 6/6 (zeer luid). De kenmerken (timing, locatie, kwaliteit, uitstraling) zijn cruciaal voor diagnose en worden nader besproken in vervolglessen.
* **Variabele luisterposities:** Patiënt kan liggen, op de linkerzij liggen (bij mitralisklepstenose), zitten (bij aortaklepinsufficiëntie), of voorovergebogen zijn (bij pericardwrijven).
### 10.2 Luisterpunten
De klassieke luisterpunten zijn:
* **M-punt:** Ictus cordis (mitralisklepgebied).
* **T-punt:** 4e ICR links parasternaal (tricuspidalisklepgebied).
* **A-punt:** 2e ICR rechts parasternaal (aortaklepgebied).
* **P-punt:** 2e ICR links parasternaal (pulmonalisklepgebied).
Afwijkingen van de aorta kunnen vaak over een brede zone worden gehoord.
---
# Klinisch onderzoek: inspectie en palpatie
Dit onderwerp beschrijft de visuele inspectie en tactiele beoordeling van de patiënt, inclusief de huid, extremiteiten, en de inspectie en palpatie van de ictus cordis, met aanvullende informatie over oedeem en afwijkingen aan de extremiteiten.
## 3. Algemene principes van het klinisch onderzoek
Het klinisch onderzoek bij cardiale problematiek omvat een reeks stappen om de status van de patiënt te evalueren:
* Lengte en gewicht
* Ademhaling
* Hartfrequentie
* Bloeddrukmeting
* Inspectie van de vena jugularis
* Inspectie van de huid en extremiteiten
* Palpatie van arteriële pulsaties en oedeem
* Palpatie van de ictus cordis
* Auscultatie van hart en longen
* Abdominaal onderzoek (relevant bij rechterhartfalen)
### 3.1 Ademhaling
De normale ademhalingsfrequentie ligt tussen de 12 en 18 keer per minuut. Afwijkingen omvatten:
* **Tachypneu**: Frequentie > 20/min, kan wijzen op hypoxie of longoedeem.
* **Bradypneu**: Frequentie < 8/min.
* **Verlengd expirium**: Kenmerkend voor COPD of astma cardiale.
* **Cheyne-Stokes ademhaling**: Periodieke ademhaling die langzaam dieper wordt, afneemt en gevolgd wordt door een adempauze. Dit kan wijzen op ernstig hartfalen, gerelateerd aan centrale sturingsveranderingen.
* **Obstructieve/Centrale slaapapneu (OSAS/CSAS)**: Vaak geassocieerd met obesitas, wat leidt tot een slechte slaapkwaliteit.
### 3.2 Hartfrequentie
De hartfrequentie wordt meestal aan de pols (arteria radialis) gemeten.
* **Regelmatig ritme**: Aantal slagen per 15 seconden, vermenigvuldigd met 4.
* **Onregelmatig ritme**: Aantal slagen gedurende 60 seconden.
* **Polsdeficiet**: Verschil tussen het aantal hartslagen (auscultatie) en het aantal voelbare pulsaties aan de pols. Dit is typisch bij voorkamerfibrillatie (VKF) of bigeminie, waarbij zwakkere contracties (zoals extrasystolen) mogelijk niet palpabel zijn. Een polsdeficiet in combinatie met een onregelmatige pols is een diagnostisch teken voor VKF.
### 3.3 Bloeddrukmeting
De bloeddruk wordt auscultatoir gemeten volgens het Korotkoff-principe.
#### 3.3.1 Uitvoering van de bloeddrukmeting
1. **Palpatoire meting van de systolische druk**: De manchet wordt opgeblazen tot 30 mmHg boven het punt waar de pols verdwijnt. Dit helpt om de 'auscultatoire gap' te overbruggen.
2. **Auscultatoire meting**: Met een stethoscoop (zachte, egale druk, vermijd contact met kleding) worden de systolische druk ($P_s$) gemeten bij het verschijnen van de Korotkoff-tonen en de diastolische druk ($P_d$) in fase 5 (verdwijnen van de tonen). Bij kinderen, zwangere vrouwen, anemie of bejaarden kan fase 4 (verminderde geluidsintensiteit) worden gebruikt voor $P_d$.
3. **Herhaling**: De meting wordt 3 keer herhaald binnen 5 minuten.
4. **Bilaterale meting**: De eerste meting wordt steeds aan beide armen uitgevoerd.
#### 3.3.2 Foutbronnen bij bloeddrukmeting
* **Cuff-problemen**:
* **Miscuffing**:
* Undercuffing: overschatting van de druk.
* Overcuffing: onderschatting van de druk (10-30 mmHg).
* Noodzaak voor meerdere cuff-maten (standaard, obese, kinder).
* **Inflatie-deflatie systeem**:
* Te snelle deflatie (normaal 2 mmHg/s) leidt tot drukonderschatting.
* Automatische inflators met voorgeprogrammeerde piekdruk kunnen de systolische druk onderschatten.
* **Sphygmomanometer**:
* Kwikmanometers zijn de huidige standaard, maar vereisen correcte plaatsing en een goed functionerende deflatieklep.
* Aneroidmanometers zijn minder precies en verliezen accuraatheid over tijd, wat kan leiden tot drukonderschatting (gemiddeld 3 mmHg verschil met kwikmanometer).
* **Observator**: Systematische fouten, eindcijfervoorkeur, vooroordelen.
* **Omgevingsfactoren**: Ademhaling, emotie, inspanning, maaltijd, nicotine, alcohol, koorts, pijn, opgezette blaas, 'white coat hypertensie'.
* **Houding**: Zittend met de arm op hartniveau is de standaard. Lagere armpositie leidt tot overschatting, hogere positie tot onderschatting.
* **Rechts of Links meten**: De arm met de hoogste druk wordt gebruikt. Een groot verschil tussen armen kan wijzen op een subclavia-stenose. Een verschil tussen arm- en beenbloeddruk kan wijzen op coarctatio aortae.
* **Bijzondere omstandigheden**:
* **Obesitas**: Vaak geassocieerd met hypertensie, maar opletten voor undercuffing.
* **Ritmestoornissen**: VKF leidt tot overschatting van $P_s$, onderschatting van $P_d$ en grote variabiliteit. Bradyaritmie kan leiden tot onderschatting door te snelle deflatie.
* **Kinderen**: Grote variabiliteit, meten na rust.
* **Zwangerschap**: Actief opsporen van hypertensie; $P_d$ meten in fase 4.
* **Bejaarden**: Risico op systolische hypertensie of pseudohypertensie (starre vaten) en hypotensie (autonome neuropathie).
### 3.4 Inspectie van de vena jugularis
De inspectie van de vena jugularis kan een indicatie geven van de centrale veneuze druk. De normale curve bevat de A-golf (atriale contractie), C-golf (impact RV-druk voor sluiting tricuspidalisklep), X-dal (atriale relaxatie), V-golf (veneuze vulling atrium) en Y-dal (opening tricuspidalisklep). Tricuspidalisklepinsufficiëntie kan leiden tot palpabele pulsaties van de vena jugularis.
### 3.5 Inspectie van huid en extremiteiten
#### 3.5.1 Huid
* **Centrale cyanose**: Blauwverkleuring van slijmvliezen, wijst op hypoxie of een rechter-linkershunt.
* **Perifere cyanose**: Wijst op een lage cardiac output.
* **Lipidenneerslag**: Xanthelasmata (rond oogleden) en xanthoma (weke massa's) kunnen wijzen op hypercholesterolemie, vooral bij patiënten jonger dan 50 jaar (arcus senilis).
#### 3.5.2 Extremiteiten
* **Perifeer arterieel vaatlijden**: Kenmerkt zich door bleke benen bij elevatie, die weer roze worden bij hangen. Patiënten ervaren vaak klachten bij lopen (claudicatio intermittens) en soms pijn in rust.
* **Raynaudfenomeen**: Vasospasmen van de vingers en tenen bij koude of stress.
* **Trommelstokvingers**: Verdikking van de vingertoppen, kan wijzen op chronische hypoxie.
* **Janeway letsels**: Pijnloze, rode maculae op de handpalmen en voetzolen, geassocieerd met infectieuze endocarditis.
* **Blue Toe syndroom**: Embolieën in de tenen die leiden tot slechte perfusie en necrose.
#### 3.5.3 Oedeem
* **Pitting oedeem**: Drukplek die blijft staan na drukverlies. Typisch bij hartfalen, vaak 's nachts erger door verplaatsing van vocht. Nocturie kan een symptoom zijn.
* **Lymfoedeem**: Georganiseerde zwelling die niet wegdrukbaar is.
* **Varices**: Gezwollen, kronkelige aderen.
* **Atrophie blanche**: Huid met sclerotische veranderingen.
* **Ulcus cruris**: Wonden aan het onderbeen, vaak door veneuze of arteriële insufficiëntie.
### 3.6 Palpatie van arteriële pulsaties
De arteriële pulsaties worden beoordeeld op ritme, hartfrequentie, amplitude en kenmerken.
* **Pulsatiepunten**: Arteria radialis, carotis, femoralis, poplitea, dorsalis pedis, tibialis posterior.
* **Normale pols**: Amplitude is voelbaar, druk nodig om te doen verdwijnen is 30-40 mmHg.
* **Zwakke pols**: Kan wijzen op chronisch hartfalen (CHF), hypovolemie, aortaklepstenose (AS).
* **Vinnige pols**: Kenmerkend voor koorts, anemie, hyperthyreoïdie, AV-fistel, ductus arteriosus, aortaklepinsufficiëntie (AR), bradycardie en bij ouderen door stijvere vaten.
* **Pulsus bisferiens**: Twee pieken per hartslag, geassocieerd met AR of AS + AR, en hypertrofe cardiomyopathie (CMP).
* **Pulsus alternans**: Afwisselend sterke en zwakke pulsaties, wijst op ernstige linker ventrikel dysfunctie (geassocieerd met een S3 harttoon).
* **Bigeminie**: Normale contractie afgewisseld met een extrasystole. Als deze dicht op elkaar zitten, kunnen ze als één pulsatie worden gevoeld, wat leidt tot een lager aantal gemeten pulsaties aan de pols dan geausculteerd.
* **Pulsus paradoxus**: Een daling van de systolische bloeddruk met >10 mmHg tijdens inspiratie. Kenmerkend voor pericardtamponnade, constrictieve pericarditis en COPD.
#### 3.6.1 Enkel-Arm Index (EAI)
De EAI meet de verhouding van de bloeddruk in de enkel tot de bloeddruk in de arm. Een EAI < 0.9 is een risicofactor voor cardiovasculaire mortaliteit. De meting kan plaatsvinden met een klassieke bloeddrukmeter en doppler, of met een elektronische bloeddrukmeter, en dient als screening voor perifeer vaatlijden. Bij inspanning (5 km/u, 10% helling) kan de EAI verder afnemen bij obstructie.
* **Critical Limb Ischemia**: Gekenmerkt door recidiverende rustpijn gedurende meer dan 2 weken, herhaalde nood aan analgetica, enkeldruk $\leq$ 50 mmHg, of ulceratie/gangreen van de voet met enkeldruk $\leq$ 50 mmHg. Dit vereist urgente evaluatie en interventie.
### 3.7 Inspectie en palpatie van de ictus cordis
De ictus cordis (hartpuntstoot) wordt geïnspecteerd en/of gepalpeerd.
* **Locatie**: Normaal gesproken in het 4e of 5e intercostaalruimte (ICR) links, ter hoogte van de medioclaviculaire lijn.
* **Amplitude**:
* **Toename**: Kan voorkomen bij hypertrofie van de linker ventrikel (LVH), bij magere personen, hyperthyreoïdie, anemie, koorts.
* **Afname**: Kan voorkomen bij obesitas, emfyseem, hartfalen, verminderde spiermassa, borstweefsel.
* **Verplaatsing**:
* Naar onder: wijst op LVH.
* Naar lateraal: wijst op dilatatie van de linker ventrikel.
* Parasternaal links: wijst op hypertrofie van de rechter ventrikel (RVH).
* Variabel: kan wijzen op dextrocardie, pneumothorax, atelectase.
De mitralisklep is het best te horen ter hoogte van de ictus cordis.
### 3.8 Hartauscultatie
De hartauscultatie vereist een rustige omgeving en een goede stethoscoop. De harttonen worden geplaatst in de hartcyclus: $S_1$ (sluiten AV-kleppen) en $S_2$ (sluiten aorta- en pulmonalisklep). Bij een snel hartritme (> 120/min) kan het onderscheiden van $S_1$ en $S_2$ bemoeilijkt zijn. Verschillende houdingen kunnen helpen bij het horen van specifieke tonen of geruisen: ruglig, linker zijlig (mitralisstenose), zittend (aortaklepinsufficiëntie), voorovergebogen (pericardwrijven).
* **Auscultatiepunten**:
* **M-punt**: Ictus cordis (mitralisgebied).
* **T-punt**: 4e ICR links parasternaal (tricuspidalisgebied).
* **A-punt**: 2e ICR rechts parasternaal (aortagebied).
* **P-punt**: 2e ICR links parasternaal (pulmonalisgebied).
#### 3.8.1 Derde harttoon ($S_3$)
Een derde harttoon ontstaat door snelle vulling van de ventrikels, kort na de tweede harttoon. Dit is typisch bij hartfalen en verhoogde vullingsdrukken, wat leidt tot een galopperend ritme (vergelijkbaar met een paard). Het wijst op ernstige linker ventrikel dysfunctie.
#### 3.8.2 Hartgeruisen
De intensiteit van hartgeruisen wordt geschaald van 1 tot 6:
* 1/6: zeer zacht
* 2/6: zacht, maar steeds te horen
* 3/6: matig luid
* 4/6: luid, met een voelbare 'thrill'
* 5/6: zeer luid, met of zonder 'thrill', stethoscoop deels van de thorax
* 6/6: zeer luid, met of zonder 'thrill', stethoscoop los van de thorax
De kenmerken van hartgeruisen (timing, frequentie, lokalisatie, uitstraling, verandering met ademhaling of houding) zijn essentieel voor de diagnose. Veel voorkomende geruisen zijn systolisch, zoals aortaklepstenose (ruw geluid) en mitralisklepinsufficiëntie (zachtere toon).
---
# Hartauscultatie en geruisen
Dit onderdeel van het document legt de nadruk op de luistermethode van het hart (auscultatie), inclusief de techniek, de interpretatie van harttonen en de beoordeling van hartgeruisen.
### 4.1 De techniek van hartauscultatie
Het luisteren naar het hart vereist een rustige en stille omgeving, alsook een kwalitatief goede stethoscoop. De auscultatie is niet beperkt tot de klassieke luisterpunten. De plaatsing van de harttonen in de hartcyclus kan moeilijk zijn bij een snelle hartfrequentie (meer dan 120 slagen per minuut).
Verschillende houdingen kunnen de hoorbaarheid van specifieke hartafwijkingen verbeteren:
* **Rugligging:** Algemene auscultatie.
* **Linker zijligging:** Optimaliseert de hoorbaarheid van de mitralisklep.
* **Zittend, voorovergebogen:** Verbetert de hoorbaarheid van aortaklepgeruisen en pericardwrijven.
De hartcyclus wordt gekenmerkt door twee hoofdtonen:
* **Eerste toon (S1):** Veroorzaakt door het sluiten van de atrioventriculaire kleppen (mitralis- en tricuspidalisklep).
* **Tweede toon (S2):** Veroorzaakt door het sluiten van de semilunaire kleppen (aorta- en pulmonalisklep). Bij een bundeltakblok of pulmonale hypertensie kunnen de sluitingen van de aortaklep en pulmonalisklep enigszins gescheiden hoorbaar zijn.
### 4.2 Locaties voor hartauscultatie
De volgende punten worden gebruikt om harttonen en geruisen te beoordelen:
* **M-punt:** Apex van het hart, overeenkomend met de ictus cordis (meestal ter hoogte van de 4e of 5e intercostale ruimte links, mediaviculair). Dit is een belangrijk punt voor de mitralisklep.
* **T-punt:** 4e intercostale ruimte links, parasternaal.
* **A-punt:** 2e intercostale ruimte rechts, parasternaal. Dit punt is belangrijk voor de aortaklep.
* **P-punt:** 2e intercostale ruimte links, parasternaal. Dit punt is belangrijk voor de pulmonalisklep.
Afwijkingen van de aortaklep kunnen vaak over een breder gebied hoorbaar zijn.
### 4.3 Extra harttonen en hun betekenis
Naast de eerste en tweede harttoon kunnen er ook andere tonen gehoord worden die klinische relevantie hebben:
#### 4.3.1 De derde toon (S3)
* **Ontstaan:** Veroorzaakt door de snelle vulling van de ventrikels, kort na de tweede toon. Het bloed uit de atria botst tegen de ventrikelwand, wat een extra geluid produceert wanneer de vullingsdruk hoog is.
* **Klinische betekenis:** Kenmerkend voor hartfalen en verhoogde vullingsdrukken van de ventrikels. Een S3 geeft vaak een patroon van een galopperend ritme weer, vergelijkbaar met het geluid van een paard. Dit duidt op ernstige linkerventrikelasystolie.
### 4.4 Kenmerken en intensiteit van hartgeruisen
Hartgeruisen worden beoordeeld op basis van hun intensiteit en kenmerken.
#### 4.4.1 Intensiteit van hartgeruisen
De intensiteit wordt geschaald van 1 tot 6:
* **1/6:** Zeer zacht, alleen hoorbaar na lang luisteren.
* **2/6:** Zacht, maar wel direct hoorbaar.
* **3/6:** Matig luid.
* **4/6:** Luid, vaak gepaard gaand met een palpabele trilling (thrill).
* **5/6:** Zeer luid, hoorbaar met de stethoscoop gedeeltelijk los van de thorax, eventueel met thrill.
* **6/6:** Zeer luid, hoorbaar zelfs zonder stethoscoop die de thorax raakt, eventueel met thrill.
#### 4.4.2 Kenmerken van hartgeruisen
De beoordeling van de kenmerken van een hartgeruis omvat aspecten zoals:
* **Timing:** Systolisch of diastolisch. De meeste geruisen zijn systolisch (ongeveer 90%), vaak gerelateerd aan aortaklepstenose of mitralisklepinsufficiëntie. Aortaklepstenose wordt gekenmerkt door een ruw geluid, terwijl mitralisklepinsufficiëntie vaak zachter klinkt.
* **Locatie:** Waar het geruis het best hoorbaar is.
* **Uitstraling:** De richting waarin het geluid zich verspreidt.
* **Kwaliteit:** Beschrijving van het geluid (bv. ruw, muzikaal, saxofoonachtig).
* **Verandering met ademhaling, houding of manouvres.**
> **Tip:** Het onderscheid tussen de systolische geruisen van aortaklepstenose en mitralisklepinsufficiëntie is belangrijk. Aortaklepstenose geeft een ruw, crescendo-decrescendo geruis, terwijl mitralisklepinsufficiëntie een holosystolisch geruis geeft.
> **Tip:** Bij een snelle hartslag is het differentiëren van de harttonen en geruisen moeilijker. Het kan nuttig zijn om de patiënt te vragen de adem in te houden, of bepaalde manouvres toe te passen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Anamnese | Het systematisch verzamelen van informatie over de medische voorgeschiedenis van een patiënt, inclusief de huidige klachten, antecedenten, risicofactoren en functionele status, om tot een diagnose te komen. |
| Motief | De specifieke reden waarom een patiënt medische hulp zoekt of een consultatie aanvraagt, vaak geuit als een hoofdklacht. |
| Antecedenten | Eerdere medische aandoeningen, ziektes of behandelingen die een patiënt heeft doorgemaakt, zowel cardiaal als niet-cardiaal, die relevant kunnen zijn voor de huidige klacht. |
| Cardiovasculair risicoprofiel | Een verzameling van factoren die de kans op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten verhogen, zoals roken, hoge bloeddruk, diabetes en hoog cholesterol. |
| NYHA-classificatie | De classificatie van het New York Heart Association (NYHA) die de functionele beperking van patiënten met hartfalen indelt in vier klassen, gebaseerd op hun klachten bij inspanning en in rust. |
| Systeemanamnese | Een gestructureerde bevraging van alle orgaansystemen van het lichaam om bijkomende aandoeningen op te sporen of om de huidige aandoening in een bredere context te plaatsen. |
| Thoracale pijn | Pijn in de borstkas, die diverse oorzaken kan hebben en gedetailleerd dient te worden uitgevraagd qua aard, plaats, uitstraling, begin, duur en uitlokkende factoren. |
| Dyspneu | Kortademigheid, een subjectief gevoel van ademnood of ongemak bij de ademhaling dat kan variëren in ernst en optreden bij inspanning of in rust. |
| Orthopneu | Kortademigheid die optreedt in liggende houding en verbetert bij rechtop zitten, vaak een teken van linksdecompensatie of longoedeem. |
| Paroxismale nachtelijke dyspneu | Plotselinge aanvallen van ernstige kortademigheid die optreden tijdens de slaap, vaak leidend tot wakker schrikken en de noodzaak om rechtop te zitten om adem te halen. |
| Longoedeem | Vochtophoping in de longblaasjes, waardoor de gasuitwisseling wordt bemoeilijkt en kortademigheid ontstaat; een ernstige complicatie van hartfalen. |
| Hartkloppingen | Een abnormale perceptie van de eigen hartslag, die kan variëren in frequentie (tachycardie), regelmaat (onregelmatig) en intensiteit, en die kan gepaard gaan met andere symptomen zoals syncope. |
| Syncope | Kortdurende bewusteloosheid, vaak veroorzaakt door een tijdelijk tekort aan bloedtoevoer naar de hersenen, met mogelijke voorgeschiedenis van duizeligheid of aura. |
| Vertigo | Een draaierig gevoel of de sensatie dat de omgeving draait, wat kan wijzen op neurologische of cardiovasculaire problemen. |
| Oedemen | Zwelling veroorzaakt door vochtophoping in de weefsels, vaak zichtbaar in de enkels of benen, en kan een symptoom zijn van hartfalen of veneuze insufficiëntie. |
| Pitting oedeem | Vochtophoping in de weefsels die een indeuking achterlaat wanneer erop gedrukt wordt, kenmerkend voor hartfalen. |
| Claudicatio intermittens | Pijn in de ledematen, meestal de kuiten, die optreedt tijdens het lopen en verdwijnt in rust, veroorzaakt door onvoldoende bloedtoevoer naar de spieren (perifeer arterieel vaatlijden). |
| Vena jugularis | De grote ader in de hals die de bloedtoevoer van het hoofd en gezicht naar het hart afvoert; de druk in deze ader (centraal veneuze druk) kan worden gebruikt om de vullingsdruk van het hart in te schatten. |
| Inspectie | Visuele beoordeling van de patiënt of een lichaamsdeel om afwijkingen, kleurveranderingen, zwellingen of andere zichtbare kenmerken waar te nemen. |
| Palpatie | Onderzoek van het lichaam door middel van aanraking om de grootte, consistentie, temperatuur en beweging van structuren te beoordelen, zoals de ictus cordis. |
| Auscultatie | Het beluisteren van lichaamsgeluiden met een stethoscoop, zoals harttonen, longgeluiden en darmgeluiden, om de functie van organen te beoordelen. |
| Ademhaling | Het proces van in- en uitademen; de frequentie, diepte en het ritme ervan kunnen wijzen op diverse fysiologische of pathologische toestanden. |
| Tachypneu | Een verhoogde ademhalingsfrequentie (meer dan 20 ademhalingen per minuut), vaak geassocieerd met hypoxie of longoedeem. |
| Bradypneu | Een verlaagde ademhalingsfrequentie (minder dan 8 ademhalingen per minuut). |
| Verlengd expirium | Een verlengde uitademing, wat kan wijzen op obstructie van de luchtwegen, zoals bij COPD of astma cardiale. |
| Cheyne-Stokes ademhaling | Een abnormaal ademhalingspatroon gekenmerkt door periodes van snelle, diepe ademhaling afwisselend met periodes van langzame, oppervlakkige ademhaling en apneu, vaak geassocieerd met ernstig hartfalen of neurologische aandoeningen. |
| Hartfrequentie | Het aantal hartslagen per minuut, een belangrijke indicator van de cardiovasculaire status. |
| Polsdeficiet | Het verschil tussen het aantal hartslagen dat wordt geausculteerd en het aantal pulsaties dat aan de pols wordt gevoeld, vaak voorkomend bij een onregelmatig hartritme zoals boezemfibrilleren. |
| Bloeddruk | De druk van het bloed in de slagaders, bestaande uit een systolische druk (bij contractie van het hart) en een diastolische druk (tussen twee contracties). |
| Korotkov tonen | De geluiden die gehoord worden tijdens de auscultatoire bloeddrukmeting, veroorzaakt door de bloedstroom in de arterie onder de bloeddrukmanchet. |
| Auscultatoire gap | Een periode tijdens de bloeddrukmeting waarin geen Korotkov tonen hoorbaar zijn, wat kan leiden tot een onderschatting van de systolische bloeddruk. |
| Systolische druk | De maximale druk in de slagaders tijdens de samentrekking van de linkerhartkamer. |
| Diastolische druk | De minimale druk in de slagaders tussen twee hartslagen, wanneer het hart ontspannen is. |
| Cuff | De bloeddrukmanchet die rond de arm wordt aangelegd om de bloeddruk te meten. |
| Miscuffing | Onjuiste maat of plaatsing van de bloeddrukmanchet, wat kan leiden tot foutieve metingen. |
| Undercuffing | Gebruik van een te kleine bloeddrukmanchet, wat leidt tot een overschatting van de bloeddruk. |
| Overcuffing | Gebruik van een te grote bloeddrukmanchet, wat leidt tot een onderschatting van de bloeddruk. |
| Sphygmomanometer | Het instrument dat wordt gebruikt om de bloeddruk te meten, bestaande uit een manchet, een drukmeter en een afblaasmechanisme. |
| Kwikmanometer | Een type bloeddrukmeter dat kwik gebruikt om de druk weer te geven, beschouwd als de standaard maar minder gebruikt vanwege milieuoverwegingen. |
| Aneroïde manometer | Een type bloeddrukmeter dat gebruik maakt van een veer om de druk aan te geven; minder nauwkeurig dan een kwikmanometer en vereist regelmatige ijking. |
| White coat hypertensie | Een verhoging van de bloeddruk die optreedt in een medische setting (witte jas-effect), maar niet in de gebruikelijke omgeving van de patiënt. |
| Coarctatio aortae | Een aangeboren vernauwing van de aorta, die zich kan manifesteren als een verschil in bloeddruk tussen de armen en benen. |
| Obesitas | Ernstige overmatige vetzucht, een belangrijke risicofactor voor diverse cardiovasculaire aandoeningen. |
| Atriale fibrillatie | Een veelvoorkomende hartritmestoornis waarbij de boezems van het hart onregelmatig en snel samentrekken, wat kan leiden tot een onregelmatige pols en een verhoogd risico op beroertes. |
| Bradyaritmie | Een abnormaal trage hartslag. |
| V. Jugularis curve | De grafische weergave van de drukvariaties in de vena jugularis tijdens de hartcyclus, die informatie geeft over de atriale drukken en hartklepfunctie. |
| Cyanose | Een blauwachtige verkleuring van de huid en slijmvliezen, veroorzaakt door een tekort aan zuurstof in het bloed (hypoxie). |
| Centrale cyanose | Cyanose die zichtbaar is op de tong en slijmvliezen, wijzend op een algemene oxygenatieprobleem van het bloed. |
| Perifere cyanose | Cyanose die zichtbaar is aan de extremiteiten (vingers, tenen), vaak veroorzaakt door een lage cardiac output of veneuze occlusie. |
| Xanthelasma | Gele afzettingen van cholesterol onder de huid, meestal rond de oogleden, geassocieerd met hypercholesterolemie. |
| Xanthoma | Afzettingen van lipiden in de huid of pezen, vaak geassocieerd met ernstige hyperlipidemie. |
| Arcus senilis | Een grijswitte ring rond de iris van het oog, die bij jongere personen (onder 50 jaar) kan wijzen op hypercholesterolemie, maar bij ouderen een normaal verouderingsverschijnsel is. |
| Perifeer arteriëel vaatlijden | Vernauwing of occlusie van de slagaders in de ledematen, resulterend in verminderde bloedtoevoer. |
| Elevatie onderste ledematen | Het omhoog leggen van de benen, wat kan worden gebruikt om de doorbloeding te beoordelen bij verdenking op perifeer vaatlijden. |
| Decubitus | Huidbeschadiging door langdurige druk, vaak voorkomend bij patiënten met verminderde mobiliteit. |
| Raynaudfenomeen | Een aandoening waarbij de bloedvaten in de vingers en tenen overmatig reageren op kou of stress, leidend tot vernauwing en kleurverandering. |
| Trommelstokvingers | Verbreding en afvlakking van de uiteinden van de vingers en tenen, vaak geassocieerd met chronische hypoxie of long- en hartziekten. |
| Janeway letsels | Pijnloze, rode vlekjes of bultjes op de handpalmen of voetzolen, typisch gezien bij infectieuze endocarditis. |
| Blue Toe syndroom | Een conditie gekenmerkt door blauwe tenen, veroorzaakt door embolieën die de bloedtoevoer naar de tenen blokkeren, vaak na cardiale interventies. |
| Lymfoedeem | Zwelling van een lichaamsdeel door ophoping van lymfevocht, meestal veroorzaakt door een verstoorde lymfedrainage. |
| Varices | Gekronkelde, uitgezette aderen, vooral zichtbaar in de benen, wat kan wijzen op veneuze insufficiëntie. |
| Atrofie blanche | Witte, littekenachtige gebieden op de huid, vaak op de onderbenen, geassocieerd met chronische veneuze insufficiëntie of vaatlijden. |
| Ulcus cruris | Een zweer op het onderbeen, vaak veroorzaakt door chronische veneuze insufficiëntie of arteriële problemen. |
| Arteriële pols | De ritmische uitzetting van de slagaderwand door de bloedstroom die door het hart wordt gepompt, voelbaar aan verschillende plaatsen in het lichaam. |
| Amplitude pols | De sterkte of de omvang van de polsgolf, die informatie kan geven over de bloeddruk en de contractiliteit van het hart. |
| Pulsus bisferiens | Een pols met twee duidelijke pieken tijdens elke systole, geassocieerd met aandoeningen zoals aortaklepinsufficiëntie. |
| Pulsus alternans | Een pols met een regelmatige ritme maar met afwisselend een sterke en een zwakke polsgolf, wijzend op ernstige linker ventrikel dysfunctie. |
| Pulsus paradoxus | Een abnormale sterke daling van de systolische bloeddruk tijdens de inademing, vaak gezien bij pericardiale tamponade of ernstige COPD. |
| Enkel-Arm Index (EAI) | Een niet-invasieve test die de verhouding berekent tussen de systolische bloeddruk aan de enkel en aan de arm, gebruikt om perifeer arterieel vaatlijden te diagnosticeren. |
| Atheromatose | De opbouw van plaque (atheroom) in de wanden van de slagaders, een belangrijke oorzaak van cardiovasculaire ziekten. |
| Critical Limb Ischemia (CLI) | Een ernstige vorm van perifeer arterieel vaatlijden waarbij de bloedtoevoer naar het been zo beperkt is dat er risico is op verlies van het ledemaat. |
| Ulceratie | Het ontstaan van een zweer op de huid of slijmvliezen. |
| Gangreen | Afsterven van weefsel door een tekort aan bloedtoevoer. |
| Ictus cordis | De punt van maximale hartslag, meestal voelbaar op de borstwand aan de linkerzijde, waar de apex van het hart de borstwand raakt tijdens de contractie. |
| LVH (Linker Ventrikel Hypertrofie) | Verdikking van de wand van de linkerhartkamer, vaak als reactie op verhoogde drukbelasting. |
| RVH (Rechter Ventrikel Hypertrofie) | Verdikking van de wand van de rechterhartkamer. |
| Dextrocardie | Een zeldzame aangeboren afwijking waarbij het hart zich aan de rechterzijde van de borstkas bevindt. |
| Pneumothorax | De aanwezigheid van lucht in de pleurale ruimte, wat kan leiden tot een ingeklapte long. |
| Atelectase | Het gedeeltelijk of volledig inzakken van een long. |
| Hartcyclus | De volledige reeks van elektrische en mechanische gebeurtenissen die plaatsvinden van het begin van één hartslag tot het begin van de volgende. |
| Systole | De periode van hartcontractie, waarbij het bloed uit de hartkamers wordt gepompt. |
| Diastole | De periode van hartontspanning, waarin de hartkamers zich vullen met bloed. |
| Bundeltakblok | Een geleidingsstoornis in het hart waarbij de elektrische impulsverspreiding vertraagd of geblokkeerd is in een van de bundeltakken, wat kan leiden tot een verbrede hartslag op het ECG en soms hoorbare afwijkingen bij auscultatie. |
| Pulmonale hypertensie | Verhoogde bloeddruk in de longslagaders. |
| Hartgeruis | Een abnormaal geluid dat gehoord wordt tijdens de auscultatie van het hart, veroorzaakt door turbulente bloedstroom, vaak door een hartklepprobleem. |
| Thrill | Een tastbare vibratie die gevoeld kan worden op de borstwand, geassocieerd met sterke hartgeruisen. |
| Pericardwrijven | Een schurend geluid dat gehoord wordt tijdens de auscultatie van het hart, veroorzaakt door wrijving van de ontstoken pericardbladen; typisch voor pericarditis. |
| AV-kleppen | De atrioventriculaire kleppen (mitralisklep en tricuspidalisklep) die de voorkamers scheiden van de kamers. |
| Aortaklep | Een van de vier hartkleppen, gelegen tussen de linkerhartkamer en de aorta. |
| Pulmonalisklep | Een van de vier hartkleppen, gelegen tussen de rechterhartkamer en de longslagader. |
| Atrioventriculaire kleppen | De kleppen tussen de boezems en de kamers van het hart. |
| Linker Ventrikel Dysfunctie | Verminderde pompfunctie van de linkerhartkamer. |
| Diastolische druk | De minimale druk in de slagaders tussen twee hartslagen. |
| Ventrikel | Een van de twee onderste kamers van het hart die bloed uit het hart pompen. |
| Atrium | Een van de twee bovenste kamers van het hart die bloed ontvangen. |
| Hartfalen | Een chronische aandoening waarbij het hart niet effectief genoeg bloed kan rondpompen om aan de behoeften van het lichaam te voldoen. |
| Gallop ritme | Een abnormaal hartritme gekenmerkt door de aanwezigheid van een derde of vierde harttoon, waardoor een ritme ontstaat dat lijkt op dat van een galopperend paard; wijst vaak op hartfalen. |
| Links decompensatie | Het falen van de linkerhartkamer om bloed effectief te pompen, wat kan leiden tot stuwing van bloed naar de longen. |
| Veneuze insufficiëntie | Een aandoening waarbij de aderen niet effectief bloed terug naar het hart kunnen transporteren. |
| Embooltjes | Kleine bloedstolsels of andere deeltjes die zich in de bloedbaan verplaatsen en een slagader kunnen blokkeren. |
| Coronarografie | Een medische beeldvormingstechniek die wordt gebruikt om de bloedvaten van het hart te visualiseren, meestal door middel van contrastvloeistof en röntgenstraling. |
| Myocardinfarct | Een hartaanval, waarbij de bloedtoevoer naar een deel van de hartspier wordt geblokkeerd, wat leidt tot schade aan de hartspier. |
| Hypertensie | Hoge bloeddruk. |
| Diabetes Mellitus | Een chronische stofwisselingsziekte die wordt gekenmerkt door een te hoog bloedsuikergehalte. |
| Hypercholesterolemie | Een te hoog gehalte aan cholesterol in het bloed. |
| Obesitas | Ernstige overmatige vetzucht. |
| Stress | Een toestand van mentale of emotionele spanning, die nadelige effecten kan hebben op de gezondheid. |
| Beroepsanamnese | Informatie over het beroep van de patiënt, inclusief werkuren, blootstelling aan risicofactoren en stress, wat relevant kan zijn voor de gezondheid. |
| Nicotinegebruik | Het roken van tabak of het gebruik van nicotinehoudende producten, een belangrijke risicofactor voor cardiovasculaire ziekten. |
| Familiale anamnese | Informatie over medische aandoeningen die voorkomen in de familie van de patiënt, wat kan wijzen op genetische aanleg voor bepaalde ziektes. |
| Aortaklepstenose | Vernauwing van de aortaklep, wat de bloedstroom uit het hart belemmert. |
| Mitralisklepinsufficiëntie | Onvolledige sluiting van de mitralisklep, waardoor bloed terugstroomt naar de linkerboezem. |
| Aortaklepinsufficiëntie | Onvolledige sluiting van de aortaklep, waardoor bloed terugstroomt naar de linkerhartkamer. |
| Mitralisklepstenose | Vernauwing van de mitralisklep, wat de bloedstroom van de linkerboezem naar de linkerhartkamer belemmert. |
| Atriale contractie | De samentrekking van de boezems van het hart, waardoor bloed in de kamers wordt gepompt. |
| RV-druk | De druk in de rechterhartkamer. |
| T-klep | De tricuspidalisklep, een van de atrioventriculaire kleppen, gelegen tussen de rechterboezem en de rechterhartkamer. |
| Veneuze vulling atrium | Het proces waarbij de boezems van het hart zich vullen met bloed vanuit de aderen. |
| Opening T-klep | Het moment waarop de tricuspidalisklep opengaat, waardoor bloed van de rechterboezem naar de rechterhartkamer kan stromen. |
| Tricuspidalisklepinsufficiëntie | Onvolledige sluiting van de tricuspidalisklep, waardoor bloed terugstroomt naar de rechterboezem. |
| Bloedingsrisico | De kans op het optreden van bloedingen, verhoogd door bepaalde medicijnen zoals anticoagulantia. |
| Anticoagulantia | Medicijnen die de bloedstolling remmen. |
| Contra-indicatie | Een reden waarom een bepaalde behandeling of procedure niet mag worden toegepast. |
| Betablokkers | Een klasse medicijnen die de effecten van adrenaline op het lichaam blokkeren, vaak gebruikt voor de behandeling van hoge bloeddruk en hartritmestoornissen. |
| Astma | Een chronische longaandoening die gekenmerkt wordt door ontstoken en vernauwde luchtwegen, wat leidt tot ademhalingsproblemen. |
| COPD | Chronische Obstructieve Longziekte, een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem, gekenmerkt door een langdurige obstructie van de luchtwegen. |
| Perifeer arterieel vaatlijden | Vernauwing of occlusie van de slagaders in de ledematen, wat leidt tot verminderde bloedtoevoer. |
| Ulcera | Wonden of zweertjes op de huid of slijmvliezen. |
| Ademhalingsgebonden variatie | Veranderingen in de polsfrequentie of -karakteristieken die samenhangen met de ademhalingscyclus. |
| ES (Extrasystole) | Een voortijdige hartslag die optreedt buiten het normale ritme van het hart. |
| Art. Radialis | De arteria radialis, een slagader in de onderarm die de pols meetbaar maakt. |
| Art. Carotis | De arteria carotis, een grote slagader in de nek die bloed naar het hoofd en de hersenen transporteert. |
| Art. Femoralis | De arteria femoralis, een grote slagader in de lies die bloed naar het been transporteert. |
| Art. Poplitea | De arteria poplitea, een slagader achter de knie. |
| Art. Dorsalis Pedis | De arteria dorsalis pedis, een slagader aan de bovenkant van de voet. |
| Art. Tibialis Posterior | De arteria tibialis posterior, een slagader aan de achterkant van het onderbeen en binnenkant van de enkel. |
| CHF (Congestief Hartfalen) | Een toestand waarbij het hart onvoldoende bloed kan rondpompen, leidend tot vochtophoping in het lichaam. |
| Hypovolemie | Een abnormaal lage hoeveelheid circulerend bloedvolume in het lichaam. |
| AS (Aortaklepstenose) | Vernauwing van de aortaklep. |
| AR (Aortaklepinsufficiëntie) | Onvolledige sluiting van de aortaklep. |
| AV-fistel | Een abnormale verbinding tussen een arterie en een vene. |
| Duct(us) | Ductus arteriosus, een bloedvat dat de aorta en de longslagader verbindt, normaal aanwezig bij foetussen maar sluit na de geboorte. |
| CMP | Cardiomyopathie, een ziekte van de hartspier. |
| LV disfunctie | Linker ventrikel dysfunctie, verminderde pompfunctie van de linkerhartkamer. |
| Tamponade | Een levensbedreigende aandoening waarbij zich overtollig vocht ophoopt in het hartzakje (pericard), wat de pompfunctie van het hart belemmert. |
| Constrictiva | Constrictieve pericarditis, een chronische ontsteking van het hartzakje die leidt tot verstijving en belemmering van de hartfunctie. |
| Hypertensie | Hoge bloeddruk. |
| Pseudohypertensie | Een schijnbaar hoge bloeddruk die wordt gemeten, maar niet overeenkomt met de werkelijke druk in de bloedvaten, vaak veroorzaakt door stijve vaatwanden. |
| Autonome neuropathie | Schade aan de zenuwen die de onwillekeurige lichaamsfuncties reguleren, zoals hartslag en bloeddruk. |
| Doppler | Een medische technologie die geluidsgolven gebruikt om de bloedstroom te meten en te visualiseren. |
| Screening | Een onderzoek om vroegtijdig ziekten of risicofactoren op te sporen bij personen zonder klachten. |
| Cardiovasculaire mortaliteit | Het aantal sterfgevallen als gevolg van hart- en vaatziekten. |
| Inspanning | Lichamelijke activiteit die wordt uitgevoerd om de conditie te testen of te verbeteren. |
| Critical Limb Ischemia | Ernstige vernauwing van de slagaders in de benen, die leidt tot chronische pijn in rust en risico op amputatie. |
| Ulceratie | Het ontstaan van een zweer op de huid of slijmvliezen. |
| Gangreen | Afsterven van weefsel door een tekort aan bloedtoevoer. |
| Urgente evaluatie | Een snelle en dringende medische beoordeling van een patiënt met acute klachten. |
| Interventie | Een medische ingreep of behandeling die wordt uitgevoerd om een ziekte te bestrijden of te corrigeren. |
| Varia | Verschillende of diverse oorzaken. |
| Hyperthyreose | Een overactieve schildklier. |
| Anemie | Bloedarmoede, een tekort aan rode bloedcellen of hemoglobine. |
| Emfyseem | Een longaandoening waarbij de longblaasjes beschadigd zijn, wat leidt tot kortademigheid. |
| Borstweefsel | Het weefsel dat deel uitmaakt van de borsten. |
| Pneumothorax | De aanwezigheid van lucht in de pleurale ruimte, wat kan leiden tot een ingeklapte long. |
| Atelectase | Het gedeeltelijk of volledig inzakken van een long. |
| Atrioventriculaire kleppen | De kleppen tussen de boezems en de kamers van het hart. |
| Aortaklep | Een van de vier hartkleppen, gelegen tussen de linkerhartkamer en de aorta. |
| Pulmonalisklep | Een van de vier hartkleppen, gelegen tussen de rechterhartkamer en de longslagader. |
| Hartcyclus | De volledige reeks van elektrische en mechanische gebeurtenissen die plaatsvinden van het begin van één hartslag tot het begin van de volgende. |
| Systole | De periode van hartcontractie, waarbij het bloed uit de hartkamers wordt gepompt. |
| Diastole | De periode van hartontspanning, waarin de hartkamers zich vullen met bloed. |
| Bundeltakblok | Een geleidingsstoornis in het hart waarbij de elektrische impulsverspreiding vertraagd of geblokkeerd is in een van de bundeltakken. |
| Pulmonale hypertensie | Verhoogde bloeddruk in de longslagaders. |
| Hartgeruis | Een abnormaal geluid dat gehoord wordt tijdens de auscultatie van het hart, veroorzaakt door turbulente bloedstroom. |
| Aortaklepstenose | Vernauwing van de aortaklep. |
| Mitralisklepinsufficiëntie | Onvolledige sluiting van de mitralisklep, waardoor bloed terugstroomt naar de linkerboezem. |
| Mitralisklepstenose | Vernauwing van de mitralisklep. |
| Atriale contractie | De samentrekking van de boezems van het hart. |
| RV-druk | De druk in de rechterhartkamer. |
| T-klep | De tricuspidalisklep. |
| Veneuze vulling atrium | Het proces waarbij de boezems van het hart zich vullen met bloed vanuit de aderen. |
| Opening T-klep | Het moment waarop de tricuspidalisklep opengaat. |
| Tricuspidalisklepinsufficiëntie | Onvolledige sluiting van de tricuspidalisklep. |
| Bloedingsrisico | De kans op het optreden van bloedingen. |
| Anticoagulantia | Medicijnen die de bloedstolling remmen. |
| Contra-indicatie | Een reden waarom een bepaalde behandeling of procedure niet mag worden toegepast. |
| Betablokkers | Medicijnen die de effecten van adrenaline op het lichaam blokkeren. |
| Astma | Een chronische longaandoening die gekenmerkt wordt door ontstoken en vernauwde luchtwegen. |
| COPD | Chronische Obstructieve Longziekte. |
| Pericardwrijven | Een schurend geluid dat gehoord wordt tijdens de auscultatie van het hart, veroorzaakt door wrijving van de ontstoken pericardbladen. |
| Ventrikel | Een van de twee onderste kamers van het hart. |
| Atrium | Een van de twee bovenste kamers van het hart. |
| Hartfalen | Een chronische aandoening waarbij het hart niet effectief genoeg bloed kan rondpompen. |
| Diastolische druk | De minimale druk in de slagaders tussen twee hartslagen. |
| Gallop ritme | Een abnormaal hartritme gekenmerkt door de aanwezigheid van een derde of vierde harttoon. |
| Links decompensatie | Het falen van de linkerhartkamer om bloed effectief te pompen. |
| Veneuze insufficiëntie | Een aandoening waarbij de aderen niet effectief bloed terug naar het hart kunnen transporteren. |