Cover
Zacznij teraz za darmo Hfst_6_Enkele_basisprincipes_van_het_EU_recht.pptx
Summary
# Het attributiebeginsel en bevoegdheidscategorieën van de Unie
Dit onderwerp behandelt het beginsel van bevoegdheidstoedeling binnen de EU, waarbij de grenzen van de Unie bevoegdheden en de verschillende categorieën van bevoegdheden (exclusief, gedeeld, aanvullend) worden uiteengezet, inclusief relevante jurisprudentie.
## 1. Het attributiebeginsel
De uitoefening van bevoegdheden binnen de Europese Unie wordt beheerst door drie fundamentele beginselen: attributie, subsidiariteit en evenredigheid. Het attributiebeginsel stelt dat de Unie enkel handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Bevoegdheden die niet aan de Unie zijn toegedeeld, behoren toe aan de lidstaten.
### 1.1 Categorieën van bevoegdheden
De Verdragen van de Europese Unie kennen verschillende categorieën van bevoegdheden toe aan de Unie:
#### 1.1.1 Exclusieve bevoegdheden (Artikel 3 VWEU)
Bij exclusieve bevoegdheden kan enkel de Unie wetgevend optreden. De lidstaten kunnen in dit domein enkel uitvoeringsmaatregelen nemen. De belangrijkste voorbeelden van exclusieve bevoegdheden zijn:
* De douane-unie.
* De vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn.
* Het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben.
* De instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
* De gemeenschappelijke handelspolitiek.
De Unie is tevens exclusief bevoegd een internationale overeenkomst te sluiten indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet, indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen, of indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Dit wordt ook wel de impliciete externe bevoegdheid genoemd.
> **Voorbeeld:** De zaak Commissie tegen Raad (ERTA/AETR-zaak) betrof de vraag of de lidstaten of de EEG bevoegd waren inzake de onderhandelingen over en het sluiten van het AETR-akkoord. Het Hof stelde dat, zodra de Unie een gemeenschappelijke regel heeft vastgesteld, de lidstaten niet meer kunnen optreden op een manier die de toepassing van die regel zou kunnen wijzigen of belemmeren.
#### 1.1.2 Gedeelde bevoegdheden (Artikel 4 VWEU)
Bij gedeelde bevoegdheden kunnen zowel de Unie als de lidstaten wetgevend optreden. In beginsel kunnen de lidstaten enkel optreden voor zover de Unie haar bevoegdheden nog niet heeft uitgeoefend. Dit principe staat bekend als het *pre-emption* beginsel. De belangrijkste domeinen van gedeelde bevoegdheden omvatten, naast de eerder genoemde gebieden zoals milieu, consumentenbescherming, transport, energie en ruimte van vrijheid, veiligheid en recht:
* Interne markt.
* Sociaal beleid.
* Economische, sociale en territoriale samenhang.
* Landbouw en visserij (met uitzonderingen).
* Ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp.
* Bescherming en verbetering van menselijke gezondheid.
* Industrie.
* Cultuur.
* Toerisme.
* Onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport.
* Civiele bescherming.
* Administratieve samenwerking.
#### 1.1.3 Aanvullende bevoegdheden (Artikel 6 VWEU)
Bij aanvullende bevoegdheden is de Unie bevoegd om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. De Unie treedt enkel op indien een optreden in het kader van de beleidsgebieden van de Verdragen nodig blijkt om een van de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken, zonder dat de Verdragen in de daartoe vereiste specifieke bevoegdheden voorzien. Dit vereist eenparigheid in de Raad na een voorstel van de Commissie en goedkeuring van het Europees Parlement. Dit geldt niet voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB).
> **Tip:** De reikwijdte van de aanvullende bevoegdheden is beperkt en de keuze om op dit niveau op te treden is van ‘constitutioneel belang’. De grenzen hiervan werden onderstreept in Advies 2/94 betreffende de toetreding van de EU tot het EVRM.
#### 1.1.4 Sui generis bevoegdheden
Naast deze hoofdcategorieën bestaan er ook zogenaamde *sui generis* bevoegdheden, die specifiek zijn voor bepaalde beleidsterreinen:
* Coördinatie van sociaal-economisch beleid van de lidstaten (Artikel 5 VWEU).
* Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) (Artikel 24 VEU).
### 1.2 De flexibiliteitsclausule (Artikel 352 VWEU)
De flexibiliteitsclausule biedt de mogelijkheid voor EU-optreden wanneer de Verdragen in de nodige bevoegdheden ontbreken, maar optreden noodzakelijk is om een doelstelling van de Unie te verwezenlijken. Dit vereist eenparigheid in de Raad na een voorstel van de Commissie en goedkeuring van het Europees Parlement, en wordt gezien als een clausule van ‘constitutioneel belang’ die de aard en omvang van de EU-bevoegdheid en de bijbehorende procedures bepaalt.
### 1.3 Keuze van de rechtsgrondslag
De keuze van de juiste rechtsgrondslag voor een Uniehandeling is van cruciaal belang, omdat deze de bevoegdheidscategorie, de besluitvormingsprocedure en de betrokken instellingen bepaalt. Het Hof van Justitie van de EU (HvJ-EU) baseert deze keuze op "objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn", waarbij het doel en de inhoud van de handeling centraal staan. De zogenaamde zwaartepunt-test of absorptiedoctrine bepaalt dat de hoofddoelstelling van de handeling doorslaggevend is voor de rechtsgrondslag.
#### 1.3.1 Meervoudige rechtsgrondslag
In uitzonderlijke gevallen kan een handeling meerdere rechtsgrondslagen hebben indien de handeling verschillende doelstellingen nastreeft die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, en indien de besluitvormingsprocedures compatibel zijn.
> **Voorbeeld:** De zaak Commissie tegen Raad (Titaandioxide) illustreert de zwaartepunt-test. De richtlijn inzake harmonisatie van programma's ter vermindering en opheffing van verontreiniging door afval afkomstig van de titaandioxide-industrie werd aangenomen op grond van milieubescherming, hoewel het ook aspecten van de interne markt raakte. Het Hof oordeelde dat het milieu het hoofddoel was.
> **Voorbeeld:** In de zaak Europees Parlement tegen Raad (zaak C-130/10) met betrekking tot sancties tegen personen verbonden met Osama bin Laden, oordeelde het Hof dat een combinatie van de rechtsgrondslagen voor het GBVB (Artikel 215 VWEU) en maatregelen ter bestrijding van terrorisme (Artikel 75 VWEU) procedureel onverenigbaar was, omdat de besluitvormingsprocedures verschilden. De keuze van de rechtsgrondslag blijft relevant, ook na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.
## 2. De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid
Naast het attributiebeginsel zijn subsidiariteit en evenredigheid belangrijke beginselen die de uitoefening van Uniebevoegdheden sturen.
### 2.1 Subsidiariteitsbeginsel (Artikel 5(3) VEU)
Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt. Nationale parlementen spelen een cruciale rol bij de controle op de naleving van dit beginsel, via de gele en oranje kaart procedures.
> **Voorbeeld:** De zaak Polen tegen Europees Parlement en Raad (zaak C-358/14) betreffende de richtlijn over tabaksproducten toonde aan dat de Uniewetgever een ruime discretionaire bevoegdheid heeft op gebieden die politieke, economische en sociale keuzes vereisen. Een maatregel is slechts onrechtmatig als deze kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het nagestreefde doel.
### 2.2 Evenredigheidsbeginsel (Artikel 5(4) VEU)
Krachtens het evenredigheidsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Dit beginsel geldt ook voor de toetsing van de handelingen van de lidstaten, bijvoorbeeld met betrekking tot uitzonderingen op verdragsvrijheden.
## 3. Het beginsel van loyale samenwerking (Artikel 4(3) VEU)
Dit beginsel houdt in dat de Unie en de lidstaten elkaar respecteren en steunen bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien. De lidstaten moeten alle geschikte maatregelen treffen om de nakoming van hun Unieverplichtingen te verzekeren en mogen geen maatregelen nemen die de verwezenlijking van de Uniedoelstellingen in gevaar kunnen brengen.
* De instellingen van de Unie werken eveneens loyaal samen (Artikel 13(2) VEU).
* Lidstaten hebben de plicht om strijdige nationale regels buiten toepassing te laten en arresten van het Hof van Justitie na te leven.
* Het internationale optreden van lidstaten mag het uniforme optreden van de Unie niet ondermijnen.
> **Voorbeeld:** De zaken Commissie tegen Griekenland (zaak C-45/07) en Commissie tegen Zweden (zaak C-264/07) benadrukken de plicht van lidstaten om de Unieverplichtingen na te komen.
## 4. Het gelijkheidsbeginsel en non-discriminatie
Het gelijkheidsbeginsel, ook wel het principe van non-discriminatie genoemd, houdt in dat vergelijkbare situaties op dezelfde wijze worden behandeld en verschillende situaties op verschillende wijze. Er kan sprake zijn van:
* **Directe discriminatie:** Onderscheid op grond van een verboden onderscheidingscriterium, zoals nationaliteit (Artikel 18 VWEU).
* **Indirecte discriminatie:** Onderscheid op grond van een niet-verboden criterium, maar met discriminerende effecten, zoals een woonplaatsvereiste.
> **Voorbeeld:** De zaken Commissie tegen Spanje (Musea I, zaak C-45/93) en Commissie tegen Italië (Musea II, zaak C-388/01) betroffen regelingen waarbij Spaanse en lokale onderdanen gratis toegang hadden tot musea, wat als discriminatie op grond van nationaliteit kon worden beschouwd.
> **Voorbeeld:** De zaak Bressol (zaak C-73/08) ging over de beperking van het aantal ‘niet-ingezeten studenten’ voor bepaalde opleidingen in de Franse Gemeenschap. Het Hof oordeelde dat dit indirecte discriminatie op grond van nationaliteit kon zijn en mogelijke rechtvaardiging afhing van een risico voor de volksgezondheid, waarbij de maatregel noodzakelijk en evenredig moest zijn.
> **Voorbeeld:** In de zaak Bidar (zaak C-209/03) werd geoordeeld dat een Britse regeling inzake studieleningen, die onderscheid maakte op basis van ‘vestiging’ in het VK, indirect discriminerend kon zijn en dat een eis van ‘integratie in de samenleving’ legitiem kon zijn, mits de regeling proportioneel was.
> **Voorbeeld:** De zaak Angonese (zaak C-281/98) betrof een vereiste voor een tweetaligheidsattest, wat als indirecte discriminatie kon worden beschouwd indien het attest enkel in een specifieke regio kon worden behaald.
> **Voorbeeld:** De zaken Feryn (zaak C-54/07) en NH, t. Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI (zaak C-507/18) illustreren dat uitspraken die de perceptie van discriminatie kunnen creëren, zelfs buiten een formele aanwervingsprocedure, onder het toepassingsgebied van de richtlijnen inzake gelijke behandeling kunnen vallen. De vrijheid van meningsuiting is niet absoluut en kan beperkt worden mits dit bij wet is vastgesteld, de wezenlijke inhoud van het recht behouden blijft en het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen.
> **Voorbeeld:** Het arrest Achbita (zaak C-157/15) stelde dat een algemeen verbod op het dragen van zichtbare politieke, filosofische of religieuze tekens op de werkvloer, indien neutraal toegepast, indirecte discriminatie kon zijn, onderworpen aan een proportionaliteitstoets.
### 4.1 Omgekeerde discriminatie
Omgekeerde discriminatie treedt op wanneer eigen onderdanen of nationale situaties minder gunstig worden behandeld dan onderdanen of situaties van andere lidstaten. Dit is niet verboden onder het EU-recht en moet in het kader van het interne rechtsstelsel van de lidstaat worden opgelost, tenzij er sprake is van een grensoverschrijdend element dat de toepassing van EU-recht rechtvaardigt.
> **Voorbeeld:** De zaak Vlaamse zorgverzekering (zaak C-212/06) toonde aan dat situaties zonder enig aanknopingspunt met het EU-recht en met alle relevante elementen binnen de interne sfeer van één lidstaat, in beginsel buiten het toepassingsgebied van de interne markt regels vallen. Een probleem van omgekeerde discriminatie kan ontstaan door de interactie tussen Europees en nationaal recht.
---
# Beginselen van subsidiariteit en evenredigheid
Dit onderdeel behandelt de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid die de uitoefening van EU-bevoegdheden reguleren, met speciale aandacht voor de rol van nationale parlementen en de toetsing door het Hof van Justitie.
### 2.1 Subsidiariteitsbeginsel
Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.
#### 2.1.1 Rol van nationale parlementen
Nationale parlementen spelen een prioritaire rol in de controle op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Dit wordt vormgegeven door de "gele kaart" en "oranje kaart" procedures, zoals vastgelegd in artikel 6 en 7 van Protocol nr. 2 bij de Verdragen.
> **Tip:** De subsidiariteitscontrole door nationale parlementen is een belangrijke democratische waarborg die ervoor moet zorgen dat de EU niet op de stoel van de lidstaten gaat zitten waar deze zelf adequate maatregelen kunnen treffen.
### 2.2 Evenredigheidsbeginsel
Krachtens het evenredigheidsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Dit beginsel geldt niet alleen voor wetgevingshandelingen van de Unie, maar ook voor de toetsing van de handelingen van de lidstaten, bijvoorbeeld met betrekking tot uitzonderingen op de verdragsvrijheden.
#### 2.2.1 Toetsing door het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie toetst de naleving van het evenredigheidsbeginsel. In zaken waar de Uniewetgever een ruime discretionaire bevoegdheid heeft, zoals op politieke, economische en sociale gebieden, is een vastgestelde maatregel slechts onrechtmatig indien deze "kennelijk ongeschikt" is ter bereiking van het nagestreefde doel.
> **Voorbeeld:** De richtlijn betreffende tabaksproducten werd betwist op grond van subsidiariteit en evenredigheid. Het Hof oordeelde dat de Uniewetgever op dit gebied een ruime beoordelingsmarge heeft en een maatregel enkel onrechtmatig is indien deze kennelijk ongeschikt is.
### 2.3 Verhouding met andere beginselen
De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid werken nauw samen met het attributiebeginsel en het beginsel van loyale samenwerking om een evenwichtige verdeling van bevoegdheden en een effectieve werking van de Unie te waarborgen. De keuze van de juiste rechtsgrondslag voor een EU-handeling, die een "objectieve toetsing" vereist op basis van het doel en de inhoud van de handeling, is cruciaal voor de correcte toepassing van deze beginselen. Het Hof van Justitie past hierbij de "zwaartepunt-test" en de "absorptiedoctrine" toe om de hoofddoelstelling te bepalen die de rechtsgrondslag dicteert. In uitzonderlijke gevallen, wanneer een handeling meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen nastreeft, kan een meervoudige rechtsgrondslag aanvaard worden, mits de besluitvormingsprocedures compatibel zijn.
---
# Het beginsel van loyale samenwerking
Het beginsel van loyale samenwerking verplicht de Unie en haar lidstaten tot wederzijds respect en ondersteuning bij de uitvoering van hun taken, met inbegrip van de naleving en handhaving van het EU-recht.
### 3.1 De inhoud van het beginsel van loyale samenwerking
Het beginsel van loyale samenwerking, verankerd in artikel 4, lid 3 VEU, omvat de volgende kernverplichtingen:
* **Wederzijds respect en ondersteuning:** De Unie en de lidstaten dienen elkaar te respecteren en elkaar te ondersteunen bij de vervulling van de taken die voortvloeien uit de Verdragen.
* **Effectieve naleving van EU-recht:** Lidstaten moeten alle algemene en bijzondere maatregelen treffen die geschikt zijn om de nakoming van hun verplichtingen onder de Verdragen en de handelingen van de instellingen van de Unie te verzekeren.
* **Faciliteren van de Unie-taak:** Lidstaten moeten de Unie in staat stellen haar taken te vervullen en mogen zich niet onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.
* **Institutionele samenwerking:** Volgens artikel 13, lid 2 VEU moeten alle instellingen loyaal met elkaar samenwerken, binnen de grenzen van hun toegedeelde bevoegdheden en de vastgestelde procedures.
### 3.2 Gevolgen van het beginsel van loyale samenwerking
Het beginsel van loyale samenwerking heeft diverse belangrijke juridische en praktische gevolgen:
* **Niet-contractuele aansprakelijkheid van lidstaten:** Dit beginsel vormt de basis voor de aansprakelijkheid van lidstaten voor schade die burgers lijden als gevolg van schending van het EU-recht door de lidstaat zelf. Het arrest *Francovich* is hierbij cruciaal.
* **Samenwerking met de Europese Commissie inzake inbreukprocedures:** Lidstaten moeten meewerken met de Europese Commissie bij het onderzoek naar en de afhandeling van inbreukprocedures tegen lidstaten. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking in de *Mox*-zaak.
* **Plicht om strijdige nationale regels buiten toepassing te laten:** Lidstaten zijn verplicht nationale wetgeving die in strijd is met het EU-recht, buiten toepassing te laten. Dit vloeit voort uit het beginsel van suprematie van het EU-recht.
* **Plicht om arresten van het Hof van Justitie na te leven:** Lidstaten dienen de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie onvoorwaardelijk na te leven.
* **Uniformiteit van internationaal optreden:** Het internationaal optreden van lidstaten mag het uniforme optreden van de Unie op het wereldtoneel niet ondermijnen.
> **Voorbeeld:** Arresten zoals *Commissie t. Griekenland* (Zaak C-45/07) en *Commissie t. Zweden* (Zaak C-264/07) illustreren hoe lidstaten hun internationaal beleid moeten afstemmen op de EU-doelstellingen.
### 3.3 Jurisprudentie met betrekking tot loyale samenwerking
De jurisprudentie van het Hof van Justitie heeft het beginsel van loyale samenwerking verder uitgewerkt en de reikwijdte ervan verduidelijkt:
* **ERTA / AETR-zaak (Zaak 22/70, Commissie t. Raad):** Dit arrest benadrukte dat zodra de Unie de bevoegdheid heeft om een internationale overeenkomst te sluiten, de lidstaten deze bevoegdheid niet meer mogen uitoefenen. Het internationaal optreden van lidstaten mag de effectiviteit van het gemeenschapsrecht niet aantasten.
* **Mox-zaak (Zaak C-157/07, Commissie t. Frankrijk):** In deze zaak werd Frankrijk veroordeeld voor het niet naleven van een arrest van het Hof van Justitie, wat een directe schending van de loyale samenwerking inhield.
* **Zaken C-45/07 (Commissie t. Griekenland) en C-264/07 (Commissie t. Zweden):** Deze zaken betroffen de naleving van EU-regelgeving inzake de plaatsing van windturbines en de bijbehorende milieueffectbeoordelingen, waarbij de lidstaten werden gehouden aan hun verplichtingen onder het beginsel van loyale samenwerking.
### 3.4 Belang van loyale samenwerking voor de handhaving van EU-recht
Het beginsel van loyale samenwerking is fundamenteel voor de effectieve werking van de Europese Unie. Het zorgt ervoor dat de door de Unie vastgestelde regels en beleidslijnen daadwerkelijk worden nageleefd en gehandhaafd door de lidstaten. Zonder deze wederzijdse inspanningen zou de interne markt niet functioneren en zouden de doelstellingen van de Unie onbereikbaar blijven. Het beginsel vereist van lidstaten dat zij niet alleen positieve handelingen verrichten om het EU-recht na te leven, maar ook dat zij zich onthouden van handelingen die het EU-recht ondermijnen.
---
# Het gelijkheidsbeginsel en non-discriminatie
Dit deel bespreekt het principe van non-discriminatie binnen de EU, waarbij verschillende vormen van discriminatie (direct, indirect) en hun rechtvaardigingsgronden worden geanalyseerd aan de hand van jurisprudentie over diverse sectoren.
### 4.1 Het gelijkheidsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel, ook wel het principe van non-discriminatie genoemd, houdt in dat gelijke situaties gelijk moeten worden behandeld en verschillende situaties verschillend. Binnen de Europese Unie is dit principe een fundamentele rechtsbeginsel dat de basis vormt voor gelijke behandeling.
#### 4.1.1 Vormen van discriminatie
Er worden twee hoofdvormen van discriminatie onderscheiden:
* **Directe discriminatie:** Dit is een onderscheid dat rechtstreeks wordt gemaakt op grond van een verboden onderscheidingscriterium. Een duidelijk voorbeeld hiervan is discriminatie op grond van nationaliteit, zoals vastgelegd in Artikel 18 VWEU.
* **Indirecte discriminatie:** Dit is een situatie waarbij een ogenschijnlijk neutraal criterium (niet-verboden) toch leidt tot discriminerende effecten voor een bepaalde groep. Een voorbeeld hiervan is een woonplaatsvereiste die personen uit andere lidstaten benadeelt, ook al is er geen expliciet onderscheid op grond van nationaliteit gemaakt.
> **Tip:** Hoewel de focus binnen de EU vaak ligt op discriminatie op grond van nationaliteit, omvat het non-discriminatiebeginsel ook andere gronden zoals ras, etnische afstamming, religie of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid, zoals uiteengezet in diverse richtlijnen.
#### 4.1.2 Rechtvaardigingsgronden
Discriminatie is niet altijd verboden. Er kunnen legitieme redenen zijn om toch een onderscheid te maken, mits dit aan specifieke voorwaarden voldoet.
* **Voorbeelden uit jurisprudentie:**
* **Zaak C-45/93, Commissie t. Spanje (Musea I):** Een Spaanse regeling die Spaanse onderdanen gratis toegang gaf tot nationale musea werd beschouwd als directe discriminatie op grond van nationaliteit.
* **Zaak C-388/01, Commissie t. Italië (Musea II):** Een Italiaanse regeling die gratis toegang verleende aan personen die in de gemeente of regio woonden waar het museum gevestigd was, kon als indirecte discriminatie worden beschouwd.
* **Zaken 293/83, Gravier en 24/86, Blaizot:** Additionele inschrijvingsgelden voor onderdanen van andere lidstaten bij het hoger onderwijs werden beschouwd als verboden discriminatie op grond van nationaliteit.
* **Zaak C-73/08, Bressol:** Een Franse regel die het aantal 'niet-ingezeten studenten' beperkte voor bepaalde medische en paramedische opleidingen werd gezien als indirecte discriminatie. Dit kon mogelijk gerechtvaardigd worden op grond van volksgezondheid, mits het risico op de instelling van de nationale instelling werd aangetoond en de maatregel noodzakelijk en evenredig was.
> **Voorbeeld:** De vereiste van een bepaald aantal jaren gevestigd zijn in het VK om in aanmerking te komen voor een studielening, terwijl dit voor eigen onderdanen anders geregeld is, kan als indirecte discriminatie worden gezien. Het arrest **Bidar (C-209/03)** stelde dat een dergelijke eis disproportioneel kan zijn, zelfs als de eis van "integratie in de samenleving" als legitiem doelstelling wordt beschouwd.
#### 4.1.3 Bewijslast en sancties
Bij discriminatie spelen de bewijslast en mogelijke sancties een cruciale rol.
* **Arrest Angonese (C-281/98):** In deze zaak werd gesteld dat een bankinstelling die een tweetaligheidsattest vereist dat enkel in een specifieke provincie werd afgegeven, mogelijk discrimineerde. Het Hof van Justitie beoordeelde de toepasselijkheid van Artikel 45 VWEU (vrij verkeer van werknemers).
* **Arrest Feryn (C-54/07):** Het Hof van Justitie benadrukte dat het doel van de richtlijnen betreffende gelijke behandeling is om de werkingssfeer niet restrictief uit te leggen. Publieke verklaringen die de perceptie van een negatieve invloed op het aanwervingsbeleid kunnen creëren, zijn relevant. Er hoeft geen identificeerbare klager te zijn om discriminatie aan te nemen.
* **Arrest NH, t. Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI (C-507/18):** Dit arrest bevestigde dat de werkingssfeer van de richtlijnen niet restrictief kan worden uitgelegd. Zelfs uitspraken buiten een specifieke aanwervingsprocedure kunnen relevant zijn als ze de perceptie van het aanwervingsbeleid beïnvloeden. De vrijheid van meningsuiting is niet absoluut en kan beperkingen kennen die bij wet zijn vastgesteld, mits de wezenlijke inhoud van het recht behouden blijft en het evenredigheidsbeginsel wordt gerespecteerd.
> **Voorbeeld:** Het verbod op het dragen van een islamitische hoofddoek op de werkvloer, zoals in **Arrest Achbita (C-157/5)**, werd getoetst aan directe en indirecte discriminatie. Het Hof oordeelde dat een algemeen, neutraal bedrijfsbeleid dat het zichtbaar dragen van politieke, filosofische of religieuze tekens verbiedt, mogelijk geen directe discriminatie is, maar wel indirecte discriminatie kan vormen indien het specifieke groepen onevenredig treft. De proportionaliteitstoets is hierbij essentieel.
#### 4.1.4 Omgekeerde discriminatie
Omgekeerde discriminatie treedt op wanneer eigen onderdanen of nationale situaties minder gunstig worden behandeld dan die van andere landen. Dit is een direct gevolg van het attributiebeginsel, aangezien EU-recht primair de grensoverschrijdende situaties regelt.
* **Situaties zonder aanknopingspunt met EU-recht:** Situaties waarbij alle relevante elementen zich binnen de interne sfeer van één lidstaat bevinden en geen enkel aanknopingspunt hebben met het recht van de Unie, vallen in principe buiten de werkingssfeer van de EU interne marktregels.
* **Interactie tussen Europees en nationaal recht:** Omgekeerde discriminatie kan ontstaan door de interactie tussen Europees recht en nationaal recht.
* **Zaak C-212/06 (Vlaamse zorgverzekering):** Na opmerkingen van de Europese Commissie werd het systeem van de Vlaamse zorgverzekering uitgebreid naar personen die in Vlaanderen of Brussel werkten en in een andere lidstaat woonden. De vraag rees wat betreft personen die in Vlaanderen/Brussel werkten en in Wallonië woonden, wat een kwestie van intern recht was.
> **Tip:** Het probleem van omgekeerde discriminatie dient in beginsel te worden opgelost binnen het interne rechtsstelsel van de lidstaat zelf, tenzij er een grensoverschrijdend element is dat de toepassing van EU-recht rechtvaardigt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Beginselen van subsidiariteit en evenredigheid | Het subsidiariteitsbeginsel stelt dat de Unie alleen optreedt op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, indien en voor zover de doelstellingen van het optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter door de Unie. Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de inhoud en vorm van Unie-optreden niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te bereiken. |
| Beginsel van bevoegdheidstoedeling | Dit principe bepaalt dat de Unie enkel handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld. Bevoegdheden die niet aan de Unie zijn toegedeeld, blijven toebehoren aan de lidstaten. |
| Directe discriminatie | Een vorm van discriminatie waarbij een direct onderscheid wordt gemaakt op grond van een verboden onderscheidingscriterium, zoals nationaliteit, wat leidt tot ongelijke behandeling van personen in vergelijkbare situaties. |
| Gedeelde bevoegdheden | Bevoegdheden waarbij zowel de Unie als de lidstaten wetgevend kunnen optreden. In principe kunnen de lidstaten optreden voor zover de Unie haar bevoegdheden nog niet heeft uitgeoefend, hetgeen het pre-emptiebeginsel inhoudt. |
| Gelijkheidsbeginsel | Dit principe houdt in dat soortgelijke situaties gelijk behandeld moeten worden en verschillende situaties verschillend, zonder ongerechtvaardigde discriminatie. Het vormt de basis voor non-discriminatie op diverse gronden. |
| Impliciete externe bevoegdheid | De bevoegdheid van de Unie om internationale overeenkomsten te sluiten die voortvloeit uit haar interne bevoegdheden, zelfs indien deze niet expliciet in de Verdragen is opgenomen, bijvoorbeeld indien een wetgevingshandeling van de Unie voorziet in de sluiting ervan. |
| Indirecte discriminatie | Een vorm van discriminatie waarbij een maatregel die op het eerste gezicht neutraal is, in de praktijk leidt tot een ongerechtvaardigd nadelig effect voor bepaalde groepen personen, vaak op grond van criteria die indirect verband houden met een verboden onderscheidingscriterium. |
| Rechtsgrondslag | De juridische basis in de Verdragen waarop een handeling van de Unie wordt gebaseerd. De keuze van de juiste rechtsgrondslag is cruciaal, omdat deze de procedurele en materiële aspecten van de wetgeving bepaalt. |
| Ruime discretionaire bevoegdheid | Een juridisch concept dat inhoudt dat de wetgever een grote mate van vrijheid heeft bij het nemen van beslissingen, vooral op gebieden waar politieke, economische en sociale keuzes vereist zijn en waar ingewikkelde beoordelingen moeten worden gemaakt. |
| Sui generis bevoegdheden | Specifieke, op zichzelf staande bevoegdheden van de Unie die niet netjes binnen de traditionele categorieën van exclusieve, gedeelde of aanvullende bevoegdheden vallen, zoals de coördinatie van sociaal-economisch beleid en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). |
| Toetsing door het Hof van Justitie | De mogelijkheid voor het Hof van Justitie van de Europese Unie om wetgevende en uitvoerende handelingen van de Unie en de lidstaten te beoordelen op hun conformiteit met het EU-recht, inclusief de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. |