Cover
Zacznij teraz za darmo ST ppt 1 spijsvertering 2025.pdf
Summary
# Deelgebieden en functies van het spijsverteringsstelsel
Dit document behandelt de algemene structuur en functies van het spijsverteringsstelsel, inclusief de belangrijkste organen en processen zoals vertering, absorptie en uitscheiding.
## 1. Inleiding tot het spijsverteringsstelsel
Het spijsverteringsstelsel, ook wel het gastro-intestinaal (GI) stelsel of tractus digestivus genoemd, is een complex systeem dat verantwoordelijk is voor de opname, vertering, absorptie en uitscheiding van voedsel. Het systeem bestaat uit het spijsverteringskanaal en de bijbehorende organen. Het spijsverteringsstelsel is continu actief, ook tussen maaltijden door [3](#page=3).
### 1.1 Het spijsverteringskanaal
Het spijsverteringskanaal is een lang kanaal dat begint bij de mond en eindigt bij de anus. Het loopt door de borstholte, buikholte en het bekken. De bouw van de verschillende onderdelen van het spijsverteringskanaal is grotendeels uniform, maar bevat specifieke aanpassingen die passen bij de functie van dat specifieke orgaan. Zo heeft de maag bijvoorbeeld meer spierlagen dan de slokdarm om voedsel krachtig te kunnen kneden [4](#page=4).
#### 1.1.1 Onderdelen van het spijsverteringskanaal
De belangrijkste onderdelen van het spijsverteringskanaal zijn:
* Mond en mondholte [5](#page=5).
* Keel (farynx) [5](#page=5).
* Slokdarm (oesofagus) [5](#page=5).
* Maag [5](#page=5).
* Dunne darm [5](#page=5).
* Dikke darm [5](#page=5).
* Anus [5](#page=5).
#### 1.1.2 Proximaal en distaal
Voor het beschrijven van richtingen binnen het spijsverteringskanaal worden de termen 'proximaal' en 'distaal' gebruikt [5](#page=5).
* **Proximaal:** Dichter bij het beginpunt van een structuur of het lichaam. In het spijsverteringsstelsel betekent dit dichter bij de mond [5](#page=5).
* **Distaal:** Verder van het beginpunt van een structuur of het lichaam. In het spijsverteringsstelsel verwijst dit naar structuren die dichter bij de anus liggen [5](#page=5).
> **Voorbeelden:**
> * De slokdarm ligt proximaal ten opzichte van de maag [5](#page=5).
> * De maag ligt distaal van de slokdarm [5](#page=5).
> * De dunne darm ligt distaal van de maag [5](#page=5).
> * De anus ligt het meest distaal in het hele spijsverteringskanaal [6](#page=6).
Het spijsverteringskanaal kan worden beschouwd als een lange, kronkelige buis waardoor voedsel passeert. Tijdens deze passage worden voedingsmiddelen verteerd tot voedingsstoffen die geabsorbeerd kunnen worden, waarbij onverteerbare resten overblijven [7](#page=7).
### 1.2 Spijsverteringsprocessen: vertering, absorptie en uitscheiding
De belangrijkste processen binnen het spijsverteringsstelsel zijn vertering, absorptie en uitscheiding [3](#page=3).
#### 1.2.1 Vertering
Vertering is het proces waarbij voedsel wordt afgebroken tot kleinere, resorbeerbare moleculen die het lichaam kan opnemen. Dit gebeurt via twee processen: mechanische vertering en chemische vertering [8](#page=8).
* **Mechanische vertering:** Fysieke processen die voedsel afbreken in kleinere deeltjes zonder de chemische structuur te veranderen. Voorbeelden hiervan zijn kauwen, kneden in de maag en kneden in de darm [8](#page=8).
* **Chemische vertering:** Vertering die plaatsvindt met behulp van verteringssappen die enzymen bevatten. Deze enzymen breken voedingsstoffen af tot moleculen die klein genoeg zijn voor opname in het inwendige milieu. Koolhydraten worden afgebroken tot glucose, vetten tot vetzuren en glycerol, en eiwitten tot aminozuren [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 1.2.2 Absorptie
Absorptie is het opnemen van de geresorbeerbare moleculen (voedingsstoffen) in de bloedbaan of lymfe. Deze voedingsstoffen dienen als brandstof of bouwstof voor het lichaam [15](#page=15) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Uitscheiding
Onverteerbare voedselresten die niet geabsorbeerd kunnen worden, worden via het spijsverteringskanaal uitgescheiden als feces. Deze stoffen zijn niet nutteloos, maar worden ook niet opgenomen [10](#page=10).
## 2. Functies van het GI-stelsel
Het maag-darmkanaal heeft diverse functies:
* Inname van voedingsmiddelen [11](#page=11).
* Motoriek, verzorgd door peristaltische bewegingen [11](#page=11).
* Spijsvertering door excretie van verteringssappen [11](#page=11).
* Endocriene zelfregulatie door hormonen [11](#page=11).
* Absorptie van voedingsstoffen [11](#page=11).
* Uitscheiding van afvalproducten [11](#page=11).
## 3. Peristaltiek
Peristaltiek is een reflexmatige, ritmische en gecoördineerde samentrekking en ontspanning van de gladde spiercellen (GSC) in de wand van het spijsverteringskanaal. Deze bewegingen zorgen voor de voortbeweging en het mengen van de darminhoud [10](#page=10) [12](#page=12).
### 3.1 Ontstaan van peristaltiek
Peristaltiek wordt aangestuurd door het autonome zenuwstelsel, onafhankelijk van onze wil. De aanwezigheid van voedsel in de maag kan ook peristaltiek triggeren via rek-receptoren. De wand van het spijsverteringskanaal bevat zowel lengtespieren als kringspieren [10](#page=10) [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Stap 1:** Contractie van de kringspieren plet en duwt de voedselbolus verder. Kringspieren fungeren ook als een klep om terugstroming te voorkomen [14](#page=14).
* **Stap 2:** Contractie van de lengtespieren verkort het spijsverteringskanaal tijdelijk, waardoor het over de voedselbolus glijdt [14](#page=14).
* **Stap 3:** Een afwisselende contractiegolf van kring- en lengtespieren duwt de voedselbolus verder weg [14](#page=14).
Antiperistaltiek is een beweging in omgekeerde richting, zoals bij braken [14](#page=14).
## 4. Enzymen en hormonen in de spijsvertering
Zowel enzymen als hormonen spelen een cruciale rol in de spijsvertering [14](#page=14) [15](#page=15).
### 4.1 Enzymen (exocriene secretie)
* Worden vrijgesteld in het spijsverteringskanaal [21](#page=21).
* Versnellen chemische reacties en helpen bij de afbraak van voedsel tot resorbeerbare moleculen [21](#page=21).
* Werken direct in op de voedingsmiddelen [21](#page=21).
* Voorbeelden zijn amylase, lipase en pepsine [21](#page=21).
Verteringsenzymen worden aangemaakt door exocriene klieren. Dit kunnen gespecialiseerde kliercellen in de (darm)wand zijn, of organen naast het spijsverteringskanaal die erin uitmonden (zoals speekselklieren, lever, alvleesklier). De afgifte van verteringsenzymen gebeurt voornamelijk in het eerste deel van het GI-kanaal: mond, maag en duodenum. Enzymen zijn eiwitten die als katalysator werken en zelf onveranderd blijven [16](#page=16) [17](#page=17).
### 4.2 Hormonen (endocriene secretie)
* Worden vrijgesteld in de bloedbaan [21](#page=21).
* Zorgen voor communicatie en coördinatie tussen de verschillende onderdelen van het spijsverteringskanaal [21](#page=21).
* Stimuleren de enzymproductie en reguleren de maag- en darmperistaltiek, zoals maaglediging en snelheid [19](#page=19) [21](#page=21).
* Voorbeelden zijn gastrine, secretine en cholecystokinine [21](#page=21).
Hormonen worden aangemaakt door endocriene klieren, in het spijsverteringsstelsel specifiek door 'entero-endocriene cellen' in de darmwand. Deze hormonen dragen bij aan de samenwerking tussen de verschillende organen van het spijsverteringsstelsel [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Verschil tussen enzymen en hormonen:** Enzymen werken direct op voedsel in het spijsverteringskanaal (excretie), terwijl hormonen in de bloedbaan worden afgegeven om processen te reguleren (endocretie) [16](#page=16) [21](#page=21).
> **Tip:** Het verschil tussen enzymen en hormonen, en hun respectievelijke functies en secretieplaatsen, is een veelvoorkomende examenvraag. Zorg dat je dit goed kunt uitleggen [21](#page=21).
---
# Opbouw en functies van de wand van het spijsverteringskanaal
De wand van het spijsverteringskanaal is opgebouwd uit verschillende lagen die essentieel zijn voor de vertering, absorptie en voortstuwing van voedsel [29](#page=29).
### 2.1 Basisstructuur van de wand
De algemene structuur van de wand van het spijsverteringskanaal, van binnen naar buiten, bestaat uit vier hoofdlagen: de mucosa, de submucosa, de muscularis en de serosa. Daarnaast speelt het enterisch zenuwstelsel, met zijn twee hoofdplexussen, een cruciale rol in de regulatie van de functies van het spijsverteringskanaal [30](#page=30) [40](#page=40).
#### 2.1.1 Mucosa
De mucosa, of slijmvlieslaag, is de binnenste laag van de wand en komt direct in contact met het voedsel. Deze laag is essentieel voor de vertering, absorptie van voedingsstoffen en bescherming tegen schadelijke stoffen. De mucosa bestaat uit drie onderlagen [32](#page=32):
* **Epitheelcellen:** Deze cellen zijn gespecialiseerd en variëren in functie afhankelijk van het deel van het spijsverteringskanaal. Ze kunnen slijm produceren (slijmbekercellen), zuur aanmaken, spijsverteringsenzymen (exocriene epitheelcellen) of hormonen (entero-endocriene epitheelcellen) produceren, of voedingsstoffen absorberen (enterocyten). In de dunne en dikke darm zijn microvilli aanwezig om het absorptieoppervlak te vergroten. Beschermende epitheelcellen, zoals plaveiselcellen, zijn aanwezig in gebieden die gevoelig zijn voor slijtage, zoals de slokdarm. Speciale cellen zoals Panethcellen scheiden antibacteriële enzymen af en dragen bij aan de immuniteit [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Bindweefsel:** Een dun laagje bindweefsel dat ondersteuning biedt [32](#page=32).
* **Muscularis mucosae:** Een dun laagje gladde spiercellen dat helpt bij het vormen van plooien in de mucosa, wat het absorptieoppervlak vergroot [32](#page=32).
> **Tip:** De specifieke specialisaties van de epitheelcellen in de mucosa zijn cruciaal voor de functie van verschillende delen van het spijsverteringskanaal, zoals de maag en de dunne darm [33](#page=33).
#### 2.1.2 Submucosa
De submucosa is een dikkere bindweefsellaag die zich onder de mucosa bevindt. Deze laag biedt ondersteuning en verbindt de mucosa met de spierlaag. De submucosa is rijk aan [36](#page=36):
* **Bloedvaten (capillairen):** Voor de opname en distributie van voedingsstoffen [36](#page=36).
* **Lymfevaten en lymfeweefsel:** Een deel van het immuunsysteem van de darmen [36](#page=36).
* **Zenuwcellen (plexus submucosus of plexus van Meissner):** Een belangrijk onderdeel van het enterisch zenuwstelsel, verantwoordelijk voor het reguleren van kliersecretie en doorbloeding [36](#page=36) [42](#page=42).
#### 2.1.3 Muscularis
De muscularis is de spierlaag van de wand van het spijsverteringskanaal en bestaat doorgaans uit twee lagen glad spierweefsel:
* **Circulaire spierlaag:** De binnenste laag. Contractie van deze laag vernauwt de buis, wat belangrijk is voor het kneden en mengen van voedsel met spijsverteringssappen [37](#page=37).
* **Longitudinale spierlaag:** De buitenste laag. Contractie van deze laag verkort de buis, wat helpt bij het voortstuwen van voedsel [37](#page=37).
Tussen deze twee spierlagen bevindt zich de **plexus myentericus (plexus van Auerbach)**, een ander belangrijk netwerk van zenuwvezels binnen het enterisch zenuwstelsel. Deze plexus stuurt de gladde spierlagen aan en regelt de peristaltiek (ritme en kracht van de spiercontracties) [37](#page=37) [41](#page=41).
**Uitzonderingen op de basisstructuur van de muscularis:**
* **Maag:** Beschikt over een extra, derde spierlaag, namelijk een schuine spierlaag [37](#page=37).
* **Colon (dikke darm):** De longitudinale spierlaag is niet continu, maar bestaat uit drie lengtespierbundels die 'taeniae coli' worden genoemd. Deze bundels zijn korter dan het colon zelf, waardoor de wand van het colon uitpuilt en de kenmerkende zakjes, de 'haustrae coli', vormt. Deze zakjes vertragen de passage van de ontlasting, wat essentieel is voor de absorptie van water en elektrolyten, en zorgen voor knedende bewegingen [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39).
> **Tip:** De gecoördineerde contracties van de circulaire en longitudinale spierlagen zorgen voor peristaltiek, de golvende beweging die voedsel door het spijsverteringskanaal voortstuwt [37](#page=37) [41](#page=41).
#### 2.1.4 Serosa
De serosa is de buitenste laag van de wand van het spijsverteringskanaal. In de borstkas bestaat deze laag uit los bindweefsel. In de buikholte is de serosa onderdeel van het peritoneum (buikvlies). Het peritoneum is een dun, soepel vlies dat de binnenkant van de buikholte bekleedt en de organen bedekt (visceraal blad). Dit blad, de serosa, zorgt ervoor dat de organen soepel langs elkaar kunnen bewegen door middel van een kleine hoeveelheid peritoneumvocht, wat wrijving vermindert [43](#page=43).
### 2.2 Het enterisch zenuwstelsel (het 'buikbrein')
Het enterisch zenuwstelsel (ENS), ook wel het "buikbrein" genoemd, is een zelfstandig netwerk van zenuwcellen in de wand van het gehele spijsverteringskanaal, van de slokdarm tot de anus. Het werkt grotendeels autonoom, zonder directe aansturing door het centrale zenuwstelsel (CZS), maar communiceert wel met het orthosympathische en parasympathische zenuwstelsel [40](#page=40) [41](#page=41).
Het ENS bestaat uit twee hoofdplexussen die voortdurend samenwerken:
* **Plexus submucosus (Meissner):**
* Regelt de kliersecretie (afscheiding van enzymen, slijm, verteringssappen) [40](#page=40) [42](#page=42).
* Stuurt de doorbloeding van de mucosa aan [42](#page=42).
* Reageert op prikkels uit de darminhoud, zoals rek of chemische samenstelling [42](#page=42).
* **Plexus myentericus (Auerbach):**
* Stuurt de gladde spierlagen van de darmwand aan [40](#page=40) [41](#page=41).
* Regelt het ritme en de kracht van de peristaltiek (bewegingen die de darminhoud voortstuwen) [41](#page=41).
* Zorgt voor een homogene voortstuwing van het voedsel door het kanaal [41](#page=41).
**Functies van het enterisch zenuwstelsel:**
* Coördinatie van peristaltiek en regulatie van spiercontracties [41](#page=41).
* Regulatie van doorbloeding en secretie van verteringssappen [40](#page=40) [41](#page=41).
* Bewaking van de lokale omgeving in de darmwand (zoals pH, rek, samenstelling van de inhoud) [41](#page=41).
> **Tip:** Schade aan één zenuw binnen een plexus wordt vaak gecompenseerd door de aanwezigheid van meerdere zenuwen, wat de robuustheid van dit zenuwstelsel benadrukt [41](#page=41).
> **Example:** Stress kan de darmmotiliteit veranderen, de darmdoorlaatbaarheid verhogen ("leaky gut") en de samenstelling van het microbioom beïnvloeden, wat de verbinding tussen het brein en de darmen illustreert (de 'brein-darm as') [41](#page=41) [42](#page=42).
### 2.3 Uitzonderingen op de algemene opbouw
Enkele delen van het spijsverteringskanaal wijken af van de algemene basisstructuur van de wand:
* **Mond en keel:** Bestaan voornamelijk uit skeletspieren die onder willekeurige controle staan, essentieel voor kauwen en slikken [29](#page=29).
* **Bovenste deel van de slokdarm:** Bevat dwarsgestreepte spieren die willekeurig gecontroleerd kunnen worden [29](#page=29).
* **Externe anale sfincter:** Bestaat eveneens uit dwarsgestreept spierweefsel en staat onder vrijwillige controle [29](#page=29).
* **Maag:** Heeft drie spierlagen in de muscularis (circulaire, longitudinale en schuine laag) [37](#page=37).
* **Colon:** De longitudinale spierlaag is opgedeeld in drie bundels (taeniae coli), wat leidt tot de vorming van haustrae coli [37](#page=37).
---
# Specifieke organen van het spijsverteringsstelsel: mond, keel, slokdarm en maag
Hieronder volgt een gedetailleerd studieoverzicht van de specifieke organen van het spijsverteringsstelsel: mond, keel, slokdarm en maag.
## 3. Specifieke organen van het spijsverteringsstelsel: mond, keel, slokdarm en maag
Dit onderwerp behandelt de anatomische structuur en fysiologische functies van de mondholte, de keelholte (farynx), de slokdarm (oesofagus) en de maag binnen het spijsverteringsstelsel [45](#page=45).
### 3.1 De mondholte (cavum oris)
De mondholte is het eerste deel van het spijsverteringskanaal en is tevens onderdeel van de ademhalingswegen. Het wordt gevormd door spieren en botten en is bekleed met mondmondslijmvlies [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 3.1.1 Anatomie van de mondholte
* **Begrenzing:**
* Vooraan: lippen [46](#page=46).
* Zijkanten: wangen [46](#page=46).
* Onderkant: mondbodemspieren en tong [46](#page=46).
* Bovenkant: gehemelte (dak van de mond / bodem van de neusholte) [46](#page=46).
* **Gehemelte:**
* **Harde gehemelte (palatum durum):** Voorste 2/3 deel, bestaat uit bot, vormt een welving [46](#page=46).
* **Zachte gehemelte (palatum molle):** Achterste 1/3 deel, bestaat uit pees- en spierweefsel; kan worden opgetrokken bij geeuwen en slikken. Het sluit aan op de buis van Eustachius [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Huig (uvula):** Klein verlengstuk achter het zachte gehemelte [47](#page=47).
* **Gehemeltebogen:** Twee weefselplooien aan weerszijden van de huig die het gehemelte verbinden met de keelholte en de mondholte scheiden van de keelholte [48](#page=48).
* Voorste gehemelteboog: Verbindt het zachte gehemelte met de tong [48](#page=48).
* Achterste gehemelteboog: Verbindt het zachte gehemelte met de wand van de keelholte [48](#page=48).
* **Keelamandelen (tonsillae palatinae):** Ligt tussen de gehemeltebogen. Bestaat uit lymfoïd weefsel dat bijdraagt aan immuniteit [48](#page=48).
* **Ring van Waldeyer:** Een kring van lymfoïd weefsel aan de overgang van neus- en mondholte naar de keelholte, die een eerste verdedigingslinie vormt. Bevat de keelamandelen, neusamandel (adenoïd), tongamandel, en lymfatisch weefsel bij de openingen van de buis van Eustachius [49](#page=49).
#### 3.1.2 Functies van de mondholte
De mondholte heeft diverse functies:
* **Spijsvertering:**
* Opnemen en 'keuren' van voedsel (proeven) [63](#page=63).
* Afbijten en kauwen (mechanische vertering) [63](#page=63).
* Mengen met speeksel en spijsverteringsenzymen (begin van chemische vertering van koolhydraten) [63](#page=63).
* Doorslikken [63](#page=63).
* Bescherming van het gebit [63](#page=63).
* **Spraak:** Samenwerking met tong, lippen en gehemelte [63](#page=63).
* **Ademhaling:** Fungeert als ademhalingskanaal wanneer de neus verstopt is of bij zware inspanning [63](#page=63).
* **Smaak:** Door smaakpapillen op de tong [63](#page=63).
#### 3.1.3 Speekselklieren
Er zijn drie grote speekselklieren (exocriene klieren), elk in een linker- en rechtervariant:
* **Glandula parotis (oorspeekselklier):** Grootste speekselklier, gelegen voor het oor. Speeksel is rijk aan enzymen, met name amylase. Afvoerkanaaltjes monden uit in het wangenslijmvlies van de bovenkaak [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Glandula submandibularis (onderkaak-speekselklier):** Gelegen aan de onderzijde van de mondholte tegen de onderkaak. Geeft speeksel af in de mondbodem [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Glandula sublingualis (ondertong-speekselklier):** Gelegen onder de tong. Mondt uit via verschillende kanaaltjes in de mondholte naast het tongriempje [53](#page=53) [54](#page=54).
Speekselklieren bestaan uit lobjes met acini (klierballetjes) die ofwel slijm ofwel waterige vloeistof produceren [55](#page=55).
##### 3.1.3.1 Functies van speeksel
Speeksel heeft meerdere functies:
* **Glijmiddel en transport:** Maakt voedsel glad voor transport door de slokdarm [57](#page=57).
* **Beschermende laag:** Vormt een beschermende laag over het slijmvlies [57](#page=57).
* **Chemische vertering:** Bevat amylase voor de afbraak van koolhydraten [57](#page=57).
* **Spraak en smaak:** Bevochtigt voedsel om smaakpapillen te activeren en ondersteunt spraak [57](#page=57).
* **Mondhygiëne:** Spoelt voedselresten en bacteriën weg [57](#page=57).
Speekselproductie wordt gestimuleerd door reflexen vanuit de hersenstam, getriggerd door voedsel in de mond, het zien of ruiken van voedsel, en mechanische factoren. Continue productie zorgt voor mondspoeling [58](#page=58).
* **Autonoom zenuwstelsel:**
* Orthosympathische stimulatie (stress, inspanning) remt productie en maakt speeksel dikker en slijmeriger [59](#page=59).
* Parasympathische stimulatie bevordert productie van waterrijk en enzymrijk speeksel [59](#page=59).
##### 3.1.3.2 Samenstelling speeksel
Speeksel bestaat voor ongeveer 99% uit water. Verder bevat het [60](#page=60):
* **Water (H₂O):** Oplosmiddel [60](#page=60).
* **Slijm (mucus):** Geproduceerd door mucine-eiwit, zorgt voor gladheid [60](#page=60).
* **Verteringsenzymen:** Voornamelijk amylase voor koolhydraatvertering. Bij zuigelingen ook lipase [60](#page=60).
* **Antimicrobiële stoffen:** Zoals immunoglobulines [60](#page=60).
* **pH:** Tussen 5.8-7.4; optimaal voor speekselamylase [61](#page=61).
### 3.2 De keelholte (farynx)
De keelholte, of farynx, is een gemeenschappelijke doorgang voor lucht en voedsel en bevindt zich achter de neus en mond. Het loopt tot aan de bovenkant van de slokdarm en de voorkant van het strottenhoofd (larynx) [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 3.2.1 Delen van de farynx
De farynx wordt onderverdeeld in drie delen die in elkaar overlopen:
* **Nasofarynx:** Bovenste deel, verbonden met de neusholte [69](#page=69).
* **Orofarynx:** Middelste deel, achter de mondholte [69](#page=69).
* **Laryngofarynx:** Onderste deel, waar de splitsing plaatsvindt naar de slokdarm (oesofagus) en het strottenhoofd (larynx). Dit is de plaats waar de ademweg en voedselweg elkaar kruisen [66](#page=66) [69](#page=69) [71](#page=71).
### 3.3 Het strottenhoofd (larynx)
Het strottenhoofd is het begin van de luchtpijp (trachea) en ligt voor de laryngofarynx. Het is uitsluitend een onderdeel van het ademhalingssysteem. De epiglottis (strottenklepje) sluit de luchtweg af bij het slikken [67](#page=67) [73](#page=73).
### 3.4 Het slikproces
Slikken is een complex, grotendeels reflexmatig proces dat voedsel van de mond naar de slokdarm transporteert. Het wordt in gang gezet door de aanwezigheid van voedsel of vocht achter in de mond. Een droge mond maakt slikken moeilijk. Het proces bestaat uit een voorbereidende fase en drie fasen [76](#page=76):
1. **Voorbereidende (kauw) fase:** Voedsel wordt gekauwd en gemengd met speeksel tot een voedselbolus. Deze fase is willekeurig en onder controle [77](#page=77).
2. **Orale fase:** De voedselbolus wordt van de mondholte naar de keelholte (farynx) geduwd door willekeurige tong- en wangspieren. Deze fase kan ook reflexmatig verlopen [77](#page=77).
3. **Faryngeale fase:** Zodra de voedselbolus de orofarynx raakt, wordt de slikreflex getriggerd. De spijsbrij wordt via de farynx naar de slokdarm geduwd. Tijdens deze fase worden de luchtwegen afgesloten door de epiglottis, en de neusholte door het zachte verhemelte en de huig. Deze fase is reflexmatig en kan niet meer onderbroken worden [78](#page=78).
4. **Oesofageale fase:** De voedselbolus wordt via peristaltische bewegingen van de slokdarm naar de maag gestuwd. De bovenste en onderste slokdarmsfincters ontspannen zich om de doorgang mogelijk te maken. De onderste slokdarmsfincter sluit zich om terugvloei van maagzuur te voorkomen [79](#page=79) [80](#page=80).
### 3.5 De slokdarm (oesofagus)
De slokdarm is een gespierde buis van ongeveer 25 cm die de farynx verbindt met de maag [85](#page=85).
#### 3.5.1 Traject en anatomie
* **Traject:** Begint in de hals, loopt door de borstholte (mediastinum) en buikholte, passeert het diafragma en mondt uit in de maag [85](#page=85) [86](#page=86).
* **Vernauwingen (sfincters):**
* **Bovenste slokdarmsfincter:** Aan het begin van de slokdarm, ontspant voor voedsel en sluit om lucht buiten te houden [88](#page=88).
* **Onderste slokdarmsfincter (gastro-oesofagale sfincter / cardiale sfincter):** Thv diafragma, sluit de onderkant van de slokdarm om terugvloei van maagzuur te voorkomen (éénrichtingsklep). Een zwakke functie kan leiden tot reflux [88](#page=88) [92](#page=92).
#### 3.5.2 Bouw van de slokdarmwand
De wand van de slokdarm bestaat uit vier lagen [94](#page=94):
* **Mucosa:** Binnenste laag, bekleed met epitheelcellen. Produceert slijm maar geen spijsverteringsenzymen [94](#page=94).
* **Submucosa:** Bindweefsellaag met bloedvaten, zenuwen en slijmklieren [94](#page=94).
* **Muscularis:** Spierlaag met een binnenste circulaire en buitenste longitudinale laag. Bovenste deel bestaat uit dwarsgestreepte spieren (willekeurig), onderste deel uit glad spierweefsel (onwillekeurig) [94](#page=94).
* **Serosa:** Buitenste laag, bindweefsel dat de slokdarm verbindt met omliggende structuren [94](#page=94).
#### 3.5.3 Bloedvaten rond de slokdarm
* **Arteriën:** Aftakkingen van de aorta descendens [96](#page=96).
* **Venen:** Bovenste 2/3 deel naar vena cava inferior; onderste 1/3 deel heeft verbindingen met maagvenen die via de vena porta naar de lever lopen. Verstoringen hierin kunnen leiden tot slokdarmvarices (spataders) [96](#page=96).
#### 3.5.4 Functie van de slokdarm
Het belangrijkste doel is het transporteren van voedsel en vloeistoffen van de keel naar de maag door middel van peristaltiek en, in mindere mate, zwaartekracht. De slokdarm produceert zelf geen spijsverteringsenzymen, maar de vertering van koolhydraten door speekselamylase gaat door [87](#page=87) [98](#page=98).
### 3.6 De maag (gaster / ventriculus)
De maag is een J-vormig, hol orgaan met het grootste volume in het spijsverteringskanaal. Het ligt links in de buikholte, achter de linker leverkwab en ventraal van de pancreas .
#### 3.6.1 Delen van de maag
De maag kan worden onderverdeeld in verschillende secties :
* **Cardia (maagmond):** Bovenste deel waar de slokdarm uitmondt; hier bevindt zich de onderste slokdarmsfincter .
* **Fundus (maagzak / maagkoepel):** Bolvormige bovenkant links boven de cardia, vangt gassen op .
* **Corpus (maaglichaam):** Grootste centrale deel, verantwoordelijk voor mechanische en chemische afbraak .
* **Curvatura major:** Grote buitenbocht .
* **Curvatura minor:** Kleine binnenbocht .
* **Antrum (pars pylorica):** Onderste deel, betrokken bij mengen en vermalen van voedsel .
* **Pylorus (maagportier):** Eindigt in het duodenum, reguleert de doorgang van voedsel en werkt als een zeef .
De maag staat in verbinding met de slokdarm via de onderste oesofagale sfincter en met het duodenum via de pylorus .
#### 3.6.2 Bouw van de maagwand
De maagwand bestaat uit vier lagen :
* **Mucosa (slijmvlieslaag):** Binnenste laag, sterk geplooid (verhoogt oppervlakte en rekbaarheid). Rijk aan klierbuizen met gespecialiseerde kliercellen die zoutzuur, enzymen en slijm produceren. Het slijm beschermt de maagwand tegen zuur en enzymen .
* **Submucosa:** Bindweefsellaag met bloedvaten, zenuwen en lymfe .
* **Muscularis:** Spierlaag met **drie** spierlagen (in tegenstelling tot de gebruikelijke twee) voor stevig kneden en mengen van voedsel .
* **Serosa:** Buitenste laag (viscerale buikvlies) die de maag beschermt en verbindt met omliggende structuren .
#### 3.6.3 Maagslijmvlies en maagklieren
Het maagslijmvlies is geplooid en bevat maagklieren die maagsap produceren. De verschillende kliercellen zijn :
* **Hoofdcellen:** Scheiden pepsinogeen (inactief voorloper van pepsine) uit. Bij zuigelingen ook maaglipase en labferment .
* **Pariëtale cellen (wandcellen):** Produceren zoutzuur (HCl) en intrinsieke factor (IF) .
* **Slijmbekercellen (mucuscellen):** Scheiden beschermend slijm en bicarbonaat (HCO₃⁻) af, wat het zoutzuur neutraliseert .
#### 3.6.4 Maagsap
Maagsap is een waterige, zure vloeistof met een pH van ongeveer 2 en bestaat uit :
* **Maagslijm (mucus):** Grootste deel van maagsap, beschermt tegen HCl en pepsine, en fungeert als glijmiddel .
* **Water (H₂O):** Oplosmiddel, helpt bij het vloeibaar maken van de voedselmassa (chymus) .
* **Zoutzuur (HCl):** Noodzakelijk voor enzymactiviteit (pH ~2), eiwitvertering, en heeft een antimicrobiële werking .
* **Intrinsieke factor (IF):** Essentieel voor de opname van vitamine B12 in de dunne darm .
* **Enzymen:**
* **Pepsinogeen:** Wordt door HCl geactiveerd tot pepsine, een eiwitsplitsend enzym (protease) dat optimaal werkt bij lage pH .
* **Maaglipase:** Alleen bij zuigelingen voor vetvertering van melk .
#### 3.6.5 Afscheiding van maagsap
Maagsapproductie vindt niet continu plaats, maar wordt gestimuleerd door verschillende factoren en kent 3 fasen :
* **Cephalische fase:** Begint nog vóór de maag wordt bereikt (denken, ruiken, proeven van voedsel). Gestuurd door de nervus vagus. Stimuleert productie van HCl, pepsinogeen, en gastrine .
* **Gastrische fase:** Begint wanneer voedsel de maag bereikt. Gestimuleerd door mechanische prikkeling (uitzetting maag) en chemische prikkeling (eiwitten, alcohol, koffie, thee, nicotine). Stimuleert de afgifte van HCl, pepsinogeen en gastrine. Bij een pH < 2 wordt somatostatine aangemaakt om de secretie te remmen .
* **Intestinale fase:** Wanneer zure maaginhoud in het duodenum komt. Gestimuleerd door de lage pH. Hormonen zoals secretine en GIP worden aangemaakt .
* **Secretine:** Remt gastrine en HCl in de maag, stimuleert pancreas tot HCO₃⁻ productie voor neutralisatie .
* **GIP (Gastric Inhibitory Peptide):** Remt gastrine en HCl, sluit de pylorus, stimuleert insuline secretie bij koolhydraatrijke maaltijden .
* **Cholecystokinine (CCK):** Stimuleert afgifte van gal en pancreasenzymen (lipase) .
#### 3.6.6 Functies van de maag
De maag heeft diverse functies in het spijsverteringsproces :
* **Mechanische vertering:** Kneedt en mengt voedsel met maagsap tot chymus .
* **Chemische vertering:** Zoutzuur breekt voedsel af en creëert een zure omgeving voor pepsine, dat eiwitten afbreekt .
* **Opslag van voedsel:** Fungeert als tijdelijke opslagplaats, waardoor voedsel geleidelijk kan worden vrijgegeven .
* **Regulering van doorlating:** Controleert via de pylorus de passage van chymus naar de dunne darm .
* **Antimicrobiële werking:** Zoutzuur doodt ziekteverwekkers .
* **Productie van Intrinsic Factor (IF):** Essentieel voor vitamine B12 opname .
* **Productie van hormonen:** Zoals gastrine, die de spijsvertering reguleren .
* **Vrijmaken van ijzer (Fe):** Zodat het in de dunne darm kan worden geabsorbeerd .
De regulatie van maagsapproductie gebeurt via lokale reflexen, het autonome zenuwstelsel (N. Vagus) en hormonen (gastrine, secretine, GIP, somatostatine, cholecystokinine) .
---
# Vertering en absorptie in de dunne darm
De dunne darm is het primaire orgaan voor de volledige vertering van voedingsstoffen en de absorptie van de resulterende moleculen in het bloed en de lymfe .
### 4.1 Structuur van de dunne darm
De dunne darm is ongeveer 5 tot 7 meter lang en ligt in de buikholte, omgeven door de dikke darm. Het bestaat uit drie opeenvolgende delen :
#### 4.1.1 Duodenum
Het duodenum, ook wel twaalfvingerige darm genoemd, is het eerste en kortste deel van de dunne darm, met een lengte van ongeveer 25-30 cm. Het ontvangt de zure chymus uit de maag, gal uit de lever en galblaas, en pancreassappen uit de pancreas via de papil van Vater. De papil van Vater is een verhevenheid waar de ductus choledochus (galafvoer) en ductus pancreaticus (pancreassapafvoer) samenkomen en gereguleerd worden door de sfincter van Oddi. De sfincter van Oddi ontspant onder invloed van het parasympathisch zenuwstelsel, waardoor gal en pancreassap vrijkomen. Het duodenum scheidt ook hormonen uit die de spijsvertering reguleren .
#### 4.1.2 Jejunum
Het jejunum, of nuchtere darm, is het middelste deel van de dunne darm. Het heeft een dikke wand en een aanzienlijk oppervlak door de aanwezigheid van villi en microvilli, wat de opname van de meeste voedingsstoffen maximaliseert .
#### 4.1.3 Ileum
Het ileum, of kronkeldarm, is het laatste en langste deel van de dunne darm, met een lengte van ongeveer 3 tot 4 meter. Het mondt uit in de dikke darm via de ileocaecale klep (klep van Bauhin). In het ileum worden resterende voedingsstoffen, zoals vitamine B12 en galzuren, opgenomen .
### 4.2 Bouw van de darwand en absorptieoppervlak
De darmwand van de dunne darm is specifiek aangepast voor optimale absorptie .
* **Plicae circulares:** Permanente circulaire plooien in de binnenwand die de menging van voedselbrij bevorderen en het oppervlak vergroten. Ze zijn het meest prominent in het jejunum .
* **Villi (darmvlokken):** Vingerachtige uitsteeksels op de plicae, die het binnenoppervlak verder vergroten. In het centrum van elke villus bevinden zich capillairen en een centraal lymfevat (chylevat) .
* **Microvilli:** Microscopische uitsteeksels aan de apicale zijde van de enterocyten, die samen de "brush border" vormen en het absorptieoppervlak enorm vergroten. De brush border bevat ook enzymen die helpen bij de laatste verteringsstappen .
De mucosa (slijmvlieslaag) bevat naast enterocyten ook slijmbekercellen (produceren slijm) en entero-endocriene cellen (produceren hormonen). Enterocyten zijn via tight junctions met elkaar verbonden om de doorgang van stoffen te controleren .
> **Tip:** De combinatie van plicae, villi en microvilli vergroot het absorptieoppervlak van de dunne darm met een factor van ongeveer 600, wat cruciaal is voor efficiënte opname van voedingsstoffen .
### 4.3 Darmsap en verteringssappen
Darmsap wordt geproduceerd door enterocyten en slijmbekercellen onder invloed van mechanische prikkels en hormonen. Het bevat water, slijm en bicarbonaat om het zure chymus te neutraliseren .
De belangrijkste spijsverteringssappen die in de dunne darm werken zijn:
* **Pancreassap:** Rijk aan enzymen zoals amylase (koolhydraatvertering), lipase (vetvertering), nucleasen (DNA/RNA-vertering) en het inactieve trypsinogeen, dat in het duodenum wordt geactiveerd tot trypsine. Pancreassap is ook rijk aan bicarbonaat .
* **Gal:** Bevat galzouten die essentieel zijn voor de emulgering van vetten .
* **Brush border enzymen:** Enzymen op de microvilli van enterocyten die de laatste stappen in de vertering van koolhydraten en eiwitten uitvoeren .
### 4.4 Vertering en absorptie van koolhydraten
De vertering van koolhydraten begint al in de mond met speekselamylase. Pancreasamylase zet in het duodenum polysachariden en disachariden om in kleinere suikers. De uiteindelijke splitsing tot monosachariden (zoals glucose) vindt plaats door brush border enzymen (sucrase, maltase, lactase) in het jejunum. Monosachariden worden vervolgens geabsorbeerd in het duodenum en jejunum en komen via de capillairen in de vena porta terecht .
### 4.5 Vertering en absorptie van vetten
Vetten worden pas in het duodenum verteerd .
1. **Emulsie:** Galzouten, afkomstig uit gal, emulgeren grote vetdruppels tot kleinere vetbolletjes, waardoor het oppervlak voor enzymatische werking wordt vergroot. Deze worden vaak al micellen genoemd .
2. **Enzymatische vertering:** Pancreaslipase breekt de geëmulgeerde vetten (triglyceriden) af tot vrije vetzuren en monoglyceriden .
3. **Micelvorming:** De vrije vetzuren en monoglyceriden vormen, samen met galzouten, cholesterol en vetoplosbare vitaminen, nieuwe, kleinere micellen .
4. **Absorptie:** De vetzuren en monoglyceriden diffunderen uit de micellen de enterocyten in .
5. **Herverestering en chylomicronvorming:** In de enterocyten worden vrije vetzuren en monoglyceriden weer omgezet in triglyceriden. Deze triglyceriden worden verpakt in lipoproteïnecomplexen genaamd chylomicronen .
6. **Transport via lymfe:** Chylomicronen worden opgenomen in de lymfevaten (chylevat) in de villi en komen via de ductus thoracicus in de bloedcirculatie terecht, buiten de lever om .
> **Let op:** Korte vetzuren (SCFA's) kunnen, gebonden aan albumine, direct in de bloedbaan terechtkomen en worden via de vena porta naar de lever getransporteerd .
### 4.6 Vertering en absorptie van eiwitten
Eiwitvertering begint in de maag met pepsine. In het duodenum worden polypeptiden verder afgebroken door eiwitsplitsende enzymen uit het pancreassap, waaronder trypsine (geactiveerd vanuit trypsinogeen door enterokinase). Trypsine breekt eiwitketens af tot aminozuren en di-/tripeptiden. Deze worden aan het oppervlak van de enterocyten verder afgebroken tot aminozuren. Aminozuren worden geabsorbeerd via actief transport en komen via de capillairen in de vena porta terecht om in de lever te worden verwerkt .
### 4.7 Absorptie van overige voedingsstoffen
* **Wateroplosbare vitaminen (B-vitaminen, vitamine C):** Worden direct in het bloed opgenomen .
* **Vetoplosbare vitaminen (A, D, E, K):** Worden samen met vetten opgenomen en via chylomicronen naar het lymfesysteem getransporteerd .
* **Mineralen (calcium, ijzer, natrium):** Worden via diverse transportmechanismen opgenomen, afhankelijk van het mineraal en de behoefte .
* **Water:** Wordt voor een deel geabsorbeerd in de dunne darm door osmose, maar de meeste wateropname vindt plaats in de dikke darm .
### 4.8 Transport van geabsorbeerde voedingsstoffen
Geabsorbeerde voedingsstoffen worden via twee hoofdroutes afgevoerd:
* **Bloedbaan (capillairen in villi):** Monosachariden, aminozuren, glycerol (klein deel), wateroplosbare vitaminen, mineralen en korte vetzuren komen via de vena porta in de lever terecht voor verwerking .
* **Lymfestelsel (chylevat in villi):** Lange vetzuren, monoglyceriden (als triglyceriden verpakt), en vetoplosbare vitaminen komen via de ductus thoracicus in de bloedcirculatie terecht, buiten de lever om .
Het veneuze bloed dat de darmcellen verlaat, is zuurstofarm maar rijk aan voedingsstoffen en wordt daarom eerst via de poortader naar de lever geleid voordat het in de algemene circulatie terechtkomt .
### 4.9 Peristaltiek en absorptie
De peristaltiek in de dunne darm zorgt voor het voortstuwen, mengen met verteringssappen en contact met de darmvilli voor maximale resorptie. Ongeveer 2-3 uur na een maaltijd is vrijwel alle verteerbare stof geabsorbeerd. Een langzame, aanhoudende peristaltiek tussen maaltijden door is belangrijk om onverteerde voedselresten richting het colon te sturen en zo bacteriële overgroei te voorkomen .
### 4.10 Rol van de dunne darm in het immuunsysteem
In de mucosa van de dunne darm bevinden zich lymfeklieren, waaronder de Peyerse platen aan het einde van het ileum. Deze spelen een belangrijke rol in de verdediging tegen micro-organismen uit de dikke darm .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Spijsverteringsstelsel | Het spijsverteringsstelsel, ook wel het gastro-intestinaal stelsel of tractus digestivus genoemd, is een complex systeem van organen dat verantwoordelijk is voor het opnemen, verteren en absorberen van voedsel, en voor het uitscheiden van onverteerde resten. |
| Gastro-intestinaal kanaal (GI-kanaal) | Dit is het spijsverteringskanaal dat begint bij de mond en eindigt bij de anus. Het omvat de mondholte, keelholte, slokdarm, maag, dunne darm en dikke darm. |
| Vertering | Het proces waarbij voedsel wordt afgebroken tot kleinere moleculen die opgenomen kunnen worden door het lichaam. Dit gebeurt mechanisch en chemisch. |
| Absorptie (resorptie) | Het proces waarbij voedingsstoffen die zijn afgebroken tot resorbeerbare moleculen, worden opgenomen door de cellen van de darmwand en vervolgens in de bloedbaan of lymfebaan terechtkomen. |
| Uitscheiding | Het proces waarbij onverteerde voedselresten en afvalstoffen via het spijsverteringskanaal uit het lichaam worden verwijderd als feces. |
| Mechanische vertering | Het fysiek verkleinen van voedsel door processen zoals kauwen, kneden en malen, zonder de chemische structuur te veranderen. |
| Chemische vertering | Het afbreken van voedsel tot moleculen die kunnen worden opgenomen, door middel van verteringssappen en enzymen. |
| Enzymen | Eiwitten die als katalysator werken; ze versnellen of maken bepaalde chemische reacties mogelijk, zoals de afbraak van voedingsstoffen, zonder zelf verbruikt te worden. |
| Hormonen | Signaalstoffen die door endocriene klieren worden geproduceerd en afgegeven aan de bloedbaan om de activiteit van andere cellen of organen te reguleren, zoals de regulatie van de spijsvertering. |
| Peristaltiek | Ritmishe samentrekkingen en ontspanningen van de spierlagen in de wand van het spijsverteringskanaal die zorgen voor de voortbeweging en het mengen van de darminhoud. |
| Mucosa | De binnenste slijmvlieslaag van de wand van het spijsverteringskanaal, die in direct contact staat met het voedsel en een belangrijke rol speelt in vertering, absorptie en bescherming. |
| Submucosa | Een bindweefsellaag onder de mucosa, die bloedvaten, lymfevaten en zenuwen bevat en ondersteuning en verbinding biedt. |
| Muscularis | De spierlaag van de wand van het spijsverteringskanaal, bestaande uit circulaire en longitudinale spiercellen, die verantwoordelijk is voor peristaltiek en het kneden van voedsel. |
| Serosa | De buitenste laag van de wand van het spijsverteringskanaal, een bindweefsellaag die de organen beschermt en verbindt met omliggend weefsel. In de buikholte is dit het viscerale peritoneum. |
| Enterisch zenuwstelsel (buikbrein) | Een zelfstandig netwerk van zenuwcellen in de wand van het spijsverteringskanaal dat grotendeels autonoom werkt en de motorische en secretorische functies reguleert. |
| Lumen | De holte binnenin het spijsverteringskanaal waar het voedsel doorheen stroomt. |
| Epitheelcellen | Cellen die de slijmvlieslaag (mucosa) bekleden en gespecialiseerd zijn in verschillende functies zoals secretie, absorptie of bescherming. |
| Exocriene klieren | Klieren die hun product (bv. enzymen) afscheiden naar een extern milieu, zoals het spijsverteringskanaal. |
| Endocriene klieren | Klieren die hun product (hormonen) afscheiden in de bloedbaan. |
| Cardia | Het bovenste deel van de maag waar de slokdarm uitmondt, beschermd door de onderste slokdarmsfincter. |
| Fundus | De bolvormige bovenkant van de maag. |
| Corpus (maaglichaam) | Het grootste, centrale deel van de maag. |
| Pylorus | Het onderste deel van de maag dat uitmondt in de dunne darm, gereguleerd door de pylorische sfincter. |
| Chymus | De halfvloeibare massa van voedsel en maagsap die ontstaat na vertering in de maag en klaar is voor transport naar de dunne darm. |
| Duodenum | Het eerste en kortste deel van de dunne darm, waar gal en pancreassappen worden toegediend en de zure chymus wordt geneutraliseerd. |
| Jejunum | Het middelste deel van de dunne darm, waar de meeste voedingsstoffen worden opgenomen. |
| Ileum | Het laatste en langste deel van de dunne darm, waar resterende voedingsstoffen zoals vitamine B12 en galzouten worden opgenomen. |
| Villi (darmvlokken) | Vingerachtige uitsteeksels aan de binnenwand van de dunne darm die het absorptieoppervlak enorm vergroten. |
| Microvilli | Microscopische uitsteeksels op de enterocyten aan de zijde van het darmlumen, die samen de brush border vormen en het absorptieoppervlak verder vergroten. |
| Enterocyten | Darmwandcellen gespecialiseerd in de absorptie van voedingsstoffen. |
| Plicae circulares | Permanente circulaire plooien in de binnenwand van de dunne darm die het mengproces bevorderen en het absorptieoppervlak vergroten. |
| Pancreassap | Sap geproduceerd door de alvleesklier dat spijsverteringsenzymen en bicarbonaat bevat voor de afbraak van koolhydraten, vetten en eiwitten en neutralisatie van maagzuur. |
| Gal | Vloeistof geproduceerd door de lever en opgeslagen in de galblaas, die helpt bij de emulsificatie van vetten in de dunne darm. |
| Micellen | Kleine bolvormige structuren, gevormd door galzouten, die vetdeeltjes en hun afbraakproducten transporteren naar de enterocyten voor absorptie. |
| Chylomicronen | Lipoproteïnecomplexen die door de enterocyten worden gevormd om vetzuren, glycerol en vetoplosbare vitamines te transporteren via het lymfestelsel. |
| Portale hypertensie | Verhoogde bloeddruk in de poortader (vena porta), vaak veroorzaakt door leverziekten, wat kan leiden tot slokdarmvarices. |
| Slokdarmvarices | Gezwollen aderen in de slokdarm, vaak een complicatie van portale hypertensie, met een verhoogd risico op bloedingen. |
| Hiatus hernia (maagbreuk) | Een aandoening waarbij een deel van de maag door de opening in het middenrif naar de borstholte verschuift, wat reflux kan veroorzaken. |
| Refluxoesofagitis | Ontsteking van het slokdarmslijmvlies als gevolg van chronische terugvloei van maagzuur. |
| Pernicieuze anemie | Een vorm van bloedarmoede die ontstaat door een tekort aan vitamine B12, vaak veroorzaakt door een verminderde productie van Intrinsic Factor in de maag. |
| Intrinsic Factor (IF) | Een stof geproduceerd door pariëtale cellen in de maag, essentieel voor de opname van vitamine B12 in de dunne darm. |
| Gastritis | Ontsteking van het maagslijmvlies. |
| Pepsinogeen | Een inactieve voorloper van het eiwitafbrekende enzym pepsine, geproduceerd door hoofdcellen in de maag. |
| Pepsine | Een eiwitafbrekend enzym (protease) dat actief wordt in de zure omgeving van de maag en begint met de afbraak van eiwitten. |
| Zoutzuur (HCl) | Sterk zuur geproduceerd door pariëtale cellen in de maag, essentieel voor de activatie van enzymen, eiwitvertering en antimicrobiële werking. |
| Enterokinase | Een enzym dat wordt afgescheiden door de darmwand en trypsinogeen activeert tot trypsine in het duodenum. |
| Aldosteron | Een hormoon dat de nieren reguleert in de zout- en waterbalans. (Dit is een foutieve term in de documentatie, er staat niets over Aldosteron in de tekst). |
| Monosachariden | Eenvoudige suikers zoals glucose, fructose en galactose, de eindproducten van koolhydraatvertering, die geresorbeerd kunnen worden. |
| Aminozuren (AZ) | De bouwstenen van eiwitten, verkregen na eiwitvertering, die geresorbeerd kunnen worden. |
| Vetzuren (VZ) | Afbraakproducten van vetten, samen met glycerol, die geresorbeerd kunnen worden. |
| Glycerol | Een component van vetten, samen met vetzuren, die geresorbeerd kan worden. |
| Triglyceriden (TG) | De belangrijkste vorm van vet in de voeding, bestaande uit glycerol gebonden aan drie vetzuren. |
| Cholesterolsynthese | Het proces waarbij het lichaam cholesterol aanmaakt, voornamelijk in de lever. (Niet direct in de tekst, maar relevant voor vetmetabolisme). |
| Lipase | Een enzym dat vetten afbreekt tot vetzuren en glycerol. |
| Amylase | Een enzym dat koolhydraten (zetmeel) afbreekt tot kleinere suikers. |
| Galzouten | Componenten van gal, geproduceerd uit cholesterol, die vetten emulgeren en de absorptie ervan bevorderen. |
| Korteketen-vetzuren (SCFA) | Vetzuren die ontstaan bij de fermentatie van voedingsvezels door darmbacteriën in de dikke darm en direct in de bloedbaan kunnen worden opgenomen. |
| Langere vetzuren | Vetzuren die na absorptie in de enterocyten worden omgezet in triglyceriden en verpakt als chylomicronen voor transport via het lymfestelsel. |
| Vetoplosbare vitaminen | Vitaminen (A, D, E, K) die samen met vetten worden opgenomen en via het lymfestelsel worden getransporteerd. |
| Wateroplosbare vitaminen | Vitaminen (zoals vitamine C en B-vitaminen) die direct in de bloedbaan worden opgenomen. |
| Mineralen | Essentiële anorganische voedingsstoffen die via verschillende transportmechanismen worden opgenomen, zoals calcium en ijzer. |
| Osmose | Het proces waarbij watermoleculen door een semipermeabel membraan diffunderen van een gebied met een lagere concentratie opgeloste stoffen naar een gebied met een hogere concentratie. |
| Peyerse platen | Lymfeklierstructuren in de wand van de dunne darm, met name aan het einde van het ileum, die een rol spelen in de immuunafweer tegen bacteriën uit de dikke darm. |
| Darmmicrobioom | De gemeenschap van micro-organismen die van nature in de darmen leven en belangrijk zijn voor de gezondheid. |
| Nasofarynx | Het bovenste deel van de keelholte (farynx), verbonden met de neusholte. |
| Orofarynx | Het middelste deel van de keelholte (farynx), achter de mondholte. |
| Laryngofarynx | Het onderste deel van de keelholte (farynx), waar de luchtweg en voedselweg splitsen. |
| Larynx (strottenhoofd) | Het deel van de luchtweg dat zich in de hals bevindt, verantwoordelijk voor bescherming van de luchtweg en stemproductie. |
| Epiglottis (strottenklepje) | Een klepje dat de toegang tot de luchtpijp afsluit tijdens het slikken om te voorkomen dat voedsel in de luchtwegen terechtkomt. |
| Slikreflex | Een reflexmatige beweging die het slikproces initieert en regelt, van de mondholte tot de slokdarm. |
| Voedselbolus | Een samengeperste massa van voedsel en speeksel die ontstaat na het kauwen en klaar is om ingeslikt te worden. |
| Oesofagus (slokdarm) | De gespierde buis die de keelholte verbindt met de maag en voedsel transporteert via peristaltiek. |
| Bovenste slokdarmsfincter | Een kringspier aan het begin van de slokdarm die ontspant om voedsel binnen te laten en sluit om luchtinstroom te voorkomen. |
| Onderste slokdarmsfincter (gastro-oesofagale sfincter, cardiale sfincter) | Een kringspier aan het einde van de slokdarm die voedsel naar de maag laat passeren en reflux van maagzuur voorkomt. |
| Diazepam | Een kalmeringsmiddel. (Niet relevant voor de tekst). |
| Reflux | De terugvloei van maaginhoud naar de slokdarm. |
| Barrett-slokdarm | Een aandoening waarbij het slijmvlies van de slokdarm verandert als reactie op chronische reflux, wat het risico op slokdarmkanker vergroot. |
| Adenocarcinoom | Een type kanker dat ontstaat in klierweefsel. |
| Gastrine | Een hormoon geproduceerd door cellen in de maagwand dat de productie van maagzuur en maagmotiliteit stimuleert. |
| Secretine | Een hormoon geproduceerd door de dunne darm dat de pancreas stimuleert tot de afgifte van bicarbonaat en de maagzuurproductie remt. |
| Cholecystokinine (CCK) | Een hormoon geproduceerd door de dunne darm dat de galblaas stimuleert tot contractie en de pancreas tot afgifte van enzymen, en de maaglediging vertraagt. |
| GIP (Gastric Inhibitory Peptide / Glucose-dependent insulinotropic peptide) | Een hormoon dat de maagzuurproductie remt en de pylorus sluit, en ook de insulineafgifte stimuleert bij koolhydraatrijke maaltijden. |
| Somatostatine | Een hormoon dat de afgifte van maagzuur en gastrine remt. |
| Entero-endocriene cellen | Gespecialiseerde cellen in de darmwand die hormonen produceren. |
| Maagzweer | Een defect (zweer) in de maagwand, vaak veroorzaakt door maagzuur en bacteriën zoals Helicobacter pylori. |
| Helicobacter pylori | Een bacterie die maagzweren en gastritis kan veroorzaken. |
| Speekselklieren | Klieren die speeksel produceren, dat helpt bij de vertering van koolhydraten, het bevochtigen van voedsel en bescherming van de mond. |
| Glandula parotis | De oorspeekselklier, de grootste speekselklier. |
| Glandula submandibularis | De speekselklier onder de onderkaak. |
| Glandula sublingualis | De speekselklier onder de tong. |
| Mucus | Slijm, geproduceerd door slijmbekercellen, dat helpt bij het smeren en beschermen van slijmvliezen. |
| Brush border | De microscopische uitsteeksels (microvilli) op de enterocyten die het absorptieoppervlak vergroten en enzymen bevatten. |
| Tight junctions | Celverbindingen die de doorgang van stoffen tussen cellen controleren, belangrijk voor de integriteit van de darmwand. |
| Plicae | Plooien, met name de circulaire plooien in de dunne darm die het absorptieoppervlak vergroten. |
| Pancreas | De alvleesklier, die spijsverteringsenzymen en hormonen produceert. |
| Galblaas | Een zakvormig orgaan dat gal opslaat en afgeeft. |
| Lever | Een groot orgaan dat gal produceert en een centrale rol speelt in de metabolisme van opgenomen voedingsstoffen. |
| Ductua choledochus | De galbuis die gal van de lever en galblaas naar het duodenum transporteert. |
| Ductua pancreaticus | De alvleesklierbuis die pancreassap van de pancreas naar het duodenum transporteert. |
| Papil van Vater | De uitstulping in het duodenum waar de galbuis en alvleesklierbuis samenkomen. |
| Sfincter van Oddi | Een kringspier die de opening van de papil van Vater reguleert en de afgifte van gal en pancreassap controleert. |
| Cardiale sfincter | Zie onderste slokdarmsfincter. |
| Diafragma | Het middenrif, een koepelvormige spier die de borstholte scheidt van de buikholte en een rol speelt bij ademhaling en de passage van de slokdarm. |
| Mediastinum | De ruimte in de borstkas tussen de longen die vitale organen zoals het hart en de slokdarm bevat. |
| IJzer (Fe) | Een mineraal dat in de maag wordt vrijgemaakt uit ijzerzouten en in de dunne darm wordt geabsorbeerd. |
| Vitamine B12 | Een essentiële vitamine die in de maag wordt gebonden aan Intrinsic Factor voor opname in de dunne darm, belangrijk voor de aanmaak van rode bloedcellen. |
| Vitamine A, D, E, K | Vetoplosbare vitaminen die samen met vetten worden opgenomen. |
| Vitamine C, B | Wateroplosbare vitaminen die direct in de bloedbaan worden opgenomen. |
| Anabolisme | Het proces waarbij lichaamseigen stoffen worden opgebouwd uit kleinere moleculen, zoals eiwitsynthese in de lever. |
| Ductus thoracicus | Het grootste lymfevat dat vetzuren en glycerol uit de dunne darm via het lymfestelsel naar de bloedcirculatie voert. |
| Vena porta | De poortader, die veneus bloed van de spijsverteringsorganen naar de lever transporteert. |
| Veneus bloed | Bloed dat zuurstofarm is en afkomstig is van de organen, terugkerend naar het hart. |
| Arteriën | Slagaders die zuurstofrijk bloed van het hart naar de organen transporteren. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaatjes waar uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen plaatsvindt. |
| Lymfevaten | Vaten die lymfe transporteren, een vloeistof die onder andere vetten en afweercellen bevat. |
| Hydofiel | Waterminnend. |
| Hydrofoob | Waterafstotend. |
| Hydrolyse | Chemische reactie waarbij een molecuul wordt gesplitst door de toevoeging van water. |
| Emulsificatie | Het proces waarbij grote vetdruppels worden afgebroken tot kleinere druppeltjes, vaak met behulp van galzouten, om de vertering door enzymen te vergemakkelijken. |
| Fermentatie | Het proces waarbij micro-organismen organische stoffen afbreken, bijvoorbeeld de fermentatie van voedingsvezels door darmbacteriën tot korteketen-vetzuren. |
| Spijsverteringssappen | Vloeistoffen geproduceerd door spijsverteringsorganen, die enzymen, zuren en andere stoffen bevatten voor de afbraak van voedsel. |
| Glandula | Latijnse term voor klier. |
| Amandel (tonsil) | Lymfoïde weefsel dat een rol speelt in de immuunafweer. |
| Ring van Waldeyer | Een cirkelvormige structuur van lymfoïde weefsel aan de overgang van de neus- en mondholte naar de keelholte, die deel uitmaakt van het immuunsysteem. |
| Gingivitis | Ontsteking van het tandvlees. |
| Parodontitis | Vergevorderde ontsteking van het tandvlees en het omliggende botweefsel. |
| Cariës (tandbederf) | Beschadiging van tanden door bacteriën die zuren produceren. |
| Halitose (slechte adem) | Een onaangename geur uit de mond, vaak veroorzaakt door bacteriën en voedselresten. |
| Pre-diabetes | Een toestand waarbij de bloedsuikerspiegel hoger is dan normaal, maar nog niet hoog genoeg om als diabetes type 2 te worden gediagnosticeerd. |
| Hypertensie | Hoge bloeddruk. |
| Chronische ontsteking | Langdurige ontsteking die schadelijk kan zijn voor weefsels en organen. |
| Immuunsysteem | Het verdedigingssysteem van het lichaam tegen ziekteverwekkers. |
| Wortelkanaalbehandeling (ontzenuwing) | Een tandheelkundige procedure waarbij het zenuwweefsel uit een tand wordt verwijderd. |
| Tandplak | Een kleverige laag bacteriën en voedselresten op de tanden. |
| Tandsteen | Verkalkte tandplak. |
| Colon (dikke darm) | Het laatste deel van het spijsverteringskanaal, voornamelijk verantwoordelijk voor wateropname en opslag van feces. |
| Haustra coli | Zakvormige uitstulpingen van de dikke darm, die de passage van ontlasting vertragen en de inhoud mengen. |
| Taeniae coli | Drie lengtespierbundels in de wand van het colon. |
| Cholera | Een bacteriële infectie van de dunne darm die ernstige diarree veroorzaakt. (Niet relevant voor de tekst). |
| Celiakie | Een auto-immuunziekte waarbij het eten van gluten leidt tot schade aan de dunne darm. (Niet relevant voor de tekst). |
| Malabsorptie | Slechte opname van voedingsstoffen door de darmen. |
| Diarree | Waterige ontlasting, vaak veroorzaakt door infecties of malabsorptie. |
| Obstipatie (verstopping) | Moeilijke stoelgang of het uitblijven ervan. |
| Crohn's disease | Een chronische inflammatoire darmziekte die elk deel van het spijsverteringskanaal kan aantasten. (Niet relevant voor de tekst). |
| Ulceratieve colitis | Een chronische inflammatoire darmziekte die voornamelijk de dikke darm aantast. (Niet relevant voor de tekst). |
| Dyspepsie (brandend maagzuur) | Een onaangenaam gevoel in de bovenbuik, vaak gepaard gaande met brandend maagzuur. |
| Oprisping | Het omhoog komen van maaginhoud in de slokdarm. |
| Zuurremmers | Medicijnen die de productie van maagzuur verminderen. |
| Endoscopie | Een medisch onderzoek waarbij een flexibele buis met een camera wordt gebruikt om het inwendige van het lichaam te bekijken. |
| Gastroscopie | Een endoscopie van de maag. |
| Enterokinase | Zie enterokinase. |
| Protease | Een enzym dat eiwitten afbreekt. |
| Lipase | Zie lipase. |
| Nucleasen | Enzymen die nucleïnezuren (DNA en RNA) afbreken. |
| Trypsinogeen | Een inactieve voorloper van trypsine, geproduceerd door de pancreas. |
| Trypsine | Een eiwitafbrekend enzym uit het pancreassap. |
| Glycoproteïnen | Moleculen bestaande uit eiwitten en koolhydraten. |
| Lipoproteïnen | Moleculen bestaande uit vetten en eiwitten, zoals chylomicronen. |
| Polysachariden | Complexe koolhydraten, zoals zetmeel. |
| Disachariden | Koolhydraten bestaande uit twee monosachariden, zoals maltose en sucrose. |
| Monoglyceriden | Moleculen die bestaan uit glycerol gebonden aan één vetzuur. |
| Vetoplosbare vitaminen | Zie vetoplosbare vitaminen. |
| Wateroplosbare vitaminen | Zie wateroplosbare vitaminen. |
| Mineralen | Zie mineralen. |
| Chylomicra | Kleine vetdruppels gevormd na emulsificatie met galzouten. |
| Lactose | Melksuiker, een disacharide. |
| Sucrose | Suiker, een disacharide. |
| Maltose | Moutsuiker, een disacharide. |
| Glucose | Druivensuiker, een monosacharide. |
| Fructose | Vruchtensuiker, een monosacharide. |
| Galactose | Een monosacharide die voorkomt in melksuiker. |
| Anale sfincter | Kringspier rond de anus die de stoelgang reguleert. |
| Gastro-oesofagale overgang | De overgang tussen de slokdarm en de maag. |
| Barrett-epithelisatie | Verandering van het slokdarmslijmvlies naar een type dat beter bestand is tegen maagzuur. |
| Gastrectomie | Verwijdering van de maag. |
| Gastrische motiliteit | De bewegingen van de maag die zorgen voor het mengen en legen van de maaginhoud. |
| Enterohepatische kringloop | Het proces waarbij galzouten worden opgenomen in het ileum, teruggevoerd naar de lever en opnieuw worden uitgescheiden in de gal. |